BRM Ons belang bij het behoud van Indië. BINNENLAND. BUITENLAND. FEUILLETON. HflARLEMSCHE COURANT II. X>o vraag, welk© thans onder do oogcn zal moeten worden gezien, is of Nederland zoo lioodig finantieelc verplichtingen op zich mag ïieineu ten behoeve vam Indië en, zoo ja, in .welke mate. Om deze vraag te beantwoorden dienen wij de zaken nuchter te beschouwen, en heb ben wij vóór alles na te gaan, hoe groot het belang is, dat Nederland hooft bij hot be houd van Indië. Eerst daarna immers kunnen wij beoordeelen, welke finantieelo verplich tingen aan do zijde van Nederland verant woord zouden zijn. Daartoe moeten wij komen met cijfers. Rechtstreeksche baton trekt da Staat der Nederlanden uit de ouder zijn gezag staande landen in andere werelddoelon niet meer, In vroeger tijd was dit anders. Van de In dische overschotten bouwde Nederland bijv. zijn Staatsspoorwegen. Wij hebben ons daar om te bepalen tot de voordeelen, die den Staat indirect ten goede komen, maar bo venal bot die, welke zijn onderdanen genieten, hetzij direct, hetzij indirect als ge volg van den tusschen Nederland en Neder- landsch-Indië bestaanden band. Tot de directe voordeelen, die wij zullen hebben te waardeeron, bahooren: le. de bedrijfswinsten der in Indië werken de ondernemingen op het gebied van land en mijnbouw, nijverheid, handel, bankwezen ©n. verkeer 2e. de inkomsten van de in Indië gevestig de Nederlanders, werkzaam in particuliere» bedrijven; 3e. de bezoldiging van Nederlanders, die in dienst van den. Staat, in burgelijke of mili taire betrekkingen in Indië zijn geplaatst* l&Lsmede de pensioenen, die deze staatsdiena ren na het eindigen van hun dienstverband) genieten. In een vorig artikel hebben wij reeds bezien do indirecte baten, dat zijn de voordeelen, welke ten goede komen aan het veel grootere gedeelte der Nederlandsche bur gerij, dat van de hierboven genoemde reel its- Btreeksche revenuen niet geniet. Wij hebben getracht door berekening en door raming aan de hand van, grootendeels minder algemeen bekende, cijfers de direc te geldelijke belangen, waarvan hier tham< sprake is, aanschouwelijk te maken. Zoo zijn wij dan door optelling van de maatschappelijke kapitalen der' in Indië wer kende naaml. vennootschappen, welk© aldaar of in Nederland haar zetel hebben, gekomen tot het reeds in het rapport van de Staats commissie voor de definsie gepubliqperde be- Idrag van 1 milliard (aanvang 1913) gestort oamdoelon-kapitaal. Verder kwamen wij, op grond van do op brengst der Indische inkomstenbelasting en van het aan de Indische geldmiddelen uitge keerde gedeelte der Nederlandsche Bedrijfs belasting, tot een raming der door deze naaml. vennootschappen en daarmede gelijkgestelde lichamen gemaakte winsten van 111 millioen gulden per jaar, (hetgeen gekapitaliseerd a 6 pet. geeft een kapitaalswaarde van 1850 millioen. Ten laste van deze naaml. vennootschappen liepen in 1912 obligatie-leeningen tot een ge zamenlijk bedrag van 120 mil Koen. Telt men bij deze cijfers nu nog 40 mil- Jioen voor de waarde der particuliere cultuur- ondernemingen (grootendeels overeenkomstig de waarde, waarnaar de verpondingsbelasting wordt geheven) clan komt men tot een totaal bedrag van ruim 2 milliard. Buiten rekening blijn hier dan nog, als niet te taxeeren, de i crticuliere bedrijven, die zich bewegen op oen ander gebied dan dat der cultures. Op grond cler voor 1913 geraamde op brengst der Indische inkomstenbelasting wordt het inkomen der in particuliere betrokkin gen werkzame Europeesche ingezetenen (in landers en vreemde oosterlingen worden in deze belasting niet aangeslagen) geschat op 110 millioen. Het totaal der bezoldigingen van alle, in iienst- van den Staat burgerlijke of militaire oetrekkingen bekleeden Europeanen bedraagt hi een rondcijfer 60 millioen per jaar. Buiten dit bedrag vallen de Indische pen sioenen en verlofstraktementen, waarvan jaar lijks 13 millioen wordt uitbetaald in Neder land. Ziehier naast de reeds door ons opgesomde indirecte voordeelen, die onzen handel, nijverheid en scheepvaart door Indië ten goé de komen, nu ook een vermelding der recht streek sell e belangen. Ook deze mogen, dunkt ons, in aanmerking komen. En wij meencn met het bovenstaande, en hetgeen 'in ons vorig artikel 'is ontwikkeld (zie onze courant van 5 Febr.) voldoende te hebben aangetoond, dat het behoud onzer In dische koloniën ten slotte een zaak is, die ons geheele volksbestaan om vademt, en dat dus de middelen die daartoe noodig zijn, niet met 'n smoesje of een onbeteekenendj voorwendsel, zelfs niet met het weigeren van groote offers, kunnen worden op zij gezett HUGO VERKIEST. In een geestdriftige vergadering, Dinsdag avond te Brussel door de Vlamingen gehou den, heeft de gemoedelijke Vlaamsche pastoor Verriest een rede gehouden, waarin hij op treffende wijze zijn groote liefde voor al wat Vlaamsch is, geuit heeft. Ziehier hoe de „Vlaamsche Gazet" de rede voering van Pastoor Hugo Verriest, wiens verschijning werd begroet met eeu ovatie: Als ik dozen avond voor u spreken kont, zal ik niet zeggen, dat ik het doe met ontroerd gemoed, maar toch met een gevoel van angst. Het is de eerste maal van mijn leven, dat ik in zulke openbare vergadering spreek. Ware het een politieke vergadering, 11; zou zeggen, pastoor Verriest, gij zijt verdoold. (Ge lach). 't ïs met een gevoel van angst en vreca. d >t ik optreed, zegde ik. Want, zie ik aan uw al ler oogen, dat gij u afvraagt: Wat komt die pastoor liier doen! Welnu, dat wil ik u in enkele woorden zeg gen: ik kom hier spreken van den nood van mijn volk, den onbewu.den nood van mijn volk. Ons eerste werk als pastoor, het grootste werk t&l ons leven, is ons volk te beminnen. En wanneer men mij, die thans 74 jaren telt, vraagt: Pastoor, hebt gij uw volk bemind! Daii antwoord ik uit 't diepste van mijn ziel: Ja, dat heb ik gedaan. (Stormachtige toejui chingen). Ik heb mijn volk bemind; ik heb medelijden met het volk, want ik ben zijn kind. Reeds vóór vijftig jaar heb ik mijn luisterend hart gaan leggen aan 't hart van mijn volk, en heb geluisterd naar zijn nood. Het volk als volk had toen in Vlaanderen geen licht. Het kende zijn verleden, zijn groot heid, zijn rijke gaven niet! Het volk van Vlaanderen misprees zichzel- ven, helaas, ja! De geest van Vlaanderen en van den Vla ming wordt in den vreemde geacht, Alleen in eigen land wordt hij niet geacht. (Toejuichin gen). Dat is nu mischien aan het afdrijven. Maal ais ik een kind was, was het zoo. Een volk is gelijk een man. De nood van de menschen, van het kwade volk, :s te drin ken, van overdaad te doen. Dat is een be kende nood. Doch er is een diepere nood, 't is het gebrek aan licht, het misprijzen voor eigen beschaving. - Gij lieeren van de Kamer kunt in die nood verhelpen. (Stormachtig applaus).- Ik zeg u dezen avond, en onthoud dat wel van den ouden man: Dat Vlaamsche volk zoo verach tend destijds, komt thans stille-keus op naar hoven en 'twordt een overweldigende zee.... Ik zeg u dat. Vlaanderen opkomt stillekens- aan. (Herh. toej.) Ja, dat is geen dek la mat ie; ik heb het be leefd. ik heb het gezien Ik heb den tijd gekend, dat er In geheel Vlaanderen geen één Vlaamscligezind student was. Hebt gij dien gekend!Geen een was er. Maar gij, lieer pastoor, zult gij zeggen1? Ik ook niet (Gelach). Op de 600 studenten in 't klein seminarie te Ropiselaere, was er geen een, die een adres, in 't Vlaamsch op een Vlaamscheii brief had durven schrijven. Thans zijn er, in Vlaanderen wel 4000 Vlaamscligezinde studenten, en die vierdui zend tellen voor veel meer,'want zij kunnen vechten voor twee. (Gelach en applaus). De toekomst kumieii wij niet meer verlie zen (Geestdriftige toejuichingen). Den dag van, morgen kunnen wij verliezen, de toekomst nooit! Overal spreekt men langs om meer onze taal. De burgerij zegt: ,.Het is maar jammer, dat wjj geen schoon Vlaamsch geleerd hebben!" Te Brugge is een hond van edele dames gesticht, die bijeenkomen om schoon Neder landse-li te spreken. (Applaus). Vroeger was er geen roering ónder de Vlaamsche vrouwen. En nu!800 Vlaani- sclio meisjes zonden mij onlangs een tele gram van gelukwenseh. (Toejuichingen). Er zijn thans 600 meisjes ingeschreven in onze Vlaamsche honden, 't Zijn meisjes, pas op, daar kunnen al de Kamerheeren van Europa niets tegen doen, (Gelach en toejui chingen). Indien men nu moest stemmen over Vlaamsch of Franseh, dan zouden onze men schen eenparig roepen: Wij vragen volledige rechten voor het Vlaamsche volk of een pastoor mag dat niet zeggeu, maar of wij 'Werpen u al te samen huiten! (Ein deloos applaus). Hetgeen ik n hier vanavond vertelde, zeg de ik reeds voor vijf-en-twiniig jaren... 't Is maar een oude les, die ik herleere en herleze. Ik hoop dat zij u welkom is en groet u. (Langdurige ovatie; de geestdrift is ten top en honderden toehoorders wuiven met hoe den en zakdoeken). DE MARIAVïETEN. Omtrent het verval der Mariavietensecte, die, door haar kettersche leer, eenigen tijd de ongereptheid van het Kat.holielke geloof der Polen ernstig bedreigde, bevat de „Petru*- blatter" het volgende, ongetwijfeld belang rijke stuk. „Welke verwachtingen, hadden de vijanden der kerk op de Poolsche Mariavietensecte ge bouwd! Do losscheuring der Poolsche Katho lieken van Rome, welke vreemde elementen niet had kunnen tot stand brengen, moest nu door deze in den schoot der Poolsche samen leving ontstane beweging iu de naaste tóe komst verwezenlijkt worden, zoo dacht men. Schismatieke, oud-katholieke, Protestanten en Pooisch-katholieke geestelijken uit de Ver- eenigde Staten traden met de Maravieten in dc Maravieten in contact om Rome des te ge voeliger te benadeelen en do eigen gelederen to versterken. Ofschoon de secte, ora haar uiterlijk aan zien te verhoogen, drie in Holand gewijde „bisschoppen." aangesteld heeft ofschoon de sympathie van den kant van liet schisma van de ketterij en van het ongeloof onverzwakt voortduurt, ijlt. de secte met. niet te stuiten snelheid haar algehèelen ondergang tegemoet. Is het waar, dat de Polen geen „ketterscb bloed" in de aderen hebben, of laat de Aller heiligste Maagd, zegepralende over alle dwaal leer het niet toe, dat een naar haar heiligen naam genoemde dwaalleer stand houdt! Interessant zijn de mededeelingen, welke .de Krakausche „Chi villa" doet. Volgens offici- eele gegevens, zoo vertelt liet blad, bedroeg het aantal Mariavieten in Polen begin 1942 50.720. Hiervan hebben zioli in den loop der laatste twee jaren 15.000, dus ver over de 30 pCt. van de secte afgescheiden. In werkelijk heid moet het aantal hekeeringen nog groo- ter zijn, daar de Mariavitische geestelijken, om licht te verklaren redenen, met liet schrappen der bekeerlingen uit dc offieieele registers buitengewoon lang wachtén en vaak eerst na verloop van een jaar daartoe overgaan. De uitbreiding der secte, hingt ten nauwste samen met den afval van Katholieke priesters, die elk een aantal geloovigen wisten mee te sleepen in hun dwaling. Toen nu voor twee jaren de Mariavitische geestelijke, Zebrowski, zich van de. gemeenschap in Warschau af scheidde, verloor de seetó opeens eenige dui zenden leden. De vorming van een nieuwe secte mislukte hem en zoo vond hij ten slotte, bij de doopsgezinden „onderdak". .Bij dezen stap volgden hem echter misschien sleclus honderd Mariavieten. Een bijzonder zwaren.slag ontving de Maria- vietensectie door den overgang van huu geeste lijke, Eduard Marks, tot. dc Katholieke kerk. Het bovengenoemde blad zegt uit heel zekere bion vertrouwbare gegeveus over dezen stap van Marks te kunnen verstrekken. De geeste lijke Iiad namelijk in direct levensgevaar ver keerd, toen in het afgeloopen jaar de leiders dor sect,o do verdenking waren gaan koeste ren, dat Marks niet alleen zelf aan het weife len'was geraakt, maar dat hij in gelijken geest ook zijn medebroeders be j gvloedde. Naar Plozk voor de „Kozlowska" geroepen moest hij ver scheidene vernederingen ondergaan, eer het hem gelukte, de waakzaamheid der secte en van do staatspolitie in slaap te sussen. Zoo krachtig mogelijk verzet de Russische regee ring zich er tegen, dat een Mariavitische gees telijke in Polen zich bekeert en dat dit feit publiek gemaakt wordt. Om gemakkelijk te begrijpen redenen ont houdt het blad zich om nadere aanduidingen, hoe het Marks ten slotte gelukte, zijn gevaar lijke vlucht over de grens te volbrengen. De vlucht had toch reeds een geheim onderzoek en verschillende voorloopige arrestaties, zoo wel in Plozk als in Lodz, waar Marks voor het laatst werkzaam was, tengevolge. De Warschausche bladen mochten, krach tens beschikking van hot persomité, niets meer dan de laconieke mededeeling publiceeren, dat Marks voor den aartsbisschop Bilczewski, in Lcmberg plechtig do Katholieke geloofsbelij denis had afgelegd. Zooveel is zeker, dat de bekeering van Marks in Lodz en de naburige stad Zgierz, talrijke andere bekeeriegeu na zich sleept. De leiders der secte in Plozk, moeten in ern stige bezorgdheid verkeeren, dat eenige andere, met Marks in nauwe betrekking staaDcle Ma riavitische geestelijken, het voorbeeld van Marks zullen volgen. Dos te ijveriger dongen de „Kozlowska" en de Mariavitische „bisschop pen" om de gunst der regeering. Het is onmogelijk te controleeren, of alle mededeelingen van de Krakausche „C'hivila" (,,Het- Oogenblik") zoo noemt zich namelijk het, naar aanleiding van de zettersstaldng, door vier dagbladen uitgegeven gemeenschap pelijke hulporgaan werkelijk juist zijn. De zooeven ontvangen „Mysl Katolica" in Ezenstoc.hau bespreekt wel degelijk de bekee ring van den priester Marks, zij het ook in bc- knopten, streng zakelijken vorm. Het verbod van het pérscomité kan dus niet voor iedereen of slechts tijdelijk gegeven zijn. Het Ezen- stouchausche R. K, weekschrift schrijft name lijk: De „Pozewodnik Katolici" in Lodz drukt een brief van Z.E. den Lembergselien metro- politaan en aartsbisschop Bilczewski. af, welke de bekeering van den Mariavietengeestelijke, Eduard Marks, bevestigt. De Mariavitische bisschop Prochnkuiwski had in Lodz het be richt van de bekeering met beslistheid bestre den en do Duitsche èn Jof>dsch-Poolsehe locale pers liet zich op gelijke wijze uit. Daar Marks uit. den tijd zijner werkzaamheid te Lodz algemeen bekend is, was er den Maria vieten aldaar zeer veel aan gelegen, dat zijn terugkeer tot de Katholieke kerk ulet bekend werd. Om deze reden heeft de redactie van de „Pozewodnik Katolici" zich met het verzoek om opheldering tot den Lembergschen aarts bisschop gewend. Diens antwoord, voor zoover het dc zaak in kwestie geldt, luidt aldus: „De priester, Eduard Marks" heeft inderdaad de belijdenis van liet. heilige Katholieke go- loof in mijn handen afgelegd en tegelijkertijd de volgende verklaring onderteekend: Eduard Marks, priester van het aartsbisdom Warschau. Op 7 December, den vooravond van hot feest der Onbevlekte Ontvangenis van den Allerheiligste Maagd Maria, van het jaar 1913, verklaar ik voor den Lembergschen aartsbis schop, Joseph Bilczewski, uit de Mariavieten secte te treden en leg de door den Heiligen Vader Pins voorgeschreven belijdenis van het heilige Katholieke geloof af. Uit het diepst mijner ziel smeek ik het episcopaat, de geeste lijkheid en het geheele Poolsche volk om ver geving voor de door mijn toetreding tot de Mariavitische ketterij gegeven ergernis en ik bezweer bij de zaligheid hunner ziel allen,, die nog aan genoemde ketterij vasthouden, dat ze met Gods genade zoo spoedig mogelijk in den schoot der alleen ware Kerk van Christus, de heilige Moeder, de Roomsch-Katholieke Kerk, zullen terugkeeren De verdrijving der ziekenzusters te Antwerpen. Te Antwerpen heeft, zich een comité ge vormd ter verdediging van de ziekenzusters. Tegen Maandag a.s. is een groote pretest-mee ting aangekondigd tegen de verleeking der gasthuizen. Het comité heeft, vooral in arheidskringen op ruime schaal een manifest verspreid, waar in er op gewezen wordt, dat de zusters sinds meer dan 700 jaar met de grootste toewijding en belangloosheid haar krachten hebben gewijd aan de werkende klasse. Vooral bij het heer- sohea van besmettelijke ziekten,, pest, cholera, pokken en typhus hebben zij overpoosd aan het smartbed van arme werklieden gestaan en eigen leven opgeofferd om dut barer mede- meuschen te redden. Als beloouing wil <!e ge meenteraad nu die zusters uit de gasthuizen verjagen. Het manifest noodigt allen uit om tegen dit schandelijk optreden der. cartellistew te komen protesteeren. Zoonis uit dit manifest en uit ncerdcre reeds gehouden bctoogingeu blijkt, is de bevol king vau Antwerpen heftig verontwaardigd over het verlookings-voorstel Terwagne. De verleekers zullen zieli dan ook nog wel eens bedenken voor zij liun plannen ten uitvoer brengen. NEDERLANDSCHE OFFICIEREN IN AL- BANIë. De Konstani.i noj>olibvuische correspondent! vau do „N. R. C." schrijft tut, Cettinje, aaa zijn blad: Naar aanleiding" der mededeelingen in de „N. R. Ct." vau 3 en 5 Februari Ochtend blad omtrent de voorwaarden, waarop offi cieren uit ons leger in Albanië bij de gen darmerie in dienst zullen treden, moet ik allereerst opmerken, dat dam geheel en al bevestigen, hetgeen ik daaromtrent reeds in Augustus heb geschreven, namelijk dat die voorwaarden gewis niet schitterend zouden, wezen. Inderdaad, de regeling der positie dier of ficieren mag zoo op het oog, wanneer men hunne traktementen in liet vaderland, en zelfs in onze overzeesche bezittingen in aanmer king neemt, nog zoo kwaad niet lijken; inder daad is ze alles behalve fraai en veerloor on voldoende. Om zulks met enkele cijfers te bewijzen, laat ik hier volgen de bepalingen uit het con* tract de vorige week ten overstaan van de Fransche ambassade te Konstantinopel ge-slo ten voor het indienstnemen van twaalf offi cieren vau verschillenden rang' on onderschei dene wapens voor de gendarmerie in Aziatisch Turkije. De eerste verbintenis dezer officieren is aangegaan voor den tijd van drie jaren (2 jaar voor de Nederlandsche officieren in Alba nië), doch ze kunnen op élk oogenblik met het einde van tie loopeude maand die verbin tenis opzeggen, hetgeen in Albanië niet kan plaats hebben, en waarmede den Nederland- schen officieren een waarlijk leonistische voorwaarde is gesteld. Dienen de Fransche officieren de geheele drie jaren uit, dan ont vangen ze aan het einde daarvan eene pre mie van 3 maanden traktement, hetgeen voor luitenants 2280, voor kapiteins 2835 en voor( hoofdofficieren 3450 francs bedraagt. Jn Al banië krijgen de officieren na afloop hunner verbintenis niets. Het traktement der Fransche officieren bij de Turksche gendarmerie is aldus vastgesteld luitenante (in Frankrijk en kapiteins in Tur-| kije) 33 Turksche ponden per maand, al zoo 9100 francs per jaar (voor Nederlandseho lui tenants in Albanië is maar 8000 francs voor gesteld), kapiteins 41 T. F., dat zijn 11,320 francs (Albanië 12,000 francs), en hoofdoffi cieren 50 II P. per maand oif 13,800 "francs per jaar. De mededeeling in de Nederlandseho bladen geeft 30,000 francs per jaar op voor de Nederlandsche hoofdofficieren in Albanee- sehen dienst, en dus zou de reeds daar dienst doende majoor even zooveel krijgen als do bevelvoerende generaal-majoor, hetgeen na tuurlijk onjuist, is. Volgens de door mij inge wonnen inlichtingen, zullen Nederlandsche majoors (kolonels in Albanië) in Albanië 16000 francs krijgen,"en alleen de kommandeorendo generaal 30,000 francs (tegen 35,000 francs in Turkije). De Nederlandsche luitenants en de komman- deerende generaal, die in Albaneeschen dienst overgaan, zijn er bijgevolg slechter aan toe, dan huu Fransche collega's in Turkschen dienst. De kapiteins, voor wie 12,000 francs is voorgesteld, zullen in Albanië ongeveer het zelfde ontvangen als in Turkije; alleen do ma- joor(s) worden in Albanië beter betaald dan in Klein-Azië. Wat de kosten voor eerste uitrusting betreft, deze zijn ongeveer hetzelfde. De Nederland sche officieren zullen uit dien hoofde 2000 francs krijgen, maar moeten daarvoor ook een paard met harnachement aanschaffen. Den Frunschen is 1500 francs toegekend, doch het 'oorlogsbestuur verschaft aan de subalterne officieren en aan do hoofdofficieren 'twee dienstpaarden met. harnachement en stalling; voeding en "onderhoud dier paarden is voor rekening van de gendarmerie. Moeten de of ficieren in Albanië daarvoor zelf zorgen, zoo Roman van Philip Laicus. 14. „Als ge het voorval vergelen zi.it, laten wij het dan rusten. De herinnering mocht voor u ai te pijnlijk zijn." „Ik verzoek u, m'neer de do ine inlaad, iaat u niet door beleefde inschikkelijkheid weer houden. Alvorens oom mij lot zich nam, heb ik een akebgen tijd doorleefd. Maar de her innering daaraan is niet smartelijk. Ik hen Wijde, dat die jaren achter den rug -zijn." „U veroorlooft het .dus uitdrukkelijk." „Ik verzoek er om." „Dat kleine voorval .staat mij zóó levendig voor den geest, alsof het mij zeiven was over komen, want de oude baron heeft het mij wel '(Vijftig koeren vertelde toen wij samen in garnizoen stonden. Ilij woont thans als ge pensioneerd géneraal te Werthoiiu aan de Elbe." „Maar ik weet ook niets van een gepensio neerd generaal af." „Zijn zoon was destijds kapitein; nu is hij Jnajoor en commandant van een bataljon agers." „Dat is mij totaal nieuw" „Het was op den eersten Kerstdag van het laar 1895...." „Nu weet ik alles," viel Irma den domein- wd i" de rede. „Dat was de laatste dag, toen ik hij die menschen was, die mij zoo mis handelden," vervolgde zij, hoe langer zoo meer gjaagd sprekend; „zij stuurden mij de deur uit, om hij medelijdende lieden de liand uit te steken en hen om eon aalmoes tc vra gen. Ik kwam in een deftig huis; toen ik voor de glazen deur slond, kwam een jonge man de trap op, die mij naar een prachtige kamer leidde, waar nog een bejaard heer zat „Dat was de oude baron, de tegenwoordige j•gepensioneerde generaal; de jonge heer, die jU bij hem bracht, was zijn zoon, thans raa- jjoor", verklaarde de domeinraad. „En de twee heoren spraken minzaam to- i gsu mij, en dat was ik iu dia dagen niet .gewoon; daarom staat dal voara'i zoo diep in m'n hart gegrift; zij gaven mij een thaler, op dat ik geen slaag zou krijgen, aks ik thuis kwam." „Inderdaad, mejuffrouw, u heeft een goed geheugen." „Ik zou niet waard zijn, dat dc zon mij be schijnt, als ik ooit de liefde zou kunnen ver geten, die men mij in snerpend leed bewees," ging Irma met vuur voort, „gelieve den ba ron te zeggen, dat ik mij verheug, thans zijn naam te kennen; zeg hem, dat ik mij nooit ter ruste heb hegeven, zonder hem in mijne gebeden te gedenken, ook al was zijn naam mij onbekend, wat hij voor mij gedaan had, dat wist ik en de goede God wist ook wel, voor wien ik had." Het innig gevoel van dankbaarheid dat uit deze woorden sprak, was treffend aan te hoo- rén. Gedurende een oogenblik zwegen allen. „Dus mag ik het nu wel andermaal wagen,' begon eindelijk de domeinraad, „bet kleine aandenken 1 „Geef hier, geeft u het mij, m'neer de do- meihraad, ik hen gelukkig iets te bezitten, (dat mijn edele weldoener mij ter herinnering I zendt." I „Ilij spreekt niet zelden van u," antwoordde de domeinraad. „Nu schiet hij mij weer te binnen," bracht dc houtvester daartnsschen. „Helmberg! ja, dat was do heer, iu wiens naam de dokter mij i naderhand nog vijftig thaler voor Irma ter jhand stelde. Irma wekte in die dagen groote j belangstelling, iedereen wilde iets bijdragen, 'om bare toekomst te verzekeren. Zij heeft, j thans een klein vermogen op de spaarbank j staan J „IOn laat u dat daar altijd nog maar, oom?" S vroeg Irma, die inmiddels stralend van vreugde, zich bet kruisje had Omgehangen. „Ik heb u reeds lang veel meer gekost!" j Dc houtvester verschrikte. „God zal mij daarvoor bewaren", zeide hii eindelijk met j ernstig hoofdschudden, „dat bet ooit in mij zou opkomen, een heller (14 cent) van dit I weezengoed mij toe te eigenen. Dat staat alle- i maal met interest op de spaarbank; destijds ■waren liet ongeveer vierhonderd thalers, nu zullen bot zoowat ruim zeshonderd ziin." „Ben ik zoo rijk?" vroeg Irnia lachend. „Om er van te leven is het wel is waar niet genoeg," zeide de houtvester, „maar het is een mooi appeltje voor den dorst, een aar dig- duitje in tijd van nood en het wordt met ellc jaar meer. Eenmaal komt er een tijd, waarin ge ons niet. meer hebt...." „Stil. stil. stil. oomt" riep Irma en sloeg hare armen om des houtvesters bals, „ik wil van dien tijd niemendal hooreu." „Laat les, ik stik!" kermde de houtvester. „Maar dan niet meer praten van dien ake- ligen tijd, oompje!" „Nu goed!" De houtvester herkreeg eindelijk luelit. „Mijnheer von Helmberg zal met groote belangstelling vernemen," deed nu de do meinraad zich weer hooren, „hoe gelukkig in elk opzicht de omstandigheden zijn geloopen. Er bestaat een zeer eigenaardige reden, waar om hij mejuffrouw Irma zulk een genegen heid toedraagt." „De dokter hoeft er iets van laten verlui den," merkte de houtvester aan, „maar het rechte kon ik er niet van snappen; liet betrof, geloof ik, een andere Irma „Ja, ja," zeide de domeinraad, dien de wijn van den houtvester al spraakzamer maakte, „de majoor spreekt niet gaarne van die ge schiedenis. Zijn vader, de generaal, heeft mij op zekeren keer daartrent ingelicht. Overi gens bestaat er niet de minste reden tot ge heimhouding, want de eer van niemand komt daardoor in 'tgedrang, en als het mij betrof, heer houtvester! ik zeg u, dat ik er op in zou gaan!" En de hand van den domeinraad sloeg op de tafel, dat de glazen opsprongen. „Laten wij liever van iets anders spreken, m'neer de domeinraad," was de houtvester van meening. „Het zou u wellicht later he rouwen „Neen, neen, waarde houtvester, ik kan alles zeggen," hernam de domeinraad, „ik dank u, dat u mij loyaal daarop opmerk zaam maakt. Pecli ik zie niet in. dat er ien and nadeel hij heeft, wanueer ik u de zaak meedeel." „Natuurlijk is het ons aangenaam", zeide de houtvester, „alles te vernemen, wat voor onze Irma van belang kan zijn. Toe, kind, haal moeder!" Nadat Irma de kamer verlaten had. vroeg dé houtvester zachtjes, of Irma er hij koii blijven, en nauwelijks had de domeinraad die vraag toestemmend beantwoord, toen juf frouw Willifred niet Irma weder verscheen. Allen schaarden zich om den ouden heer, die hei volgende verhaalde. „Majoor von Helmberg, de zoon van den gepensioneerden generaal, bevindt z?ich in zeer penibelen toestand. Als luitenant werd hij tegen het einde der jaren vijftig uitge- noodigd, een lang verlof in Engeland door to brengen. Hü ging er heen, en de knappe of ficier vond in de hooge kringen een vleiend onthaal. In die gezelschappen leerde hij een jonge dame kennen, een landgenoote, die zich daar bij een bevriende familie ophield. De dame maakte een diepen indruk op den offi cier, en weldra had ook hij de zekerheid, dat hij op hare toegenegenheid kou rekenen. Nu schreef hij aan zij" vn^.er:,. me' h'oeieude geestdrift schilderde lui allo lalenteu en voortreffelijkheden zijner uitverkorene, maar hij vergat haren naam te noemen." De generaal destijds was liij nog kolo nel schreef aan zijn zoon, dat hii de zaak wel overwegen moest, wanneer hii nochtans gevoelde, slechts in het bezit dezer dame gel lukkig te kunnen zijn, dan zou het hem aan 's vaders zegen niet ontbreken. Overigens ver! langde hij te weten, hoe ziin uitverkorene heeitë- Met hartstochtelijke dankbaarheid

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 5