IRMA.
Voor eei arun iisiionais.
BUITENLAND.
BINNENLAND.
Rond de Liturgie.
HET NEDERLANDSCH GEZANTSCHAP
TE KONSTANTINOPEL.
PLECHTIGHEDEN NA HET DOOPSEL.
FEUILLETON.
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT S"l.d
O
Is dat eigenlijk geen overbodig woord: een
arme Missionaris
Inderdaad! Want de helden onzer katho
lieke kerk, die in verre, vaak woeste en onher
bergzame landen, onder wilde, onbeschaafde
volkeren de boodschap des heils komen bren
gen, lijden stééds een leven van opoffering,
van armoede, van ontbering. En daarenboven
is er altijd zooveel noodig....
Poch die arme Missionaris, voor wien we
vandaag de aandacht, dc belangstelling en den
steun onzer lezers komen vragen, kan dien
titel, dunkt ons. met nog meer recht voeren
dan menig ander geloofsprediker.
Want het land, waarheen de gehoorzaamheid
aan zijn Oversten cn zijn eigen liefde voor de
zaligheid der zielen hem riep, is woester, on
beschaafder, dan haast elk a.nder, de om
geving waar hij toeft is werkelijk buiten alle
aanraking met. „de wereld." de omstaudig-
heden waaronder hij werkt, kunnen o.ider ae
moeilijkste gerekend worden, die er zijn....
En nu zal men vragenwie is die Mis
sionaris?
Het is een stadgenoot, een Haarlemmer, een
voor de lezers van onze „Nieuwe Ilaarlemsche
Courant" gi'én onbekende: het is de Eerw.
lather J. Staal, die onder de heidensche
Üajakkers woont en arbeidt in het hartje van
Britsch Noord Borneo, te Kinuta-Papar
Wie de „Brieven uit Borneo" gelezen, heeft,
waarin dc Eerw. Father Staal op humoristi
sche wijze en in een steeds opgewekteu stijl
van zijn missieland verhaalt, weet hoe het land
waar zijn Oversten hem hebben geplaatst, on
der de meest-onbesehaafde wildernissen te
rekenen is.
En tot nu toe was Father Staal nog ge
plaatst in de. nederzetting Papar, waar e
schijntje van Europeesclie, althans Westersche
beschaving gloort: daar is nog een andere
Europeesclie priester, en er schijnt ook nog wel
eens een blank man te komen. Maar nu is hij
verplaatst naar een oord in het midden der
wildernis, naar het plaatsje Kinuta, te berei
ken per kano vijf uren roeiens de rivier op.
Daar leeft hij nu, alléén, in een houten "hut
te midden der eeuwige wouden en geweldige
moerassen van het oer-land.
Daar staat zijn huisje en zijn „kerk.... vier
•danken muren met een gegalvaniseerd ijzeren
plaat als dak.
Daar is hij de toevlucht van alle zieken,
gebrekkigen, armen, want een arme Mis
sionaris moet van zijn armoede mededeelen
aan het nog armere volk, dat van alles en nog
wat hij hem vragen komt.
De „kerk" van father Staal (hierboven u
voorgesteld) is van binnen absoluut niets rijk.
Er is niets in.ja toch: alléén modder.
Modder in overvloed: dat is de vloer....
In een particulier briefje, ons welwillend
ter inzage verstrekt, heeft father Staal nuch
ter en kalm, met een tikje humor en spot over
z'n eigen armoede, zijn nieuwe parochiekerk,
waar hij nu de zielszorg onder de Dajakkers
,'aat uitoefenen, als boven gemeld is, getee-
kend.
En toen we dat lazen, dachten wij: wat zou
\et heerlijk zijn als de lezers van de „Nieuwe
Haarl. Courant," die geregeld met zooveel ge
noegen de aardige, pittige „.brieven uit Borneo"
lezen, aan father Staal eens de blijken gaven
van hun waardeering, en hem kwamen helpen
om zijn moeilijk werk vruchten te doen dragen,
om den eenwigen God ook een meer waardige
woning te geven dan father Staal Hem nu
geven kan, om aan den Haarlemschen Mis
sionaris de levenszorgen ook wat te verlich
ten.
Een cementen vloer in zijn „kerk," noodzake
lijk wegens den moerassigen bodem, is zijn
har.tewensch. Maar bovendien is er zoowat nog
van alles noodig in die Borneosehe binnen
landen.
Wij doen een beroep op de vele hem bekende
en onbekende vrienden, die father Staal onder
onzen lezerskring heeft, om hem in het verre,
woeste Borneo een daadwerkelijk bewijs van
die sympathie te geven.
Wij zullen, wat ons wordt toegezonden voor
de Missie van father Staal en voor den cemen
ten vloer in zijn kerkje, in de Courant verant
woorden, en onze administratie zal het hem op
zenden. Een hartelijk gebed van den Missiona
ris is ongetwijfeld allen weldoeners van zijn
werk al bij voorbaat verzekerd!
Heeds ontvangen voor do Missio van Father
Staal
Van B. s 25,—
N. N 0,65.
Een held van do Volturno.
Kapitein Inch, de held vau de Volturno is
te Londen in het Mansion House gehuldigd.
Do Lord Mayor zei, dat do algemeene bewon-
dering voor zijn gedrag behoefte had zich te
j uiten. Waren niet alle eerste-klas passagiers
van zijn schip, op twee Russen na, verdronken,
de hulde was stellig van hen uitgegaan. Nu
was hun taak overgenomen door een aantal
passagiers van de Carmania, een van de vele
schepen die de Volturno te hulp waren ge
sneld. Deze bijeenkomst in het Mansion House
was er het gevolg van.
Onder de aanwezigen bevonden zich Buxton,
de minister van handel, en Marconi.
Kapitein Inch ontving den gouden Quiver-
penning voor moed, een gouden horloge en
kettiiig en een adres op perkament, geteekend
door den Lord Mayor; mevr. Inch kreeg een
diamanten borstspeld en een zilveren theeser
vies.
Na de ontvangst in het Mansion House be
gaf kapitein Inch zich naar Lloyd, waar hij
door de assuradeuren werd gehuldigd.
De begrafeuis van Paul Déroulède.
De begrafenis van Paul Déroulède, die on
danks de enorme menschen-massa die er door
op de been gebracht is, voortreffelijk orderlijk
verloopen is, heeft Vautel den van dag tot dag-
schrijver in de Matin aan het peinzen gebracht,
zegt de „N. R. C."
Veronderstel, zegt hij, dat Paul Déroulède
een paar maanden geleden naar Lépine, den
toenmaligén prefect van politie gegaan was
en tegen hem gezegd had:
Ik wil honderdduizend mensclien op de Place
de la Coneordo voor het gedenkteeken van
Straatsburg laten trekken; er zullen trompet
ters bij zijn. tamboers en vlaggener zal vóór
het vaderland betoogd worden en leven Elzas-
Lotharingen geroepen worden; het zal in één
woord een reusachtige betooging worden:
De heer Lépine, prefect vau politie zou
waarschijnlijk geantwoord hebben.
Nee, nee, geen betooging.
En als ik het toch doe
Dan laat ik u oppakken. Dat zou trou
wens de eerste keer niet zijn.
Dezer dagen is de heer Lépine die geen
prefect van politie meer is, de laatste eer gaan
bewijzen aan het stoffelijk overschot van Paul
Déroulède en honderdduizend burgers, ambte
naren, arbeiders hebben in kalmte den lijkstoet
gevolgd van hem, dié zonder ooit moe te wor
den verzamelen geblazen hoeft.
Het gebaar van den heer Lépine, dïe eer is
gaan bewijzen aan het overschot van den man,
die misschien meer dan iemand anders gedu
rende dertig jaar de rust op straat verstoord
hoeft, is een symbolisch gebaarHet be
wijst, dat in Frankrijk de ergste politieke stor
men slechts weinig hooge golven doen gaan;
er komt altijd een oogenblik, waarop men
zich weer tusschen brave lieden bevindt. On
gelukkiger wijze is het meestal achter een lijk
stoet
De redevoeringen in de St. Augustinus-kerk
uitgesproken zijn heel welsprekend geweest.
In de menschenmenigte heb ik herhaaldelijk
dit zinnetje gehoord
C'était un chic type!....
Het komt maar zelden voor dat politici aan
het volk zulk een „oraison funèbre" ingeven.
De triomf der gasthuisnonnen.
Onder dezen titel schrijft het „Hbld. v. Ant
werpen
„Het was te voorzien,, dat de smaad, in de
historische zitting van den gemeenteraad, onze
nonnekons toegeworpen, de verontwaardiging
der bevolking zou wekken.
Dit was dan ook oorzaak dat de protestmee
ting van gisterenavond tot een reusachtige be
tooging was aangegroeid, waarmee de gedenk
waardige vergadering van 81 Dec. 1912, ter
verdediging onzer missionarissen nauwelijks
kan worden vergeleken.
Het was eene meeting meer, het was eene
opwelling van duizenden verontwaardigde ge
moederen tegen den laster; want allen die op
do meeting ten voordeele van het Vlaamsch in
het onderwijs tegenwoordig waren, waren an
dermaal daar; maar nu vergezeld van hunne
vrienden, hunne vrouwen en dochters.
Wanneer wij-zeggen „waren daar" dan is dit
maar betrekkelijk. Wij moesten zeggen „poog
den daar te zijn," want minstens twee duizend
menschen zijn niet verder geweest dan tot
aan de poort, en moesten terugkeeren omdat
de zaal reeds meer dan vol was."
Senator Rijckmans nam het voorzitterschap
waar. Verscheidene sprekers voerden er het
woord, o.a. mejuffrouw Marie Baers, dr.
Nuijens, en het Kamerlid Hendriks.
Is aan den man de taak met hooge redenee
ringen zijne zienswijze te verdedigen en door
bewijsvoeringen anderen te overtuigen, de
vrouw heeft voor eenig wapen, de liefde, al
dus sprak mej. Baers.
Ik spreek dus in den naam der liefde die wij
de gasthuiszusters toedragen. Antwerpen heeft
nu den strijd aangebonden voor het behoud
der gasthuisnonnen; Antwerpen wil dus Ant
werpen blijven! (Toej.)
Want wanneer men de zusters aanvalt is
het eigenlijk niet tegen dezen, dat de strijd is
gericht maar wel tegen den godsdienst waar
van het gleed welk zij draagt het zinnebeeld
is.
Klassenhaat en klassenstrijd willen zij, en
die eenvoudige vrouwen, werkend uit liefde,
moeten daarvan de slachtoffers zijn.
Wat vragen toch de zusters?
Noch geld, noch goed. Alleen zich te slacht
offeren voor hare arme broeders, arme vrou
wen,, hulpelooze kinderen, tranen en zweet
te drogen, leven in dienst van zieken.
Dit edel werk wil men haar nu ontzeggen!
Dit wil niet zeggen dat men hij de leeken
geene liefde voor den naasten vindt! Hebben
wij Constance Teichnian niet gehad? Maar
waar zal men er nog zulken vinden!
Hier echter is slechts spraak van verwereldlij
king en klachten van armen en machteloozen
gelden als niets, zoo wij niet opstaan uit lief
de voor katholiek volk, welks overtuiging wij
willen geëerbiedigd zien.
Wij willen onze arme krankzinnigen, onze
boetende Magdalena's, onze smetziekten ver
pleegd zien door vrouwen die het doen uit
liefde, uit zuivere naastenliefde en opoffe
ring, wie het noch aan kennis, noch aan toe
wijding ontbreekt, want uit liefde en toewij
ding deden zii het examen, wanneer zij zelf
vroegen het diploom van bekwaamheid in te
richten.
Wij eischen eerbied voor de overtuiging, ook
de onze., zooals de nonnekens de overtuiging
der andersdenkenden eerbiedigen. (Toejuichin-
gen).
Dr. Nuijens, die gedurende vijf-en-twintig
jaar als geneesheer in het kindergasthuis
Louise-Marie werkzaam was, en alzoo in de
gelegenheid was de waarde van het werk der
ziekenzusters te schatten, begon men zich af
te vragen waarom men de gasthuizen moet ver
wereldlijken, terwijl men toch van alle kanten
de droevige gevolgen van die verwereldlijking
te zien krijgt.
Maar hij vraagt zich af of men soms die ge
volgen en de deugden der anderen niet door
een vergrootglas ziet.
En daarom is hij zijne inlichtingen, op welke
wij onze protesten mogen steunen, uitsluitend
gaan zoeken bij de tegenstanders.
Volgen eenige voorbeelden:
In St. Jans gas tli li is te Brussel, kost de
vergoeding van de een-en-dertig dienstdoende
zusters de kolossale som van 8.500 fr„ nog zoo
veel niet als een der automobielen van den
dikste harer vervolgers kost.
Te Marseille kwam men. het jaar nadat
de nonnen verjaagd waren, 100.000 frank op
de begrooting te kort en na eenige jaren werd
het tekort zoo groot dat men van bankroet be
gon te spreken.
Te Parijs kostte elk kind bij de verpleging
der nonnen 70 fr„ bij de leeken 520 fr.
Te Antwerpen kreeg de schepen van
financiën de bibberkoorts van schrik, toen men
van verwereldlijking sprak. (Gelach.)
Na deze en andere feiten van dien aard haal-
do spreker eene reeks verklaringen aan van
liberale en socialistische dokters, bestuurders,
burgemeesters, dagbladen 'en anderen.
EEN INDRUK VAN ONS LAND.
De heer J. H. Insiagor, vertegenwoordiger
van het Algemeen Nederiandsch Verbond te
Luxor (Egypte) schrijft in Neerlxndia:
Nauwelijks binnen de grenzen van Neder
land, trotf mij aanstonds het spoorverkeer,
stationnen, die gegroeid waren op onbegrij
pelijke wijze, en voor het treinverkeer haast
nog te klein schenen; gemakken overal waar
niemand vroeger aan dacht; 't aantal fietsen
zóo toegenomen, dat ik begin te gelooven, dat
de kindertjes met wieltjes geboren worden,
en zij die ze niet willen houden zich moeten
laten opereeren; reohtoppe, bevallige hou
ding mei hoog stuur, in de plaats van het voor
over gebogen zitten.
Huizen, tuinen, parken, villa's, arbeiders
woningen met spiegelruiten, overal bloemen,
overal een zoeken naar mooi bouwen, met
zoo dikwijls lieve en mooie huizen als ge
volg. Wat moeten de Hollanders düs rijk ge
worden- zijn, dat ae zoo iets betalen kunnen,
en die bewijzen van algemeene welvaart
niet de tegenstelling van eenige zeer rijken
en eene menigte zeer armen waren overal
zichtbaar. En dat de meer gegoeden talrijk
zijn, dat bewijzen wel de auto's door hun
aantal.
Waar plaggen hutten stonden, zag ik keu
rige huisjes; gehuchten waren ontstaan, tot
dorpen uitgegloeid; steden waren in de plaats
van dorpen gekomen: iedereen en alles was
gemakkelijk te bereiken. Waar ik in mijn
jeugd hei of kale duinen had gezien, waren
nu boesohen, land en bouwland, menschen en
vee gekomen. Op een boegen heuvel bij Arn
hem vond ik een goed weiland. Wat moet de
boer geleerd hebben i Ja, niet alleen de boer,
ïnaar de Nederlander. Steeds en overal zal
men lummels en pummels vinden; maar hoe
voel minder schooiers zijn er nu dan vroeger.
In plaats van 't schreeuwen en brullen, dat
men eertijds op straat hoorde, zong men nu
dikwijls; menschen van allerlei slag vonden
dit zeer gepast bij eene gemeenschappelijke
wandeling of roet een rijtoer. En dronken men
schen waren o, zoo zeldzaam. De couranten
logen niet; Nederland ging vooruit; hoezeer,
dat kan geloof ik iemand die 1/3 eeuw afwe
zig was, nog meer zien, dan zij die de ont-
wiiikeling meemaakten.
Een gebouw zonder uitstekende deelen, waar
alles tegelijk naar voren drong, zoude geen
schaduwen vertoonen, 't zou gladeffen, lee-
lijk zijn.
Ook in 't vaderland waren hier en daar nog
donkere plekjes te bespeuren, vooral in 't
geestelijke, maar vojr mij deden ze niets dan
het licht, dat op 't o erige van 't gebouw viel,
te meer .doen uitkomen.
Ik wilde dat meer Hollanders genoopt wa
ren lang weg te blijven, en dan de mopperaars
thuis eens vertelden hoe goed zooveel zaken en
menschen thuis zijn.
Een wensch tot slot; dat wij hier in Egypte/
ook wait inogen merken van die Nederlandsehe
uitzettings- en uitbreidingskracht.
De Frankfurter Zoitung meldt naar de N.
R. C. mededeelt, uit Konstantinopel over het
incident met den gewezen Albaneeschen afge
vaardigde Basri bei dat deze die sedert eeni-
gen tijd in de gevangenis had gezeten van
den directeur van de gevangenis verlof had ge
kregen een geneesheer buiten de gevangenis te
raadplegen.
Twee gendarmes begeleiden Basri op
weg naar dezen geneesheer, maar in de Pera-
straat wist Basri zijn bewakers te ontkomen
en snelde hij den voortuin in van het Neder-
landsche gezantschap. De gendarmes achtervol
den hem onmiddellijk en trachtten met geweld
hem weer op straat te sleepen. Dit mislukte
echter. De kawassen van het gezantschap had
den dadelijk het ijzeren hek gesloten en ver
klaarden, iedere poging om in te breken met
de wapens te zullen verijdelen.
Ondertussehen was de Nederlandsehe vice-
consul gekomen en dezen vroeg Basri bescher-
CXCIV.
De zalving met chrisma, de bekleeding met
eca wit kleed en het overreiken eener bran
dende kaars zijn de drie oud-christelijke plech
tigheden, welke thans nog na het toedienen
des Doopsels plaats grijpen.
Drie andere ceremoniën zijn echter in den
Icop der tijden verdwenen, n.l. het nuttigen
van een mengsel van melk en
honig, devoetwassching en het
ontvangenderH. Communie, on
middellijk na het Doopsel en het Vormsel.
Zoowel in het Oosten als in het Westen
werd oudtijds den doopeling bij het verlaten van
de doopvont een mengsel van melk en honig
.tl nuttiging aangeboden. Dit moest hen her
inneren aan het Beloofde Land, dat van melk
en honig overvloeide. Voor de Joden was dit
land het vruchtbare Kanaan, voor de Christe
nen echter de Kerk. die hare genadeschatten
beschikbaar stelt voor allen, die in haren
schoot zijn opgenomen. Door de Kerk nu wor
den do pasgedoopten gevoerd naar het ware
Beloofde Land, het eeuwig vaderland. Daar
i' elk en honig <Wt"rG ook het gewone voedsel
der kinderen was, zoo herinnerde deze nutti
ging den pasgedoopten teve.is aan het nieuwe
Kindschap in Christus, dat zij ontvangen had
den en aan de plichten, die daaruit voortvloei-
denden. Reeds vroegtijdig, waarschijnlijk in
de 6e eeuw, verdween dit gebruik in de Ro-
meinsche Kerk; bij de Kopten en Ahessyniër»
is het thans nog in zwang.
In het Westen, vooral in Spanje, Frankrijk,
Milaan en Noord-Afrika, had hierna een
voetwassching plaats, welke door den
bisschop verricht werd. Welke beteekenis hier
aan ten grondslag lag, blijkt uit een gebed,
dat bij deze gelegenheid werd uitgesproken en
dat wij opgeteekend vinden in een oud Galli-
caansclt Missaal„Onze Heer en Zaligmaker
Jezus Christus," zoo heet het daar, „wiesch
zijuen Apostelen de voeten; ook ik waseh u de
voeten, opdat gij evenzoo doen moogt met da
gasten en vreemdelingen, die tot u komen. Als
gij dit doet, zult gij het eeuwig leven hebben
in do eeuwen der eeuwen. Amen." Tegen,
woordig is de voetwassching na het Doopsel
geheel en al verdwenen.
In den plechtigen Paaschnacht ontvingen de
pasgedoopten ook voor de eerste maal
de H. Communie. Daar reeds de oudste
kerkelijke schrijvers hiervan melding maken,
klimt dit gebruik op tot aan de eerste eeuwen
der Kerk. Zelfs den pasgedoopten zuigelingen
werd de H. Eucharistie gegeven; met het oog
echter op hun lichamelijken to -tand niet on
der de gedaante van brood maa van wijn. Hoe
algemeen deze gewoonte was, blijkt uit het
feit, dat'velen zelfs gingen meenen, dat dit
voor de kinderen noodzakelijk ter zaligheid
was, welke meening later door de Kerkverga
dering van Trente met kracht bestreden werd.
Sinds de 12e eeuw kwam de Communie na den
kinderdoop meer en meer in onbruik, totdat ze
geheel verdween. Alleen by het Doopsel van
een volwassene wanneer dit 's morgens ge
schiedt schrijft het Romeinsche Rituale het
ontvangen der H. Eucharistie uitdrukkelijk
voor.
ming, terwijl hij tevens er bij voegde, dat het
Russische gezantschap hem die niet zou weige
ren. H^t Russische gezantschap ligt nog geen
minuut afstands van het Nederlandsehe en
bovendien gelijken de gebouwen veel op elkaar,
zoodat Basri zich blijkbaar vergist had. De
Nederlandsehe vice-consul gevoelde zich ver
plicht, Basri hierop te wijzen.
De kawassen openden tegen alle verwachi
ting, het hek en spoedig daarop wandelden de
Turksche gendarmes met hun gevangene weei
weg. Zij legden hem op straat boeien aan om
een nieuwe poging tot ontvluchten te voorko
men en namen plaats in een wagen. Zij gingen
echter met hem niet. naar het Russische ge-
zantsehapsgebouw, maar weer naar de gevan
genis terug.
De kawasseu beweerden van den vice-consul
Roman van Philip Laicus.
7')
De vader werd gehaald en gaf betreffende
nis ai1handeling precies hetzelfde getuige-
ïngonfar^st vroilw- Ook de opgaven omtrent
betrof, van j1Bden overeen. Maar wat Irma
in den beginne1* wist niet veel te ze£Sen.
dat hij het niet ÏL0eg hij- Ein^el«k. zeide hij,
vrouw daaromtrent pree'es w's* en z'Jn
kunnen geven. ter opheldering zou
„Je vrouw heeft
Frankenthal ter wereld ie 'c-fi
„Ja, ja, te Franken thai," zeimfr?11'
Wd. Men kon het hem aan,2i
Oien naam hem een zware steen van 't u l
gevallen was. *art
„Je herinnert je dus ook zeer nauwkeurig
dat het kind te Frankenthal ter wereld'
kwam?"
„Alsof het vandaag gebeurd was, natuur,
lijk. We moesten daarom zelfs onze voorstel
lingen onderbreken. Het geachte publiek zal
Baar ik hoop, het mij niet envel duiden, zeide
4k
„Dus te Frankenthal, en waar ligt dat?"
„In de Rijnpalts."
„Zoo!En wanneer was dat?"
„Je, dat zal in 't jaar .1851 of 1852 geweest
zijn. Ik weet het waarlijk zoo precies niet
meep; m'n vrouw zal dat wel weten."
„Nu, het komt er ook niet meer zoo heel
nauwkeurig op aan," verzekerde de commis
saris argeloos. „Heb je misschien een geboor-
teacte van het kind?"
„Of een pokkenbriefje (inentingsbewijs)?"
„Ons soort van menschen bewaart zulke
schrifturen niet. Maar men kan op het armp
je nog de lidteekens zien."
Het proces-verhaal werd onderteekend en
Ranzig ontslagen. De commissaris zeide: „Als
het nu alleen aan mij lag, zou ik hen alle twee
in de doos stoppen. Daar ligt het „Visum re-
pertum" van den geneesheer der rechtbank.
Over een paar dagen is het kind weer gezond.
Dat pak slaag hindert het meisje niemendaL
Heeft het dezen keer onverdiend klappen ge
kregen, dan moeten wij in aanmerking nemen
dat het wellicht honderden malen, toen bet
werkelijk straf verdiende, den dans ontspron
gen is."
Willifred glimlachte om deze rechtvaardi-
j ging vanwege de politie.
„Moet dan het kind naar hare ouders te
rug?" vroeg vrouw Willifred, eenigszins be
zorgd; want zy had, ondanks den korten tijd,
het kind zeer lief gekregen.
„Neen, volstrekt niet!" riep de commissaris
en hief ontsteld de wijsvinger van beide han
den dreigend omhoog, zoodat bij daar stond
fis een dansende Chinees. „Dat ding is niet
]u den haak, ie lang niet in den haak! Dat
mel?J0 ie evenmin haa-r kind, als ik het uwe."
„Denkt u dat?" riep vrouw Willifred, die
zenuwachtig blij was. dat hare meening zelfs
door de politie werd gedeeld en bevestigd.
„Ik heb het terstond gezegd."
„Dat kon u niet, beste vrouw," gaf de com
missaris met een gevoel van meerderheid ten
antwoord." Dat kunnen nauwelijks wij op
het politiebureau! Er is gebleken, dat heide
zoogenaamde onders ee.rst onzeker waren be
treffende hun getuigenis en dat deze ten slot
te van elkaar afweken. Daarop laat zich een
uitspraak vestigen. Maar nu over het kind!
Wilt u dat voorloopig behouden?"
„Och ja," merkte de houtvester aan, „als
het niet anders gaat
„Uw aanspraak op veJ"pleegkosten blijft na
tuurlijk voorbehouden," voegde de commis
saris er schielijk bij; hij was blijde van het
kind af te zijn.
„Intpsschen moet ik medio Januari verhui
zen naar Hobenwaldau; ik ben namelijk daar
benoemd als houtvester."
i „Ik feliciteer u van harte," zeide de com
missaris en vertrok meesmuilend den mond
van het eene oor tot het andere, terwijl hij de
beide handen van Willifred met veel drukte
schudde. Hij had den houtvester tot nu toe
beschouwd en behandeld als iemand beneden
hem; door diens benoeming werden zij in
rang collega's. En nu verontschuldigde hy
zich ook, dat hij te voren de geachte ega van
z'n waarden collega kortaf „beste vrouw" had
genoemd.
Toen de inspecteur van politie binnentrad,
bracht de commissaris zijn rapport uit. Hem
werd terstond opgedragen, naar Frankenthal
in Beieren (de Palts) en naar Frankenthal in
Rijnpruisen te schrijven, en een extract uit
het geboorteregister, betreffende zekere „Ir
ma Ranzig" aan te vragen en hem te doen
toezenden. Het geboortejaar moest, vallen tus-
ec-hen 1851 en 1855, doch men zou ook zoo
vriendelijk zijn een jaargang vroeger en la
ter na te slaan. In geval geen geboorte-aan
gifte gevonden werd, verzocht men eenige
inlichtingen omtrent genoemde Irma Ranzig,
die destijds als zeer jong kind hij een rond-
rcizenden koorddanserstroep zicli moest heb
ben opgehouden.
j Beide brieven werden verzonden.
Na verloop van drie dagen kwam de brief
van Frankenthal in Rijnpruisen terug met
het opschrift: JFrankentbal in Rynpruisen
bestaat niet; misschien Rijn-Beieren."
I Acht dagen daarna kwam een schrijven der
politie te Frankenthal in Rijn-Beieren, mel
dende, dat een geboorteakte van eene Irma
Ranzig niet te vinden was. Daarentegen bleek
nit het vreemdelingenregister, dat in het jaar
,1855 een koorddansersfamilie, Ranzig gehee-
ten, daar voorstellingen had gegeven. Vol
gens informaties bestond dat gezin uit vader,
moeder, een zoon en een dochter, welke laat
ste nog zeer klein was en niet optrad. Of
deze de bewuste Irma was geweest, had men
evenwel niet kunnen achterhalen.
Hiermede waren inderdaad bepaalde gege
vens verkregen, om tegen de echtelieden Ran
zig een aanklacht in te dieren, die, naar om-
standigheden, hen kon beschuldigen van kin-
derroof. Het was nu zoo goed als zeker, dat
Irma niet hun kind was, en volgens de ge
bezigde uitvluchten was het geenszins on
waarschijnlijk, dat zij op misdadige wijze aan
haar gekomen waren. De hoofdcommissaris
stelde zich terstond in verbinding met den
officier van justitie en er werd tot de arres
tatie besloten.
I Deze kon evenwel niet plaats hebben, want
"toen de politie ter plaatse kwam, vonden zij
de woning gesloten, en toen men door het
raam naar binnen klom, was de kamer leeg.
Men ondervroeg de huren en vernam, dat do
Ranzigs al sedert vijf dagen vertrokken wa
ren, en geen sterveling wist, waarheen..,.,
V.
IN HET GEZIN VAN DEN HOUTVESTER,
m
De heimelijke vlucht der familie Ranzig
maakte het vermoeden, dat Irma een gesto
len kind was, bijna tot zekerheid, en 't kwam
er nu maar op aan, te vernemen, wien Irma
eigenlijk toebehoorde. De politie deed eenigo
pogingen tot inhechtenisneming der Ranzigs^
meer om haar officieel geweten gerust to
stellen, dan in de hoop, de afkomst van Irma
op het spoor te komen. En toen die pogiro
'gen vruchteloos bleven, kwam de zaak in do
afdeeling „onafgedane vervolgingen" en bleef
daar liggen,
Irma was in baar nieuwen toestand over
gelukkig. De verandering kwam haar onbe.
grijpelijk voor, en in den beginne vreesde zij
een kwaden droom te droom en, waarop zij op
1 een verschrikkelijke wijze wakker geschud
zon worden.
Wat Irma nu zag en hoorde, vervulde haar
i met een blijdschap, die zij te voren nooit had
1 gekend. Zij kon het wel uitschreeuwen van
vreugde, als juffrouw Willifred heur hand
op haren schouder of op haar hoofd legde,
Reeds dat zij verheugd mocht zijn, zonder
barsch tot stilte vermaand te worden, waa
i iets nieuws voor haar, en zij besefte, nu al
les te moeten doen, wat juffrouw Willifred
baar beval. Reads daaca nadat zy ten huize