DERDE BLAD Ons belang bi] het behoud van BUITENLAND. NNENLAND. Rond de Liturgie. ZATERDAG 21 FEimUA 8S5 FËUILLETON. H COURANT (Ingezonden.) De onlangs medegedeelde cijfers, in ver band met onze direote en indirecte belangen bij Indië, hebben de aandacht getrokken en zijn de aanleiding geworden, dat bij menig een, meer dan tot dusver, is op den voorgrond getreden de vraag; zijn deze belangen vei lig, of moet gevaar voor benadeeling dier be langen worden geducht, en, zoo ja, van wel ken kant dreigt liet gevaar? Bij het stellen van die en dergelijke vra gen wordt dan gedacht eenerzijds aan de onrust, eenige maanden gateden gewekt dooi de beweging onder de inlandsche bevolking, anderzijds aan de mogelijkheid van eene over weldiging van een deel van ons koloniaal be zit door een vreemden vijand. De beweging onder de inlandsche bevolking, voor zoover die voortspruit uit den drang naar ontwikkeling, zoowel geestelijke als econo,- mische, vindt haar oorsprong in de evolutie der menschhekl in het algemeen, en het zou een slechte regeering zijn, die dit niet be grijpende, tegen het zich overal openbaren de verschijnsel zou ingaan. Een dergelijke politiek zou de positie van het Nederlandsch gezag in Indië zwak ma ken, terwijl daarentegen de bevordering der ontluikende beweging, mits geleid in goede banen, slechts kan strekken om den band tus schen moederland en koloniën, tusschen Ne derland en zijn onderdanen in Azië hechter te maken, omdat daardoor ook bij de inland sche bevolking van onze Oost het gevoel zal worden gewekt, dat de belangen van Neder land en Indië zijn gemeenschappelijke be langen, en dat een vijand van het Nederland- eciho gezag in Indië zou zijn een geineen- scliappelijke vijand. Om aan te toonen dat de verwachting, dat door wijs bestuur ook hier een gevoel van vertrouwen wordt gewekt, op werkelijkheid berust, kan als jongste voor beeld worden aangevoerd, dat de laatste lang voor onverzoenlijk gehouden vijanden van het Nederlandsche gouvernement, de Atjaërs, thans ook tot het invecht zijn gekomen, dat zij er nu heel wat beter aan toe zijn, dan toen zij aan de willekeur van hun eigen 'loofden en priesters waren overgeleverd. Als het de inlandsche bevolking onder het Nederlandsch bestuur welgaat, behoeft een vreemde overweldiger, wie hij ook zij, er niet op te rekenen, dat hij bij die bevolking steun zal vinden. En het allerminst zou dit het geval zijn indien de veroverende mogend heid China of Japan ware, omdat de inland sche bevolking van onzen archipel de Chi- neezen en Japanners in ieder opzicht wan trouwt. En nu het gevaar van buitenaf. Onze Oost is altijd een begeerlijk bezit geweest voor iedere naar koloniën, als ex- pdMie-middel, als afzetgebied voor handel en industrie, dorstende mogendheid. Dat de Europeesche grootmachten deson danks de handen van onze koloniën tot nu toe hebben afgehouden, wordt gewoonlijk toe geschreven aan het feit, dat zij, de een de ander een zoo kostelijk bézit niet gunnende, elkander in bedwang hebben gehonden. Maar aangenomen, dat deze veronderstelling juist is, en dat de verhouding, waardoor het even wicht werd bewaard, onveranderd voortduurt, en bovendien de gelegenheid tot vrije me dedingen, die wij in Indië voor andere nationa liteiten openstellen, onze positie versterkt, ■dan is hierin toch niet meer te zien een reden voor volkomen gerustheid. Immers er dient thans met een nieuwen, zeer belangrijken factor te worden rekening gehouden,. In het verre Oosten zijn de omstandigheden veran derd. In de laatste halve eeuw, sinds de Westersche beschaving haar intrede deed in Japan, heeft dit land zich merkwaardig snel ontwikkeld. De overwinningen, door Japan behaald eerst op China en daarna op Rusland, leverden daarvan heb bewijs. .Vooral het laat ste succes was van groote beteekenis. De bekende redeneering der Japanners na den Russischen oorlog; „de Russen hebben Napoleon, den overheer3cher van het Westen, verslagen en wij versloegen de Russen, dus zijn wij ook den anderen Westersche vol ken de baas", moge naief klinken, toch twij felt niemand eraan, dat Japan het bij zijn veroveringen niet zal laten. En in Japan maakt men er dan ook geen geheim van, dat gebiedsuitbreiding noodzake lijk is eu de blikken thans zijn gericht naap het Zuiden, in de eerste plaats naar de voor- loopig nog onder protectoraat van Noordj- Amerika staande Philippijnen en vervolgens naar de Nederlandsche eilanden. Als geen oogenblikkelijk gevaar te duchten is Van de zijde van Japan, ligt dit in de on- gdMtige finantieele positie, waarin dit «-ijk tengevolge van de snelle opeenvolging der gebeurtenissen zich bevindt, maar hierin kan spoedig verandering komen. En dan: sommigen zien juist in den berooi den toestand van de Japansche financiën een gevaar. Om zich onmiddellijk een bron van inkomsten te verschaffen, teneinde uit den meest dringenden nood te geraken zou Japan zich bijv. van ons eiland Barika met zijn tin mijnen kunnen meester maken. Inmiddels, en dat staat vast, wordt het terrein verkend door talrijke spionnen, Ja pansche officieren, die in allerlei vermom ming, als muzikanten, tokohouders, enz., over onzen geheelen archipel verspreid zijn en de havens en verdedigingswerken in kaart brengen. Men herinnert zich, dat kortelings eenige dezer spionnen, die als medicijnver- koopers het land afliepen, te Batavia werden veroordeeld. Doch niet alïeen van Japan uit dreigt het „gele gevaar". Nu ook door China, de nieuwe koers is ingeslagen, kan met reden worden verdacht, dat ook dit Rijk Zich spoedig zal ontwikkelen. Gelukkig bedreigt het „gele gevaar" niet alleen onze Oost, doch ook de zichzelf be sturende Engelsche Koloniën in Austral if,, onze naaste buren. Een aaneensluiting van degenen, die gelijke belangen hebben, ligt ook in dezen heb eerst voor de hand, hetgeen hier beteekent een gezamenlijke ma,clits-ontwikkeling tegen de Aziatische rijken. In de Australische pers werden reeds stemmen in dien zin verna men. En ook vernam men bij geruchte, dat een gelijk werken in dezelfde richting zou kunnen rekenen op den steun van de Ver- eenigde Staten van Noord-Anxerika. Australië nam reeds de vlootversterking ter hand. Als wij nu het onze ertoe bijdragen om een voldoende weermacht in het Oosten aan wezig te doen zijn, dan zal de vraag, aan den aanvang dezes gesteld, of de groote belan gen, die wij bij Indië hebben, veilig zijn, in de toekomst niet meer met een stellige ontkenning behoeven te worden beantwoord. Onder repiiblikeinsch bewind. De correspondent van de ..Patriote" te Lis sabon meldt aan zijn blad het volgende over den politieken toestand in de republiek: „Het nieuw-gevormde kabinet van Bernar dino Machado is voor het parlement opgetre den, maar lang leven zal het niet. De overi gens verleidelijke Bernardino Machado zal op zijn ministerieel pad in strikken vallen, die de volksmenner, Alfonso Costa, hem spannen zal Zal zijn listig verzonnen verzoeningsleuze hem een tg succes bezorgen? Zal de „Mundo," die leeft van de uitbuiting van liaat, nijd en onlusten, dulden, dat de vrede weerkeert in het land? Zeker is het, dat kalmte, rust en veiligheid onbekend geworden zijn in Portugalde minis ters, die nu aan het bewind zijn, kunnen in het buitenland de meest rooskleurige berich ten verspreiden, de feiten wijzen duidelijk de onwaarheid er van uit. Op 10 Februari meldden de bladen, dat de veiligheidspolitie den geheelen nacht op de been was geweest. De redactie-bureaux van verschillende bladen werden, zoo werd bericht, door cavalerie bewaakt. De republikeinsche garde werd in de kazernes gereed gehouden. Ook de manschappen der vloot en hot personeel der tuighuizen was gewaarschuwd. Waarom die voorzorgsmaatregelen, waarom moet men steeds zijn toevlucht tot de wapenen nemen, wanneer het republikeinsch bewind hecht gevestigd is en diepe wortelen heeft ge schoten in het volk? De republiek, die zijn ontstaan aan bommen- gooiers dankt, bevordert of duldt teuminste die gevaarlijke sport. Er gaat schier geen dag voorbjj, of een bom springt in Lissabon, of in de provincie. Enkele dagen geleden werd het plaatsje Foz dó Doudo bij Oporto opgeschrikt door een bom ontploffing voor de woning von een geacht ge- neesheer, Nunes da Porte, een gematigd repu blikein van de oude garde, die het gewaagd had zich ontstemd te toonen over de buiten sporigheden van zijn partijgenooten. Gelukkig werd niemand gekwetst, slechts de woning werd verwoest. „A Republica," het' orgaan der evolutionis tische republikeinen, onder d'Almeida, begroet te het nieuwe ministerie met de volgende satire: „De democraten van Costa vermommen zich in de redingote van B. Machado, en doen zijn masker voor. ZJj komen op het kussen, of liever zij blijven er op en achter den grijzen baard en do engelachtige glimlachjes van onzen oud gezant te Rio de Janeiro gaat de bruine knevel en brutale grijns van Affonso Costa schuil. Het is een carnavalsministerie, dat sterven moet op vastenavond, als de klok twaalf slaat, tenminste wanneer Costa geen eeuwigdurende carnaval heeft afgekondigd De „Intransigente" vraagt spottend: „Hoe noemt de president van de republiek het ge drag van B. Machado, aan wien hij opdracht heeft gegeven een ministerie te vormen uit personen, buiten de partijen, en die zich daar toe niet eens de minste moeite getroost heeft?" Over de amnestie zal gestemd worden! Waarschijnlijk zal ze wel worden verleend, maar met welke gevoelens zullen de ongeluk- kigen, die maanden lang, zonder openbaar rechtsgeding, zonder te weten waarom, in de republikeinsche bastilles hebben gezucht, hun kerkers verlaten? Zij zullen er uitgaan als ge zworen, onverzoenlijke vijanden van het tyran- nenbewind, welks despotisme zij ondervonden hebben. De directeur van de „Dia" en zijn zoon be vinden zich sedert drie maanden in de gevange nis, niemand kent hun misdrijf, en zij zelf zijn er onkundig van. De eenige „misdaad" kan zijn, dat hun blad de lieden, die de lakens uitdeel den, in den weg stond. Van de onlusten van 21 October 1913 heeft men gebruik gemaakt om het blad te doen ver- rwijnen en den directeur in do gevangenis te brengen. Men sprak weleer van solidariteit onder de dagbladschrijvers, maar waar is die solidariteit? Is er krachtig geprotesteerd in de pers tegen dezen aanslag op de vrijheid? Het schrikbewind duurt intusschen nog altijd voort, de kerken zijn gesloten en de kloosters geprofaneerd. Het bewind takelt de kerken af en verandert ze in anti-godsdienstige scholen, of geeft ze noch slechter bestemming. De patriarch van Lissabon is, na tweejarige ballingschap, dezer dagen weergekeerd. Na het „To Deum" in de kathedraal, trok een stoet van 5000 Katholieken naar' de woning van den patriarch en juichte hem geestdriftig toe. Dat is de eerste „paepsche stoutigheid" sinds Jaren. Een nieuw Staatsmonopolie. De Fransche regeering heeft een wetsont werp uitgewerkt, waarbij de verzending van draadlooze telegrammen tot staatsmonopolie wordt verklaard. Ieder zal echter het recht heb ben een ontvanger te bezitten, op. voorwaarde dat hij vergunning aan de regeering vraagt eu een zekere, trouwens zeer laag gestelde, som betaalt. Naar het heet-, wordt dit wetsontwerp inge diend op aandringen van het ministerie van oorlog, daar gebleken zou zijn, dat verdachte buitenlanders, speciaal aan de oostgrens en in '■e oorlogshavens, in hunne huizen draadlooze installaties hebben ingericht,, die geenszins auateursapparaten zil'n en waarmede zij de ge heime telegrammen, afgezonden van den Eif- feltoren, opvangen. Graaf Vay de Vaya. Graaf de Vay de Vaya, die de vorige maand een bezoek bracht aan onze Nederlandsche ko loniën, is, schrijft de «Tijd" Hongaar, een af stammeling van een der oudste en edelste ge slachten van Hongarije. Hij mag er zich zelfs op beroepen een deel uit te maken van Hon garije. want zijn voorvaderen waren de voor naamste onder de aanvoerders, die met koning Stephanus in de elfde eeuw het Hongaarsche Koninkrijk stichten. I'1 onafgebroken lijn wa ren zijn voorouders steeds de hoogsten in den lande. Nog knaap, betrad graaf Vay de Vaya als page het hof van wijlen de Oostenrjjkscke kei zerin waarna, de tradities getrouw van het grafelijk huis, studeerde hij aan onderscheidene Europeesche universiteiten en werd tegelijker tijd aangesteld als eere-attaché der verschillen de gezantschappen. Bjj het einde zijner studiën 3tend hij op den drempel van een schitterende diplomatieke carrière. Doch geest en hart van den jongen graaf neigden in een andere rich ting. Hij had aan al de hoven wèl veel tranen maar weinig oprechten lach gezien. Hij reisde naar Rome, deed onder leiding van zijn trou wen vriend P. Schroder S. J. eene retraite, onmiddellijk na beëindiging dezer, op eigen verzoek, een tweede, en vormde toen het voor nemen weg te vluchten uit die schitter wereld en heen te snellen naar den Koning van het Godsrijk. Tot verwondering, ja, tot verslagen heid van geheel Hongarije verzaakte hij aan alle liooge waardigheden voor hem weggelegd en besloot met Gods genade priester te worlen. Hiertoe betrad hij de beroemde Gregoriaansche Academie te Rome, alwaar hij terstond om ta lenten en afkomst werd aangewezen als een, die de Kerk op glorievolle wijze dienen Dra werd hij een belangrijke figuur aan het Vaticaansche Hof en in 1897 aangesteld tot pauselijke vertegenwoordiger bij bet hof van Spanje, en viel hem kort daarna de hooge eer te beurt uitgekozen te'worden als afgezant van Leo XIII naar koningin Victoria op haar dia manten jubilé. Geheel vervuld van het verlangen om Kerk en land te dienen, ondernam hij in 1898 een reis, zoo grootsch als niemand ter wereld ooit ondernomen had, om nauwkeurig eu van nabij al de liefdadige instellingen te bestudeeren, waaraan de Katholieke Kerk over de gansche v.- veld bet aanzijn had geschonken. Nadat hij Europa doorkruist had, begon hij in 1899 zijne reizen door Amerika, Afrika en Azië. In Britsch-ïndië was hij de gast van Lord Ourzon, den onderkoning, met wien hij Birma bezocht. In 1902 vertrok hij naar het Verre Oosten en was de eerste reiziger per spoor door Mantsjoerije, tot Peking toe, in een salonooupê, gehecht aan de waggons, die werk lieden en materiaal moesten vervoeren voor den spooraanleg. Op het einde dezer reis, vol van de zeld zaamste avonturen, waaronder ook b.v. dat de graaf zijn leven redde door het vlug en vaar dig schetsen der tronies van zijn struikroovers, had hij de ongewone eer uitgenoodigd te wor den door de keizers van Korea, China en Japan, om aan hunne hoven te verschijnen. Daarna toog de graaf-priestor naar Australië en gedurende een verblijf van 9 maanden al daar hield hij niet minder dan 363 preeken, toespraken en lezingen over den zcdelijken en go 'sdienstigen toestand van Azië. Een, gezeten aan een vorstelijk diner van het Engelsehe hof, waar ook de eerste journa listen waren uit.gr -oodigd. verhaalde onze graaf Vay de Vaya over zijne ontmoetingen met de keizers van China, Korea, Japan en Rusland. Na het verhaal, dat met diepe stilte aanhoord werd, trad de hoofdredacteur van „Pearsons magazine" op hem toe en vroeg ver gunning deze wondere gebeurtenissen te mo gen publiceeren. En zoo schreef de graaf, die een horreur had voor de pen, zijn eerste artikel en ontving daarvoor 5000 mark als gift voor zijn liefdadig werk. Tijdens zijn verbljjf op Java bracht hij ook een bezoek aan de redactie van de katholieke „Jevapost." HAAGSCHE WINDHAPPERS. De Haagsch-briefschrijver vftn het „Leeuw. Nbl." heeft het ditmaal over „Haagsche wind- happers" waarmede hij een betrekkelijk klein deel der Haagsclfe burgerij bedoelt. Den geboren Hagenaar, opgevoed in liet milieu van schijn en onwerkelijkheid, dien moeten we hebben. Hij is een eigenaardige fi guur, misschien een unicum in ons land. Het is in ieder geval de, moeite waard om iets over hem te vertellen. De Hagenaar werkt als ieder in den tegenwoordigen zwaren tijd hard, soms heel hard, maar desondanks zult u het niet aan hem merken. Tusschen 9 en 4 ontmoet u hem niet of het moest zijn gedurende de gewone CXCVI. VERKLARING DER TEGENWOORDIGE DOOPPLECHTIGHEDEN. Eerste Deel. Ondervraging. Nadat de priester nit eerbied voor het ver heven Sacrament, dat hij gaat toedienen, de handen gewasschen en zich bekleed heeft met snperpli en paarse stool, begeeft hij zich naar de deur der kerk, waarbuiten zij, die het kind ten doop brengen, hem opwachten. (Wegens ons ruw klimaat mogen doopheffers en ldnd ook binnen in de kerk dicht bij de deur zich bevinden). Het binnentreden in de kerk is den doope- lingen nog niet toegestaan, want zij zijn nog beladen met de erfzonde en daarom gelijk de Romeinse!'s Catechismus zegt „onwaar dig het Huis Gods te betreden, vooraleer zij het juk der schandelijke slavernij hebben af geworpen en zich geheel en al hebben over gegeven aan Christus en diens heerschappij" Paars is _'s priesters stool, want de paarse kleur herinnert aan de zonde, waarvan de doopeling gaat bevrijd worden. Peter en meter hebben den doopeling ge bracht naar bet stoffelijk godshuis, 't zinne beeld van het geestelijk godshuis, van de H. Kerk. "Vandaar is de eerste vraag, die ae priester ben stelt: „Wat begeert gij van de Kerk Gods?" De doopeling of liever gezegd diens doopheffers antwoorden: „Het geloof". Oud tijds ging een onderrichting in het geloof aan het Doopsel vooraf; daarom 'smeekte de doopleerling op de eerste plaats om die uit legging. Wat verwacht hij nu van het ge loof? Als hij op de hem gestelde vraag: „Wat geeft u het geloof?" antwoordt: „Het. eeuwig leven!" heeft hij de hoofdreden aangegeven, waarvoor hij begeert gedoopt te wordeu. Want allen, die in Christus gelooven, zullen niet verloren gaan, maar het eeuwig leven hebben. Doch niet het geloof alleen, maar slechts het geloof dat werkzaam is in de liefde, heeft de belofte des levens. Daarom besluit de doo- per deze ondervragingen met de woorden der H. Schrift: „Als gij dan wilt ingaan tot het leven, onderhoud de geboden: Gii zult den Heer uwen God beminnen nit geheel uw hart, en uit geheel uwe ziel, en uit geheel uw ver stand, en uwen evennaaste gelijk n zei ven." middagwandeling van kantoor naar huis en van huis naar zijn werk. Maar ook dan bewaart hij zijn decorum. Vlug naar de koffietafel snel len is hem vreemd. Hij loopt niet, de Hagenaar- windhapper flaneert en wandelt slechts. Met een jas volgens de laatste mode, de plooi zorg vuldig in de pantalen, gehandsch.oende handen en een wandelstok met rechten knop verlaat hij zijn kantoor. Hij wandelt dan naar huis, hier en daar kijkend voor de winkels. De Hagenaar kleedt zich goed en gemakke lijk. Hij houdt er niet van, niet „gekleed" te gaan. Liever bleef hij in zoo'n geval thuis. Stel je voor, uitgaan zonder slobkousen, 't Zou zijn dood beteekenen. „Chic" is voor hem een levenszaak. Om al het andere maalt hij niet. Het is hem onverschillig. U zult misschien verwonderd zijn en onge- loovig vragen, „zou het waar zijn f Maar heusch er zijn dergelijke typen, die er in het mondaine Haagje hun grootste genoegen in scheppeu voor „.gentlemen" door te gaan. En hoe kunnen ze het betalen zult u ver der vragen. Verdienen ze dan zooveel, zijn de salarissen er zooveel hooger dan elders? Och neen, maar de Hagenaar offert gaarne alles op voor zijn toilet eu de middelen om mee te doen met anderen. Hij laat met liefde zijn biertje staan, ziet af van rooken en is zelfs menigmaal bereid zijn tweede ontbijt te doen met een croquetje of een iablet chocolade, wanneer hij maar in de ge legenheid is zijn ijdelheid bot te vieren. Niet, dat steeds alles wat hij draagt van eerste kwaliteit is. Als het uiterlijk goed en fraai, maar bovenal elegant is. dan is alles in orde. Naar kwaliteit wordt immers niet ge vraagd. Trouwens, morgen draagt men iets anders, dan wil de modekoning een anderen snit Het gaat daarom alles op een koopje. De Hagenaar is ijdel. Hij wordt gaarne vooi meer aangezien, dan hij werkelijk is. Hij be- Roman van Philip Laieus. 19. „Foei, Irma, hezo-ndig je niet, niet de vloek heeft ziöh aan uw hielen gehecht, maar de ze gen. Wanneer ik daaraan ooit had getwijfeld, dan zou die twijfel vannacht verdwenen zijn, toon dat ijselijkc wijf het nies «op zijn horst richtte, toen ik verlamd van schrik daar als verstijfd stond, terwijl gij met de snelheid des bliksems naar voren gesprongen kwaamt en haar hij de haren achterover trok. Gü be schuldigt u dat ge wellicht de oorzaak van zijn dood zijt geworden, dwaas kind, en zijn moeder weet niet, hoe zij u moet danken, dat je zijn leven hebt gered!" Juffruw Willifred wilde Irma liefdevol aan haar hart drukken; maar deze, die als het ware halfdroomend naar de woorden der hiutvesterin had geluisterd, weerde haar ver schrikt af. „Neen, neen,.... u is zoo goed,.... en ik ik heb n bedrogen...." Snikkend verborg Irma als een kind haar gelaat in den schoot der houtvesterin. „Bedrogen? herhaalde deze laatste ver- j en legde henr hand op Irma's hoofdje. aasd. „Spreek toch niet in raadselen, Irma! „En toentoen moest ik 't hem wel zeg- Wanneer de eene of andere schuld je be- gen." waait, vertel me dat dan ronduit; je weel I Er speelde een nauw merkbaar lachje om el, wij houden allen veel van je en kunnen den mond der houtvesterin. e om \i cl vergeven. „Maar ik hen niet ondankbaar," ging Irma „Ik heb u beloofd, het u te zeggen, wanneer ik iemand zou liefhebben meer dan anderen, meer dan de heele wereld." „En nu beb je iemand zoo lief?" Irma knikte zonder te spreken; een vlam mende blos bedekte heur gelaat. „Wien heb je dan zoo lief?" Irma verborg heur gelaat in de banden. „Welnu, Irma, wien?" „Egon," fluisterde deze, „en ik heb zulks niet voor hem kunnen verbergen." Juffrouw Willifred antwoordde hierop niet. Er heersche geruimen tijd een diepe stilte, alleen het vuur in den haard knetterde en in den ketel borrelde het kokende water. Irma durfde haar hoofdje niet opheffen. „Wanneer was dat?" vreg eindelijk juf frouw Willifred op denzelfden milden toon,, alsof er sprake was geweest van iets, dat niet in het minste geschikt ware, hare veront waardiging op te wekken. „Vannacht," gaf Irma ten antwoord, „toen Ik aan zijn bed zat; ik legde compressen op zijn gewonden arm, en toen greep hij m'n hand en zeide mij, dat hij mij beminde, en ik zeide, dat zulks wel niet mogelijk zou zijn, en toen zeide hij „Welnu, Irma, wat zeide hij?" „Dan hadde ik dat wijf maar moeten laten toestooten.en dat heeft mii zoo zeer ge daan „Goed kind!" fluisterde juffrouw Willifred in vliegende haast voort, „neen, zeker niet, ik wil geen tweedracht in uwe familie zaaien ik wil weg van hier, onder vreemde men- schen, maar zeg mij ^tenminste, dat u niet boos op mij is, zeg mij- dat ge mij beklaagt." „Waarom spreek je tegen mii met „u". Waarom noem je mij niet meer moeder?" „Mag ik dat dan?" vroeg Irma, verwonderd haar hoofd opheffend. „Nu nog?" „Arm kind," hernam^ juffrouw Willifred, Irmas hand grijpend, „je zult moeder thans meer dan ooit noodig hebb.en" „En u vloekt mij niet?..,. En u is niet hoos op mij?" vroeg Irma opspringend, en zij streek het in de war gekomen haar onwille keurig van liaar voorhoofd omhoog. „Zal een moeder degene heknorren, die haar zoon liefheeft, vroeg juffrouw Willifred, ter wijl zij lachend de schouders ophaalde. Een kreet uit het diepste der horst van het meisje weerklonk. Toen sloeg Irma hare armen om den hals van juffrouw Willifred en drukte deze onstuimig aan haar hart. Eensklaps liet ze hare armen weer dalen. „Knijp me eens in 't oor," zeide Irma einde lijk. „Waarom zou ik in je oor knijpen?" vroeg frouw Willifred verwonderd. „Opdat ik wakker worde, als het een droom is; en ach, ik hen hang, dat het een droom is; want zóó goed zijn alléén de engelen in den hemel!" „Gekkinnetje!" riep juffrouw Wilifred la chend, „ga naar den tuin, en haal uien en look; daarbij kun je ook wakker worden. Zet daarna koffie en breng die binnen; ik zal middelerwijl met oom spreken." „Ach ia. oom." hernam Irma troosteloos. Zij wilde nu nog meer zeggen, maar juffrouw Willifred had inmiddels de keuken reeds ver- laten, en zoo schoot haar dan niets anders i over, dan naar de uien- en lookbedden te jgaan, Dat, deed zij dan ook met het voorko- men van een armen zondaar, die zijn laat- sten gang aflegt. Wie Irma 's-naehts gezien i had, met het geweer in de hand, zou nu in dat droefgeestig voortsl en terend schepseltje i haar zeker niet herkend hebben. Seconde op seconde, minuut na minuut i verstreek, hoe traag Irma zich ook dezen i keer bij het werk spoedde, toch raakte zij er eindelijk mee gereed en moest met het koffie- iblad in de handen, zich naar de woonkamer I hegeven, waar zij haar vonnis zou vernemen. Een oogenblik bleef zij luisterend aan de deur staan, of zij ook iets hoorde. Maar het was daarbinnen stil en zij schaamde zich langer te staan luisteren. „Zooals God wil." dacht zij dan en deed met een diepen zucht de deur open. De houtvesterin zat op de met hartsleder bekleede sofa en keek, naar Irma meende, veel ernstiger dan voorheen in de keuken. De houtvester stond aan 't raam en trommelde op de ruiten. Toen Irma binnentrad, keerde hij zich om. „Zet het blad op tafel en kom hij me, Irma, zeide hij op ernstigen bedaarden toon. Irma plaatste het presenteerblad op de tafel en keek naar den vloer, of de grond zich soms wilde ofeixen om haar te verslinden, maar de aarde verslond haar niet, en er bleef haar derhalve niets anders over. dan naar oom Willifred te gaan, die nog in de vensternis stond. Zij deed het dus, maar met zulk een aarzeling, als zii nog nooit ontwaard had wan- 'neer Ranzig of zijn vrouw haar tot zich rie pen, en dat wil heel wat zeggen. De houtvester bespeurde, koe beschroomd zfj was. Hij vatte bare hand en zeide op min- zamen toon: „Je hebt geen reden, bang voor mij te zijn, Irma! Moeder heeft mij alles ver teld en ik heb daarin niets berispelijks ge vonden. Ik maak je er niet verantwoordelijk voor, dat je Egon bemint; want wii zijn wel meester van onze daden, maar niet van on ze gevoelens; wanneer je het hem in een oogenblik van buitengewone opgewondenheid niet hebt verheimelijkt, dan verontschuldig ik zulks door de omstandigheden, jij zelf hebt daarna den rechten weg bewandeld, door het zoo gauw mogelijk aan moeder te zeggen. En dat moet je zeer moeilijk geweest zijn," was zijn meennng en hU legde zijn hand op don schouder van het meisje. „Deswege verdien je onzen lof." Irma sloeg schuchter de oog- enop en keek oom 'Willifred in 't gelaat, of hij dat ernstig meende. En inderdaad, hij stond vóór haar, ernstig, maar vriendelijk. En zij had ver wacht vervloekt en verstooten to worden, om« dat zij de oogen had geslagen op den zoon dea huizes, v aar zij om Gods loon bescherming en' onderkomen had gevraagd en gevonden. Toen werd het haar zoo wel om het harte, en wei voor de eerste maal in haar leven besefte zij ten volle zich te bevinden in een huisgezin, dat haar met onbegrensde liefde was toege daan, zonder daarbij aan de weldaden to den. ken, die men haar bewees. Zóó konden alleen ouders tot een geliefd kind spreken. De houtvester merkte de blos van blijd schap op, die in haar gelaat opsteeg, en hij schreef dien toe aan een snel ontluikende

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 9