IRMA. Voor eei arun iisiionais. BUITENLAND. BINNENLAND. Rond de Liturgie. HET NEDERLANDSCH GEZANTSCHAP TE KONSTANTINOPEL. PLECHTIGHEDEN NA HET DOOPSEL. FEUILLETON. NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT S"l.d O Is dat eigenlijk geen overbodig woord: een arme Missionaris Inderdaad! Want de helden onzer katho lieke kerk, die in verre, vaak woeste en onher bergzame landen, onder wilde, onbeschaafde volkeren de boodschap des heils komen bren gen, lijden stééds een leven van opoffering, van armoede, van ontbering. En daarenboven is er altijd zooveel noodig.... Poch die arme Missionaris, voor wien we vandaag de aandacht, dc belangstelling en den steun onzer lezers komen vragen, kan dien titel, dunkt ons. met nog meer recht voeren dan menig ander geloofsprediker. Want het land, waarheen de gehoorzaamheid aan zijn Oversten cn zijn eigen liefde voor de zaligheid der zielen hem riep, is woester, on beschaafder, dan haast elk a.nder, de om geving waar hij toeft is werkelijk buiten alle aanraking met. „de wereld." de omstaudig- heden waaronder hij werkt, kunnen o.ider ae moeilijkste gerekend worden, die er zijn.... En nu zal men vragenwie is die Mis sionaris? Het is een stadgenoot, een Haarlemmer, een voor de lezers van onze „Nieuwe Ilaarlemsche Courant" gi'én onbekende: het is de Eerw. lather J. Staal, die onder de heidensche Üajakkers woont en arbeidt in het hartje van Britsch Noord Borneo, te Kinuta-Papar Wie de „Brieven uit Borneo" gelezen, heeft, waarin dc Eerw. Father Staal op humoristi sche wijze en in een steeds opgewekteu stijl van zijn missieland verhaalt, weet hoe het land waar zijn Oversten hem hebben geplaatst, on der de meest-onbesehaafde wildernissen te rekenen is. En tot nu toe was Father Staal nog ge plaatst in de. nederzetting Papar, waar e schijntje van Europeesclie, althans Westersche beschaving gloort: daar is nog een andere Europeesclie priester, en er schijnt ook nog wel eens een blank man te komen. Maar nu is hij verplaatst naar een oord in het midden der wildernis, naar het plaatsje Kinuta, te berei ken per kano vijf uren roeiens de rivier op. Daar leeft hij nu, alléén, in een houten "hut te midden der eeuwige wouden en geweldige moerassen van het oer-land. Daar staat zijn huisje en zijn „kerk.... vier •danken muren met een gegalvaniseerd ijzeren plaat als dak. Daar is hij de toevlucht van alle zieken, gebrekkigen, armen, want een arme Mis sionaris moet van zijn armoede mededeelen aan het nog armere volk, dat van alles en nog wat hij hem vragen komt. De „kerk" van father Staal (hierboven u voorgesteld) is van binnen absoluut niets rijk. Er is niets in.ja toch: alléén modder. Modder in overvloed: dat is de vloer.... In een particulier briefje, ons welwillend ter inzage verstrekt, heeft father Staal nuch ter en kalm, met een tikje humor en spot over z'n eigen armoede, zijn nieuwe parochiekerk, waar hij nu de zielszorg onder de Dajakkers ,'aat uitoefenen, als boven gemeld is, getee- kend. En toen we dat lazen, dachten wij: wat zou \et heerlijk zijn als de lezers van de „Nieuwe Haarl. Courant," die geregeld met zooveel ge noegen de aardige, pittige „.brieven uit Borneo" lezen, aan father Staal eens de blijken gaven van hun waardeering, en hem kwamen helpen om zijn moeilijk werk vruchten te doen dragen, om den eenwigen God ook een meer waardige woning te geven dan father Staal Hem nu geven kan, om aan den Haarlemschen Mis sionaris de levenszorgen ook wat te verlich ten. Een cementen vloer in zijn „kerk," noodzake lijk wegens den moerassigen bodem, is zijn har.tewensch. Maar bovendien is er zoowat nog van alles noodig in die Borneosehe binnen landen. Wij doen een beroep op de vele hem bekende en onbekende vrienden, die father Staal onder onzen lezerskring heeft, om hem in het verre, woeste Borneo een daadwerkelijk bewijs van die sympathie te geven. Wij zullen, wat ons wordt toegezonden voor de Missie van father Staal en voor den cemen ten vloer in zijn kerkje, in de Courant verant woorden, en onze administratie zal het hem op zenden. Een hartelijk gebed van den Missiona ris is ongetwijfeld allen weldoeners van zijn werk al bij voorbaat verzekerd! Heeds ontvangen voor do Missio van Father Staal Van B. s 25,— N. N 0,65. Een held van do Volturno. Kapitein Inch, de held vau de Volturno is te Londen in het Mansion House gehuldigd. Do Lord Mayor zei, dat do algemeene bewon- dering voor zijn gedrag behoefte had zich te j uiten. Waren niet alle eerste-klas passagiers van zijn schip, op twee Russen na, verdronken, de hulde was stellig van hen uitgegaan. Nu was hun taak overgenomen door een aantal passagiers van de Carmania, een van de vele schepen die de Volturno te hulp waren ge sneld. Deze bijeenkomst in het Mansion House was er het gevolg van. Onder de aanwezigen bevonden zich Buxton, de minister van handel, en Marconi. Kapitein Inch ontving den gouden Quiver- penning voor moed, een gouden horloge en kettiiig en een adres op perkament, geteekend door den Lord Mayor; mevr. Inch kreeg een diamanten borstspeld en een zilveren theeser vies. Na de ontvangst in het Mansion House be gaf kapitein Inch zich naar Lloyd, waar hij door de assuradeuren werd gehuldigd. De begrafeuis van Paul Déroulède. De begrafenis van Paul Déroulède, die on danks de enorme menschen-massa die er door op de been gebracht is, voortreffelijk orderlijk verloopen is, heeft Vautel den van dag tot dag- schrijver in de Matin aan het peinzen gebracht, zegt de „N. R. C." Veronderstel, zegt hij, dat Paul Déroulède een paar maanden geleden naar Lépine, den toenmaligén prefect van politie gegaan was en tegen hem gezegd had: Ik wil honderdduizend mensclien op de Place de la Coneordo voor het gedenkteeken van Straatsburg laten trekken; er zullen trompet ters bij zijn. tamboers en vlaggener zal vóór het vaderland betoogd worden en leven Elzas- Lotharingen geroepen worden; het zal in één woord een reusachtige betooging worden: De heer Lépine, prefect vau politie zou waarschijnlijk geantwoord hebben. Nee, nee, geen betooging. En als ik het toch doe Dan laat ik u oppakken. Dat zou trou wens de eerste keer niet zijn. Dezer dagen is de heer Lépine die geen prefect van politie meer is, de laatste eer gaan bewijzen aan het stoffelijk overschot van Paul Déroulède en honderdduizend burgers, ambte naren, arbeiders hebben in kalmte den lijkstoet gevolgd van hem, dié zonder ooit moe te wor den verzamelen geblazen hoeft. Het gebaar van den heer Lépine, dïe eer is gaan bewijzen aan het overschot van den man, die misschien meer dan iemand anders gedu rende dertig jaar de rust op straat verstoord hoeft, is een symbolisch gebaarHet be wijst, dat in Frankrijk de ergste politieke stor men slechts weinig hooge golven doen gaan; er komt altijd een oogenblik, waarop men zich weer tusschen brave lieden bevindt. On gelukkiger wijze is het meestal achter een lijk stoet De redevoeringen in de St. Augustinus-kerk uitgesproken zijn heel welsprekend geweest. In de menschenmenigte heb ik herhaaldelijk dit zinnetje gehoord C'était un chic type!.... Het komt maar zelden voor dat politici aan het volk zulk een „oraison funèbre" ingeven. De triomf der gasthuisnonnen. Onder dezen titel schrijft het „Hbld. v. Ant werpen „Het was te voorzien,, dat de smaad, in de historische zitting van den gemeenteraad, onze nonnekons toegeworpen, de verontwaardiging der bevolking zou wekken. Dit was dan ook oorzaak dat de protestmee ting van gisterenavond tot een reusachtige be tooging was aangegroeid, waarmee de gedenk waardige vergadering van 81 Dec. 1912, ter verdediging onzer missionarissen nauwelijks kan worden vergeleken. Het was eene meeting meer, het was eene opwelling van duizenden verontwaardigde ge moederen tegen den laster; want allen die op do meeting ten voordeele van het Vlaamsch in het onderwijs tegenwoordig waren, waren an dermaal daar; maar nu vergezeld van hunne vrienden, hunne vrouwen en dochters. Wanneer wij-zeggen „waren daar" dan is dit maar betrekkelijk. Wij moesten zeggen „poog den daar te zijn," want minstens twee duizend menschen zijn niet verder geweest dan tot aan de poort, en moesten terugkeeren omdat de zaal reeds meer dan vol was." Senator Rijckmans nam het voorzitterschap waar. Verscheidene sprekers voerden er het woord, o.a. mejuffrouw Marie Baers, dr. Nuijens, en het Kamerlid Hendriks. Is aan den man de taak met hooge redenee ringen zijne zienswijze te verdedigen en door bewijsvoeringen anderen te overtuigen, de vrouw heeft voor eenig wapen, de liefde, al dus sprak mej. Baers. Ik spreek dus in den naam der liefde die wij de gasthuiszusters toedragen. Antwerpen heeft nu den strijd aangebonden voor het behoud der gasthuisnonnen; Antwerpen wil dus Ant werpen blijven! (Toej.) Want wanneer men de zusters aanvalt is het eigenlijk niet tegen dezen, dat de strijd is gericht maar wel tegen den godsdienst waar van het gleed welk zij draagt het zinnebeeld is. Klassenhaat en klassenstrijd willen zij, en die eenvoudige vrouwen, werkend uit liefde, moeten daarvan de slachtoffers zijn. Wat vragen toch de zusters? Noch geld, noch goed. Alleen zich te slacht offeren voor hare arme broeders, arme vrou wen,, hulpelooze kinderen, tranen en zweet te drogen, leven in dienst van zieken. Dit edel werk wil men haar nu ontzeggen! Dit wil niet zeggen dat men hij de leeken geene liefde voor den naasten vindt! Hebben wij Constance Teichnian niet gehad? Maar waar zal men er nog zulken vinden! Hier echter is slechts spraak van verwereldlij king en klachten van armen en machteloozen gelden als niets, zoo wij niet opstaan uit lief de voor katholiek volk, welks overtuiging wij willen geëerbiedigd zien. Wij willen onze arme krankzinnigen, onze boetende Magdalena's, onze smetziekten ver pleegd zien door vrouwen die het doen uit liefde, uit zuivere naastenliefde en opoffe ring, wie het noch aan kennis, noch aan toe wijding ontbreekt, want uit liefde en toewij ding deden zii het examen, wanneer zij zelf vroegen het diploom van bekwaamheid in te richten. Wij eischen eerbied voor de overtuiging, ook de onze., zooals de nonnekens de overtuiging der andersdenkenden eerbiedigen. (Toejuichin- gen). Dr. Nuijens, die gedurende vijf-en-twintig jaar als geneesheer in het kindergasthuis Louise-Marie werkzaam was, en alzoo in de gelegenheid was de waarde van het werk der ziekenzusters te schatten, begon men zich af te vragen waarom men de gasthuizen moet ver wereldlijken, terwijl men toch van alle kanten de droevige gevolgen van die verwereldlijking te zien krijgt. Maar hij vraagt zich af of men soms die ge volgen en de deugden der anderen niet door een vergrootglas ziet. En daarom is hij zijne inlichtingen, op welke wij onze protesten mogen steunen, uitsluitend gaan zoeken bij de tegenstanders. Volgen eenige voorbeelden: In St. Jans gas tli li is te Brussel, kost de vergoeding van de een-en-dertig dienstdoende zusters de kolossale som van 8.500 fr„ nog zoo veel niet als een der automobielen van den dikste harer vervolgers kost. Te Marseille kwam men. het jaar nadat de nonnen verjaagd waren, 100.000 frank op de begrooting te kort en na eenige jaren werd het tekort zoo groot dat men van bankroet be gon te spreken. Te Parijs kostte elk kind bij de verpleging der nonnen 70 fr„ bij de leeken 520 fr. Te Antwerpen kreeg de schepen van financiën de bibberkoorts van schrik, toen men van verwereldlijking sprak. (Gelach.) Na deze en andere feiten van dien aard haal- do spreker eene reeks verklaringen aan van liberale en socialistische dokters, bestuurders, burgemeesters, dagbladen 'en anderen. EEN INDRUK VAN ONS LAND. De heer J. H. Insiagor, vertegenwoordiger van het Algemeen Nederiandsch Verbond te Luxor (Egypte) schrijft in Neerlxndia: Nauwelijks binnen de grenzen van Neder land, trotf mij aanstonds het spoorverkeer, stationnen, die gegroeid waren op onbegrij pelijke wijze, en voor het treinverkeer haast nog te klein schenen; gemakken overal waar niemand vroeger aan dacht; 't aantal fietsen zóo toegenomen, dat ik begin te gelooven, dat de kindertjes met wieltjes geboren worden, en zij die ze niet willen houden zich moeten laten opereeren; reohtoppe, bevallige hou ding mei hoog stuur, in de plaats van het voor over gebogen zitten. Huizen, tuinen, parken, villa's, arbeiders woningen met spiegelruiten, overal bloemen, overal een zoeken naar mooi bouwen, met zoo dikwijls lieve en mooie huizen als ge volg. Wat moeten de Hollanders düs rijk ge worden- zijn, dat ae zoo iets betalen kunnen, en die bewijzen van algemeene welvaart niet de tegenstelling van eenige zeer rijken en eene menigte zeer armen waren overal zichtbaar. En dat de meer gegoeden talrijk zijn, dat bewijzen wel de auto's door hun aantal. Waar plaggen hutten stonden, zag ik keu rige huisjes; gehuchten waren ontstaan, tot dorpen uitgegloeid; steden waren in de plaats van dorpen gekomen: iedereen en alles was gemakkelijk te bereiken. Waar ik in mijn jeugd hei of kale duinen had gezien, waren nu boesohen, land en bouwland, menschen en vee gekomen. Op een boegen heuvel bij Arn hem vond ik een goed weiland. Wat moet de boer geleerd hebben i Ja, niet alleen de boer, ïnaar de Nederlander. Steeds en overal zal men lummels en pummels vinden; maar hoe voel minder schooiers zijn er nu dan vroeger. In plaats van 't schreeuwen en brullen, dat men eertijds op straat hoorde, zong men nu dikwijls; menschen van allerlei slag vonden dit zeer gepast bij eene gemeenschappelijke wandeling of roet een rijtoer. En dronken men schen waren o, zoo zeldzaam. De couranten logen niet; Nederland ging vooruit; hoezeer, dat kan geloof ik iemand die 1/3 eeuw afwe zig was, nog meer zien, dan zij die de ont- wiiikeling meemaakten. Een gebouw zonder uitstekende deelen, waar alles tegelijk naar voren drong, zoude geen schaduwen vertoonen, 't zou gladeffen, lee- lijk zijn. Ook in 't vaderland waren hier en daar nog donkere plekjes te bespeuren, vooral in 't geestelijke, maar vojr mij deden ze niets dan het licht, dat op 't o erige van 't gebouw viel, te meer .doen uitkomen. Ik wilde dat meer Hollanders genoopt wa ren lang weg te blijven, en dan de mopperaars thuis eens vertelden hoe goed zooveel zaken en menschen thuis zijn. Een wensch tot slot; dat wij hier in Egypte/ ook wait inogen merken van die Nederlandsehe uitzettings- en uitbreidingskracht. De Frankfurter Zoitung meldt naar de N. R. C. mededeelt, uit Konstantinopel over het incident met den gewezen Albaneeschen afge vaardigde Basri bei dat deze die sedert eeni- gen tijd in de gevangenis had gezeten van den directeur van de gevangenis verlof had ge kregen een geneesheer buiten de gevangenis te raadplegen. Twee gendarmes begeleiden Basri op weg naar dezen geneesheer, maar in de Pera- straat wist Basri zijn bewakers te ontkomen en snelde hij den voortuin in van het Neder- landsche gezantschap. De gendarmes achtervol den hem onmiddellijk en trachtten met geweld hem weer op straat te sleepen. Dit mislukte echter. De kawassen van het gezantschap had den dadelijk het ijzeren hek gesloten en ver klaarden, iedere poging om in te breken met de wapens te zullen verijdelen. Ondertussehen was de Nederlandsehe vice- consul gekomen en dezen vroeg Basri bescher- CXCIV. De zalving met chrisma, de bekleeding met eca wit kleed en het overreiken eener bran dende kaars zijn de drie oud-christelijke plech tigheden, welke thans nog na het toedienen des Doopsels plaats grijpen. Drie andere ceremoniën zijn echter in den Icop der tijden verdwenen, n.l. het nuttigen van een mengsel van melk en honig, devoetwassching en het ontvangenderH. Communie, on middellijk na het Doopsel en het Vormsel. Zoowel in het Oosten als in het Westen werd oudtijds den doopeling bij het verlaten van de doopvont een mengsel van melk en honig .tl nuttiging aangeboden. Dit moest hen her inneren aan het Beloofde Land, dat van melk en honig overvloeide. Voor de Joden was dit land het vruchtbare Kanaan, voor de Christe nen echter de Kerk. die hare genadeschatten beschikbaar stelt voor allen, die in haren schoot zijn opgenomen. Door de Kerk nu wor den do pasgedoopten gevoerd naar het ware Beloofde Land, het eeuwig vaderland. Daar i' elk en honig <Wt"rG ook het gewone voedsel der kinderen was, zoo herinnerde deze nutti ging den pasgedoopten teve.is aan het nieuwe Kindschap in Christus, dat zij ontvangen had den en aan de plichten, die daaruit voortvloei- denden. Reeds vroegtijdig, waarschijnlijk in de 6e eeuw, verdween dit gebruik in de Ro- meinsche Kerk; bij de Kopten en Ahessyniër» is het thans nog in zwang. In het Westen, vooral in Spanje, Frankrijk, Milaan en Noord-Afrika, had hierna een voetwassching plaats, welke door den bisschop verricht werd. Welke beteekenis hier aan ten grondslag lag, blijkt uit een gebed, dat bij deze gelegenheid werd uitgesproken en dat wij opgeteekend vinden in een oud Galli- caansclt Missaal„Onze Heer en Zaligmaker Jezus Christus," zoo heet het daar, „wiesch zijuen Apostelen de voeten; ook ik waseh u de voeten, opdat gij evenzoo doen moogt met da gasten en vreemdelingen, die tot u komen. Als gij dit doet, zult gij het eeuwig leven hebben in do eeuwen der eeuwen. Amen." Tegen, woordig is de voetwassching na het Doopsel geheel en al verdwenen. In den plechtigen Paaschnacht ontvingen de pasgedoopten ook voor de eerste maal de H. Communie. Daar reeds de oudste kerkelijke schrijvers hiervan melding maken, klimt dit gebruik op tot aan de eerste eeuwen der Kerk. Zelfs den pasgedoopten zuigelingen werd de H. Eucharistie gegeven; met het oog echter op hun lichamelijken to -tand niet on der de gedaante van brood maa van wijn. Hoe algemeen deze gewoonte was, blijkt uit het feit, dat'velen zelfs gingen meenen, dat dit voor de kinderen noodzakelijk ter zaligheid was, welke meening later door de Kerkverga dering van Trente met kracht bestreden werd. Sinds de 12e eeuw kwam de Communie na den kinderdoop meer en meer in onbruik, totdat ze geheel verdween. Alleen by het Doopsel van een volwassene wanneer dit 's morgens ge schiedt schrijft het Romeinsche Rituale het ontvangen der H. Eucharistie uitdrukkelijk voor. ming, terwijl hij tevens er bij voegde, dat het Russische gezantschap hem die niet zou weige ren. H^t Russische gezantschap ligt nog geen minuut afstands van het Nederlandsehe en bovendien gelijken de gebouwen veel op elkaar, zoodat Basri zich blijkbaar vergist had. De Nederlandsehe vice-consul gevoelde zich ver plicht, Basri hierop te wijzen. De kawassen openden tegen alle verwachi ting, het hek en spoedig daarop wandelden de Turksche gendarmes met hun gevangene weei weg. Zij legden hem op straat boeien aan om een nieuwe poging tot ontvluchten te voorko men en namen plaats in een wagen. Zij gingen echter met hem niet. naar het Russische ge- zantsehapsgebouw, maar weer naar de gevan genis terug. De kawasseu beweerden van den vice-consul Roman van Philip Laicus. 7') De vader werd gehaald en gaf betreffende nis ai1handeling precies hetzelfde getuige- ïngonfar^st vroilw- Ook de opgaven omtrent betrof, van j1Bden overeen. Maar wat Irma in den beginne1* wist niet veel te ze£Sen. dat hij het niet ÏL0eg hij- Ein^el«k. zeide hij, vrouw daaromtrent pree'es w's* en z'Jn kunnen geven. ter opheldering zou „Je vrouw heeft Frankenthal ter wereld ie 'c-fi „Ja, ja, te Franken thai," zeimfr?11' Wd. Men kon het hem aan,2i Oien naam hem een zware steen van 't u l gevallen was. *art „Je herinnert je dus ook zeer nauwkeurig dat het kind te Frankenthal ter wereld' kwam?" „Alsof het vandaag gebeurd was, natuur, lijk. We moesten daarom zelfs onze voorstel lingen onderbreken. Het geachte publiek zal Baar ik hoop, het mij niet envel duiden, zeide 4k „Dus te Frankenthal, en waar ligt dat?" „In de Rijnpalts." „Zoo!En wanneer was dat?" „Je, dat zal in 't jaar .1851 of 1852 geweest zijn. Ik weet het waarlijk zoo precies niet meep; m'n vrouw zal dat wel weten." „Nu, het komt er ook niet meer zoo heel nauwkeurig op aan," verzekerde de commis saris argeloos. „Heb je misschien een geboor- teacte van het kind?" „Of een pokkenbriefje (inentingsbewijs)?" „Ons soort van menschen bewaart zulke schrifturen niet. Maar men kan op het armp je nog de lidteekens zien." Het proces-verhaal werd onderteekend en Ranzig ontslagen. De commissaris zeide: „Als het nu alleen aan mij lag, zou ik hen alle twee in de doos stoppen. Daar ligt het „Visum re- pertum" van den geneesheer der rechtbank. Over een paar dagen is het kind weer gezond. Dat pak slaag hindert het meisje niemendaL Heeft het dezen keer onverdiend klappen ge kregen, dan moeten wij in aanmerking nemen dat het wellicht honderden malen, toen bet werkelijk straf verdiende, den dans ontspron gen is." Willifred glimlachte om deze rechtvaardi- j ging vanwege de politie. „Moet dan het kind naar hare ouders te rug?" vroeg vrouw Willifred, eenigszins be zorgd; want zy had, ondanks den korten tijd, het kind zeer lief gekregen. „Neen, volstrekt niet!" riep de commissaris en hief ontsteld de wijsvinger van beide han den dreigend omhoog, zoodat bij daar stond fis een dansende Chinees. „Dat ding is niet ]u den haak, ie lang niet in den haak! Dat mel?J0 ie evenmin haa-r kind, als ik het uwe." „Denkt u dat?" riep vrouw Willifred, die zenuwachtig blij was. dat hare meening zelfs door de politie werd gedeeld en bevestigd. „Ik heb het terstond gezegd." „Dat kon u niet, beste vrouw," gaf de com missaris met een gevoel van meerderheid ten antwoord." Dat kunnen nauwelijks wij op het politiebureau! Er is gebleken, dat heide zoogenaamde onders ee.rst onzeker waren be treffende hun getuigenis en dat deze ten slot te van elkaar afweken. Daarop laat zich een uitspraak vestigen. Maar nu over het kind! Wilt u dat voorloopig behouden?" „Och ja," merkte de houtvester aan, „als het niet anders gaat „Uw aanspraak op veJ"pleegkosten blijft na tuurlijk voorbehouden," voegde de commis saris er schielijk bij; hij was blijde van het kind af te zijn. „Intpsschen moet ik medio Januari verhui zen naar Hobenwaldau; ik ben namelijk daar benoemd als houtvester." i „Ik feliciteer u van harte," zeide de com missaris en vertrok meesmuilend den mond van het eene oor tot het andere, terwijl hij de beide handen van Willifred met veel drukte schudde. Hij had den houtvester tot nu toe beschouwd en behandeld als iemand beneden hem; door diens benoeming werden zij in rang collega's. En nu verontschuldigde hy zich ook, dat hij te voren de geachte ega van z'n waarden collega kortaf „beste vrouw" had genoemd. Toen de inspecteur van politie binnentrad, bracht de commissaris zijn rapport uit. Hem werd terstond opgedragen, naar Frankenthal in Beieren (de Palts) en naar Frankenthal in Rijnpruisen te schrijven, en een extract uit het geboorteregister, betreffende zekere „Ir ma Ranzig" aan te vragen en hem te doen toezenden. Het geboortejaar moest, vallen tus- ec-hen 1851 en 1855, doch men zou ook zoo vriendelijk zijn een jaargang vroeger en la ter na te slaan. In geval geen geboorte-aan gifte gevonden werd, verzocht men eenige inlichtingen omtrent genoemde Irma Ranzig, die destijds als zeer jong kind hij een rond- rcizenden koorddanserstroep zicli moest heb ben opgehouden. j Beide brieven werden verzonden. Na verloop van drie dagen kwam de brief van Frankenthal in Rijnpruisen terug met het opschrift: JFrankentbal in Rynpruisen bestaat niet; misschien Rijn-Beieren." I Acht dagen daarna kwam een schrijven der politie te Frankenthal in Rijn-Beieren, mel dende, dat een geboorteakte van eene Irma Ranzig niet te vinden was. Daarentegen bleek nit het vreemdelingenregister, dat in het jaar ,1855 een koorddansersfamilie, Ranzig gehee- ten, daar voorstellingen had gegeven. Vol gens informaties bestond dat gezin uit vader, moeder, een zoon en een dochter, welke laat ste nog zeer klein was en niet optrad. Of deze de bewuste Irma was geweest, had men evenwel niet kunnen achterhalen. Hiermede waren inderdaad bepaalde gege vens verkregen, om tegen de echtelieden Ran zig een aanklacht in te dieren, die, naar om- standigheden, hen kon beschuldigen van kin- derroof. Het was nu zoo goed als zeker, dat Irma niet hun kind was, en volgens de ge bezigde uitvluchten was het geenszins on waarschijnlijk, dat zij op misdadige wijze aan haar gekomen waren. De hoofdcommissaris stelde zich terstond in verbinding met den officier van justitie en er werd tot de arres tatie besloten. I Deze kon evenwel niet plaats hebben, want "toen de politie ter plaatse kwam, vonden zij de woning gesloten, en toen men door het raam naar binnen klom, was de kamer leeg. Men ondervroeg de huren en vernam, dat do Ranzigs al sedert vijf dagen vertrokken wa ren, en geen sterveling wist, waarheen..,., V. IN HET GEZIN VAN DEN HOUTVESTER, m De heimelijke vlucht der familie Ranzig maakte het vermoeden, dat Irma een gesto len kind was, bijna tot zekerheid, en 't kwam er nu maar op aan, te vernemen, wien Irma eigenlijk toebehoorde. De politie deed eenigo pogingen tot inhechtenisneming der Ranzigs^ meer om haar officieel geweten gerust to stellen, dan in de hoop, de afkomst van Irma op het spoor te komen. En toen die pogiro 'gen vruchteloos bleven, kwam de zaak in do afdeeling „onafgedane vervolgingen" en bleef daar liggen, Irma was in baar nieuwen toestand over gelukkig. De verandering kwam haar onbe. grijpelijk voor, en in den beginne vreesde zij een kwaden droom te droom en, waarop zij op 1 een verschrikkelijke wijze wakker geschud zon worden. Wat Irma nu zag en hoorde, vervulde haar i met een blijdschap, die zij te voren nooit had 1 gekend. Zij kon het wel uitschreeuwen van vreugde, als juffrouw Willifred heur hand op haren schouder of op haar hoofd legde, Reeds dat zij verheugd mocht zijn, zonder barsch tot stilte vermaand te worden, waa i iets nieuws voor haar, en zij besefte, nu al les te moeten doen, wat juffrouw Willifred baar beval. Reads daaca nadat zy ten huize

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 1