BRM
Ons belang bij het behoud
van Indië.
BINNENLAND.
BUITENLAND.
FEUILLETON.
HflARLEMSCHE COURANT
II.
X>o vraag, welk© thans onder do oogcn zal
moeten worden gezien, is of Nederland zoo
lioodig finantieelc verplichtingen op zich mag
ïieineu ten behoeve vam Indië en, zoo ja, in
.welke mate.
Om deze vraag te beantwoorden dienen wij
de zaken nuchter te beschouwen, en heb
ben wij vóór alles na te gaan, hoe groot
het belang is, dat Nederland hooft bij hot be
houd van Indië. Eerst daarna immers kunnen
wij beoordeelen, welke finantieelo verplich
tingen aan do zijde van Nederland verant
woord zouden zijn. Daartoe moeten wij komen
met cijfers.
Rechtstreeksche baton trekt da Staat der
Nederlanden uit de ouder zijn gezag staande
landen in andere werelddoelon niet meer,
In vroeger tijd was dit anders. Van de In
dische overschotten bouwde Nederland bijv.
zijn Staatsspoorwegen. Wij hebben ons daar
om te bepalen tot de voordeelen, die den Staat
indirect ten goede komen, maar bo
venal bot die, welke zijn onderdanen
genieten, hetzij direct, hetzij indirect als ge
volg van den tusschen Nederland en Neder-
landsch-Indië bestaanden band.
Tot de directe voordeelen, die wij zullen
hebben te waardeeron, bahooren:
le. de bedrijfswinsten der in Indië werken
de ondernemingen op het gebied van land
en mijnbouw, nijverheid, handel, bankwezen
©n. verkeer
2e. de inkomsten van de in Indië gevestig
de Nederlanders, werkzaam in particuliere»
bedrijven;
3e. de bezoldiging van Nederlanders, die in
dienst van den. Staat, in burgelijke of mili
taire betrekkingen in Indië zijn geplaatst*
l&Lsmede de pensioenen, die deze staatsdiena
ren na het eindigen van hun dienstverband)
genieten. In een vorig artikel hebben wij
reeds bezien do indirecte baten, dat zijn de
voordeelen, welke ten goede komen aan het
veel grootere gedeelte der Nederlandsche bur
gerij, dat van de hierboven genoemde reel its-
Btreeksche revenuen niet geniet.
Wij hebben getracht door berekening en
door raming aan de hand van, grootendeels
minder algemeen bekende, cijfers de direc
te geldelijke belangen, waarvan hier tham<
sprake is, aanschouwelijk te maken.
Zoo zijn wij dan door optelling van de
maatschappelijke kapitalen der' in Indië wer
kende naaml. vennootschappen, welk© aldaar
of in Nederland haar zetel hebben, gekomen
tot het reeds in het rapport van de Staats
commissie voor de definsie gepubliqperde be-
Idrag van 1 milliard (aanvang 1913) gestort
oamdoelon-kapitaal.
Verder kwamen wij, op grond van do op
brengst der Indische inkomstenbelasting en
van het aan de Indische geldmiddelen uitge
keerde gedeelte der Nederlandsche Bedrijfs
belasting, tot een raming der door deze naaml.
vennootschappen en daarmede gelijkgestelde
lichamen gemaakte winsten van 111 millioen
gulden per jaar, (hetgeen gekapitaliseerd a
6 pet. geeft een kapitaalswaarde van 1850
millioen.
Ten laste van deze naaml. vennootschappen
liepen in 1912 obligatie-leeningen tot een ge
zamenlijk bedrag van 120 mil Koen.
Telt men bij deze cijfers nu nog 40 mil-
Jioen voor de waarde der particuliere cultuur-
ondernemingen (grootendeels overeenkomstig
de waarde, waarnaar de verpondingsbelasting
wordt geheven) clan komt men tot een totaal
bedrag van ruim 2 milliard.
Buiten rekening blijn hier dan nog, als
niet te taxeeren, de i crticuliere bedrijven,
die zich bewegen op oen ander gebied dan
dat der cultures.
Op grond cler voor 1913 geraamde op
brengst der Indische inkomstenbelasting wordt
het inkomen der in particuliere betrokkin
gen werkzame Europeesche ingezetenen (in
landers en vreemde oosterlingen worden in
deze belasting niet aangeslagen) geschat op
110 millioen.
Het totaal der bezoldigingen van alle, in
iienst- van den Staat burgerlijke of militaire
oetrekkingen bekleeden Europeanen bedraagt
hi een rondcijfer 60 millioen per jaar.
Buiten dit bedrag vallen de Indische pen
sioenen en verlofstraktementen, waarvan jaar
lijks 13 millioen wordt uitbetaald in Neder
land.
Ziehier naast de reeds door ons opgesomde
indirecte voordeelen, die onzen handel,
nijverheid en scheepvaart door Indië ten goé
de komen, nu ook een vermelding der recht
streek sell e belangen.
Ook deze mogen, dunkt ons, in aanmerking
komen.
En wij meencn met het bovenstaande, en
hetgeen 'in ons vorig artikel 'is ontwikkeld
(zie onze courant van 5 Febr.) voldoende te
hebben aangetoond, dat het behoud onzer In
dische koloniën ten slotte een zaak is, die
ons geheele volksbestaan om vademt, en
dat dus de middelen die daartoe noodig zijn,
niet met 'n smoesje of een onbeteekenendj
voorwendsel, zelfs niet met het weigeren van
groote offers, kunnen worden op zij gezett
HUGO VERKIEST.
In een geestdriftige vergadering, Dinsdag
avond te Brussel door de Vlamingen gehou
den, heeft de gemoedelijke Vlaamsche pastoor
Verriest een rede gehouden, waarin hij op
treffende wijze zijn groote liefde voor al wat
Vlaamsch is, geuit heeft.
Ziehier hoe de „Vlaamsche Gazet" de rede
voering van Pastoor Hugo Verriest, wiens
verschijning werd begroet met eeu ovatie:
Als ik dozen avond voor u spreken kont, zal
ik niet zeggen, dat ik het doe met ontroerd
gemoed, maar toch met een gevoel van angst.
Het is de eerste maal van mijn leven, dat ik
in zulke openbare vergadering spreek.
Ware het een politieke vergadering, 11; zou
zeggen, pastoor Verriest, gij zijt verdoold. (Ge
lach).
't ïs met een gevoel van angst en vreca. d >t
ik optreed, zegde ik. Want, zie ik aan uw al
ler oogen, dat gij u afvraagt: Wat komt die
pastoor liier doen!
Welnu, dat wil ik u in enkele woorden zeg
gen: ik kom hier spreken van den nood van
mijn volk, den onbewu.den nood van mijn
volk.
Ons eerste werk als pastoor, het grootste
werk t&l ons leven, is ons volk te beminnen.
En wanneer men mij, die thans 74 jaren telt,
vraagt: Pastoor, hebt gij uw volk bemind!
Daii antwoord ik uit 't diepste van mijn ziel:
Ja, dat heb ik gedaan. (Stormachtige toejui
chingen).
Ik heb mijn volk bemind; ik heb medelijden
met het volk, want ik ben zijn kind. Reeds
vóór vijftig jaar heb ik mijn luisterend hart
gaan leggen aan 't hart van mijn volk, en heb
geluisterd naar zijn nood.
Het volk als volk had toen in Vlaanderen
geen licht. Het kende zijn verleden, zijn groot
heid, zijn rijke gaven niet!
Het volk van Vlaanderen misprees zichzel-
ven, helaas, ja!
De geest van Vlaanderen en van den Vla
ming wordt in den vreemde geacht, Alleen in
eigen land wordt hij niet geacht. (Toejuichin
gen).
Dat is nu mischien aan het afdrijven. Maal
ais ik een kind was, was het zoo.
Een volk is gelijk een man. De nood van de
menschen, van het kwade volk, :s te drin
ken, van overdaad te doen. Dat is een be
kende nood. Doch er is een diepere nood, 't is
het gebrek aan licht, het misprijzen voor eigen
beschaving.
- Gij lieeren van de Kamer kunt in die nood
verhelpen. (Stormachtig applaus).- Ik zeg u
dezen avond, en onthoud dat wel van den
ouden man: Dat Vlaamsche volk zoo verach
tend destijds, komt thans stille-keus op naar
hoven en 'twordt een overweldigende zee....
Ik zeg u dat. Vlaanderen opkomt stillekens-
aan. (Herh. toej.)
Ja, dat is geen dek la mat ie; ik heb het be
leefd. ik heb het gezien
Ik heb den tijd gekend, dat er In geheel
Vlaanderen geen één Vlaamscligezind student
was. Hebt gij dien gekend!Geen een was
er. Maar gij, lieer pastoor, zult gij zeggen1?
Ik ook niet (Gelach).
Op de 600 studenten in 't klein seminarie
te Ropiselaere, was er geen een, die een adres,
in 't Vlaamsch op een Vlaamscheii brief had
durven schrijven.
Thans zijn er, in Vlaanderen wel 4000
Vlaamscligezinde studenten, en die vierdui
zend tellen voor veel meer,'want zij kunnen
vechten voor twee. (Gelach en applaus).
De toekomst kumieii wij niet meer verlie
zen (Geestdriftige toejuichingen).
Den dag van, morgen kunnen wij verliezen,
de toekomst nooit! Overal spreekt men langs
om meer onze taal. De burgerij zegt: ,.Het
is maar jammer, dat wjj geen schoon
Vlaamsch geleerd hebben!"
Te Brugge is een hond van edele dames
gesticht, die bijeenkomen om schoon Neder
landse-li te spreken. (Applaus).
Vroeger was er geen roering ónder de
Vlaamsche vrouwen. En nu!800 Vlaani-
sclio meisjes zonden mij onlangs een tele
gram van gelukwenseh. (Toejuichingen).
Er zijn thans 600 meisjes ingeschreven in
onze Vlaamsche honden, 't Zijn meisjes, pas
op, daar kunnen al de Kamerheeren van
Europa niets tegen doen, (Gelach en toejui
chingen).
Indien men nu moest stemmen over
Vlaamsch of Franseh, dan zouden onze men
schen eenparig roepen: Wij vragen volledige
rechten voor het Vlaamsche volk of
een pastoor mag dat niet zeggeu, maar
of wij 'Werpen u al te samen huiten! (Ein
deloos applaus).
Hetgeen ik n hier vanavond vertelde, zeg
de ik reeds voor vijf-en-twiniig jaren... 't Is
maar een oude les, die ik herleere en herleze.
Ik hoop dat zij u welkom is en groet u.
(Langdurige ovatie; de geestdrift is ten top
en honderden toehoorders wuiven met hoe
den en zakdoeken).
DE MARIAVïETEN.
Omtrent het verval der Mariavietensecte,
die, door haar kettersche leer, eenigen tijd
de ongereptheid van het Kat.holielke geloof der
Polen ernstig bedreigde, bevat de „Petru*-
blatter" het volgende, ongetwijfeld belang
rijke stuk.
„Welke verwachtingen, hadden de vijanden
der kerk op de Poolsche Mariavietensecte ge
bouwd! Do losscheuring der Poolsche Katho
lieken van Rome, welke vreemde elementen
niet had kunnen tot stand brengen, moest nu
door deze in den schoot der Poolsche samen
leving ontstane beweging iu de naaste tóe
komst verwezenlijkt worden, zoo dacht men.
Schismatieke, oud-katholieke, Protestanten en
Pooisch-katholieke geestelijken uit de Ver-
eenigde Staten traden met de Maravieten in
dc Maravieten in contact om Rome des te ge
voeliger te benadeelen en do eigen gelederen
to versterken.
Ofschoon de secte, ora haar uiterlijk aan
zien te verhoogen, drie in Holand gewijde
„bisschoppen." aangesteld heeft ofschoon de
sympathie van den kant van liet schisma van
de ketterij en van het ongeloof onverzwakt
voortduurt, ijlt. de secte met. niet te stuiten
snelheid haar algehèelen ondergang tegemoet.
Is het waar, dat de Polen geen „ketterscb
bloed" in de aderen hebben, of laat de Aller
heiligste Maagd, zegepralende over alle dwaal
leer het niet toe, dat een naar haar heiligen
naam genoemde dwaalleer stand houdt!
Interessant zijn de mededeelingen, welke .de
Krakausche „Chi villa" doet. Volgens offici-
eele gegevens, zoo vertelt liet blad, bedroeg
het aantal Mariavieten in Polen begin 1942
50.720. Hiervan hebben zioli in den loop der
laatste twee jaren 15.000, dus ver over de 30
pCt. van de secte afgescheiden. In werkelijk
heid moet het aantal hekeeringen nog groo-
ter zijn, daar de Mariavitische geestelijken, om
licht te verklaren redenen, met liet schrappen
der bekeerlingen uit dc offieieele registers
buitengewoon lang wachtén en vaak eerst
na verloop van een jaar daartoe overgaan.
De uitbreiding der secte, hingt ten nauwste
samen met den afval van Katholieke priesters,
die elk een aantal geloovigen wisten mee te
sleepen in hun dwaling. Toen nu voor twee
jaren de Mariavitische geestelijke, Zebrowski,
zich van de. gemeenschap in Warschau af
scheidde, verloor de seetó opeens eenige dui
zenden leden. De vorming van een nieuwe
secte mislukte hem en zoo vond hij ten slotte,
bij de doopsgezinden „onderdak". .Bij dezen stap
volgden hem echter misschien sleclus honderd
Mariavieten.
Een bijzonder zwaren.slag ontving de Maria-
vietensectie door den overgang van huu geeste
lijke, Eduard Marks, tot. dc Katholieke kerk.
Het bovengenoemde blad zegt uit heel zekere
bion vertrouwbare gegeveus over dezen stap
van Marks te kunnen verstrekken. De geeste
lijke Iiad namelijk in direct levensgevaar ver
keerd, toen in het afgeloopen jaar de leiders
dor sect,o do verdenking waren gaan koeste
ren, dat Marks niet alleen zelf aan het weife
len'was geraakt, maar dat hij in gelijken geest
ook zijn medebroeders be j gvloedde. Naar Plozk
voor de „Kozlowska" geroepen moest hij ver
scheidene vernederingen ondergaan, eer het
hem gelukte, de waakzaamheid der secte en
van do staatspolitie in slaap te sussen. Zoo
krachtig mogelijk verzet de Russische regee
ring zich er tegen, dat een Mariavitische gees
telijke in Polen zich bekeert en dat dit feit
publiek gemaakt wordt.
Om gemakkelijk te begrijpen redenen ont
houdt het blad zich om nadere aanduidingen,
hoe het Marks ten slotte gelukte, zijn gevaar
lijke vlucht over de grens te volbrengen. De
vlucht had toch reeds een geheim onderzoek
en verschillende voorloopige arrestaties, zoo
wel in Plozk als in Lodz, waar Marks voor het
laatst werkzaam was, tengevolge.
De Warschausche bladen mochten, krach
tens beschikking van hot persomité, niets meer
dan de laconieke mededeeling publiceeren, dat
Marks voor den aartsbisschop Bilczewski, in
Lcmberg plechtig do Katholieke geloofsbelij
denis had afgelegd. Zooveel is zeker, dat de
bekeering van Marks in Lodz en de naburige
stad Zgierz, talrijke andere bekeeriegeu na
zich sleept.
De leiders der secte in Plozk, moeten in ern
stige bezorgdheid verkeeren, dat eenige andere,
met Marks in nauwe betrekking staaDcle Ma
riavitische geestelijken, het voorbeeld van
Marks zullen volgen. Dos te ijveriger dongen
de „Kozlowska" en de Mariavitische „bisschop
pen" om de gunst der regeering.
Het is onmogelijk te controleeren, of alle
mededeelingen van de Krakausche „C'hivila"
(,,Het- Oogenblik") zoo noemt zich namelijk
het, naar aanleiding van de zettersstaldng,
door vier dagbladen uitgegeven gemeenschap
pelijke hulporgaan werkelijk juist zijn.
De zooeven ontvangen „Mysl Katolica" in
Ezenstoc.hau bespreekt wel degelijk de bekee
ring van den priester Marks, zij het ook in bc-
knopten, streng zakelijken vorm. Het verbod
van het pérscomité kan dus niet voor iedereen
of slechts tijdelijk gegeven zijn. Het Ezen-
stouchausche R. K, weekschrift schrijft name
lijk:
De „Pozewodnik Katolici" in Lodz drukt
een brief van Z.E. den Lembergselien metro-
politaan en aartsbisschop Bilczewski. af, welke
de bekeering van den Mariavietengeestelijke,
Eduard Marks, bevestigt. De Mariavitische
bisschop Prochnkuiwski had in Lodz het be
richt van de bekeering met beslistheid bestre
den en do Duitsche èn Jof>dsch-Poolsehe locale
pers liet zich op gelijke wijze uit.
Daar Marks uit. den tijd zijner werkzaamheid
te Lodz algemeen bekend is, was er den Maria
vieten aldaar zeer veel aan gelegen, dat zijn
terugkeer tot de Katholieke kerk ulet bekend
werd. Om deze reden heeft de redactie van de
„Pozewodnik Katolici" zich met het verzoek
om opheldering tot den Lembergschen aarts
bisschop gewend. Diens antwoord, voor zoover
het dc zaak in kwestie geldt, luidt aldus:
„De priester, Eduard Marks" heeft inderdaad
de belijdenis van liet. heilige Katholieke go-
loof in mijn handen afgelegd en tegelijkertijd
de volgende verklaring onderteekend:
Eduard Marks, priester van het aartsbisdom
Warschau. Op 7 December, den vooravond van
hot feest der Onbevlekte Ontvangenis van den
Allerheiligste Maagd Maria, van het jaar 1913,
verklaar ik voor den Lembergschen aartsbis
schop, Joseph Bilczewski, uit de Mariavieten
secte te treden en leg de door den Heiligen
Vader Pins voorgeschreven belijdenis van het
heilige Katholieke geloof af. Uit het diepst
mijner ziel smeek ik het episcopaat, de geeste
lijkheid en het geheele Poolsche volk om ver
geving voor de door mijn toetreding tot de
Mariavitische ketterij gegeven ergernis en ik
bezweer bij de zaligheid hunner ziel allen,, die
nog aan genoemde ketterij vasthouden, dat ze
met Gods genade zoo spoedig mogelijk in den
schoot der alleen ware Kerk van Christus, de
heilige Moeder, de Roomsch-Katholieke Kerk,
zullen terugkeeren
De verdrijving der ziekenzusters te Antwerpen.
Te Antwerpen heeft, zich een comité ge
vormd ter verdediging van de ziekenzusters.
Tegen Maandag a.s. is een groote pretest-mee
ting aangekondigd tegen de verleeking der
gasthuizen.
Het comité heeft, vooral in arheidskringen
op ruime schaal een manifest verspreid, waar
in er op gewezen wordt, dat de zusters sinds
meer dan 700 jaar met de grootste toewijding
en belangloosheid haar krachten hebben gewijd
aan de werkende klasse. Vooral bij het heer-
sohea van besmettelijke ziekten,, pest, cholera,
pokken en typhus hebben zij overpoosd aan het
smartbed van arme werklieden gestaan en
eigen leven opgeofferd om dut barer mede-
meuschen te redden. Als beloouing wil <!e ge
meenteraad nu die zusters uit de gasthuizen
verjagen. Het manifest noodigt allen uit om
tegen dit schandelijk optreden der. cartellistew
te komen protesteeren.
Zoonis uit dit manifest en uit ncerdcre
reeds gehouden bctoogingeu blijkt, is de bevol
king vau Antwerpen heftig verontwaardigd
over het verlookings-voorstel Terwagne. De
verleekers zullen zieli dan ook nog wel eens
bedenken voor zij liun plannen ten uitvoer
brengen.
NEDERLANDSCHE OFFICIEREN IN AL-
BANIë.
De Konstani.i noj>olibvuische correspondent!
vau do „N. R. C." schrijft tut, Cettinje, aaa
zijn blad:
Naar aanleiding" der mededeelingen in de
„N. R. Ct." vau 3 en 5 Februari Ochtend
blad omtrent de voorwaarden, waarop offi
cieren uit ons leger in Albanië bij de gen
darmerie in dienst zullen treden, moet ik
allereerst opmerken, dat dam geheel en al
bevestigen, hetgeen ik daaromtrent reeds in
Augustus heb geschreven, namelijk dat die
voorwaarden gewis niet schitterend zouden,
wezen.
Inderdaad, de regeling der positie dier of
ficieren mag zoo op het oog, wanneer men
hunne traktementen in liet vaderland, en zelfs
in onze overzeesche bezittingen in aanmer
king neemt, nog zoo kwaad niet lijken; inder
daad is ze alles behalve fraai en veerloor on
voldoende.
Om zulks met enkele cijfers te bewijzen,
laat ik hier volgen de bepalingen uit het con*
tract de vorige week ten overstaan van de
Fransche ambassade te Konstantinopel ge-slo
ten voor het indienstnemen van twaalf offi
cieren vau verschillenden rang' on onderschei
dene wapens voor de gendarmerie in Aziatisch
Turkije.
De eerste verbintenis dezer officieren is
aangegaan voor den tijd van drie jaren (2
jaar voor de Nederlandsche officieren in Alba
nië), doch ze kunnen op élk oogenblik met
het einde van tie loopeude maand die verbin
tenis opzeggen, hetgeen in Albanië niet kan
plaats hebben, en waarmede den Nederland-
schen officieren een waarlijk leonistische
voorwaarde is gesteld. Dienen de Fransche
officieren de geheele drie jaren uit, dan ont
vangen ze aan het einde daarvan eene pre
mie van 3 maanden traktement, hetgeen voor
luitenants 2280, voor kapiteins 2835 en voor(
hoofdofficieren 3450 francs bedraagt. Jn Al
banië krijgen de officieren na afloop hunner
verbintenis niets.
Het traktement der Fransche officieren bij
de Turksche gendarmerie is aldus vastgesteld
luitenante (in Frankrijk en kapiteins in Tur-|
kije) 33 Turksche ponden per maand, al zoo
9100 francs per jaar (voor Nederlandseho lui
tenants in Albanië is maar 8000 francs voor
gesteld), kapiteins 41 T. F., dat zijn 11,320
francs (Albanië 12,000 francs), en hoofdoffi
cieren 50 II P. per maand oif 13,800 "francs
per jaar. De mededeeling in de Nederlandseho
bladen geeft 30,000 francs per jaar op voor
de Nederlandsche hoofdofficieren in Albanee-
sehen dienst, en dus zou de reeds daar dienst
doende majoor even zooveel krijgen als do
bevelvoerende generaal-majoor, hetgeen na
tuurlijk onjuist, is. Volgens de door mij inge
wonnen inlichtingen, zullen Nederlandsche
majoors (kolonels in Albanië) in Albanië 16000
francs krijgen,"en alleen de kommandeorendo
generaal 30,000 francs (tegen 35,000 francs in
Turkije).
De Nederlandsche luitenants en de komman-
deerende generaal, die in Albaneeschen dienst
overgaan, zijn er bijgevolg slechter aan toe,
dan huu Fransche collega's in Turkschen
dienst. De kapiteins, voor wie 12,000 francs
is voorgesteld, zullen in Albanië ongeveer het
zelfde ontvangen als in Turkije; alleen do ma-
joor(s) worden in Albanië beter betaald dan
in Klein-Azië.
Wat de kosten voor eerste uitrusting betreft,
deze zijn ongeveer hetzelfde. De Nederland
sche officieren zullen uit dien hoofde 2000
francs krijgen, maar moeten daarvoor ook
een paard met harnachement aanschaffen. Den
Frunschen is 1500 francs toegekend, doch
het 'oorlogsbestuur verschaft aan de subalterne
officieren en aan do hoofdofficieren 'twee
dienstpaarden met. harnachement en stalling;
voeding en "onderhoud dier paarden is voor
rekening van de gendarmerie. Moeten de of
ficieren in Albanië daarvoor zelf zorgen, zoo
Roman van Philip Laicus.
14.
„Als ge het voorval vergelen zi.it, laten
wij het dan rusten. De herinnering mocht
voor u ai te pijnlijk zijn."
„Ik verzoek u, m'neer de do ine inlaad, iaat
u niet door beleefde inschikkelijkheid weer
houden. Alvorens oom mij lot zich nam, heb
ik een akebgen tijd doorleefd. Maar de her
innering daaraan is niet smartelijk. Ik hen
Wijde, dat die jaren achter den rug -zijn."
„U veroorlooft het .dus uitdrukkelijk."
„Ik verzoek er om."
„Dat kleine voorval .staat mij zóó levendig
voor den geest, alsof het mij zeiven was over
komen, want de oude baron heeft het mij wel
'(Vijftig koeren vertelde toen wij samen in
garnizoen stonden. Ilij woont thans als ge
pensioneerd géneraal te Werthoiiu aan de
Elbe."
„Maar ik weet ook niets van een gepensio
neerd generaal af."
„Zijn zoon was destijds kapitein; nu is hij
Jnajoor en commandant van een bataljon
agers."
„Dat is mij totaal nieuw"
„Het was op den eersten Kerstdag van het
laar 1895...."
„Nu weet ik alles," viel Irma den domein-
wd i" de rede. „Dat was de laatste dag, toen
ik hij die menschen was, die mij zoo mis
handelden," vervolgde zij, hoe langer zoo
meer gjaagd sprekend; „zij stuurden mij de
deur uit, om hij medelijdende lieden de liand
uit te steken en hen om eon aalmoes tc vra
gen. Ik kwam in een deftig huis; toen ik voor
de glazen deur slond, kwam een jonge man
de trap op, die mij naar een prachtige kamer
leidde, waar nog een bejaard heer zat
„Dat was de oude baron, de tegenwoordige
j•gepensioneerde generaal; de jonge heer, die
jU bij hem bracht, was zijn zoon, thans raa-
jjoor", verklaarde de domeinraad.
„En de twee heoren spraken minzaam to-
i gsu mij, en dat was ik iu dia dagen niet
.gewoon; daarom staat dal voara'i zoo diep in
m'n hart gegrift; zij gaven mij een thaler, op
dat ik geen slaag zou krijgen, aks ik thuis
kwam."
„Inderdaad, mejuffrouw, u heeft een goed
geheugen."
„Ik zou niet waard zijn, dat dc zon mij be
schijnt, als ik ooit de liefde zou kunnen ver
geten, die men mij in snerpend leed bewees,"
ging Irma met vuur voort, „gelieve den ba
ron te zeggen, dat ik mij verheug, thans zijn
naam te kennen; zeg hem, dat ik mij nooit
ter ruste heb hegeven, zonder hem in mijne
gebeden te gedenken, ook al was zijn naam
mij onbekend, wat hij voor mij gedaan had,
dat wist ik en de goede God wist ook wel,
voor wien ik had."
Het innig gevoel van dankbaarheid dat uit
deze woorden sprak, was treffend aan te hoo-
rén.
Gedurende een oogenblik zwegen allen.
„Dus mag ik het nu wel andermaal wagen,'
begon eindelijk de domeinraad, „bet kleine
aandenken
1 „Geef hier, geeft u het mij, m'neer de do-
meihraad, ik hen gelukkig iets te bezitten,
(dat mijn edele weldoener mij ter herinnering
I zendt."
I „Ilij spreekt niet zelden van u," antwoordde
de domeinraad.
„Nu schiet hij mij weer te binnen," bracht
dc houtvester daartnsschen. „Helmberg! ja,
dat was do heer, iu wiens naam de dokter mij
i naderhand nog vijftig thaler voor Irma ter
jhand stelde. Irma wekte in die dagen groote
j belangstelling, iedereen wilde iets bijdragen,
'om bare toekomst te verzekeren. Zij heeft,
j thans een klein vermogen op de spaarbank
j staan
J „IOn laat u dat daar altijd nog maar, oom?"
S vroeg Irma, die inmiddels stralend van
vreugde, zich bet kruisje had Omgehangen.
„Ik heb u reeds lang veel meer gekost!"
j Dc houtvester verschrikte. „God zal mij
daarvoor bewaren", zeide hii eindelijk met
j ernstig hoofdschudden, „dat bet ooit in mij
zou opkomen, een heller (14 cent) van dit
I weezengoed mij toe te eigenen. Dat staat alle-
i maal met interest op de spaarbank; destijds
■waren liet ongeveer vierhonderd thalers, nu
zullen bot zoowat ruim zeshonderd ziin."
„Ben ik zoo rijk?" vroeg Irnia lachend.
„Om er van te leven is het wel is waar
niet genoeg," zeide de houtvester, „maar het
is een mooi appeltje voor den dorst, een aar
dig- duitje in tijd van nood en het wordt met
ellc jaar meer. Eenmaal komt er een tijd,
waarin ge ons niet. meer hebt...."
„Stil. stil. stil. oomt" riep Irma en sloeg
hare armen om des houtvesters bals, „ik wil
van dien tijd niemendal hooreu."
„Laat les, ik stik!" kermde de houtvester.
„Maar dan niet meer praten van dien ake-
ligen tijd, oompje!"
„Nu goed!"
De houtvester herkreeg eindelijk luelit.
„Mijnheer von Helmberg zal met groote
belangstelling vernemen," deed nu de do
meinraad zich weer hooren, „hoe gelukkig in
elk opzicht de omstandigheden zijn geloopen.
Er bestaat een zeer eigenaardige reden, waar
om hij mejuffrouw Irma zulk een genegen
heid toedraagt."
„De dokter hoeft er iets van laten verlui
den," merkte de houtvester aan, „maar het
rechte kon ik er niet van snappen; liet betrof,
geloof ik, een andere Irma
„Ja, ja," zeide de domeinraad, dien de wijn
van den houtvester al spraakzamer maakte,
„de majoor spreekt niet gaarne van die ge
schiedenis. Zijn vader, de generaal, heeft mij
op zekeren keer daartrent ingelicht. Overi
gens bestaat er niet de minste reden tot ge
heimhouding, want de eer van niemand komt
daardoor in 'tgedrang, en als het mij betrof,
heer houtvester! ik zeg u, dat ik er op in zou
gaan!"
En de hand van den domeinraad sloeg op
de tafel, dat de glazen opsprongen.
„Laten wij liever van iets anders spreken,
m'neer de domeinraad," was de houtvester
van meening. „Het zou u wellicht later he
rouwen
„Neen, neen, waarde houtvester, ik kan
alles zeggen," hernam de domeinraad, „ik
dank u, dat u mij loyaal daarop opmerk
zaam maakt. Pecli ik zie niet in. dat er
ien and nadeel hij heeft, wanueer ik u de zaak
meedeel."
„Natuurlijk is het ons aangenaam", zeide
de houtvester, „alles te vernemen, wat voor
onze Irma van belang kan zijn. Toe, kind,
haal moeder!"
Nadat Irma de kamer verlaten had. vroeg
dé houtvester zachtjes, of Irma er hij koii
blijven, en nauwelijks had de domeinraad die
vraag toestemmend beantwoord, toen juf
frouw Willifred niet Irma weder verscheen.
Allen schaarden zich om den ouden heer, die
hei volgende verhaalde.
„Majoor von Helmberg, de zoon van den
gepensioneerden generaal, bevindt z?ich in
zeer penibelen toestand. Als luitenant werd
hij tegen het einde der jaren vijftig uitge-
noodigd, een lang verlof in Engeland door to
brengen. Hü ging er heen, en de knappe of
ficier vond in de hooge kringen een vleiend
onthaal. In die gezelschappen leerde hij een
jonge dame kennen, een landgenoote, die zich
daar bij een bevriende familie ophield. De
dame maakte een diepen indruk op den offi
cier, en weldra had ook hij de zekerheid, dat
hij op hare toegenegenheid kou rekenen. Nu
schreef hij aan zij" vn^.er:,. me' h'oeieude
geestdrift schilderde lui allo lalenteu en
voortreffelijkheden zijner uitverkorene, maar
hij vergat haren naam te noemen."
De generaal destijds was liij nog kolo
nel schreef aan zijn zoon, dat hii de zaak
wel overwegen moest, wanneer hii nochtans
gevoelde, slechts in het bezit dezer dame gel
lukkig te kunnen zijn, dan zou het hem aan
's vaders zegen niet ontbreken. Overigens ver!
langde hij te weten, hoe ziin uitverkorene
heeitë- Met hartstochtelijke dankbaarheid