COURANT derde blad IRMA. Brieven over Bouwkunst BUITENLAND. BINNENLAND. Rond de Liturgie. xxm. V V I ZATERDAG 28 FEBRUARI Ifcl FEUILLETON. gewonnen en verloren. De Auteurswet in verband met de voort brengselen van bouwkunst en kunstnijverheid. D« Auteurswet heeft al heel wat gemoe deren en pennen in beweging gebracht, waar van de vele artikelen en berichten in den eersten tijd van de invoering der wet in de bladen voorkomende, bliik gaven. Vooral be trof dit de muziekkunst. Zooals meerdere wetten we] tot verkeerde uitlegging en misbruiken aanleiding geven, was het ook hier; de wet bedoeld tot bescher ming van den artistieken eigendom werd door sommige componisten en voornamelijk door huitenlandscho gebruikt om een extratje te verdienen. Met de vele hierdoor gewekte beweging is wellicht bij oningewijden de indruk ont staan, dat de Auteurswet alleen op muziek kunst betrekking heeft, maar niets is minder waar, daar alle kunsten en daaronder ook natuurlijk begrepen de bouwkunst, de moeder aller kunsten, onder de wet vallen. Maar, zal men vragen, is bescherming der bouwkundige werken nu wel noodig, deze worden toch niet nagemaakt 1 Het tegendeel is echter waar en daarom wilden wij voor u een en ander omtrent de wet in betrekking tot de bouwkunst mede te deeleu, de noodza kelijkheid van bescherming óók voor de wer ken der bouwkunst en aanverwante kunstnij verheids vakken, met eenige teekenende voor beelden toelichten. Woerden bad omstreeks 1890 een nieuw raadhuis noodig. Be burgemeester liet zijn oog vallen op Noordwijk's raadhuis, gebouwd door den architect Moolenaar. De burgemeester liet den architect eens bij hem komen en besprak een en ander omtrent bouwkosten, honorarium, enz. Doch toen de architect weg was, kreeg bij een goed idee, hij vroeg en verkreeg van Noordwijk's burge meester de raadhuisplannen, trok deze over sn liet het raadhuis aldus door een timmer man bouwen. De architect, met wien hy voor lopig had afgesproken, hoorde van de zaak niets meer en moest toezien hoe er gebruik gemaakt werd van zijn talent, zonder dat hij iets voor kreeg. Een voorbeeld uit den laatsten tijd is wel jit van het modepaleis Hirseh te Amster- »am, in het Jaarhoekje voor Beeldende Kun sten een „log, maar slap internationaal bouw product" genoemd. Voor dit gebouw werd een plan hij de (Schoonheidscommissie ingediend, hetwelk .laar deze nog juist bijtijds ontdekte, een ge trouwe copie was van de „Selfridge Store" ie Londen, alleen was volgens het ingediende gebouw een dak aangebracht. De Schoon- neidscommissie weigerde het ontwerp, waar- loor men gedwongen werd het te wijzigen, en waardoor zij ons land voor een groote bla mage bewaarde. (Weer een mooi argument voor het nut eener Schoonheidscommissie). Het namaken van onderdeelen van bouw werken komt zeer dikwijls voor en zullen we hier niet verder op ingaan, maar willen we nog een geval van het copieeren van kunst- nijverheidsvoortbrengsel en noemen. De kunstenaar Eisenloeffel liet de doorhem ontworpen voorwerpen, hoofdzakelijk metaal werken, door fabrikanten vervaardigen en bracht deze dan op verschillende wijzen zelf in den handel. De fabrikanten hielden zich hierbij niet aan het gemaakte contract om zelf geen voorwerpen in den handel te bren gen. welke geheel of in hoofdlijnen op de modellen van Eisenloeffel geleken. Zij wij zigden hier een tuitje, daar een deksel, en brachten de voorwepen zoo in den handel. Eisenloeffel stelde tegen een der fabrikan ten een eisch tot schadevergoeding in, waar- bi,! de rechtbank hem in 't gelijk stelde. Bovenstaande voorbeelden bewijzen vol doende dat namaak van bouwkunstwerken voorkomt. De Auteurswet beschermd de kun stenaars nu hiertegen. Wij zullen nu aan de hand der wet hier over een en ander vertellen, hetgeen ook voor den leek nuttig en noodig kan zijn. Het eerste artikel geeft van het auteurs recht een duidelijke definitie, waarom wij dit hier weergeven. Het auteursrecht is het uitsluitend recht van den maker van een werk van letterkun- de, wetenschap of kunst, of van diens recht verkrijgenden, om dit openhaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperking bjj de wet gesteld". Als de maker van een bouwwerk wordt na tuurlijk niet beschouwd de aannemer of de ambachtslieden, maar de ontwerper, ten deze dus de architect. Wanneer door een teekenaar in dienst van een architect een ontwerp wordt gemaakt, komt het auteursrecht aan den architect. Hierbij moet wel onderscheid gemaakt wor den tusschen het auteursrecht en het geestelijk eigendom, het eerste wordt door de wet aan den architect toegekend, het tweede kan hij in dit geval nooit het zijne noemen. De wet laat echter vrijheid om bij overeenkomst in deze af te wiiken. Wat is nu een bouwwerk in den zin der wet, m.a.w. welke bouwwerken genieten be scherming'? Het is duidelijk dat hieronder niet alle bouwwerken vallen. Als eerste eisch wordt gesteld dat het gebouw een kunst werk is en ten tweede dat het oorspron- k e 1 ij k is. Nadrukkelijk moet opgemerkt worden, dat niet alleen namaak van een bestaand ge- borrw verboden is, maar ook wanneer het ge bouw alleen nog maar in project aanwezig is. Wat de zooeven genoemde oorspronkelijk heid aangaat, moet men niet denken dat het veveischte is iets te maken wat nog nooit vertoond is, het spreekwoord zegt reeds: „Er is niets nieuws onder de zon", absolute origi naliteit bestaat dan ook niet. Ook voor het uiterlijk aanzien onzer steden en dorpen is het niet gewenscht dat men in deze richting zoekt; vele straatgezichten zijn reeds bedor ven en geheel© nieuwe stadswijken vertellen u van dit uiterst bedenkelijke streven naar oorspronkelijkheid. In de cnltunrtüdperken heeft men dit ook niet gedaan. Hoe zouden wij anders nu b.v. eeu gevel kunnen betitelen als „gothisc-h', wanneer deze niet iets had van hel algemeene, hetwelk alle kunstuitin gen van dit tijdperk typeert? Wat het recht van verveelvoudigen van zijn werk betreft, hetwelk den kunstenaar vol gens art. 1 is voorbehouden, is eenvoudig dit, dat hij kan verbieden dat er van zijn werk copieën gemaakt worden. Dit verveelvoudi gen kan op twee wijzen gescheiden, n.l. door directe namaak van het bouwwerk en door middel van reproductie. Wordt er op de eerste wijze op dit recht inbreuk gepleegd, dan kan de kunstenaar vor deren ten eerste een schadevergoeding en ten tweede een strafrechtelijke vervolging, ter wijl, wanneer de eigenaar of bezitter van het gebouw schuld aan het geval heeft, nog ge vorderd kan worden dat zoodanige wijzigin gen worden aangebracht, dat de inbreuk op het auteursrecht wordt opgeheven. De bekendheid met het laatste is zeker ook van publiek belang, opdat opdrachtgevers kunnen weten, waaraan zij zich blootstellen, wanneer zij een opdracht doen, welke in strijd is met de Auteurswet. Het openhaar maken van teekeningen enz. door middel van reproductie in bladen of tijdschriften en zonder toestemming van den ontwerper, is niet geoorloofd. Art. 18 laat echter vrij afbeeldingen te verspreiden van werken aan den openharen weg zichtbaar, dns b.v. foto's en reproducties van bouwwer ken, maar alleen wat het uitwendige aangaat. Interieurs zal men dus niet zonder toestemming van den ontwerper mogen af beelden. Overigens kan het niet meer dan billijk geacht worden, dat hij afbeeldingen van bouwwerken den naam van den ontwerper genoemd wordt, hetgeen in kunstenaarskrin gen algemeen gebruik is en toch ook altijd bij reproducties van schilderijen of etsen in aebt wordt genomen. Wij hebben getracht hierbij het voornaam ste der Auteurswet in betrekking tot de bouwkunst zoo eenvoudig mogelijk uiteen te zetten; het zijn bepalingen, welke den artis tieken eigendom van den kunstenaar be schermen en waarmede alleen degene in onaangename aanraking zal komen, die naar ons goed Hollandsch spreekwoord „zich tooit met andermans veeren." A. J, P. Het gevaar van spijbelen. Wij klagen in Nederland wel eens over ab senteisme der Kamerleden. Inderdaad, de heeren spijbelen wel eens. Maar bij stemmingen van eenig belang zyn ze toch altijd op post. tenminste, hun is gelukkig nog nooit over komen, wat thans den Senaat in België ge beurd is, merkt, het D. v. N. Br. op. Die katholieke Senatoren hebben 't leelijk verbruid. Ziet, het katholieke België wacht sinds twintig jaar op een katholieke Schoolwet. Na vele strubbelingen is ze in de Kamer aange nomen en de Senaat had ze nog slechts goed te keuren. Uit de Senatoren wordt de gebruikelijke kommissie benoemd, welke Rapport heeft uit te brengen over het wetsontwerp: 7 katholie ken, 3 liberalen en 1 socialist. De kommissie vergadert; er mankeeren vier katholieken. De kommissie koos daarop den liberalen Senator Eléchet tot Rapporteur. En die schijnt nu van plan den Senaat zóó lang te laten wachten op het Rapport, tot ie verkiezingen van Mei er zijn. 1 an zouden de verkiezingen om de School wet gaan. Had men 'n prachfvan 'n verkiezingskreet. De „.Express" is den heer Flécliet gaan spreken en vond hem in zijn kabinet, met hoo- pen telegrammen van gelukwensching op zijn tafel. Gij vindt mij, zeide de heer Eléchet, erg opgewonden en zenuwachtig, ja eenigszins ont roerd door de gevaarlijke eer die mij zoo onver wachts op het lijf is gevallen (hij is 77 jaar.) En wat denkt gij te doen? Ik heb nog den tijd niet gehad er aan te denken. Ik kan zoo niet in eens zeggen wat ik ga doen en dat vraagt een heele studie. Ongetwijfeld gaat gij dokumenten verza melen, rangschikken, jn orde brengen? Dat zal ik. Hoofdzaak is, dat het anti- clericale land weet, dat ik vast besloten ben mijn plicht te vervullen. Ik zal den noodigen tijd voor rnijn verslag nemen en handelen naar hef voorbeeld van verscheidene kollegaas van de Rechterzijde, die ook maanden lang op hun verslag laten wachten. En de heer Eléchet voegde er bij, dat hij poogde vandaag zijne liberale en socialistische kollegaas zal raadplegen over de door hem te volgen gedragslijn De Patriots (r. k.) geeft de meening van een rechtsgeleerde. Hij zeide, dat de rapporteur niet meer is, dan een secretaris die de opdracht heeft te volgen van de kommissie. De Kommissie voltallig vergaderd, kan den heer Eléchet opdragen zijn rapport, dat niet anders kan bevatten dan de meeningen der Kommissie uit te brengen binnen een be paalden termijn. Is de heer Fléehet dan niet klaar, zoo be noemt de kommissie (haar meerderheid) een voudig een anderen Rapporteur. Het is te hopen, dat deze rechtskundige van de Patrioto gelijk krijgt en men een middel vinde om dezen ouden heer mores te leeren. Maar eene schande blijft het voor de vier spijbelaars. Hun zyn de katholieke belangen niet veilig toevertrouwd. Mr. VAN DEN BIESEN. „Politicus" schrijft in de „Oprechte Haarl. Courant": „Hij is de man van het „nuchter, gezond verstand." 't „Enfant terrible" van ons Hoogerhuis. En in zoover voorwerp van voortdurende ergernis voor den zeer-officieelen en aan uiterlijk de corum gehechten voorzitter. Een, die niet gewoon is, een blaadje voor z'n mond te nemen." Iemand van de oud-conservatieve garde, uit den tijd, toen Groen nog stondtegenover Thorbecke. Maar een ook, wiens redevoerin gen, wanneer men ze kalm overleest, nog 'n heel -anderen indruk makeu dan de speech, van allerlei kleine stukjes-papier voorgelezen. De heer Van den Biesen heeft „maling" aan het plechtstatig decorum van den Senaat. Als een speech hem te lang duurt, verveelt, dan zucht hij zóó luid, dat de klank van zijne ver zuchting de tribunes bereikt, of hij wandelt, horloge in de hand naar het presidiaal bureau, buigt zich over het tafeltje heen, waar. aan de griffier is gezeten en vraagt iets op grommenden toon.... Dan kijkt de nog-altijd studentikoos-doende, prettig-jovialc Mr. Zille- sen over zijn lorgnet heen en glimlacht Wringt zijn vriendelijk gelaat in lach plooien.... Tja, wat kun je er aan doen?...." „Sinds jaar en dag heeft de heer Van den Biesen geweeklaagd, gesputterd tegen den „geest des tijds," die hem onwelkom was. En zeer zeker hij deed 't meermalen op grappige, lachwekkende wijze. Maar of niet zeer velen in den lande après- coup, zullen vinden, dat hij „toch eigenlijk groot gelijk had," dat is eene vraag, die ik nu niet gaarne ter beantwoording zou willen stellen. Ik noem nu slpehts: de Woningwet. Wat is er geschaterd om mr. Van den Biesen's ge praat over de „benauwde bedsteden," waaruit kranige wijven als Kenau, Simonsd., Hasselaar zijn voortgekomen. Zeker, dat was oer-komisch. Maar is 't per slot van rekening, niet waar, dat eene onoordeelkundige, veel te fis caal, te scherp aangelegde toepassing van de op zichzelve misschien prachtig-gedachte wet tot verbetering der huisvesting tot allerlei el lende aanleiding heeft gegeven? Ik sta nu op een volkomeu neutraal en on- partijdig-politisch standpunt. Maar wie nu met rustig, kalm hoofd na wat Mr. Van den Biesen op Vrijdag 13 Februari 1914 heeft gezegd, in de Eerste Kamer, over dat samengaan van Concentratie en Sociaal-democratie, zal niet moeten erken nen: de man raakt den spijker op z'n kop!?...^ Men kan al zulke dingen „wegmoffelen." Ze negeeren onder de bewering van geen oude veeten te willen oprakelen. Zeggen, dat iemand als Mr. van den Biesen met zijn schelden op „de liberalen," is 'n „enfant terrible", dat men immers niet „au serieux" heeft te nemen. Tot op zekere hoogte kan men daarin gelijk hebben, ook. Maar toch: tot op zekere hoogte! Want „vaak" kan de „wilde" Mr. van den Biesen ook zijn: In groote, blanke sympathieke, zij 't wat ruwe eerlijkheid van de puntjes op de i's zetten. Zij 't zonder te letten op wat de „politieke noodzakelijkheid" van het moment vordert. Zeker, deze grijsaard is oppervlakkig in zijn redeneering. Hij doet denken aan het gepraat van politici aan „stamtafel" van Brabantsche bierkroeg. Hij is weinig gekuiseht in zijn beeldspraak. Hij is min-sympathiek, waar deze senator soms het beeld voor den geest roept van een Wagestat, uit Hildebrand's „Camera Obscura." die speculeerde op zyn succes van hoogbejaard „enfant terrible"Maar dan dringt, soms toch ook, plotseling, liet nuch ter gezond verstand van zijn pratery, van zijn plattevloersche bespiegeling door politische spitsvondigheden heen.... En luistert men met aandacht naar 't geen die kleine, dikkige grijsaard uit Brabant, met de oolijke oogen, turend door de brilleglazen, heeft te betoo- gen. Want weet ge het vertolkt toch wel eens wat zeer velen gevoelen, beseffen, met hem eens zyn, zonder 't te durven be- toogen. 't Geeft weer de antipathie tegen allerlei politiseh gekonkel en gefomfaai en gefrom- mel, waarvan zooveleu gebruik maken om „carrière te maken." Van al zulke dingen is do rnwe, maar eerlijk-oppervlakkige Brabander -wars. Daar doet hij niet aan mee." DE EERSTE NEDERLANDERS IN ROEMENIë. Dezer dagen had een der medewerkers van de „Tel." een onderhoud met twee in Roemenië woonachtige Nederlanders, die zoowel door hun langdurig verblijf daar te lande, als dooi de maatschappelijke positie, welke zij innemen, in staat waren de jongste politieke en econo mische evolutie van der voornaamste der Bal- kanstaten van nabij te volgen. Het interview liep over verscheidene actueele problemen der binnen- én buitenlandsche politiek van Roeme nië, terwijl in het bijzonder ook de geschiede nis der Nederlandsche kolonie ter sprake kwam. Daarbij werd o.m. gezegd, dat het thans on geveer dertig jaar geleden is dat zich, voor zcover een dezer zegslieden bekend is, de eer ste Hollander in het koninkrijk Roemenië ves tigde. Het was een zekere Van Til uit Hille- gom, die te Galatz liet beroep van tuinman uitoefende. Eenigen tijd later nam een Holland- scho firma bij aanbesteding den aanleg der CXCVH. Verklaring der tegenwoordig» doojiplechtip heden. EERSTE DEEL. 2o. Beademing. 3o. Kruisteekens. Het verlangen naar het eeuwig leven voert den doopeliug naar de doopvont. Maar te voren moeten de slavenkentenen, waarin Satan hem omkneld houdt, verbroken worden. Dit ge schiedt door de voorafgaande duivelbezwerhu gen. De Kerk denkt hierbij tevens aan het toe komstig geestelijk leven van het kind en bidt God, dat het de aanvechtingen des duivels steeds moge overwinnen. Daarom laat zy den priester zeggen: „Ga van hem uit, onreine geest, en maak plaats voor den H. Geest, den Trooster 1" Door de begeleidende ceremonie verzinnebeeldt hij tevens, wat hy door zijne woorden uitdrukt. Hy „blaast" den doopeling driemaal zachticens in het aangezicht, als om den boozen vijand „weg te blazen." Na deze beademing wordt de doopeling op voorhoofd en borst beteekend met het kruis- teeken onder deze woorden: „Ontvang het tee- ken des kruizes zoowel op het voorhoofd als op de borst, geloof aan de voorschriften des hemels en wees dusdanig van levenswandel, dat gij voortaan Gods tempel kunt zijn." Uit den dienst van Satan overgaande in het leger van Christus ontvangt Je doopeling Diens veld- teeken, op het voorhoofd, opdat hij zich nooit schame voor den smaad des kruizes, op de borst, opdat zyn hart steeds geneigd zy Gods geboden te onderhouden. Hierop volgt dit gebed: „Laat ons bidden. Wy bidden U, Heer, verhoor goedertieren onze gebeden en bewaar door uwen voortdurenden bijstand dezen uitverkoren N.met het merk. teeken van het Kruis des Heeren ge teek end, opdat hij, de eerste kennis uwer groote heer lijkheid bewarend, door het naleven uwer ge boden tot de glorie der wedergeboorte verdiena te geraken. Door Christus onzen Heer. Amen." Om den inhoud van dit gebed te begrijpen, moeten wij terugdenken aan het oud-christe lijk catechumenaat. Men begon met den go- loofsleerling een overzicht te geven van de groote weldaden door God den mensch gege ven. Deze grondbeginselen des geloofs nu moet hij in zijn hart bewaren en door een welgere geld leven zich op de genade des Doopsels voorbereiden. Als de kerk aldus voor hem bad, dat hij tot het Doopsel mocht komen, was zulk een gebed daar de geloofsleerling plotseling uit lit leven kon worden opgeroepen of van idee kon veranderen, zeer zeker op zijn plaats. Bij een huidigen kinlerdoop'denkt de Kerk by het uitspreken van dit gebed meer aan het toekomstig christelijk leven van het kind en zij vraagt aan God, dat Hij het van ds noodige genaden voorzien moge, opdat het de christelijke leer, waarin het in zijn jeugd zal onderwezen worden, geheel zyn leven lang trouw beware en door het getrouw naleven der goddelijke geboden eenmaal deelachtig worde aan de volledige wedergeboorte bij de verrij- zenis des vleesches. dokken van Galatz en Braila aan. Van de Hol landers, die tot het uitvoeren van deze werken naar Roemenië kwamen, zijn er slechts wei-' nigen gebleven. De groote stroom als 'k daarvan spreken kan kwam eerst tien of twaalf jaar geleden, toen de petroleum-indus- trie zich begon te ontwikkelen. Aanvankelijk werden een aantal kleine maatschappijen op gericht, die zich hoofdzakelijk met het zoeken van petroleum bezig hielden om later, toen deze pogingen met succes bekroond werden, tot eenige groots maatschappijen samen te smelten. Zooals u bekend zal zijn, ataat thans de Geconsolideerde Hollandsehe Petroleum Maatschappij aan de spits der Roemeensche pe« troleum-industrie. Ik schat het aantal Neder landers, die op haar bureaux in Roemenië wer ken, op ten minste tweehonderd. Merkwaardig is, dat ook verscheidene Nederlanders in dienst zijn bij door de Standard Oil gecontroleerde ondernemingen. Toen de Amerikanen zich ir Roman vau Philip Laicus. 24. i Dit zeggende sloeg de majoor als krank zinnig zich met beide vuiten voor het hoofd er. barstte toen uit in een schorren lach: „En. deze vrouw hier, die mijn kind prijsgaf aan mishandeling en allerlei zedenbederf, hen ik nog dank verschuldigd, want zij heeft het toch nog voor een moordende hand be schermd!" En er klonk andermaal zulk een yselijk la- ohen door het vertrek, dat zelfs Adèle op sprong en haren echtgenoot verschrikt aan- •taarde. „Welnu, Adèle," vroeg hij en keek z'n vrouw met vlammende oogen aan, „dunkt u niet dat wij veertien jaren te lang gewacht hebben op de verandering van zienswijze uwer moeder?" Adèle sidderde op den toon dezer stem. „O", vervolgde de majoor met bitteren hoon, „vrees niet, dat ik u verwijten zal doen. Neen, wij zijn deelgenooten in dezelfde zwak heid, en het grootste deel daarvan komt mij toe; ik hen man, ik had reeds lang moeten doen wat ik zooeven deed. Maar ik zweer bij den Almachtigen God, dat, zoolang Hij my m 't leven laat, ik mijne rechten en plichten 4ls man niet meer zal vergetta." Niet dan langzamerhand bedaarde de opge wondenheid, waarin de majoor verkeerde, nadat hij in vliegende haast verteld had, wat hij van Irma wist, stoomde hij met zijn eeht- genoote per eerstvolgend en trein weer weg, naar de Elbe, waar heiden nu vast overtuigd waren hun kind te vinden. XVII. Het was in het begin van Juli 1870. Men zat in de houtvesterwoning bijeen het was reeds avond en sprak van de oor- logsgernchten en van de mogelijkheid, dat Egon, die aan de universiteit studeerde, zich onmiddellijk hij het leger had te scharen. De houtvester was dermate in het gesprek ver diept, dat men het ratelen van een licht rij tuig op den weg voor het huis niet had ge hoord. Nu werd er driftig aan de hel getrok ken, zoodat alle drie verschrikt opsprongen. De houtvester trad aan bet raam en zag, dat de knecht juist de deur opendeed. Een heer wiens haar reeds begon te vergrijzen en wiens gang en houding den krijgsman verried, trad naar binnen, wisselde eenige woorden met den knecht en snelde op de huisdeur toe, welker drie treden hij in één sprong over was. Veel bedaarder volgde hem een reeds bejaarde heer van gezet voorkomen, in wien de hout vester, ondanks de heerschende schemering, don domeinraad meende te herkennen. Daar er op dat oogenblik geen dienstzaken met het bestuur van het domein waren te verbandelen, vroeg de houtvester zich af, wat dit onverwachte bezoek te beteekenen zou hebben; doch alvorens daarvoor een verkla ring te kunnen vinden, werd de deur onstui mig opengeworpen en de vreemdeling ver scheen op den drempel. Wij behoeven onze lezers niet te verklaren, dat die vreemdeling majoor von Helmberg was, die kwam om zijn dochter op te eischen. In 't voorbijgaan had hij den domeinraad meegenomen, om, zoo noodig, zyn indentiteit te kunnen bewijzen. In het rijtuig zat nog Irma's moeder, mevrouw von Helmberg, die niet eerder te voorschijn wenschte te komen dan nadat de persoonlijkheid van Irma be hoorlijk was geconstateerd. Zij gevoelde zich in 't geheel niet op beur gemak by deze men- j schen, die zij geenszins kende, en die maat schappelijk zoo ver beneden haar stonden; zij wilde daarom baar vertoeven hij hen zoo kort mogelijk maken. Deze nieuwi-ontdekte trek in zijn vrouw beviel den majoor volstrekt niet. Hy had liever gezien, dat het moederlijk gevoel elk ander gevoel naar den achtergrond had ge drongen. Maar mevrouw von Helmberg wil de het eenmaal zoo, en de tegenwoordigheid van den domeinraad legde hij hem een zekere terughoudendheid tegenover haar op. Toen de majoor zijn dochter in den kring zag zitten, bloeiend en frisch. het levende evenbeeld zijner Adèle, zooals zij in jeugdige schoonheid en kracht heden nog voor zijn oogen stond, kon hij geen geluid over zijne lippen brengen; zijn keel was als dichtge- Isnoerd. Met een zenuwachtigen ruk trok hij Irma tot zich, drukte een kus op heur voor hoofd en hield haar daarna, alles om zich 1 heen vergetend, zonder acht te slaan op den kraclitigen afweer van het meisje, stevig om helsd. De houtvester was natuurlijk door het eigenaardig gedrag van den vreemdeling in 't eerste oogenblik ten zeerste verwonderd, toen sprong hij op, en het was hoog tijd, dat do domeinraad hem met de woorden: „Haar vaderl" kalmeerend de hand op den schouder legde. „Haar vaderl" riep de houtvester met blij de verrassing uit; maar weldra versomberde zijn gelaat. De blijdschap was slechts als eer ste opwelling gelijk een bliksemflits opgedo ken, en een seconde was voldoende, deze bij na geheel en al te vernietigen. Bij juffrouw Willifred daarentegen scheen de vreugde van ietwat langeren duur te zijn. Zy vouwde de banden, en alhoewel er tranen in hare oogen blonken, bewees toch haar stralend gelaat, dat het niet de smart was, die ze deed opwel len. Ook Irma bad uit de woorden van den do meinraad vernomen, dat bet haar vader was; zij bood hem gewillig haar voorhoofd aan, om te kussen; ook bekroop haar een zalig© ge waarwording, toen zij de tranen zag op het gebruinde gelaat van den majoor, toen zij de blijdschap ontwaarde, die uit zijn oogen straal de; maar de gloed, waarvan blijkbaar de ma joor bezield was, ondervond zij niet. Zij ge droeg zicb meer lijdelijk. „Veroorloof mij eenige vragen," verbrak eindelijk de domeinraad de stilte. „Mejuf frouw, hoe heette de koorddansersfamilie, bij wien u als klein kind zijt geweest." „Ranzig," antwoordde Irma. „Dien naam zullen zij hoogstwaarschijnlijk niet gebezigd hebben op hunne plakkaten en aankondigingen. Ik bedoel den kun6tenma- kersnaam, welken zij ha den aangenomen." „O zoo," hernam Irma glimlachend, „Zij voerden verschillende namen; in den regel heette zij „Miss Ellen" en hij „Heribert"; me- nigmaal Italiauiseerde hy zich ook, en dan was hij „Signor Peruzzi" of „Mirando" of wat- hem maar inviel. Ik alleen behield steeds mijn naam Irma. en hun zoon heette ook al tijd Ingomar." „Er kan geen twijfel bestaan heer majoor,* zeide de domeinraad, „beveelt u, dat ik me vrouw daarvan verwittig?" „Is zij hier?" vroeg juffrouw Willifred ver» wonderd. „In 't rijtuig," hernam de domeinraad. „Terwijl hier misschien haar kind is, dat sedert de geboorte haar ontnomen werd," zel< de de houtvester niet zonder bijtende 6pot, en ging naar 't raam. Daar stond bij, het geheel» gezelschap den rug toekeerend, en trommel de op de vensterruiten. Noch den majoor noeb Irma ontging het zware verwijt, hetwelk in die paar woorden van den houtvester lag op gesloten. Inmiddels verscheen mevrouw von Helm» berg op den drempel en de majoor geleidde Irma haar tegemoet, zeggende: „Zie, Ad^le, dit is onze dochter!" Ook nu gedroeg Irma zich nog lijdelijk; zij kon in dat alles nog geen echte, onverdeelde blijdschap smaken. Dat plotselinge opdoemen harer ouders, naar wie zij vaak zoo reikhal zend had verlangd, viel als een seherp-6nij- dend zwaard tusschen haar en de familie Wil» lifred; terwijl zij hare familie vond. verloor zy deze, waaraan zij met de innigste banden verbonden was. Dat gevoelde zij instinct-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 5