DERDE BLAD
Ons belang bi] het behoud
van
BUITENLAND.
NNENLAND.
Rond de Liturgie.
ZATERDAG 21 FEimUA 8S5
FËUILLETON.
H
COURANT
(Ingezonden.)
De onlangs medegedeelde cijfers, in ver
band met onze direote en indirecte belangen
bij Indië, hebben de aandacht getrokken en
zijn de aanleiding geworden, dat bij menig
een, meer dan tot dusver, is op den voorgrond
getreden de vraag; zijn deze belangen vei
lig, of moet gevaar voor benadeeling dier be
langen worden geducht, en, zoo ja, van wel
ken kant dreigt liet gevaar?
Bij het stellen van die en dergelijke vra
gen wordt dan gedacht eenerzijds aan de
onrust, eenige maanden gateden gewekt dooi
de beweging onder de inlandsche bevolking,
anderzijds aan de mogelijkheid van eene over
weldiging van een deel van ons koloniaal be
zit door een vreemden vijand.
De beweging onder de inlandsche bevolking,
voor zoover die voortspruit uit den drang naar
ontwikkeling, zoowel geestelijke als econo,-
mische, vindt haar oorsprong in de evolutie
der menschhekl in het algemeen, en het zou
een slechte regeering zijn, die dit niet be
grijpende, tegen het zich overal openbaren
de verschijnsel zou ingaan.
Een dergelijke politiek zou de positie van
het Nederlandsch gezag in Indië zwak ma
ken, terwijl daarentegen de bevordering der
ontluikende beweging, mits geleid in goede
banen, slechts kan strekken om den band tus
schen moederland en koloniën, tusschen Ne
derland en zijn onderdanen in Azië hechter
te maken, omdat daardoor ook bij de inland
sche bevolking van onze Oost het gevoel zal
worden gewekt, dat de belangen van Neder
land en Indië zijn gemeenschappelijke be
langen, en dat een vijand van het Nederland-
eciho gezag in Indië zou zijn een geineen-
scliappelijke vijand. Om aan te toonen dat de
verwachting, dat door wijs bestuur ook hier
een gevoel van vertrouwen wordt gewekt,
op werkelijkheid berust, kan als jongste voor
beeld worden aangevoerd, dat de laatste lang
voor onverzoenlijk gehouden vijanden van het
Nederlandsche gouvernement, de Atjaërs,
thans ook tot het invecht zijn gekomen, dat
zij er nu heel wat beter aan toe zijn, dan
toen zij aan de willekeur van hun eigen
'loofden en priesters waren overgeleverd.
Als het de inlandsche bevolking onder het
Nederlandsch bestuur welgaat, behoeft een
vreemde overweldiger, wie hij ook zij, er
niet op te rekenen, dat hij bij die bevolking
steun zal vinden. En het allerminst zou dit
het geval zijn indien de veroverende mogend
heid China of Japan ware, omdat de inland
sche bevolking van onzen archipel de Chi-
neezen en Japanners in ieder opzicht wan
trouwt.
En nu het gevaar van buitenaf.
Onze Oost is altijd een begeerlijk bezit
geweest voor iedere naar koloniën, als ex-
pdMie-middel, als afzetgebied voor handel en
industrie, dorstende mogendheid.
Dat de Europeesche grootmachten deson
danks de handen van onze koloniën tot nu
toe hebben afgehouden, wordt gewoonlijk toe
geschreven aan het feit, dat zij, de een de
ander een zoo kostelijk bézit niet gunnende,
elkander in bedwang hebben gehonden. Maar
aangenomen, dat deze veronderstelling juist
is, en dat de verhouding, waardoor het even
wicht werd bewaard, onveranderd voortduurt,
en bovendien de gelegenheid tot vrije me
dedingen, die wij in Indië voor andere nationa
liteiten openstellen, onze positie versterkt,
■dan is hierin toch niet meer te zien een reden
voor volkomen gerustheid. Immers er dient
thans met een nieuwen, zeer belangrijken
factor te worden rekening gehouden,. In het
verre Oosten zijn de omstandigheden veran
derd. In de laatste halve eeuw, sinds de
Westersche beschaving haar intrede deed in
Japan, heeft dit land zich merkwaardig snel
ontwikkeld. De overwinningen, door Japan
behaald eerst op China en daarna op Rusland,
leverden daarvan heb bewijs. .Vooral het laat
ste succes was van groote beteekenis.
De bekende redeneering der Japanners na
den Russischen oorlog; „de Russen hebben
Napoleon, den overheer3cher van het Westen,
verslagen en wij versloegen de Russen, dus
zijn wij ook den anderen Westersche vol
ken de baas", moge naief klinken, toch twij
felt niemand eraan, dat Japan het bij zijn
veroveringen niet zal laten.
En in Japan maakt men er dan ook geen
geheim van, dat gebiedsuitbreiding noodzake
lijk is eu de blikken thans zijn gericht naap
het Zuiden, in de eerste plaats naar de voor-
loopig nog onder protectoraat van Noordj-
Amerika staande Philippijnen en vervolgens
naar de Nederlandsche eilanden.
Als geen oogenblikkelijk gevaar te duchten
is Van de zijde van Japan, ligt dit in de on-
gdMtige finantieele positie, waarin dit «-ijk
tengevolge van de snelle opeenvolging der
gebeurtenissen zich bevindt, maar hierin kan
spoedig verandering komen.
En dan: sommigen zien juist in den berooi
den toestand van de Japansche financiën een
gevaar. Om zich onmiddellijk een bron van
inkomsten te verschaffen, teneinde uit den
meest dringenden nood te geraken zou Japan
zich bijv. van ons eiland Barika met zijn tin
mijnen kunnen meester maken.
Inmiddels, en dat staat vast, wordt het
terrein verkend door talrijke spionnen, Ja
pansche officieren, die in allerlei vermom
ming, als muzikanten, tokohouders, enz., over
onzen geheelen archipel verspreid zijn en
de havens en verdedigingswerken in kaart
brengen. Men herinnert zich, dat kortelings
eenige dezer spionnen, die als medicijnver-
koopers het land afliepen, te Batavia werden
veroordeeld.
Doch niet alïeen van Japan uit dreigt het
„gele gevaar". Nu ook door China, de nieuwe
koers is ingeslagen, kan met reden worden
verdacht, dat ook dit Rijk Zich spoedig zal
ontwikkelen.
Gelukkig bedreigt het „gele gevaar" niet
alleen onze Oost, doch ook de zichzelf be
sturende Engelsche Koloniën in Austral if,,
onze naaste buren.
Een aaneensluiting van degenen, die gelijke
belangen hebben, ligt ook in dezen heb eerst
voor de hand, hetgeen hier beteekent een
gezamenlijke ma,clits-ontwikkeling tegen de
Aziatische rijken. In de Australische pers
werden reeds stemmen in dien zin verna
men.
En ook vernam men bij geruchte, dat een
gelijk werken in dezelfde richting zou
kunnen rekenen op den steun van de Ver-
eenigde Staten van Noord-Anxerika.
Australië nam reeds de vlootversterking ter
hand.
Als wij nu het onze ertoe bijdragen om
een voldoende weermacht in het Oosten aan
wezig te doen zijn, dan zal de vraag, aan den
aanvang dezes gesteld, of de groote belan
gen, die wij bij Indië hebben, veilig zijn,
in de toekomst niet meer met een stellige
ontkenning behoeven te worden beantwoord.
Onder repiiblikeinsch bewind.
De correspondent van de ..Patriote" te Lis
sabon meldt aan zijn blad het volgende over
den politieken toestand in de republiek:
„Het nieuw-gevormde kabinet van Bernar
dino Machado is voor het parlement opgetre
den, maar lang leven zal het niet. De overi
gens verleidelijke Bernardino Machado zal op
zijn ministerieel pad in strikken vallen, die de
volksmenner, Alfonso Costa, hem spannen
zal
Zal zijn listig verzonnen verzoeningsleuze
hem een tg succes bezorgen?
Zal de „Mundo," die leeft van de uitbuiting
van liaat, nijd en onlusten, dulden, dat de vrede
weerkeert in het land?
Zeker is het, dat kalmte, rust en veiligheid
onbekend geworden zijn in Portugalde minis
ters, die nu aan het bewind zijn, kunnen in
het buitenland de meest rooskleurige berich
ten verspreiden, de feiten wijzen duidelijk de
onwaarheid er van uit.
Op 10 Februari meldden de bladen, dat de
veiligheidspolitie den geheelen nacht op de
been was geweest. De redactie-bureaux van
verschillende bladen werden, zoo werd bericht,
door cavalerie bewaakt. De republikeinsche
garde werd in de kazernes gereed gehouden.
Ook de manschappen der vloot en hot personeel
der tuighuizen was gewaarschuwd.
Waarom die voorzorgsmaatregelen, waarom
moet men steeds zijn toevlucht tot de wapenen
nemen, wanneer het republikeinsch bewind
hecht gevestigd is en diepe wortelen heeft ge
schoten in het volk?
De republiek, die zijn ontstaan aan bommen-
gooiers dankt, bevordert of duldt teuminste die
gevaarlijke sport. Er gaat schier geen dag
voorbjj, of een bom springt in Lissabon, of in
de provincie.
Enkele dagen geleden werd het plaatsje Foz
dó Doudo bij Oporto opgeschrikt door een bom
ontploffing voor de woning von een geacht ge-
neesheer, Nunes da Porte, een gematigd repu
blikein van de oude garde, die het gewaagd
had zich ontstemd te toonen over de buiten
sporigheden van zijn partijgenooten. Gelukkig
werd niemand gekwetst, slechts de woning
werd verwoest.
„A Republica," het' orgaan der evolutionis
tische republikeinen, onder d'Almeida, begroet
te het nieuwe ministerie met de volgende
satire:
„De democraten van Costa vermommen zich
in de redingote van B. Machado, en doen zijn
masker voor. ZJj komen op het kussen, of liever
zij blijven er op en achter den grijzen baard en
do engelachtige glimlachjes van onzen oud
gezant te Rio de Janeiro gaat de bruine knevel
en brutale grijns van Affonso Costa schuil.
Het is een carnavalsministerie, dat sterven
moet op vastenavond, als de klok twaalf slaat,
tenminste wanneer Costa geen eeuwigdurende
carnaval heeft afgekondigd
De „Intransigente" vraagt spottend: „Hoe
noemt de president van de republiek het ge
drag van B. Machado, aan wien hij opdracht
heeft gegeven een ministerie te vormen uit
personen, buiten de partijen, en die zich daar
toe niet eens de minste moeite getroost heeft?"
Over de amnestie zal gestemd worden!
Waarschijnlijk zal ze wel worden verleend,
maar met welke gevoelens zullen de ongeluk-
kigen, die maanden lang, zonder openbaar
rechtsgeding, zonder te weten waarom, in de
republikeinsche bastilles hebben gezucht, hun
kerkers verlaten? Zij zullen er uitgaan als ge
zworen, onverzoenlijke vijanden van het tyran-
nenbewind, welks despotisme zij ondervonden
hebben.
De directeur van de „Dia" en zijn zoon be
vinden zich sedert drie maanden in de gevange
nis, niemand kent hun misdrijf, en zij zelf zijn
er onkundig van. De eenige „misdaad" kan zijn,
dat hun blad de lieden, die de lakens uitdeel
den, in den weg stond.
Van de onlusten van 21 October 1913 heeft
men gebruik gemaakt om het blad te doen ver-
rwijnen en den directeur in do gevangenis te
brengen. Men sprak weleer van solidariteit
onder de dagbladschrijvers, maar waar is die
solidariteit? Is er krachtig geprotesteerd in
de pers tegen dezen aanslag op de vrijheid?
Het schrikbewind duurt intusschen nog altijd
voort, de kerken zijn gesloten en de kloosters
geprofaneerd. Het bewind takelt de kerken af
en verandert ze in anti-godsdienstige scholen,
of geeft ze noch slechter bestemming.
De patriarch van Lissabon is, na tweejarige
ballingschap, dezer dagen weergekeerd. Na het
„To Deum" in de kathedraal, trok een stoet van
5000 Katholieken naar' de woning van den
patriarch en juichte hem geestdriftig toe.
Dat is de eerste „paepsche stoutigheid" sinds
Jaren.
Een nieuw Staatsmonopolie.
De Fransche regeering heeft een wetsont
werp uitgewerkt, waarbij de verzending van
draadlooze telegrammen tot staatsmonopolie
wordt verklaard. Ieder zal echter het recht heb
ben een ontvanger te bezitten, op. voorwaarde
dat hij vergunning aan de regeering vraagt eu
een zekere, trouwens zeer laag gestelde, som
betaalt.
Naar het heet-, wordt dit wetsontwerp inge
diend op aandringen van het ministerie van
oorlog, daar gebleken zou zijn, dat verdachte
buitenlanders, speciaal aan de oostgrens en in
'■e oorlogshavens, in hunne huizen draadlooze
installaties hebben ingericht,, die geenszins
auateursapparaten zil'n en waarmede zij de ge
heime telegrammen, afgezonden van den Eif-
feltoren, opvangen.
Graaf Vay de Vaya.
Graaf de Vay de Vaya, die de vorige maand
een bezoek bracht aan onze Nederlandsche ko
loniën, is, schrijft de «Tijd" Hongaar, een af
stammeling van een der oudste en edelste ge
slachten van Hongarije. Hij mag er zich zelfs
op beroepen een deel uit te maken van Hon
garije. want zijn voorvaderen waren de voor
naamste onder de aanvoerders, die met koning
Stephanus in de elfde eeuw het Hongaarsche
Koninkrijk stichten. I'1 onafgebroken lijn wa
ren zijn voorouders steeds de hoogsten in den
lande.
Nog knaap, betrad graaf Vay de Vaya als
page het hof van wijlen de Oostenrjjkscke kei
zerin waarna, de tradities getrouw van het
grafelijk huis, studeerde hij aan onderscheidene
Europeesche universiteiten en werd tegelijker
tijd aangesteld als eere-attaché der verschillen
de gezantschappen. Bjj het einde zijner studiën
3tend hij op den drempel van een schitterende
diplomatieke carrière. Doch geest en hart van
den jongen graaf neigden in een andere rich
ting. Hij had aan al de hoven wèl veel tranen
maar weinig oprechten lach gezien. Hij reisde
naar Rome, deed onder leiding van zijn trou
wen vriend P. Schroder S. J. eene retraite,
onmiddellijk na beëindiging dezer, op eigen
verzoek, een tweede, en vormde toen het voor
nemen weg te vluchten uit die schitter wereld
en heen te snellen naar den Koning van het
Godsrijk. Tot verwondering, ja, tot verslagen
heid van geheel Hongarije verzaakte hij aan
alle liooge waardigheden voor hem weggelegd
en besloot met Gods genade priester te worlen.
Hiertoe betrad hij de beroemde Gregoriaansche
Academie te Rome, alwaar hij terstond om ta
lenten en afkomst werd aangewezen als een,
die de Kerk op glorievolle wijze dienen
Dra werd hij een belangrijke figuur aan het
Vaticaansche Hof en in 1897 aangesteld tot
pauselijke vertegenwoordiger bij bet hof van
Spanje, en viel hem kort daarna de hooge eer
te beurt uitgekozen te'worden als afgezant van
Leo XIII naar koningin Victoria op haar dia
manten jubilé.
Geheel vervuld van het verlangen om Kerk
en land te dienen, ondernam hij in 1898 een
reis, zoo grootsch als niemand ter wereld ooit
ondernomen had, om nauwkeurig eu van nabij
al de liefdadige instellingen te bestudeeren,
waaraan de Katholieke Kerk over de gansche
v.- veld bet aanzijn had geschonken.
Nadat hij Europa doorkruist had, begon hij
in 1899 zijne reizen door Amerika, Afrika en
Azië. In Britsch-ïndië was hij de gast van
Lord Ourzon, den onderkoning, met wien hij
Birma bezocht. In 1902 vertrok hij naar het
Verre Oosten en was de eerste reiziger per
spoor door Mantsjoerije, tot Peking toe, in een
salonooupê, gehecht aan de waggons, die werk
lieden en materiaal moesten vervoeren voor
den spooraanleg.
Op het einde dezer reis, vol van de zeld
zaamste avonturen, waaronder ook b.v. dat de
graaf zijn leven redde door het vlug en vaar
dig schetsen der tronies van zijn struikroovers,
had hij de ongewone eer uitgenoodigd te wor
den door de keizers van Korea, China en Japan,
om aan hunne hoven te verschijnen.
Daarna toog de graaf-priestor naar Australië
en gedurende een verblijf van 9 maanden al
daar hield hij niet minder dan 363 preeken,
toespraken en lezingen over den zcdelijken en
go 'sdienstigen toestand van Azië.
Een, gezeten aan een vorstelijk diner van
het Engelsehe hof, waar ook de eerste journa
listen waren uit.gr -oodigd. verhaalde onze
graaf Vay de Vaya over zijne ontmoetingen
met de keizers van China, Korea, Japan en
Rusland. Na het verhaal, dat met diepe stilte
aanhoord werd, trad de hoofdredacteur van
„Pearsons magazine" op hem toe en vroeg ver
gunning deze wondere gebeurtenissen te mo
gen publiceeren. En zoo schreef de graaf, die
een horreur had voor de pen, zijn eerste artikel
en ontving daarvoor 5000 mark als gift voor
zijn liefdadig werk.
Tijdens zijn verbljjf op Java bracht hij ook
een bezoek aan de redactie van de katholieke
„Jevapost."
HAAGSCHE WINDHAPPERS.
De Haagsch-briefschrijver vftn het „Leeuw.
Nbl." heeft het ditmaal over „Haagsche wind-
happers" waarmede hij een betrekkelijk
klein deel der Haagsclfe burgerij bedoelt.
Den geboren Hagenaar, opgevoed in liet
milieu van schijn en onwerkelijkheid, dien
moeten we hebben. Hij is een eigenaardige fi
guur, misschien een unicum in ons land. Het
is in ieder geval de, moeite waard om iets over
hem te vertellen. De Hagenaar werkt als ieder
in den tegenwoordigen zwaren tijd hard, soms
heel hard, maar desondanks zult u het niet aan
hem merken. Tusschen 9 en 4 ontmoet u hem
niet of het moest zijn gedurende de gewone
CXCVI.
VERKLARING DER TEGENWOORDIGE
DOOPPLECHTIGHEDEN.
Eerste Deel.
Ondervraging.
Nadat de priester nit eerbied voor het ver
heven Sacrament, dat hij gaat toedienen, de
handen gewasschen en zich bekleed heeft
met snperpli en paarse stool, begeeft hij zich
naar de deur der kerk, waarbuiten zij, die
het kind ten doop brengen, hem opwachten.
(Wegens ons ruw klimaat mogen doopheffers
en ldnd ook binnen in de kerk dicht bij
de deur zich bevinden).
Het binnentreden in de kerk is den doope-
lingen nog niet toegestaan, want zij zijn nog
beladen met de erfzonde en daarom gelijk
de Romeinse!'s Catechismus zegt „onwaar
dig het Huis Gods te betreden, vooraleer zij
het juk der schandelijke slavernij hebben af
geworpen en zich geheel en al hebben over
gegeven aan Christus en diens heerschappij"
Paars is _'s priesters stool, want de paarse
kleur herinnert aan de zonde, waarvan de
doopeling gaat bevrijd worden.
Peter en meter hebben den doopeling ge
bracht naar bet stoffelijk godshuis, 't zinne
beeld van het geestelijk godshuis, van de H.
Kerk. "Vandaar is de eerste vraag, die ae
priester ben stelt: „Wat begeert gij van de
Kerk Gods?"
De doopeling of liever gezegd diens
doopheffers antwoorden: „Het geloof". Oud
tijds ging een onderrichting in het geloof
aan het Doopsel vooraf; daarom 'smeekte de
doopleerling op de eerste plaats om die uit
legging. Wat verwacht hij nu van het ge
loof? Als hij op de hem gestelde vraag: „Wat
geeft u het geloof?" antwoordt: „Het. eeuwig
leven!" heeft hij de hoofdreden aangegeven,
waarvoor hij begeert gedoopt te wordeu.
Want allen, die in Christus gelooven, zullen
niet verloren gaan, maar het eeuwig leven
hebben.
Doch niet het geloof alleen, maar slechts
het geloof dat werkzaam is in de liefde, heeft
de belofte des levens. Daarom besluit de doo-
per deze ondervragingen met de woorden der
H. Schrift: „Als gij dan wilt ingaan tot het
leven, onderhoud de geboden: Gii zult den
Heer uwen God beminnen nit geheel uw hart,
en uit geheel uwe ziel, en uit geheel uw ver
stand, en uwen evennaaste gelijk n zei ven."
middagwandeling van kantoor naar huis en van
huis naar zijn werk. Maar ook dan bewaart
hij zijn decorum. Vlug naar de koffietafel snel
len is hem vreemd. Hij loopt niet, de Hagenaar-
windhapper flaneert en wandelt slechts. Met
een jas volgens de laatste mode, de plooi zorg
vuldig in de pantalen, gehandsch.oende handen
en een wandelstok met rechten knop verlaat
hij zijn kantoor. Hij wandelt dan naar huis,
hier en daar kijkend voor de winkels.
De Hagenaar kleedt zich goed en gemakke
lijk. Hij houdt er niet van, niet „gekleed" te
gaan. Liever bleef hij in zoo'n geval thuis.
Stel je voor, uitgaan zonder slobkousen,
't Zou zijn dood beteekenen. „Chic" is voor hem
een levenszaak. Om al het andere maalt hij
niet. Het is hem onverschillig.
U zult misschien verwonderd zijn en onge-
loovig vragen, „zou het waar zijn f Maar
heusch er zijn dergelijke typen, die er in het
mondaine Haagje hun grootste genoegen in
scheppeu voor „.gentlemen" door te gaan.
En hoe kunnen ze het betalen zult u ver
der vragen. Verdienen ze dan zooveel, zijn de
salarissen er zooveel hooger dan elders?
Och neen, maar de Hagenaar offert gaarne
alles op voor zijn toilet eu de middelen om
mee te doen met anderen.
Hij laat met liefde zijn biertje staan, ziet af
van rooken en is zelfs menigmaal bereid zijn
tweede ontbijt te doen met een croquetje of een
iablet chocolade, wanneer hij maar in de ge
legenheid is zijn ijdelheid bot te vieren.
Niet, dat steeds alles wat hij draagt van
eerste kwaliteit is. Als het uiterlijk goed en
fraai, maar bovenal elegant is. dan is alles in
orde. Naar kwaliteit wordt immers niet ge
vraagd. Trouwens, morgen draagt men iets
anders, dan wil de modekoning een anderen
snit Het gaat daarom alles op een koopje.
De Hagenaar is ijdel. Hij wordt gaarne vooi
meer aangezien, dan hij werkelijk is. Hij be-
Roman van Philip Laieus.
19.
„Foei, Irma, hezo-ndig je niet, niet de vloek
heeft ziöh aan uw hielen gehecht, maar de ze
gen. Wanneer ik daaraan ooit had getwijfeld,
dan zou die twijfel vannacht verdwenen zijn,
toon dat ijselijkc wijf het nies «op zijn horst
richtte, toen ik verlamd van schrik daar als
verstijfd stond, terwijl gij met de snelheid
des bliksems naar voren gesprongen kwaamt
en haar hij de haren achterover trok. Gü be
schuldigt u dat ge wellicht de oorzaak van
zijn dood zijt geworden, dwaas kind, en zijn
moeder weet niet, hoe zij u moet danken,
dat je zijn leven hebt gered!"
Juffruw Willifred wilde Irma liefdevol
aan haar hart drukken; maar deze, die als het
ware halfdroomend naar de woorden der
hiutvesterin had geluisterd, weerde haar ver
schrikt af.
„Neen, neen,.... u is zoo goed,.... en ik
ik heb n bedrogen...."
Snikkend verborg Irma als een kind haar
gelaat in den schoot der houtvesterin.
„Bedrogen? herhaalde deze laatste ver- j en legde henr hand op Irma's hoofdje.
aasd. „Spreek toch niet in raadselen, Irma! „En toentoen moest ik 't hem wel zeg-
Wanneer de eene of andere schuld je be- gen."
waait, vertel me dat dan ronduit; je weel I Er speelde een nauw merkbaar lachje om
el, wij houden allen veel van je en kunnen den mond der houtvesterin.
e om \i cl vergeven. „Maar ik hen niet ondankbaar," ging Irma
„Ik heb u beloofd, het u te zeggen, wanneer
ik iemand zou liefhebben meer dan anderen,
meer dan de heele wereld."
„En nu beb je iemand zoo lief?"
Irma knikte zonder te spreken; een vlam
mende blos bedekte heur gelaat.
„Wien heb je dan zoo lief?"
Irma verborg heur gelaat in de banden.
„Welnu, Irma, wien?"
„Egon," fluisterde deze, „en ik heb zulks
niet voor hem kunnen verbergen."
Juffrouw Willifred antwoordde hierop niet.
Er heersche geruimen tijd een diepe stilte,
alleen het vuur in den haard knetterde en in
den ketel borrelde het kokende water.
Irma durfde haar hoofdje niet opheffen.
„Wanneer was dat?" vreg eindelijk juf
frouw Willifred op denzelfden milden toon,,
alsof er sprake was geweest van iets, dat niet
in het minste geschikt ware, hare veront
waardiging op te wekken.
„Vannacht," gaf Irma ten antwoord, „toen
Ik aan zijn bed zat; ik legde compressen op
zijn gewonden arm, en toen greep hij m'n hand
en zeide mij, dat hij mij beminde, en ik zeide,
dat zulks wel niet mogelijk zou zijn, en toen
zeide hij
„Welnu, Irma, wat zeide hij?"
„Dan hadde ik dat wijf maar moeten laten
toestooten.en dat heeft mii zoo zeer ge
daan
„Goed kind!" fluisterde juffrouw Willifred
in vliegende haast voort, „neen, zeker niet,
ik wil geen tweedracht in uwe familie zaaien
ik wil weg van hier, onder vreemde men-
schen, maar zeg mij ^tenminste, dat u niet
boos op mij is, zeg mij- dat ge mij beklaagt."
„Waarom spreek je tegen mii met „u".
Waarom noem je mij niet meer moeder?"
„Mag ik dat dan?" vroeg Irma, verwonderd
haar hoofd opheffend. „Nu nog?"
„Arm kind," hernam^ juffrouw Willifred,
Irmas hand grijpend, „je zult moeder thans
meer dan ooit noodig hebb.en"
„En u vloekt mij niet?..,. En u is niet
hoos op mij?" vroeg Irma opspringend, en zij
streek het in de war gekomen haar onwille
keurig van liaar voorhoofd omhoog.
„Zal een moeder degene heknorren, die haar
zoon liefheeft, vroeg juffrouw Willifred, ter
wijl zij lachend de schouders ophaalde.
Een kreet uit het diepste der horst van het
meisje weerklonk. Toen sloeg Irma hare
armen om den hals van juffrouw Willifred
en drukte deze onstuimig aan haar hart.
Eensklaps liet ze hare armen weer dalen.
„Knijp me eens in 't oor," zeide Irma einde
lijk.
„Waarom zou ik in je oor knijpen?" vroeg
frouw Willifred verwonderd.
„Opdat ik wakker worde, als het een droom
is; en ach, ik hen hang, dat het een droom is;
want zóó goed zijn alléén de engelen in den
hemel!"
„Gekkinnetje!" riep juffrouw Wilifred la
chend, „ga naar den tuin, en haal uien en
look; daarbij kun je ook wakker worden. Zet
daarna koffie en breng die binnen; ik zal
middelerwijl met oom spreken."
„Ach ia. oom." hernam Irma troosteloos.
Zij wilde nu nog meer zeggen, maar juffrouw
Willifred had inmiddels de keuken reeds ver-
laten, en zoo schoot haar dan niets anders
i over, dan naar de uien- en lookbedden te
jgaan, Dat, deed zij dan ook met het voorko-
men van een armen zondaar, die zijn laat-
sten gang aflegt. Wie Irma 's-naehts gezien
i had, met het geweer in de hand, zou nu in
dat droefgeestig voortsl en terend schepseltje
i haar zeker niet herkend hebben.
Seconde op seconde, minuut na minuut
i verstreek, hoe traag Irma zich ook dezen
i keer bij het werk spoedde, toch raakte zij er
eindelijk mee gereed en moest met het koffie-
iblad in de handen, zich naar de woonkamer
I hegeven, waar zij haar vonnis zou vernemen.
Een oogenblik bleef zij luisterend aan de deur
staan, of zij ook iets hoorde. Maar het was
daarbinnen stil en zij schaamde zich langer
te staan luisteren. „Zooals God wil." dacht zij
dan en deed met een diepen zucht de deur
open.
De houtvesterin zat op de met hartsleder
bekleede sofa en keek, naar Irma meende,
veel ernstiger dan voorheen in de keuken. De
houtvester stond aan 't raam en trommelde
op de ruiten. Toen Irma binnentrad, keerde
hij zich om.
„Zet het blad op tafel en kom hij me, Irma,
zeide hij op ernstigen bedaarden toon. Irma
plaatste het presenteerblad op de tafel en
keek naar den vloer, of de grond zich soms
wilde ofeixen om haar te verslinden, maar de
aarde verslond haar niet, en er bleef haar
derhalve niets anders over. dan naar oom
Willifred te gaan, die nog in de vensternis
stond. Zij deed het dus, maar met zulk een
aarzeling, als zii nog nooit ontwaard had wan-
'neer Ranzig of zijn vrouw haar tot zich rie
pen, en dat wil heel wat zeggen.
De houtvester bespeurde, koe beschroomd
zfj was. Hij vatte bare hand en zeide op min-
zamen toon: „Je hebt geen reden, bang voor
mij te zijn, Irma! Moeder heeft mij alles ver
teld en ik heb daarin niets berispelijks ge
vonden. Ik maak je er niet verantwoordelijk
voor, dat je Egon bemint; want wii zijn wel
meester van onze daden, maar niet van on
ze gevoelens; wanneer je het hem in een
oogenblik van buitengewone opgewondenheid
niet hebt verheimelijkt, dan verontschuldig
ik zulks door de omstandigheden, jij zelf hebt
daarna den rechten weg bewandeld, door het
zoo gauw mogelijk aan moeder te zeggen. En
dat moet je zeer moeilijk geweest zijn," was
zijn meennng en hU legde zijn hand op don
schouder van het meisje. „Deswege verdien
je onzen lof."
Irma sloeg schuchter de oog- enop en keek
oom 'Willifred in 't gelaat, of hij dat ernstig
meende. En inderdaad, hij stond vóór haar,
ernstig, maar vriendelijk. En zij had ver
wacht vervloekt en verstooten to worden, om«
dat zij de oogen had geslagen op den zoon dea
huizes, v aar zij om Gods loon bescherming en'
onderkomen had gevraagd en gevonden. Toen
werd het haar zoo wel om het harte, en wei
voor de eerste maal in haar leven besefte zij
ten volle zich te bevinden in een huisgezin,
dat haar met onbegrensde liefde was toege
daan, zonder daarbij aan de weldaden to den.
ken, die men haar bewees. Zóó konden alleen
ouders tot een geliefd kind spreken.
De houtvester merkte de blos van blijd
schap op, die in haar gelaat opsteeg, en hij
schreef dien toe aan een snel ontluikende