ALLERLEI. 1
De kleine zakkenroller.
AFGESNOEPT.
schilderde kamerscherm te voorschijn, 'liep
daarop snel op hem toe en sloeg haar armen
om zpn hals.
Hij* hield haar vast.
„Ik wou eens weten of ik onmisbaar wa9,
sprak zij; ik denk er niet aan naar mijn moeder
te gaan. Koken en al het andere leer ik ook
hier wel bij jou. Maar je moet een beetje ge
duld met mij hebben, veel geduld en het komt
in orde, beste, lieve manEn een keukenmeid
mag mij vooreerst wel helpen. Hgzn.
De dikke, in een zware pelsjas gestoken
heer, die zich snel deer de menschen-menigi-
te in de groots winkelstraat heenspoedde,
voelde plotseling, "dat er iets aan zijn jas
zak gebéurde en snel greep hij eene kleine,
•ijskoude hand, welke hij met alle kracht,
Avaiarover hij beschikte, en dat was geen klein
beetje, vasthield en kneep. Tegelijk hoorde
hij een zacht steunen en voelde hij, dat d©
'eigenaar van de hand pogingen deed zich
los te -wringen, 't Volgende oogenblik keerde
hij zich o<m en keek den dief aan. 't Was eèn
kleine, in lompen gehulde jongen, zoo ma
ger dat hem het vel als 't ware over de
beenderen hing. De kleine zakkenroller was
200 ontsteld, dat hij wit als een lijk werd
en weenen noch spreken kon.
De eerste woorden van den dikken heer,
wierden gesproken in woede.
Gij kleine dief, gij kleine schavuit. Ik
sal u loeren andere menschen te bestelen
en dat op uw leeftijd. Ik zal de politie
waarschuwen.
De kleine stond daar, doodelijk verschrikt
met groote verward rondkijkende oogen en
sidderde. De dikke heer schudde hem heftig.
De jongen scheen te willen spreken, doch
kon geen woord uiten, bleef staan stom, in.
elkaar gedoken, als schikte hij zich in zijn
lolt. Een groote volksmenigte had zich om
beiden verzameld en zooals 't gewoonlijk gaat,
het publiek koos naar de bedreigingen eu
uitlatingen te oordeelen, partij voor den on
gelijk hebbende, voor den jongen.
De heer trok, of liever, sleepte het kind
woedend met zich. Doch hij was geen hard
vochtig memsch, was zelfs zeer gevoelig aan
gelegd. Plotseling voelde hij de overgroot©
tegenstelling, die door was. Hij zoo groot ea
zwaar, elegant gekleed, en zijn kleine zak
kenroller, nietig en in lompen gehuld. Toen
begreep hij, dait het niet goed zou zijn als
aanklager op te treden. Doch ook ergerde hem
de houding van 't publiek, dat hem lang niet
vrienlijk gezind was.
Kom, zeide hij. Ik zal met u naar
bet politiebureau rijden.
Hij wenkte een taxi-auto en stiet den jon
gen, die zich geheel overgegeven had, er in.
Zelf ging hij tegenover den knaap zitten.
Zeg mij nu de waarheid, beval hij met
krachtige stem. Hoe heet ge? Hoe oud zijl.
ge? Wat doen uw ouders? Sedert wanneer
hebt ge de liefelijke gewoonte om te stelen?
Maar de jeugdige dief begou zoo erbarme
lijk te woonen, dat de dikke mijnheer een
weinig van streek raakte. .Veel gemoedelij
ker aeid© hij:
Kom, ween nu niet antwoord.
Negen jaar ben ik.... Vader te dood.... al
twee jaar.... Moeder kan niet meer werken....
Zij is ziek.... En ik en mijn zusjes hebben
honger.
Hoeveel zusjes hebt ge?
Twee en.... er zijn drie dood.... Ik heet
Victor.
De dikke heer had de kleine, koude handjes
losgelaten. Met belangstelling bestudeerde hij
het kleine, grauwbleeke gezichtje, waaroven
de tranen biggelden.
Waar woont uwe moedor dan? Vroeg hij
vriendelijker.
Het kind gaf snikkend een adres op, ergens
in een der achterbuurten. De heer riep den
^chauffeur iets toe.
Deze schrok en jammerde:
Mijnheer gaat toch zeker weer met mij
terug?
Natuurlijk. En de auto vloog het politie
bureau voorbij.
Het kind was wat kalmer geworoden en zijn
geleider begon weer te praten.
Vertel mij nu eens. sedert wanneer ge
steelt, en wie het je geleerd heeft?
Het te voor 't eerst, mijnheer. Jan heeft
het mij geleerd.
Wie is Jan?
Ik ken hem niet.... Hij heeft mij op
straat aangesproken. Hij ie juist zoo oudl
als jk. Maar hij is 'n gemcene jongen.... Hij
ïïet 't mij zien, hij nam het geld af van den
dronken man. Maar dat heb ik niet gedaan....
En.... nu wilde ik het vandaag eens beproeven
Wij hebben sedert gisteren niets dan drie
aardappelen gehad.... en ik heb honger en de
zusjes ook, die schreeuwden dezen morgen
erg.... en toen ben ik bij een buurman gegaan
en ik heb viooltjes gekocht.... maar de politie
heeft ze mij afgenomen, omdat ik geen ver
gunning heb, en buurman moet van avond
tien centiemen hebben.... anders slaat hij mij:
en toen ben ik gaan bedelen, maar ik
kreeg niets en.... en.... toen heb ik 't bij
u beproefd.... Nietwaar, mijnheer, ge brengt
me niet naar het politiebureau?
Ik zal met u meegaan, om te zien, of
ge d© waarheid gesproken hebt. Dan zal ik
zien wat ik doe.
Toen zwegen beiden. De kleine jongen be
gon plezier in 't autotochtje te krijgen. Hij
lachte door zijn tranen heen, veegde nu en
dan zijn oogen uit met zijne kleine koude
knuistjes....
De auto reed nu door een buurt, waar de
heer nooit geweest was. 'tZag er overal vuil
en onverzorgd uit en de straten waren niet
alle even ongevaarlijk. Eindelijk hield hield
men voor een deerlijk vervallen huis stil.
Mijnheer zal goed doen zich wat te
haasten. Men kan hier vermoord worden,
bromde de chauffeur, angstig lettend op de
in lompen gehuld© menschen, die de hui
zen uitliepen, om naar de auto, daar een.
ongewoon ding, te kijken.
Doch het waren slechts arme, nieuwsgierige
menschen en de dikke mijnheer scheen nog
al moedig te zijn. Nu was hij onder geleide
van zijn kleinen misdadiger en bij strompelde
want 't was erg donker, drie half vergane,
krakende trappen op en trad een kamer bin
nen, zooals hij er nog nooit een gezien had.
De zoldering was in plaats van wit, grijs
achtig zwart, en de muren waren kaal en
vochtig. De vloer bestond uit kapotte tegels.
In een hoek lagen twee vuile stroozakken.
Verder vormen twee wrakke stoelen en een
voorwerp, dat een tafel moest verbeelden,
het eenige meubilair. Een bleeke, vervallen
uitziende, nog jonge vrouw zat bij het venster
dat slecht sloot en waarvan de gebroken rui
ten met dagbladen beplakt waren. Op heep
armen droeg de vrouw een kindje, dat zoo
mogelijk nog bleeker was dan zij.
De dikke mijnheer zaïg het tooneeltje mot
ontzetting aan. Het was de eerste maal. dat
hij werkelijke, waarachtige ellende zag en
hij schaamde zich over zichzelf, vond nu, dat
de menschen niet zulk een ongelijk hadden,
toen zij hem op straat uitscholden. Hij wist
niet wat te zeggen en toch voelde hij dat
't moest; de vrouw zag hem verwonderd;
vragend aan. Met een stem, die hij zelf vtreemd
vond, zeide hij:
Het te niets.... werkelijk niet.... Het
kind zal u inlichtenen vergissing.... neem
me niet kwalijk.
In de woning van den kleinen dief wend-
dé de moeder alle pogingen aan om van
haar kind te weten te komen, wat er was
gebeurd. Bij stukken en brokken kwam het
er uit. Toen zij na lang de geheele waarheid!
haid vernomen, barste zij in tranen uit:
Mijn Goid, mijn God. Nu heeft men
niete, niets dam dat eene, maar ook dat vele,
dien grooten schat: eerlijkheid. Uw vader
te straatarm, van honger haast gestorven,
maar hij was eerlijk. Geen cent wilde hij,
die hem niet toekwam. Victor, kind, gij een
dief. Hoe zijt ge er toe gekomen; wat
schoeit er aan? Toe lieveling, beloof mij, dat
ge 't niet meer zult doen
Maar Victor, die in de auto zöo geweend
had, scheen thans bijzonder optimistisch ge
stemd te zijn,
Ja, Jan heeft 't mij geleefd, verklaar
de hij koeltjes. En dan nog, die heer heeft
zelfs een goudstuk gegeven en mij in de auto
thuis gebracht.
Maar als hij 't aangegeven had, zoudt
ge in do gevangenis gestopt zijn, deugniet.
Och kom. Jan heeft 't mij haarfijn uifc-
igelegd. Zij geven het nooit aa.n, als gij het
maar goed aanlegt. Ge steekt de hand in de
zakken van zulk een dikken heer, die goed
gekleed is, ge wordt gepakt en dan vertelt
go dat go van hanger bijna dood gaat. En
dam komen ze kijken en geven wat. Als het
niet mee wil loepen, krijgt ge een paar klap
pen, maar daarmee is 't uit. Zij brongen u
nooit naar het politiebureau, daar zijt ge te
klein voor. Jan heeft al vier maanden zoo
„gewerkt". En hij heeft heel dikwijls weken,
dat hij 50 fr. krijgt en meer. Zijn vader
blijft thuis en doet, of hij ziek te en geen
werk kan doen. En als Jan met de hoeren
komt, doet zijn vader of hij kwaad is, en
wil opstaan, om Jan te slaan. Maar dan
vragen do heeren den vader den jon ren niet
te slaan, en geven hem wat, dikwijls een
franc, dikwijls meer, maar nooit minder. Dan
zegt zijn vader, dat hij altijd een eerlijk
man is geweest.... maar hij pakt het geld
toch.....
Zoo heb ik 't nu ook geprobeerd. Ik moet
toch wat doen, als ik te zwak ben om te
werken
Dat nooit, Vic. Ik wil niet, dat ge zoo
gemeen zijt, Toe jongen, beloof mij, dat ge
't niet meer zult doen.
Victor antwoordde niet. Dank zij 't goud-
stok was er spoedig vuur en eten en buiten
dien kon men den huisheer eeu klein deel
van de schuld betalen. Maar na acht dagen
was er geen cent meer over en de kinderen
kregen weer drie aardappelen.
De zusjes weenden weer.... zij hadden hon
ger....
Den volgenden morgen keek Victor zijn
moeder vastberaden aan en zeide:
Ik ga.
Zij schreeuwde hem na:
Victor, Victor.... jongen.... ach, toe....
Hij was de straat al op. Toen ging zij te
rug, de kamer weer in....
Moeder, zeide een uur later de oudste
van de twee zusjes, buurvrouw heeft mij
wat kolen gegeven, zal 'k 't vuur aanma
ken, dan is 't hier niet zoo koud.
De arme vrouw s idderde.
Neen, lieveling, zeide ze eindelijk en
verborg het plotseling vuurrood geworden ge
laat voor het verwonderd kijkende kind. Het
is beter dat wij geen vuur hebben, en bij
zichzelf, dacht zij: Als Victor straks thuis
komt en hij zou iemand meebrengenToen
ging zij voor 't venster zitten met de papieren
ruiten en keek door de gaten naar buiten en
wachtte.... langzaam daalde het duister en
nog zat zij daar en dacht aan haar Vic en
haar verdriet en weende zacht en lang.
(H. v. A.)
WANDELEN IN DEN WINTER.
In welk jaargetijde is de dagelijksche wan
deling het meest noodig? In den winter,
zegt de „Prov. Gron. Crt.". Des zomers als
het warm is, zet men- de ramen open, en ge
niet men van de frissche lucht, in huis en op
't kantoor, overal waar men zich bevindt.
Maar zoodra het koud wordt, sluiten wij ra
men en deuren en zitten uren lang in kamers
met kunstmatige verlichting en verwan
ming. Het te dan ook geen wonder, dat onze
longen vaak gedwongen zijn hoogst twijfel
achtige luchtmengsels in te ademen, vooral
als we er nog rooken ook. Daarbij komt, dat
men 's winters meestal meer en ook zwaar
der verteerbare spijzen eet, tot welker ver
werking is. En toch gelooven velen, dat ze
's winters het wandelen wel kunnen laten.
De stedeling neemt zelfs, als hij des morgens
naar zijn kantoor gaat, een „trammetje". Wan
delen duurt te lang, daarvoor is hij té laat
opgestaan.
Vandaar gedeeltelijk het toenemen detr ziek
t©gevallen in den winter, schrijft het „Homd-
patisch Weekblad". De een klaagt over hoofd
pijnen, de ander over slechte spijsvertering,
do derde over slapeloosheid, terwijl nummer
vier altijd maar verkouden is.
De moesten dier zieken kunnen door flinke
lichaamsbeweging genezen. De winterlucht
staat niet bij de zomerlucht ten achter Ze
is frisseher, versterkender en zuiverder dan
tde vaak zoele zomeratmosfeer. Daarom ko
men de menschen ook gewoonlijk na een win-
terwandeling vroolijk en opgeruimd naar huis,
met roode wangen, levondigen oogopslag. Een
heerlijk gevoel van warmte doortintelt, het
geheele lichaam. Hot is een ware verkwik
king voor de, door het haastige leven van den
cultuurmensch, vaak verzwakte zenuwen.
Vooral na een sneeuwval, die alle onzuiver
heden, allo stofdeeltjes uit do lucht mee
sleurt, te dé lucht een waar levenselixer, een
versnapering voor onze vaak geplaagde lon
gen. Do bloedomloop versnelt, men adomt
dieper, ito stofwisseling wordt intensiever.
Helder vriesweer te hooi wat versterken der
dan de la.uw warme zomerlucht. Het hardt
't. lichaam tegen ziektekiemen, prikkelt, het
verslapte zenuwstelsel op weldadige wijze,
en verhoogt de energie en de frischheid van
den geest.
Maar men mag het onderweg niet. koud
hebben, men mag hiot; drentelen, maar moet
flink marcheeren. Zwakkelingen en ouden van
dagen doen goed hun bovenkleederen voor
het uitgaan «en weinig bij den kachel te
rerwarmen. Da kleeding kan overigens zeer
verschillend zijn, naar gelang van gewoonte
in lichaamsgesteldheid. Maar een halsdoek
alleen goed voor zieken. Het is vee! beter
Jen hals te harden op de wijze der matrozen.
Dat is het beste middel tegen heerschheiu en
satahr. Men sluite den mond en ademe door
len neus, de koude winterlucht wordt dan
rooraf verwarmd, eer ze in de longen komt,
Veel praten onder de wandeling deugt ook
aiet. Als men de wandeling tot buiten de stad
utstrekt, is het altijd gewenseht tegen den
Vind in te loopen. Zoodra men dan buiten
fcomt, krijgt men de volle frissche lucht. Wan-
lelt men met den wind mee, dan ademt men
log ver buiten de stad de slackte, in de
zelfde richting waaiende stadslucht in. De'
aeeste gelijkmatige en meest milde atmos
feer vindt men natuurlijk in het bosch.
Wordt vooral niet luciitsehuw in den win
der! Verwen 't lichaam niet door do droog-
warme kamerlucht en ontwen het niet aan de
buitenlucht. Zélfs bij neusverkoudheid vreeze
Inen niet voor frissche lucht, integendeel, deze
verkt juist gunstig.
Ten minste één uur moet een ieder dage
lijks wandelen.
Velen kunnen dit doen door naar hun be-
foeps lokalen (kantoren of werkplaatsen) ta
foopen, liefst met eeh omweg'. Wie overdag
geen tijd heeft, wandele 's avonds door de
verlichte straten naar den een. of anderen
Vinkei en aoeke vooral niet de dichtbij zijnde
uit. Maar begin vooral heden met uw wande
ling, niet morgen.
En als men vrij is van de dagelijksche
(Werkzaamheden, dan trekke men met vrouw
p'n "kroost naar buiten. Wat? In den winter?
jAls alles dor en kaal te? Zeker, ook dan.
Voor wie d© oogen goed open doet, is het
'buiten niet zoo doodsch als het wel lijkt. In
den vóorwinter ziet men nog ovral de bonte
en bruine bladeren aan boomen en struiken.
Bier en daar prijken de heesters nog met
late bessen, en tusschen de schijndoode tak
jes wippen !de kleine, vroolijke vogeltjes:
vinken, meezen en roodborstjes in bonte ver
scheidenheid. En heel, heel vroeg in het voor-
jaag begint het nieuwe leven al weer te kie-
men.
DE DALEN VAN SPITSBERGEN.
Voor eenigen tijd werd door de menschen»
die met de toestanden in de Poolstreken op de
hoogte zy'n, met verbazing vernomen, dat men
in Spitsbergen een dal had ontdekt, dat totaal
vrij was van sneeuw en waar een levendige
plantengroei was aangetroffen. Het dal zou
ontdekt zijn door de Stoll-expeditie, waarvan
bericht kwam, dat het een dal was van niet
minder dan 70 K.M. lengte. Ook werd reeds
vroeger meegedeeld, dat men behalve een
rijken plantengroei ook veel rendieren daar
'bad gezien.
Naar aanleiding van dat bericht heeft, naar
(het „Vad." bericht, Max Raebel, bekend om
de reizen, welke hij in Spitsbergen heeft on.
dernomen, aan een Duitscb blad een artikel
geschreven, waarin hij een en ander meedeelt
'over sneeuwvrije dalen in Spitsbergen, die
vooral in het gebied der ijsfjords en ten zui
len daarvan, gedurende de maand Augustus
geen zeldzaamheid zijn. Aan de oostzijde van
het ijsfjord, zoo schrijft hij, hebben wij niet
relden dergelijke dalen gevonden en wel drie
zeer groote, die zelfs na de hevigste en sneeuw-
rijkste winters in den zomer geheel vrij waren
van sneeuw. Deze drie dalen zijn het Gipsdal,
dat 20 K.M. lang is, het Adventdal, hetwelk
27 K.M. lang is en het Sassendal, dat zelfs 30
K.M. lang is. In alle drie deze dalen werd een
bijzonder fraaie arctische flora aangetroffen
Men trof er niet minder dan 125 plantensoor
ten. Het is een wonderbaarlijk bloementapijt.
dat zich thans in die dalen uitbreidt. Geheele
vlakten zijn bedekt met prachtig wolgras
(eriophorum scheuehzeri), terwijl in het steen
kool achtigc leisteengebied bij duizenden de
hel-blauwe en welriekende polemonium humile,
een klokbloem voorkomt. En dan vindt men
overal de arctische maankop, welke wit of geel
van kleur is. Tusschen do vuurroode mosbosch-
jes vindt men bij millioenen den eenigen boom
dien Spitsbergen kent, den Poolwilg, die in
Aug. de aarde bedekt met haar witte wol, welke
uit de uitgebloeide, roodo bloem is gekomen.
Komt men aan het einde van Juni of het begin
van Juli in die streken, dan ziet men er in
vollen bloei het prachtig rozenroode, heksen-
kruid (pedicularis lanata) of het Meiklokje
uit het Poolgebied (udromeda tetragona), welk
hoogst fraai gewas een heerlijke welriekende
en fijne geur bezit. En zoo zfjn er nog een
massa andere bloemen van allerlei kleur, die
ia den zomer de dalen van Spitsbergen tooien
met een kleurig kleed. Daar zijn er witte,
roode eu violette bloemsoorten, daar vindt men
de kleine, gele hanenvoet, of wel het sierlijke
rendiergras (dryas octopetala) en nog vele
andere prachtvolle bloemen.
De dieren, die men in deze dalen in hoofd
zaak aantreft, zijn liet rendier en het sneeuw
hoen. Het gaat evenwel niet zoo gemakkelijk
om de rendieren in liet wild te zien. Men moet
daarvoor niet zelden diepe dalen binnendrin
gen, want het schichtige dier is, sinds in Spits
bergen het mijnbedrijf en ook het toeristen
verkeer begonnen zijn, in verscheidene streken
het binnenland ingedreven. Raebel vertelt dat
hij eenigen tijd geleden in het gansche Advent
dal, dat toch 30 K.M. van de kust verwijderd
is, geen enkel rendier zag, hoewel overal ver-
sche sporen van dit dier te zien waren. Daar
mee is evenwel niet gezegd, dat het rendier
in die dalen uitgereid is. Het is meer waar
schijnlijk, dat het dier door de zijdalen is over
gegaan naar het meer noordelijk gelegen Sas
sendal. Daar werd het gedurende dezen zomer
nog in groote getalen aangetroffen. Wie in dat
dal komt, en geen rendieren ziet, heeft niet
anders te doen dan dieper het dal binnen te
dringen. Stoll was van meening, dat het ren
dier door het nieuw ontdekte dal waarschijn
lijk hoe langer hoe meer afwijkt naar 't Oos
telijk gedeelte van het ijsfjordgebïed en Raebel
is dezelfde meening toegedaan, acht dit in elk
geval wel waarschijnlijk. Tusschen het bedoel
de gebied en het Sasendal is n.l. een bergstreek
van niet meer dan 1 K.M. en het moet dus voor
de dieren niet moeilijk zijn naar daar te ver
huizen. Raebel kan evenwel niet gelooven, dat
het nieuw ontdekte dal werkelijk 70 K.M. lang
is. Hij meent dat het hoogstens 40 K.M. kan
zjjn en dat dit dan het grootste sneeuwvrije
dal van Spitsbergen is. Eigenaardig is het, dat
deze gletschervrjie dalen van Spitsbergen een
hoogere temperatuur aanwijzen, naarmate zij
verder van zee verwijderd zijn.
HOE MODES ONTSTAAN.
In 'Abessinië "kenden een twintig jaar ge
leden man noch vrouw een kleedingsstuk,
dat op een hoed leek. Nu dragen zoowel
mannen als vrouwen groote Italiaansche
grijsvilten hoeden. Deze omwenteling heeft
de slag bij Adoea teweeggebracht. Toen 1
Maart van het jaar 1696 de Italianen voor
de Abessiniërs op de vlucht gingen, maa*kr
ten de overwinnaars zich meester van een
3000 Bergs aglieri-hoeden, die zij zegevie
rend op het hoofd zetten. Keizer Menelik
gaf het voorbeeld. Hij zétte den "hoed als
trophee op het hoofd, de krijgslieden volg
den en nu wordt onder de Amharen, den
heerschenden stam in Abessinië, waaruit
voornamelijk de staatslieden en soldaten ont
spruiten, algemeen de hoed gedragen. Nar
tuurlijk kwam men spoedig hoofddeksels te
kort. De Grieksche kooplieden, die oude,
afgedragen hoeden opkochten, voorzagen in
de behoefte. Een lief prijsje lieten pij beta
len.
EEN ITT Af STAD.
In Oalifornië in de nabijheid van Dos
Angeles is in den 'tijd van nog geen twee
jaar een fief stadje ontstaan, waar alle be
woners slechts één beroep uitoefenen: dat.
van film-acteur of -actrice. Het is gelegen
in een mooie landstreek, waar het zelden
regent en schier altijd de zon schijnt. De
natuur biedt de meest variante tafereelen, zoo
dat men daar evengoed een noordpool-ex-
peditie kan opnemen, als het landbouwbe
drijf in zuidelijke streken op doek brengen.
De gebouwen der stad dragen de meest uit-
eenloopende stijlen. Een groot voordeel van
deze speciale filmstart is, dat de menschen
vrij van lastig publiek, hun beroep kunnen
uitoefenen.
Onder de vele huizen, die daarginds geen
anderen dienst doen dan als vulling, is ook
een hospitaal, '"aarvan terdege gebruik ge
maakt wordt. Want al die kromme bokke-
sprongen. dio de menschen in het bioscoop
theater doen lachen, kosten den „komiek"
meer dan eens een gebroken arm of been.
DE GRAUWE VLEESCH VLIEG.
In „Buiten" schrijft G. over de grauwe
vleeschvlieg:
„Het gevaar, dat vliegen voor mensch en
dier opleveren, zagen we in eeu paar treffende
gevallen bevestigd, welke wel de vermelding
waard zijn. Beide betroffen de grauwe vleesch
vlieg. (Sarcophaga carnaria), die aan haar
roodbruinen kop en het grijs met zwart ge
ruite achterblijf gemakkelijk te herkennen is,
(grootte 1.4 c.M.)
Reeds Linnaeus moet gezegd hebben, "«Hat
de nakomelingschap van drie dezer vliegen een
dooden os even snel verslinden kan als een
leeuw dat zou doen. We lazen hoe een flinke
schildpad» het slachtoffer van een grauwe
vleeschvlieg werd. Onder het rugschild had de
vlieg haar eieren weten te leggen en binnen
enkele dagen was alles van het arme dier, wat
tot voedsel der vliegmaden dienen kon, vol
maakt weggegeten.
Voor eenige jaren deelde Jules Cloquet, een
dokter van naam, een geval mede van een
Parijzenaar, die dronken in de open lucht te
slapen had gelegen. Vleeschvliegen hadden
haar eieren in zijn neusholte en ooren gelegd
en de larven, welke daaruit zich ontwikkelden,
veroorzaakten spoedig 's mans dood.
Meerdere dergelijke gevallen werden in deel
16 der Diet, des Sc. Méd. meegedeeld.
Mr. Henry Holiday, de bejaarde kunstenaar,
vertelt in zijn onlangs gepubliceerde „Reminis
cences of my life" een aardige anecdote van
Rossetti, die een hartstochtelijk verzamelaar
van Chineesch porselein was:
„Rossetti dineerde eens bij vrienden, die zijn
voorbeeld in zake Chineesch aardewerk navolg
den, en wel zoo goed, dat het geheele middag
maal werd opgediend in prachtige staaltjes
der Chineesche porseleinfabricage. Onder meer
was er zalm geserveerd in een overschoone
schaal, die, om haar beter te kunnen bewon
deren, op tafel werd neergezet.
Toen de deksel was weggenomen, bukte Ros
setti zich om de schaal nader te bezien, nam
baar in beide handen, draaide ze zonder na
te denken om teneinde naar het merk op de
achterzijde te kijken, waardoor de kostelijke
zalm op het tafellaken viel en riep uit: „Dat
is dezelfde schaal, die ik morgen had willen
koopen f"
De vtouw des huizes was zoo blij over hét
feit, dat haar man Rosetti was vóór geweest
met den aankoop van het prachtige stuk, dat
zij den kunstenaar gaarne de onwellevende be
handeling van haar xalm eu tafellaken vergat.
Tel.
INDIEN KONINGINNEN HUN BROOD
MOESTEN VERDIENEN
Een Belgisch blad heeft de vraag onder
zocht, of de echtgenooten van de Europee3ohe
vorsten, wanneer zij door omstandigheden ge
noodzaakt zouden worden met geestos- of
handenarbeid hun brood te moeten verdienen,
de noodige geschiktheid zouden bezitten.
Ook onze Koningin wordt daarin genoemd.
Van Haar zeggen zij: De Koningin van Hol
land schildert artistieke miniatuurtjes, waar
mee zij op tentoonstellingen reeds menigen
prijs behaald heeft Verder is zij uitstekend
met koken bekend en eene goede huisvrouw.
Koningin Elisabeth van België heeft aan
de universiteit in Leipzig haar artsdiploma
gehaald. Zij is ook eene uitstekende musicien
ne, speelt piano en viool en zou zeker door het
geven van muzieklessen in haar onderhoud
kunnen voorzien. Vervolgens heeft zij, volgens
vakmenschen, een bijzondere handigheid in het
chauffeeren.
Dat Koningin Elisabeth van Rumenië niet
iD de verlegenheid zou zitten, wanneer het er
op aankwam voor haar eigen levensonderhoud
te moeten zorgen, is bij Carmen Sylva een uit
gemaakte zaak.
Koningin Mary van Engeland verstaat vee)
nuttige dingen. Niet alleen dat zij eene uit
stekende aquarelschilderes is, maar zij heeft
ook een goede mezzo-sopraan, kan japonnen
maken, stelt veel belang in landbouw en vee
teelt.
Keizerin Victoria Augusta van Duitschland
iis een goede kunstphotographe.
Maar de meeste snaren op haar boog heeft
Koningin Maud van Noorwegen, want zij is
niet alleen een dramatische schrijfster, onder
den naam Graham Irving, maar zij kan boek
binden, breien, hoedon opmaken, schilderen en
munt op elk gebied van sport uit. Van de
overige vrouwelijke vorstelijke personen is het
niet beleend, zooals van Keizorin Alexandra van
Rusland en van Koningin Ena van Spanje, of