ALLERLEI. 1 De kleine zakkenroller. AFGESNOEPT. schilderde kamerscherm te voorschijn, 'liep daarop snel op hem toe en sloeg haar armen om zpn hals. Hij* hield haar vast. „Ik wou eens weten of ik onmisbaar wa9, sprak zij; ik denk er niet aan naar mijn moeder te gaan. Koken en al het andere leer ik ook hier wel bij jou. Maar je moet een beetje ge duld met mij hebben, veel geduld en het komt in orde, beste, lieve manEn een keukenmeid mag mij vooreerst wel helpen. Hgzn. De dikke, in een zware pelsjas gestoken heer, die zich snel deer de menschen-menigi- te in de groots winkelstraat heenspoedde, voelde plotseling, "dat er iets aan zijn jas zak gebéurde en snel greep hij eene kleine, •ijskoude hand, welke hij met alle kracht, Avaiarover hij beschikte, en dat was geen klein beetje, vasthield en kneep. Tegelijk hoorde hij een zacht steunen en voelde hij, dat d© 'eigenaar van de hand pogingen deed zich los te -wringen, 't Volgende oogenblik keerde hij zich o<m en keek den dief aan. 't Was eèn kleine, in lompen gehulde jongen, zoo ma ger dat hem het vel als 't ware over de beenderen hing. De kleine zakkenroller was 200 ontsteld, dat hij wit als een lijk werd en weenen noch spreken kon. De eerste woorden van den dikken heer, wierden gesproken in woede. Gij kleine dief, gij kleine schavuit. Ik sal u loeren andere menschen te bestelen en dat op uw leeftijd. Ik zal de politie waarschuwen. De kleine stond daar, doodelijk verschrikt met groote verward rondkijkende oogen en sidderde. De dikke heer schudde hem heftig. De jongen scheen te willen spreken, doch kon geen woord uiten, bleef staan stom, in. elkaar gedoken, als schikte hij zich in zijn lolt. Een groote volksmenigte had zich om beiden verzameld en zooals 't gewoonlijk gaat, het publiek koos naar de bedreigingen eu uitlatingen te oordeelen, partij voor den on gelijk hebbende, voor den jongen. De heer trok, of liever, sleepte het kind woedend met zich. Doch hij was geen hard vochtig memsch, was zelfs zeer gevoelig aan gelegd. Plotseling voelde hij de overgroot© tegenstelling, die door was. Hij zoo groot ea zwaar, elegant gekleed, en zijn kleine zak kenroller, nietig en in lompen gehuld. Toen begreep hij, dait het niet goed zou zijn als aanklager op te treden. Doch ook ergerde hem de houding van 't publiek, dat hem lang niet vrienlijk gezind was. Kom, zeide hij. Ik zal met u naar bet politiebureau rijden. Hij wenkte een taxi-auto en stiet den jon gen, die zich geheel overgegeven had, er in. Zelf ging hij tegenover den knaap zitten. Zeg mij nu de waarheid, beval hij met krachtige stem. Hoe heet ge? Hoe oud zijl. ge? Wat doen uw ouders? Sedert wanneer hebt ge de liefelijke gewoonte om te stelen? Maar de jeugdige dief begou zoo erbarme lijk te woonen, dat de dikke mijnheer een weinig van streek raakte. .Veel gemoedelij ker aeid© hij: Kom, ween nu niet antwoord. Negen jaar ben ik.... Vader te dood.... al twee jaar.... Moeder kan niet meer werken.... Zij is ziek.... En ik en mijn zusjes hebben honger. Hoeveel zusjes hebt ge? Twee en.... er zijn drie dood.... Ik heet Victor. De dikke heer had de kleine, koude handjes losgelaten. Met belangstelling bestudeerde hij het kleine, grauwbleeke gezichtje, waaroven de tranen biggelden. Waar woont uwe moedor dan? Vroeg hij vriendelijker. Het kind gaf snikkend een adres op, ergens in een der achterbuurten. De heer riep den ^chauffeur iets toe. Deze schrok en jammerde: Mijnheer gaat toch zeker weer met mij terug? Natuurlijk. En de auto vloog het politie bureau voorbij. Het kind was wat kalmer geworoden en zijn geleider begon weer te praten. Vertel mij nu eens. sedert wanneer ge steelt, en wie het je geleerd heeft? Het te voor 't eerst, mijnheer. Jan heeft het mij geleerd. Wie is Jan? Ik ken hem niet.... Hij heeft mij op straat aangesproken. Hij ie juist zoo oudl als jk. Maar hij is 'n gemcene jongen.... Hij ïïet 't mij zien, hij nam het geld af van den dronken man. Maar dat heb ik niet gedaan.... En.... nu wilde ik het vandaag eens beproeven Wij hebben sedert gisteren niets dan drie aardappelen gehad.... en ik heb honger en de zusjes ook, die schreeuwden dezen morgen erg.... en toen ben ik bij een buurman gegaan en ik heb viooltjes gekocht.... maar de politie heeft ze mij afgenomen, omdat ik geen ver gunning heb, en buurman moet van avond tien centiemen hebben.... anders slaat hij mij: en toen ben ik gaan bedelen, maar ik kreeg niets en.... en.... toen heb ik 't bij u beproefd.... Nietwaar, mijnheer, ge brengt me niet naar het politiebureau? Ik zal met u meegaan, om te zien, of ge d© waarheid gesproken hebt. Dan zal ik zien wat ik doe. Toen zwegen beiden. De kleine jongen be gon plezier in 't autotochtje te krijgen. Hij lachte door zijn tranen heen, veegde nu en dan zijn oogen uit met zijne kleine koude knuistjes.... De auto reed nu door een buurt, waar de heer nooit geweest was. 'tZag er overal vuil en onverzorgd uit en de straten waren niet alle even ongevaarlijk. Eindelijk hield hield men voor een deerlijk vervallen huis stil. Mijnheer zal goed doen zich wat te haasten. Men kan hier vermoord worden, bromde de chauffeur, angstig lettend op de in lompen gehuld© menschen, die de hui zen uitliepen, om naar de auto, daar een. ongewoon ding, te kijken. Doch het waren slechts arme, nieuwsgierige menschen en de dikke mijnheer scheen nog al moedig te zijn. Nu was hij onder geleide van zijn kleinen misdadiger en bij strompelde want 't was erg donker, drie half vergane, krakende trappen op en trad een kamer bin nen, zooals hij er nog nooit een gezien had. De zoldering was in plaats van wit, grijs achtig zwart, en de muren waren kaal en vochtig. De vloer bestond uit kapotte tegels. In een hoek lagen twee vuile stroozakken. Verder vormen twee wrakke stoelen en een voorwerp, dat een tafel moest verbeelden, het eenige meubilair. Een bleeke, vervallen uitziende, nog jonge vrouw zat bij het venster dat slecht sloot en waarvan de gebroken rui ten met dagbladen beplakt waren. Op heep armen droeg de vrouw een kindje, dat zoo mogelijk nog bleeker was dan zij. De dikke mijnheer zaïg het tooneeltje mot ontzetting aan. Het was de eerste maal. dat hij werkelijke, waarachtige ellende zag en hij schaamde zich over zichzelf, vond nu, dat de menschen niet zulk een ongelijk hadden, toen zij hem op straat uitscholden. Hij wist niet wat te zeggen en toch voelde hij dat 't moest; de vrouw zag hem verwonderd; vragend aan. Met een stem, die hij zelf vtreemd vond, zeide hij: Het te niets.... werkelijk niet.... Het kind zal u inlichtenen vergissing.... neem me niet kwalijk. In de woning van den kleinen dief wend- dé de moeder alle pogingen aan om van haar kind te weten te komen, wat er was gebeurd. Bij stukken en brokken kwam het er uit. Toen zij na lang de geheele waarheid! haid vernomen, barste zij in tranen uit: Mijn Goid, mijn God. Nu heeft men niete, niets dam dat eene, maar ook dat vele, dien grooten schat: eerlijkheid. Uw vader te straatarm, van honger haast gestorven, maar hij was eerlijk. Geen cent wilde hij, die hem niet toekwam. Victor, kind, gij een dief. Hoe zijt ge er toe gekomen; wat schoeit er aan? Toe lieveling, beloof mij, dat ge 't niet meer zult doen Maar Victor, die in de auto zöo geweend had, scheen thans bijzonder optimistisch ge stemd te zijn, Ja, Jan heeft 't mij geleefd, verklaar de hij koeltjes. En dan nog, die heer heeft zelfs een goudstuk gegeven en mij in de auto thuis gebracht. Maar als hij 't aangegeven had, zoudt ge in do gevangenis gestopt zijn, deugniet. Och kom. Jan heeft 't mij haarfijn uifc- igelegd. Zij geven het nooit aa.n, als gij het maar goed aanlegt. Ge steekt de hand in de zakken van zulk een dikken heer, die goed gekleed is, ge wordt gepakt en dan vertelt go dat go van hanger bijna dood gaat. En dam komen ze kijken en geven wat. Als het niet mee wil loepen, krijgt ge een paar klap pen, maar daarmee is 't uit. Zij brongen u nooit naar het politiebureau, daar zijt ge te klein voor. Jan heeft al vier maanden zoo „gewerkt". En hij heeft heel dikwijls weken, dat hij 50 fr. krijgt en meer. Zijn vader blijft thuis en doet, of hij ziek te en geen werk kan doen. En als Jan met de hoeren komt, doet zijn vader of hij kwaad is, en wil opstaan, om Jan te slaan. Maar dan vragen do heeren den vader den jon ren niet te slaan, en geven hem wat, dikwijls een franc, dikwijls meer, maar nooit minder. Dan zegt zijn vader, dat hij altijd een eerlijk man is geweest.... maar hij pakt het geld toch..... Zoo heb ik 't nu ook geprobeerd. Ik moet toch wat doen, als ik te zwak ben om te werken Dat nooit, Vic. Ik wil niet, dat ge zoo gemeen zijt, Toe jongen, beloof mij, dat ge 't niet meer zult doen. Victor antwoordde niet. Dank zij 't goud- stok was er spoedig vuur en eten en buiten dien kon men den huisheer eeu klein deel van de schuld betalen. Maar na acht dagen was er geen cent meer over en de kinderen kregen weer drie aardappelen. De zusjes weenden weer.... zij hadden hon ger.... Den volgenden morgen keek Victor zijn moeder vastberaden aan en zeide: Ik ga. Zij schreeuwde hem na: Victor, Victor.... jongen.... ach, toe.... Hij was de straat al op. Toen ging zij te rug, de kamer weer in.... Moeder, zeide een uur later de oudste van de twee zusjes, buurvrouw heeft mij wat kolen gegeven, zal 'k 't vuur aanma ken, dan is 't hier niet zoo koud. De arme vrouw s idderde. Neen, lieveling, zeide ze eindelijk en verborg het plotseling vuurrood geworden ge laat voor het verwonderd kijkende kind. Het is beter dat wij geen vuur hebben, en bij zichzelf, dacht zij: Als Victor straks thuis komt en hij zou iemand meebrengenToen ging zij voor 't venster zitten met de papieren ruiten en keek door de gaten naar buiten en wachtte.... langzaam daalde het duister en nog zat zij daar en dacht aan haar Vic en haar verdriet en weende zacht en lang. (H. v. A.) WANDELEN IN DEN WINTER. In welk jaargetijde is de dagelijksche wan deling het meest noodig? In den winter, zegt de „Prov. Gron. Crt.". Des zomers als het warm is, zet men- de ramen open, en ge niet men van de frissche lucht, in huis en op 't kantoor, overal waar men zich bevindt. Maar zoodra het koud wordt, sluiten wij ra men en deuren en zitten uren lang in kamers met kunstmatige verlichting en verwan ming. Het te dan ook geen wonder, dat onze longen vaak gedwongen zijn hoogst twijfel achtige luchtmengsels in te ademen, vooral als we er nog rooken ook. Daarbij komt, dat men 's winters meestal meer en ook zwaar der verteerbare spijzen eet, tot welker ver werking is. En toch gelooven velen, dat ze 's winters het wandelen wel kunnen laten. De stedeling neemt zelfs, als hij des morgens naar zijn kantoor gaat, een „trammetje". Wan delen duurt te lang, daarvoor is hij té laat opgestaan. Vandaar gedeeltelijk het toenemen detr ziek t©gevallen in den winter, schrijft het „Homd- patisch Weekblad". De een klaagt over hoofd pijnen, de ander over slechte spijsvertering, do derde over slapeloosheid, terwijl nummer vier altijd maar verkouden is. De moesten dier zieken kunnen door flinke lichaamsbeweging genezen. De winterlucht staat niet bij de zomerlucht ten achter Ze is frisseher, versterkender en zuiverder dan tde vaak zoele zomeratmosfeer. Daarom ko men de menschen ook gewoonlijk na een win- terwandeling vroolijk en opgeruimd naar huis, met roode wangen, levondigen oogopslag. Een heerlijk gevoel van warmte doortintelt, het geheele lichaam. Hot is een ware verkwik king voor de, door het haastige leven van den cultuurmensch, vaak verzwakte zenuwen. Vooral na een sneeuwval, die alle onzuiver heden, allo stofdeeltjes uit do lucht mee sleurt, te dé lucht een waar levenselixer, een versnapering voor onze vaak geplaagde lon gen. Do bloedomloop versnelt, men adomt dieper, ito stofwisseling wordt intensiever. Helder vriesweer te hooi wat versterken der dan de la.uw warme zomerlucht. Het hardt 't. lichaam tegen ziektekiemen, prikkelt, het verslapte zenuwstelsel op weldadige wijze, en verhoogt de energie en de frischheid van den geest. Maar men mag het onderweg niet. koud hebben, men mag hiot; drentelen, maar moet flink marcheeren. Zwakkelingen en ouden van dagen doen goed hun bovenkleederen voor het uitgaan «en weinig bij den kachel te rerwarmen. Da kleeding kan overigens zeer verschillend zijn, naar gelang van gewoonte in lichaamsgesteldheid. Maar een halsdoek alleen goed voor zieken. Het is vee! beter Jen hals te harden op de wijze der matrozen. Dat is het beste middel tegen heerschheiu en satahr. Men sluite den mond en ademe door len neus, de koude winterlucht wordt dan rooraf verwarmd, eer ze in de longen komt, Veel praten onder de wandeling deugt ook aiet. Als men de wandeling tot buiten de stad utstrekt, is het altijd gewenseht tegen den Vind in te loopen. Zoodra men dan buiten fcomt, krijgt men de volle frissche lucht. Wan- lelt men met den wind mee, dan ademt men log ver buiten de stad de slackte, in de zelfde richting waaiende stadslucht in. De' aeeste gelijkmatige en meest milde atmos feer vindt men natuurlijk in het bosch. Wordt vooral niet luciitsehuw in den win der! Verwen 't lichaam niet door do droog- warme kamerlucht en ontwen het niet aan de buitenlucht. Zélfs bij neusverkoudheid vreeze Inen niet voor frissche lucht, integendeel, deze verkt juist gunstig. Ten minste één uur moet een ieder dage lijks wandelen. Velen kunnen dit doen door naar hun be- foeps lokalen (kantoren of werkplaatsen) ta foopen, liefst met eeh omweg'. Wie overdag geen tijd heeft, wandele 's avonds door de verlichte straten naar den een. of anderen Vinkei en aoeke vooral niet de dichtbij zijnde uit. Maar begin vooral heden met uw wande ling, niet morgen. En als men vrij is van de dagelijksche (Werkzaamheden, dan trekke men met vrouw p'n "kroost naar buiten. Wat? In den winter? jAls alles dor en kaal te? Zeker, ook dan. Voor wie d© oogen goed open doet, is het 'buiten niet zoo doodsch als het wel lijkt. In den vóorwinter ziet men nog ovral de bonte en bruine bladeren aan boomen en struiken. Bier en daar prijken de heesters nog met late bessen, en tusschen de schijndoode tak jes wippen !de kleine, vroolijke vogeltjes: vinken, meezen en roodborstjes in bonte ver scheidenheid. En heel, heel vroeg in het voor- jaag begint het nieuwe leven al weer te kie- men. DE DALEN VAN SPITSBERGEN. Voor eenigen tijd werd door de menschen» die met de toestanden in de Poolstreken op de hoogte zy'n, met verbazing vernomen, dat men in Spitsbergen een dal had ontdekt, dat totaal vrij was van sneeuw en waar een levendige plantengroei was aangetroffen. Het dal zou ontdekt zijn door de Stoll-expeditie, waarvan bericht kwam, dat het een dal was van niet minder dan 70 K.M. lengte. Ook werd reeds vroeger meegedeeld, dat men behalve een rijken plantengroei ook veel rendieren daar 'bad gezien. Naar aanleiding van dat bericht heeft, naar (het „Vad." bericht, Max Raebel, bekend om de reizen, welke hij in Spitsbergen heeft on. dernomen, aan een Duitscb blad een artikel geschreven, waarin hij een en ander meedeelt 'over sneeuwvrije dalen in Spitsbergen, die vooral in het gebied der ijsfjords en ten zui len daarvan, gedurende de maand Augustus geen zeldzaamheid zijn. Aan de oostzijde van het ijsfjord, zoo schrijft hij, hebben wij niet relden dergelijke dalen gevonden en wel drie zeer groote, die zelfs na de hevigste en sneeuw- rijkste winters in den zomer geheel vrij waren van sneeuw. Deze drie dalen zijn het Gipsdal, dat 20 K.M. lang is, het Adventdal, hetwelk 27 K.M. lang is en het Sassendal, dat zelfs 30 K.M. lang is. In alle drie deze dalen werd een bijzonder fraaie arctische flora aangetroffen Men trof er niet minder dan 125 plantensoor ten. Het is een wonderbaarlijk bloementapijt. dat zich thans in die dalen uitbreidt. Geheele vlakten zijn bedekt met prachtig wolgras (eriophorum scheuehzeri), terwijl in het steen kool achtigc leisteengebied bij duizenden de hel-blauwe en welriekende polemonium humile, een klokbloem voorkomt. En dan vindt men overal de arctische maankop, welke wit of geel van kleur is. Tusschen do vuurroode mosbosch- jes vindt men bij millioenen den eenigen boom dien Spitsbergen kent, den Poolwilg, die in Aug. de aarde bedekt met haar witte wol, welke uit de uitgebloeide, roodo bloem is gekomen. Komt men aan het einde van Juni of het begin van Juli in die streken, dan ziet men er in vollen bloei het prachtig rozenroode, heksen- kruid (pedicularis lanata) of het Meiklokje uit het Poolgebied (udromeda tetragona), welk hoogst fraai gewas een heerlijke welriekende en fijne geur bezit. En zoo zfjn er nog een massa andere bloemen van allerlei kleur, die ia den zomer de dalen van Spitsbergen tooien met een kleurig kleed. Daar zijn er witte, roode eu violette bloemsoorten, daar vindt men de kleine, gele hanenvoet, of wel het sierlijke rendiergras (dryas octopetala) en nog vele andere prachtvolle bloemen. De dieren, die men in deze dalen in hoofd zaak aantreft, zijn liet rendier en het sneeuw hoen. Het gaat evenwel niet zoo gemakkelijk om de rendieren in liet wild te zien. Men moet daarvoor niet zelden diepe dalen binnendrin gen, want het schichtige dier is, sinds in Spits bergen het mijnbedrijf en ook het toeristen verkeer begonnen zijn, in verscheidene streken het binnenland ingedreven. Raebel vertelt dat hij eenigen tijd geleden in het gansche Advent dal, dat toch 30 K.M. van de kust verwijderd is, geen enkel rendier zag, hoewel overal ver- sche sporen van dit dier te zien waren. Daar mee is evenwel niet gezegd, dat het rendier in die dalen uitgereid is. Het is meer waar schijnlijk, dat het dier door de zijdalen is over gegaan naar het meer noordelijk gelegen Sas sendal. Daar werd het gedurende dezen zomer nog in groote getalen aangetroffen. Wie in dat dal komt, en geen rendieren ziet, heeft niet anders te doen dan dieper het dal binnen te dringen. Stoll was van meening, dat het ren dier door het nieuw ontdekte dal waarschijn lijk hoe langer hoe meer afwijkt naar 't Oos telijk gedeelte van het ijsfjordgebïed en Raebel is dezelfde meening toegedaan, acht dit in elk geval wel waarschijnlijk. Tusschen het bedoel de gebied en het Sasendal is n.l. een bergstreek van niet meer dan 1 K.M. en het moet dus voor de dieren niet moeilijk zijn naar daar te ver huizen. Raebel kan evenwel niet gelooven, dat het nieuw ontdekte dal werkelijk 70 K.M. lang is. Hij meent dat het hoogstens 40 K.M. kan zjjn en dat dit dan het grootste sneeuwvrije dal van Spitsbergen is. Eigenaardig is het, dat deze gletschervrjie dalen van Spitsbergen een hoogere temperatuur aanwijzen, naarmate zij verder van zee verwijderd zijn. HOE MODES ONTSTAAN. In 'Abessinië "kenden een twintig jaar ge leden man noch vrouw een kleedingsstuk, dat op een hoed leek. Nu dragen zoowel mannen als vrouwen groote Italiaansche grijsvilten hoeden. Deze omwenteling heeft de slag bij Adoea teweeggebracht. Toen 1 Maart van het jaar 1696 de Italianen voor de Abessiniërs op de vlucht gingen, maa*kr ten de overwinnaars zich meester van een 3000 Bergs aglieri-hoeden, die zij zegevie rend op het hoofd zetten. Keizer Menelik gaf het voorbeeld. Hij zétte den "hoed als trophee op het hoofd, de krijgslieden volg den en nu wordt onder de Amharen, den heerschenden stam in Abessinië, waaruit voornamelijk de staatslieden en soldaten ont spruiten, algemeen de hoed gedragen. Nar tuurlijk kwam men spoedig hoofddeksels te kort. De Grieksche kooplieden, die oude, afgedragen hoeden opkochten, voorzagen in de behoefte. Een lief prijsje lieten pij beta len. EEN ITT Af STAD. In Oalifornië in de nabijheid van Dos Angeles is in den 'tijd van nog geen twee jaar een fief stadje ontstaan, waar alle be woners slechts één beroep uitoefenen: dat. van film-acteur of -actrice. Het is gelegen in een mooie landstreek, waar het zelden regent en schier altijd de zon schijnt. De natuur biedt de meest variante tafereelen, zoo dat men daar evengoed een noordpool-ex- peditie kan opnemen, als het landbouwbe drijf in zuidelijke streken op doek brengen. De gebouwen der stad dragen de meest uit- eenloopende stijlen. Een groot voordeel van deze speciale filmstart is, dat de menschen vrij van lastig publiek, hun beroep kunnen uitoefenen. Onder de vele huizen, die daarginds geen anderen dienst doen dan als vulling, is ook een hospitaal, '"aarvan terdege gebruik ge maakt wordt. Want al die kromme bokke- sprongen. dio de menschen in het bioscoop theater doen lachen, kosten den „komiek" meer dan eens een gebroken arm of been. DE GRAUWE VLEESCH VLIEG. In „Buiten" schrijft G. over de grauwe vleeschvlieg: „Het gevaar, dat vliegen voor mensch en dier opleveren, zagen we in eeu paar treffende gevallen bevestigd, welke wel de vermelding waard zijn. Beide betroffen de grauwe vleesch vlieg. (Sarcophaga carnaria), die aan haar roodbruinen kop en het grijs met zwart ge ruite achterblijf gemakkelijk te herkennen is, (grootte 1.4 c.M.) Reeds Linnaeus moet gezegd hebben, "«Hat de nakomelingschap van drie dezer vliegen een dooden os even snel verslinden kan als een leeuw dat zou doen. We lazen hoe een flinke schildpad» het slachtoffer van een grauwe vleeschvlieg werd. Onder het rugschild had de vlieg haar eieren weten te leggen en binnen enkele dagen was alles van het arme dier, wat tot voedsel der vliegmaden dienen kon, vol maakt weggegeten. Voor eenige jaren deelde Jules Cloquet, een dokter van naam, een geval mede van een Parijzenaar, die dronken in de open lucht te slapen had gelegen. Vleeschvliegen hadden haar eieren in zijn neusholte en ooren gelegd en de larven, welke daaruit zich ontwikkelden, veroorzaakten spoedig 's mans dood. Meerdere dergelijke gevallen werden in deel 16 der Diet, des Sc. Méd. meegedeeld. Mr. Henry Holiday, de bejaarde kunstenaar, vertelt in zijn onlangs gepubliceerde „Reminis cences of my life" een aardige anecdote van Rossetti, die een hartstochtelijk verzamelaar van Chineesch porselein was: „Rossetti dineerde eens bij vrienden, die zijn voorbeeld in zake Chineesch aardewerk navolg den, en wel zoo goed, dat het geheele middag maal werd opgediend in prachtige staaltjes der Chineesche porseleinfabricage. Onder meer was er zalm geserveerd in een overschoone schaal, die, om haar beter te kunnen bewon deren, op tafel werd neergezet. Toen de deksel was weggenomen, bukte Ros setti zich om de schaal nader te bezien, nam baar in beide handen, draaide ze zonder na te denken om teneinde naar het merk op de achterzijde te kijken, waardoor de kostelijke zalm op het tafellaken viel en riep uit: „Dat is dezelfde schaal, die ik morgen had willen koopen f" De vtouw des huizes was zoo blij over hét feit, dat haar man Rosetti was vóór geweest met den aankoop van het prachtige stuk, dat zij den kunstenaar gaarne de onwellevende be handeling van haar xalm eu tafellaken vergat. Tel. INDIEN KONINGINNEN HUN BROOD MOESTEN VERDIENEN Een Belgisch blad heeft de vraag onder zocht, of de echtgenooten van de Europee3ohe vorsten, wanneer zij door omstandigheden ge noodzaakt zouden worden met geestos- of handenarbeid hun brood te moeten verdienen, de noodige geschiktheid zouden bezitten. Ook onze Koningin wordt daarin genoemd. Van Haar zeggen zij: De Koningin van Hol land schildert artistieke miniatuurtjes, waar mee zij op tentoonstellingen reeds menigen prijs behaald heeft Verder is zij uitstekend met koken bekend en eene goede huisvrouw. Koningin Elisabeth van België heeft aan de universiteit in Leipzig haar artsdiploma gehaald. Zij is ook eene uitstekende musicien ne, speelt piano en viool en zou zeker door het geven van muzieklessen in haar onderhoud kunnen voorzien. Vervolgens heeft zij, volgens vakmenschen, een bijzondere handigheid in het chauffeeren. Dat Koningin Elisabeth van Rumenië niet iD de verlegenheid zou zitten, wanneer het er op aankwam voor haar eigen levensonderhoud te moeten zorgen, is bij Carmen Sylva een uit gemaakte zaak. Koningin Mary van Engeland verstaat vee) nuttige dingen. Niet alleen dat zij eene uit stekende aquarelschilderes is, maar zij heeft ook een goede mezzo-sopraan, kan japonnen maken, stelt veel belang in landbouw en vee teelt. Keizerin Victoria Augusta van Duitschland iis een goede kunstphotographe. Maar de meeste snaren op haar boog heeft Koningin Maud van Noorwegen, want zij is niet alleen een dramatische schrijfster, onder den naam Graham Irving, maar zij kan boek binden, breien, hoedon opmaken, schilderen en munt op elk gebied van sport uit. Van de overige vrouwelijke vorstelijke personen is het niet beleend, zooals van Keizorin Alexandra van Rusland en van Koningin Ena van Spanje, of

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 8