Anecdoten. Een Oudejaarsavond. Mevrouw heeft een broertje dood aan -i gerecht, De meid klaagt haar aan, dat is no. 1 wat ze [zegt. Als haar, volkomen terecht, de deur wordt [gewezen Staat de onschuld (dubbel dik) op haar voor- [hoofd te lezen, j Laat ik daarom in 't kort u duidelijk uitleggen, Wat Mevrouw, volgens rechten nog wel heeft [te zeggen." In tragische termen bezingt schrijver vervol gens de Godspenning-ellende, om daarna over te gaan tot de moeilijkheden bij het huren van minderjarigen „Is het meisje minderjarig (nog geen 21 jaar), Dan zit 't voor Mevrouw iets anders voor elkaar. 'Lt moet dan eerst toestemming weten te erlangen /an Pa- of Ma-meid, of hen die ze vervangen, Want een minderjarige is nu eenmaal, zegt men, [een kind, Hoewel je er reusachtige kanjers bij vindt. Wat kostgeld en proeftijd is, we lezen het en over de Nieuwjaarsfooi'deze entboezeming: „Met Nieuwjaar en Kermis krijgt veelal de booi Van Meneer of Mevrouw een fatsoenlijke fooi. 't Gebruik brengt mee, dat de meid dan wat: [blijft Maar als ze onverwacht soms eenkippekuur [krijgt, Dan is dat geld voor niets weggegeven, 'Sn kun je nog rare stuipen beleven." Ook de mogelijkheid, dat iemand een gehuw de dienstbode in dienst neemt wordt behandeld: „Een dienstbare, die, zooals kan, is getrouwd, Wordt in de Wet als volmondig beschouwd j Zij kan, buiten haar man om, contracten af tsluiten, 't Gaat hem wel aan, maar toch blijft hij er [buiten." i Dat laatste gebeurt wel eens zonder contract' [ook! Het gevaarlijke precedent van geld voorschie- en is ook onder de oogen gezien. Heel verstan dig is dit niet, want 1 ,Wil Mevrouw aan de meid een voorschot ver- [leenen, Dan gaat dat, voor 't terugkrijgen, niet zoo [in éénen, Want hoogstens 2/5 van 't loon mag men korten, 't Teruggeven gaat dan dus met stooten en [horten." Een les voor gulle mevrouwen, die ook goed zullen doen te lezen hoe een dienstbode genees kundig behandeld moet worden als ze ziek is natuurlijk „Wordt het dienstmeisje ziek, was zeer lastig [kan zijn, Moet Mevrouw ze doen verplegen, heel netjes [en fijn. Zier weken lang zijn de kosten voor Mevrouw. Heeft de verpleging plaats gehad binnenshuis, m op, ande denzelfden tijd, [gezegd, Dan heeft U, voor denzelfden tijd, als boven Alleen op geneeskundige behandelingskosten [recht, j De kosten van verpleging zijn een cadeau van Mevrouw, Dat's net goed voor dat kreng, zegt de meid! [meestal gauw!" De moderne getuigschriften zijn anders dani de vroegere „brieven" van mevrouwen (soms' door den vrijer of deszelfs broer geschreven).] De wet schrijft voor wat er wel en wat er niet m staan mag. Hoor slechts: „Mevrouw is verplicht haar zoo'n ding uit te [reiken /an eenige ruzie mag daarin niet blijken. Als ze schrijft hoe ze heet, hoelang ze heeft [gewerkt, Is aan de verplichting voldaan. En de meid [is gesterkt In het bewustzijn van haar roeping, haar recht [en haar macht En zegt zacht: „ajuus, breek je nek maar [vannacht!" Alleen op verlangen mag er in komen staan Wat de keukenprinses voor kwaad heeft [gedaan. is ze onrechtmatig vertrokken, zonder geldige [reden, Dan zegt de wet, dót geval is een tweede. Dan heeft Mevrouw het recht, dat wel degelijk [te zetten; Dat is een goedheid van de wet, waar U spe ciaal op moet letten. Want veel goedheden (aan Mevrouw's kant) [zijn niet getolereerd Zooals ons de wet in alle opzichten leert" Verder wil de wet, dat de dienstbode zich naar de orde van het huis gedraagt, maar de regels van de huizen verschillen en dus: „Naar de orde van 't huis, moet een meid zich [gedragen Of ze 't allemaal doen, moet U den Kanton rechter vragen. Bovendien zegt de wet, dat is zoo beraamd, Een meid doet, zooals 't een goede dienstbode [betaamt. Nu daar is niets tegen, 't is heelemaal niet kras, Als de wet dan óók zei, wat een goede dienst bode was. Want „goede" zijn heusch met een lantaarn te [zoeken. Daar is 't als met spoken, 't staat alleen maar [in boeken." De tragedies, die te schrijven zouden zijn over opzeggingstermijnen, ze worden hier in enkele regels aangeduid. Een eigenaardige opzegging heeft plaats als de werkgeefster overlijdt „Als je 't ongeluk hebt en je komt te sterven, Denkt de meid gewoonlijk nog iets te erven, Want op erven zijn ze allemaal tuk, Doch de familie erft de meid als meubelstuk. Want als je dood bent, hoef je niet meer te [betalen. Van een dooie, zegt de wet, is toch niets te [halen. De dienstbetrekking loopt heel gemoedelijk door Alsof je nog leefde en niet je leven verloor. Wil de familie van de meid af, dan zal 't zóó [zijn: Die neemt weer in acht „de" opzegtermijn, Tenzij je van tevoren hebt geaccordeerd Dat je bij je dood niet continueert" Over de dringende redenen voor ontslag zul len we niets zeggenze zijn te aangrijpend voor publicatie in een courant. Vermelden we alleen, dat schrijver aan het slot blijk geeft van het: bezit van een groote dosis filosofie. Hr besluit met de woorden „Voor een ideale meid is de Wet een dood [woord, Maar wie heeft er ooit van een ideale dienst- [meid gehoord?" SCHRIJF HOLLANDSCH! „Neerlandia" geeft de volgende taaiberis ping, die vele Nederlanders ter harte nemen mogen: Wat mengelmoes van talen mag Aan d'Amstel zich vermeien 1 O, Stad, waar 't hart van Holland lag, W.aar Vondel zong zijn reieni Maison de Dit, Café au Dat Hotel de... wat?... Hollan.de! Maar ben 'k hier in zijn land, zijn stad, Zijn Amsterdam? 't is schande. O, Hollandsch, Hollandseh klinkt niet fijn, 'tMoet Traasch of Duitsch of Enarelsch zijn. Daarom gebeiteld op je fries: Maison de Marchandises En Jozef Levertraan et fils Gemaald op je marquises; O-jest, jawohlt en parlevinkt, Roept kelner, demoiselle 1 Zorgt, dat er vreemde rimram klinkt En aart je clientèle, Want Hollandsch, Hollandsch klinkt niet fijn 'tMoet Fransch óf Duitsch of En gelach ziin. 't Heet Broderie, boulangerie Lunchroom, costumière, Zum Dit, zum Dat tapisserie Carosserie parterre; 't Is special, exqüis, solied; Dat trekt en 't is probabel, Al ken je je eigen moerstaal nieifi, Het klinkt toch fashionable. Want Hollandsch, Hollandsch klinkt niet fijn 't Moet Fransch of Duitsch of Engelsch zijn. Liegt eigen vrucht als vreemd: 't is naar - Maar geeft een goed recetje, En plakt op eigen werk en waar Een Engelsch etiquetje. Herdoopt in jam je vruchtendril En 't wordt als jam geprezen; Dat is het wat dom Holland wil: 't Moet uit den vreemde wezen. Want Hollandsch, Hollandsch klinkt niet fijn 'tMoet Fransch of Duitsch of Engelsch zijn. Dat krult op spiegelruit en deur Bargoensch uit alle talen Marchand, tailleur, coiffcm, coupeur, Hier houdt men commensalen Zoo snorkt de poespas huis aan huis, Blagueur heb ik niet gevonden! Je bent in eigen huis niet thuis En, Holland, dat is zonde. Weet Hollandsch, Hollandsch klinkt nie fijn, In ooren, die verbasterd zijn. SLAAPKAMERS VERWARMING! Ten onrechte is de meening, dat een slaap kamer kond moet zijn, nog zeer verbreid. Het is wel waar, dat slapen in frissche luch verkwikkender ie dan slapen in warme lucht maar als de kamertemperatuur ongeveer 60, desnoods 54 gr. F. bedraagt, is de lucht friscb genoeg. Wordt de kamertemperatuur nog kondeT dan slaat de uitgeademde waterdamp neer, waardoor de lucht een onaangename geut verkrijgt en de ventilatie geheel onvoldoende wordt. Inademen van de zeer koude slaapkamer- lucht heeft geen enkel voordeel, terwijl bo vendien gevaar voor tochtvatteu (blootwoe len) ontstaat en men zich in de koude veel minder goed wasschen kan, dan wanneer ka. mer en water matig verwarmd zijn. S. t. d. T EEN SCHILDERIJ VAN EEN MILLIOEN GULDEN. Uit Cincinnati wordt bericht, dat de welbe kende multi-millionnair Jamory van Sii Hugh Lane, directeur van de National Ga lery van Ierland, bet portret van Philips II geschilderd door Titiaan, gekocht heeft voor de som van 1 millioen gulden. Het schilderij zal aan het Stedelijk Museum voor Schoone Kunsten van Cincinnati ten geschenke wor den aangeboden. Het portret van Philips II is een der meest beroemde meesterwerken van Titiano Vecel lio, den gTootsten schilder der Venetiaansche school. Zooals men weet, was de beroemde colorist, diie alle takken der schilderkunst even voor treffelijk beoefende het meesterlijkst in zijn portretten. ZEEP IN DEN STRIJD TEGEN DE TUBER OULOSE. Op het tuberculosecongres van 1899 heefv Keizer Wilhelm de meening geuit, dat zeep het beste voorbehoedmiddel was tegen de long tering. Deze uitspraak is nu door de wetenschap letterlijk bevestigd, hoewel in een ander op zicht als de keizer bedoeld had. De bekende Duitsche bacterioloog Dr. W. Zeuner heeft aangetoond, dat zeep niet alleen uitstekende diensten verleent tot een uitwendige reiniging, doch bij longtubereulose ooi inwendig voortreffelijk werkt. Trouwens ieder mensch heeft een olie-zeep-oplossing in he? bloed en in de klieren. Dr. Zeuner heeft deze hoeveelheid willen vermeerderen, en is op dl idee gekomen, kunstmatig dergelijke oliezeep te bereiden, die teringlijdenden goed moet doen. Inderdaad is hij hierin geslaagd. Zeep werkt n.l. chemisch ontgiftigend en maakt de tozine der tuberculosebacillen onscha delijk. AI! Hebt ge deze al gehoord, vraagt O. d. S. in het A. H„ van de vriendelijke dame, die zich ergerend aan een jongen, die een jongen vogel trachtte te bemachtigen, hein op stren gen toon verbood, en zijn dierenmishandeling verweet. „Wat zal de moeder van het vo geitje er wel van zeggen, wanneer ze haa. jong niet terug ziet komen!" De jongen antwoordde: „De moeder var dit vogeltje is dood, juffrouw!" Hoe weet je dat? Ik zie 'tbeessie op uwé's hoed zitte, juf frouw, zei de jongen. ONZE DIENSTBODEN. Huisknecht (tot de keukenmeid): Zeg eens. Carolina, schaamt ge u niet mij zulk eten te geven; dat vleesch zoudt ge niet eens wager aan mijnheer en mevrouw voor te dienen. WOENSDAG 31 DECEMBER 1913. 33ste JAARGANG No. 8327 F=i BIJVOEGSEL VAN DE NiEUWh HAARLERISCHE COURANT. Ik was vijf en dertig jaar oud en wan neer ik voor den spiegel stond, dan zag ik niet zonder zekere onaangename gewaar wording mijne haren hier en daar reeds grijs worden. En hoe was, met mijne ha ren, niet alles grijs geworden? Wenschen en verwachtingen, leven en liefde, vrien den en bekenden. Vele mijner kennissen wa ren gehuwd en hadden hun eigen huis vol zorgen en vreugde; zelfs Pylades, die het overigens nog het langst had uitgehouden, was eindelijk trouweloos geworden en had eene vrouw genomen. Is het mogelijk, zulk eene inconsequentie en karakterloosheid van smand, die anders zoo verstandig was, van mijn besten vriend! Hadden wij ons niet honderdmaal met el kander vroolijk gemaakt over die arme ge- Touwde mannen, die met klokslag van tie nen midden onder het schoonste spel meest van de speeltafel overeind sprongen en hals ïver kop naar huis snelden, uit vrees dat hun avondmaal door een zuur gezicht en onaangename woorden zon verbitterd wor den, terwijl wij het ons in de sociëteit of net koffiehuis eerst recht naar den zin maak ten en welgemoed den kastelein een mal- schen biefstuk en een flesch geurigen Ru- iesheimer bestelden! Lieve hemel, hoe haat ik de vrouwen! En zou ik daartoe geen reden hebben? Maar laat ik u vertellen hoe 'n verstok te celibatair ten laatste aan een vrouw kwam. Ik had een goeden bekende en collega, den regeeringsraad R., een beminnelijk en achtenswaardig mensch, wiens huis ik gaar ne bezocht, ondanks mijne overigens ge ringe voorliefde voor zoogenaamde huisvrien den, eene soort waarop ik bijzonder ge steld was. R. had uit zijn eerste huwelijk een zesja rigen knaap, Eugène, een schoon, vlug, geestig kind, van hetwelk ik zeer veel hield. Zijne tweede vrouw, met wie hij nog niet iang gehuwd was beviel mij ook; zij was jong en schoon en zeer zorgvuldig, zoowel wat uiterlijk voorkomen als haar huishou den betrof. Men zou er op gezworen hebben dat in dien kleinen familiekring de volko- menste harmonie en de innigste hartelijk heid heerschtem. Plotseling kwam de dood in de gedaante eener hevige zenuwkoorts en nam mijn vriend in den bloei zijner ja ren mede. Wij, zijne collega's waren diep getroffen, bewezen hem de laatste eer en boden zijne weduwe hulp aan, voor zoo ver re zij daaraan in hare radeloosheid behoef te mocht hebben. Dat was ongeveer drie weken geleden. Gisteren nu zendt mevrouw de weduwe R. mij een bediende en laat mij verzoeken bij haar te willen komen. Zoo zij raad behoefde, was het zeker gepaster ge weest dat zij zich tot een mijner gehuwde collega's gewend had. Intusschen aarzel ik aiet aan haar verzoek gehoor te geven. Doch reeds haar overdreven hoffelijke en /oorkomende ontvangst had op mij de uit- verking, alsof ik met koud water overgo- ,en werd. Was dat eene vrouw, wie de dood het (iefste ontnomen had dat zij bezat, eene we- juwe die nog geen grashalm had zien groei-1 on op het graf van haren man. Zij droeg een elegant rouwtoilet dat haar als een blondine, zeer goed stond en haar een wei-1 nig te hooge gelaatskleur voorloopig tem perde, hare lokken waren als gewoonlijk, zorgvuldig gevlochten en ineengestrengeld, j Ik was begaan met wijlen mijn armen col lega. Hij kon dan toch juist niet zoo geluk kig geweest zijn met deze schoone jonge vrouw. Na een langen omhaal van woorden raak te mevrouw R. eindelijk de zaak aan, waar over zij mij een onderhoud verzocht had en dat was niet minder dan mijn raad en mijne ne medewerking in te roepen om haar stief- zoontje een onderkomen te bezorgen in het weeshuis. Ik staarde haar verbaasd aan alsof ik meende niet recht verstaan te hebben, doch toen zij haar verzoek nadruk kelijk en duidelijk genoeg door allerlei fraaie woordjes omkleed herhaalde, toen zij sprak van zwakke vrouwen, die een moed- willigen knaap niet vermochten te leiden, van haren behoeftigen weduwenstaat on willekeurig vielen mijne blikken op haar kostbaar toilet van smartelijke offers, waaraan men zich echter tegen beter weten nite mocht onttrekken, toen kon er bij mij omtrent den stand der zaken niet langer twijfel bestaan: hij had geen vermogen na gelaten en zijne weduwe voelde zich bereid, noch verplicht verder'voor haren stiefzoon te zorgen. „Heeft het kind geen nadere ver wanten?" vroeg ik, haar op eens in de rede vallende. „Niet dat ik weet: de overste van Linden een oom van mijn man, is kort voor hem gestorven en zijne beide dochters, die trot- sche schepsels die niet vergeten konden dat ik van een eenvoudige afkomst ben, hebben zich nooit veel met ons ingelaten." „Het is een leelijk geval, inderdaad." „Niet waar, mijnheer Orestes! O, ik wist wel dat gij mijn treurigen verlaten toestand begrijpen zoudt. Het zal mij zwaar, zeer zwaar vallen den lieven Eugène te laten gaan, maar zoo als de zaken nu staan, blijft er geen anderen weg over dan 't wees huis, hoe spoediger zij hem daar onder dak brengen des te beter voor mij en voor hem." „Gij hebt gelijk, vrees ik, mevrouw" ant woordde ik op bitteren toon. Doch die toon ontging haar, om slechts op de zaak te let ten. „Gij zult mij dan bijstaan, mijnheer Orestes? gij zult mijn aanzoek ondersteu nen, niet waar?" vroeg zij vleiend. „Ik zal zien wat ik er aan doen kan" gaf ik ten antwoord. Toen ik haar verliet gevoelde ik mijn arm door twee kinderhanden angstig omklemd, een doodsbleek kindergelaat zag met groote donkere oogen smeekend tot mij op en Eugène stamelde op ontroerden toon: „Oom Orestes, gij zult er nooit toe medewerken, om der wille van mijn papa zult u het niet lijdelijk aanzien, dat men mij naar 't weeshuis brengt." Die woorden sneden mij door het hart. Ik kan ze nu nog onmogelijk vergeten. Mijn kleinen aardigen Eugène, zullen ze u dan werkelijk uwe lange lokken afsnijden en u in deze zwarte broek en buis der weesjon gens steken. Ach! wanneer ik mij herinner hoe gij door uwen goeden vader bemind werd, hoe het zijn onschuldige trots was n als een kleinen prins gekleed te zien en hoe hij u steeds met de zorgvuldigste liefde be handelde. En die vrouw, die gevoellooze, on- kiesche vrouw die aan niets anders denkt dan aan haar eigen ellendige belangen, zou zij dat wagen, zou zij dat durven ten uit voer bréngen. Maar kan ik er dan iets aan doen? Heb ik huis en haard om eenen armen verlaten knaap eene schuilplaats te verlee- nen. Ben ik zelf wel iets anders dan een arm verlaten wezen. Het is de laatste avond van het jaar. Op de straten gaat het levendiger toe dan an dere avonden, die menschen, waar ik bo ven woon hebben een vroolijk gezelschap rondom zich verzameld, waarvan het vroo lijk gejuich nu en dan tot in mijne een zaamheid doordringt, straks hoorde ik een paar dienstmeisjes elkander toefluisteren, dat zij te middernacht in den schoorsteen zouden zien naar Hare toekomstige mannen, en tegen dén avond zag ik een paar vroo- lijke knapen een winkel binnentreden om zich te voorzien van het noodige, ten einde den overgang van het oude en het nieuwe jaar, met geweersalvo's en het afsteken tan eenig klein vuurwerk op te luisteren. Hoe ver, ac'a hoe oneindig ver ben ik thans van al die dwaze, gelukkige, begoochelende droombeelden verwijderd. Hier zit ik nu eenzaam bij mijn kachel mijne waarheids liefde verbiedt nog van mijn „haard" te spreken met mijne voeten op den ko lenbak, een sigaar te rookeo. Ik zie op menigen oudejaarsavond terug, dien ik vroolijker en luidruchtiger, en ook op menigen dien ik hoopvoller en met meer vertrouwen in de toekomst heb doorge bracht, dan den oudejaarsavond, dien ik thans beleven moet. Er was een tijd dat ik een stoutmoedige blijhartige knaap was zoo goed als de beste; geene betrekking in den staat was te hoog dat ik die niet zou kunnen bereiken, geen werk zoo schoon eE moeielijk dat ik niet geloofde te kunnen vol brengen. En wat is er nu van mjj gewor den. Een oude sukkelen la en grimmige pa troon die geen lust meer in zijn leven heeft, en, hetgeen nog erger is, dit nauwelijks aan anderen gunt. Toen ik hedenmiddag den langen blonden surnumerair, nadat de diensttijd op 't bureau was afgeloopen, feestelijk gekleed op straat ontmoette met een bouquet in de hand en een glimlach van ongestoord geluk op zijn gelaat, die hij zelfs voor mij, zijn chef, niet verborgen houden kon, toen ondervond ik eene gewaarwording van nijd en bitterheid en ik heb zijn beleefden groet wellicht zeer onvriendelijk beantwoord. Had het dan ook inderdaad niet allen schijn alsof die jonge man mij bespotten wilde met zijne triomfee- rende blikken? Waren daarin niet de voh gende impertinente woorden te lezen: „ik ga naar een vroolijk gezelschap, naar het huis mijner verloofde, mijner beminde, om den laatsten dag van het jaar onder gulle harte lijke menschen door te brengen; wij zullen geen zilverwerk en geen gebraden f ais anten op eene eenvoudige tafel hebben, maar vriendelijke gezichten rondom ons een vroo lijk egesprekken. Dit zou ik nog in lang niet willen ruilen tegen uwen titel van re geeringsraad, uw oud ontevreden gezicht, en uwe lange woelige table d'hóte. Zeg arme man, hoe houdt gij het toch uit, zoo iederen dag naar het hotel terug te keerenl op dezelfde plaats en aan dezelfde tafel waar gij; u toch nimmer te huis kunt ge voelen. Zijn u die vier of vijf dageüjksche ge rechten met hoogklinkende namen niet reeds dikwijls even smakeloos als eentoonig voor gekomen. Heeft dat halfvochtige en geel achtig witte servet u niet met weemoed doen denken aan het sneeuwwitte, naar la vendel riekende linnen uit de linnenkast uwer moeder. Zijn u de gedaanten uwer dischgenooten vervelende oude kerels even als gij, nog nimmer in zulk een troosteloos, vertwijfelend licht verschenen, dat u het uitzicht op eene binnenplaats, op een re- genachtigen dag liever zou geweest zijn." Ach welk een dwaasheid 1 Voor het oogen- blik mag zijn lot nog zoo kwaad niet zijn, want jeugd .gezondheid en illusiën zijn drie schoone zaken. Maar hoe zal het zijn over tien jaren, wanneer de golven van huise lijke bekommernissen onbarmhartig over zijn hoofd zullen gaan en hij niet weet waar hij zich wonden zal om de gedurig toene mende behoeften te bevredigen! Ik ben God dank eenloopend gezel en ik heb dus iets dergelijks niet te vreezon. Mijn leven vlied! kalm daar heen, al is het dan ook een weinig eentonig, en zoo ik mij somtijds niet over eene kleinigheid moest ergeren zou ik niet weten waarover ik mij zou te beklagen hebben* Het zou anders met mij kunner zijn, indien ik, zooals anderen, lichtzinnig aan de verzoeking had toegegeven. Ik was negentien jaren oud en een zor geloos student die met andere studenten eer uitstapje langs den Rijn maakte. Het was de heerlijkste Septemberdag dien ik ooit ge noten heb, er was iets feestelijks in de na tuur en nog meer onze jeugdige gemoederen. Aan beide zijden ven den «treom zegen wij met verrukte blikken de heerlijke oevers; welk eeno betooverende bekoorlijkheid in de oude trotsche helfvervellen kesteeleA en burchten. I MM VOOR DE HUISKAMER

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1913 | | pagina 11