COURANT derde blad
IRMA.
Brieven over Bouwkunst
BUITENLAND.
BINNENLAND.
Rond de Liturgie.
xxm.
V V I ZATERDAG 28 FEBRUARI Ifcl
FEUILLETON.
gewonnen en verloren.
De Auteurswet in verband met de voort
brengselen van bouwkunst en kunstnijverheid.
D« Auteurswet heeft al heel wat gemoe
deren en pennen in beweging gebracht, waar
van de vele artikelen en berichten in den
eersten tijd van de invoering der wet in de
bladen voorkomende, bliik gaven. Vooral be
trof dit de muziekkunst.
Zooals meerdere wetten we] tot verkeerde
uitlegging en misbruiken aanleiding geven,
was het ook hier; de wet bedoeld tot bescher
ming van den artistieken eigendom werd
door sommige componisten en voornamelijk
door huitenlandscho gebruikt om een extratje
te verdienen.
Met de vele hierdoor gewekte beweging is
wellicht bij oningewijden de indruk ont
staan, dat de Auteurswet alleen op muziek
kunst betrekking heeft, maar niets is minder
waar, daar alle kunsten en daaronder ook
natuurlijk begrepen de bouwkunst, de moeder
aller kunsten, onder de wet vallen.
Maar, zal men vragen, is bescherming der
bouwkundige werken nu wel noodig, deze
worden toch niet nagemaakt 1 Het tegendeel
is echter waar en daarom wilden wij voor u
een en ander omtrent de wet in betrekking
tot de bouwkunst mede te deeleu, de noodza
kelijkheid van bescherming óók voor de wer
ken der bouwkunst en aanverwante kunstnij
verheids vakken, met eenige teekenende voor
beelden toelichten.
Woerden bad omstreeks 1890 een nieuw
raadhuis noodig. Be burgemeester liet zijn
oog vallen op Noordwijk's raadhuis, gebouwd
door den architect Moolenaar.
De burgemeester liet den architect eens bij
hem komen en besprak een en ander omtrent
bouwkosten, honorarium, enz. Doch toen de
architect weg was, kreeg bij een goed idee,
hij vroeg en verkreeg van Noordwijk's burge
meester de raadhuisplannen, trok deze over
sn liet het raadhuis aldus door een timmer
man bouwen. De architect, met wien hy voor
lopig had afgesproken, hoorde van de zaak
niets meer en moest toezien hoe er gebruik
gemaakt werd van zijn talent, zonder dat hij
iets voor kreeg.
Een voorbeeld uit den laatsten tijd is wel
jit van het modepaleis Hirseh te Amster-
»am, in het Jaarhoekje voor Beeldende Kun
sten een „log, maar slap internationaal bouw
product" genoemd.
Voor dit gebouw werd een plan hij de
(Schoonheidscommissie ingediend, hetwelk
.laar deze nog juist bijtijds ontdekte, een ge
trouwe copie was van de „Selfridge Store"
ie Londen, alleen was volgens het ingediende
gebouw een dak aangebracht. De Schoon-
neidscommissie weigerde het ontwerp, waar-
loor men gedwongen werd het te wijzigen,
en waardoor zij ons land voor een groote bla
mage bewaarde. (Weer een mooi argument
voor het nut eener Schoonheidscommissie).
Het namaken van onderdeelen van bouw
werken komt zeer dikwijls voor en zullen we
hier niet verder op ingaan, maar willen we
nog een geval van het copieeren van kunst-
nijverheidsvoortbrengsel en noemen.
De kunstenaar Eisenloeffel liet de doorhem
ontworpen voorwerpen, hoofdzakelijk metaal
werken, door fabrikanten vervaardigen en
bracht deze dan op verschillende wijzen zelf
in den handel. De fabrikanten hielden zich
hierbij niet aan het gemaakte contract om
zelf geen voorwerpen in den handel te bren
gen. welke geheel of in hoofdlijnen op de
modellen van Eisenloeffel geleken. Zij wij
zigden hier een tuitje, daar een deksel, en
brachten de voorwepen zoo in den handel.
Eisenloeffel stelde tegen een der fabrikan
ten een eisch tot schadevergoeding in, waar-
bi,! de rechtbank hem in 't gelijk stelde.
Bovenstaande voorbeelden bewijzen vol
doende dat namaak van bouwkunstwerken
voorkomt. De Auteurswet beschermd de kun
stenaars nu hiertegen.
Wij zullen nu aan de hand der wet hier
over een en ander vertellen, hetgeen ook voor
den leek nuttig en noodig kan zijn.
Het eerste artikel geeft van het auteurs
recht een duidelijke definitie, waarom wij dit
hier weergeven.
Het auteursrecht is het uitsluitend recht
van den maker van een werk van letterkun-
de, wetenschap of kunst, of van diens recht
verkrijgenden, om dit openhaar te maken en
te verveelvoudigen, behoudens de beperking
bjj de wet gesteld".
Als de maker van een bouwwerk wordt na
tuurlijk niet beschouwd de aannemer of de
ambachtslieden, maar de ontwerper, ten deze
dus de architect.
Wanneer door een teekenaar in dienst van
een architect een ontwerp wordt gemaakt,
komt het auteursrecht aan den architect.
Hierbij moet wel onderscheid gemaakt wor
den tusschen het auteursrecht en het
geestelijk eigendom, het eerste wordt
door de wet aan den architect toegekend, het
tweede kan hij in dit geval nooit het zijne
noemen. De wet laat echter vrijheid om bij
overeenkomst in deze af te wiiken.
Wat is nu een bouwwerk in den zin der
wet, m.a.w. welke bouwwerken genieten be
scherming'? Het is duidelijk dat hieronder
niet alle bouwwerken vallen. Als eerste eisch
wordt gesteld dat het gebouw een kunst
werk is en ten tweede dat het oorspron-
k e 1 ij k is.
Nadrukkelijk moet opgemerkt worden, dat
niet alleen namaak van een bestaand ge-
borrw verboden is, maar ook wanneer het ge
bouw alleen nog maar in project aanwezig is.
Wat de zooeven genoemde oorspronkelijk
heid aangaat, moet men niet denken dat het
veveischte is iets te maken wat nog nooit
vertoond is, het spreekwoord zegt reeds: „Er
is niets nieuws onder de zon", absolute origi
naliteit bestaat dan ook niet. Ook voor het
uiterlijk aanzien onzer steden en dorpen is
het niet gewenscht dat men in deze richting
zoekt; vele straatgezichten zijn reeds bedor
ven en geheel© nieuwe stadswijken vertellen
u van dit uiterst bedenkelijke streven naar
oorspronkelijkheid. In de cnltunrtüdperken
heeft men dit ook niet gedaan. Hoe zouden
wij anders nu b.v. eeu gevel kunnen betitelen
als „gothisc-h', wanneer deze niet iets had van
hel algemeene, hetwelk alle kunstuitin
gen van dit tijdperk typeert?
Wat het recht van verveelvoudigen van
zijn werk betreft, hetwelk den kunstenaar vol
gens art. 1 is voorbehouden, is eenvoudig dit,
dat hij kan verbieden dat er van zijn werk
copieën gemaakt worden. Dit verveelvoudi
gen kan op twee wijzen gescheiden, n.l. door
directe namaak van het bouwwerk en door
middel van reproductie.
Wordt er op de eerste wijze op dit recht
inbreuk gepleegd, dan kan de kunstenaar vor
deren ten eerste een schadevergoeding en ten
tweede een strafrechtelijke vervolging, ter
wijl, wanneer de eigenaar of bezitter van het
gebouw schuld aan het geval heeft, nog ge
vorderd kan worden dat zoodanige wijzigin
gen worden aangebracht, dat de inbreuk op
het auteursrecht wordt opgeheven.
De bekendheid met het laatste is zeker ook
van publiek belang, opdat opdrachtgevers
kunnen weten, waaraan zij zich blootstellen,
wanneer zij een opdracht doen, welke in strijd
is met de Auteurswet.
Het openhaar maken van teekeningen enz.
door middel van reproductie in bladen of
tijdschriften en zonder toestemming van den
ontwerper, is niet geoorloofd. Art. 18 laat
echter vrij afbeeldingen te verspreiden van
werken aan den openharen weg zichtbaar,
dns b.v. foto's en reproducties van bouwwer
ken, maar alleen wat het uitwendige
aangaat. Interieurs zal men dus niet zonder
toestemming van den ontwerper mogen af
beelden.
Overigens kan het niet meer dan billijk
geacht worden, dat hij afbeeldingen van
bouwwerken den naam van den ontwerper
genoemd wordt, hetgeen in kunstenaarskrin
gen algemeen gebruik is en toch ook altijd
bij reproducties van schilderijen of etsen in
aebt wordt genomen.
Wij hebben getracht hierbij het voornaam
ste der Auteurswet in betrekking tot de
bouwkunst zoo eenvoudig mogelijk uiteen te
zetten; het zijn bepalingen, welke den artis
tieken eigendom van den kunstenaar be
schermen en waarmede alleen degene in
onaangename aanraking zal komen, die
naar ons goed Hollandsch spreekwoord „zich
tooit met andermans veeren."
A. J, P.
Het gevaar van spijbelen.
Wij klagen in Nederland wel eens over ab
senteisme der Kamerleden.
Inderdaad, de heeren spijbelen wel eens.
Maar bij stemmingen van eenig belang zyn
ze toch altijd op post.
tenminste, hun is gelukkig nog nooit over
komen, wat thans den Senaat in België ge
beurd is, merkt, het D. v. N. Br. op.
Die katholieke Senatoren hebben 't leelijk
verbruid.
Ziet, het katholieke België wacht sinds
twintig jaar op een katholieke Schoolwet. Na
vele strubbelingen is ze in de Kamer aange
nomen en de Senaat had ze nog slechts goed
te keuren.
Uit de Senatoren wordt de gebruikelijke
kommissie benoemd, welke Rapport heeft uit
te brengen over het wetsontwerp: 7 katholie
ken, 3 liberalen en 1 socialist. De kommissie
vergadert; er mankeeren vier katholieken.
De kommissie koos daarop den liberalen
Senator Eléchet tot Rapporteur.
En die schijnt nu van plan den Senaat zóó
lang te laten wachten op het Rapport, tot ie
verkiezingen van Mei er zijn.
1 an zouden de verkiezingen om de School
wet gaan.
Had men 'n prachfvan 'n verkiezingskreet.
De „.Express" is den heer Flécliet gaan
spreken en vond hem in zijn kabinet, met hoo-
pen telegrammen van gelukwensching op zijn
tafel.
Gij vindt mij, zeide de heer Eléchet, erg
opgewonden en zenuwachtig, ja eenigszins ont
roerd door de gevaarlijke eer die mij zoo onver
wachts op het lijf is gevallen (hij is 77 jaar.)
En wat denkt gij te doen?
Ik heb nog den tijd niet gehad er aan te
denken. Ik kan zoo niet in eens zeggen wat ik
ga doen en dat vraagt een heele studie.
Ongetwijfeld gaat gij dokumenten verza
melen, rangschikken, jn orde brengen?
Dat zal ik. Hoofdzaak is, dat het anti-
clericale land weet, dat ik vast besloten ben
mijn plicht te vervullen. Ik zal den noodigen
tijd voor rnijn verslag nemen en handelen naar
hef voorbeeld van verscheidene kollegaas van
de Rechterzijde, die ook maanden lang op hun
verslag laten wachten.
En de heer Eléchet voegde er bij, dat hij
poogde vandaag zijne liberale en socialistische
kollegaas zal raadplegen over de door hem te
volgen gedragslijn
De Patriots (r. k.) geeft de meening van
een rechtsgeleerde. Hij zeide, dat de rapporteur
niet meer is, dan een secretaris die de opdracht
heeft te volgen van de kommissie.
De Kommissie voltallig vergaderd, kan
den heer Eléchet opdragen zijn rapport, dat
niet anders kan bevatten dan de meeningen
der Kommissie uit te brengen binnen een be
paalden termijn.
Is de heer Fléehet dan niet klaar, zoo be
noemt de kommissie (haar meerderheid) een
voudig een anderen Rapporteur.
Het is te hopen, dat deze rechtskundige van
de Patrioto gelijk krijgt en men een middel
vinde om dezen ouden heer mores te leeren.
Maar eene schande blijft het voor de vier
spijbelaars.
Hun zyn de katholieke belangen niet veilig
toevertrouwd.
Mr. VAN DEN BIESEN.
„Politicus" schrijft in de „Oprechte Haarl.
Courant":
„Hij is de man van het „nuchter, gezond
verstand."
't „Enfant terrible" van ons Hoogerhuis. En
in zoover voorwerp van voortdurende ergernis
voor den zeer-officieelen en aan uiterlijk de
corum gehechten voorzitter.
Een, die niet gewoon is, een blaadje voor
z'n mond te nemen."
Iemand van de oud-conservatieve garde,
uit den tijd, toen Groen nog stondtegenover
Thorbecke. Maar een ook, wiens redevoerin
gen, wanneer men ze kalm overleest, nog 'n
heel -anderen indruk makeu dan de speech,
van allerlei kleine stukjes-papier voorgelezen.
De heer Van den Biesen heeft „maling" aan
het plechtstatig decorum van den Senaat. Als
een speech hem te lang duurt, verveelt, dan
zucht hij zóó luid, dat de klank van zijne ver
zuchting de tribunes bereikt, of hij wandelt,
horloge in de hand naar het presidiaal
bureau, buigt zich over het tafeltje heen, waar.
aan de griffier is gezeten en vraagt iets op
grommenden toon.... Dan kijkt de nog-altijd
studentikoos-doende, prettig-jovialc Mr. Zille-
sen over zijn lorgnet heen en glimlacht
Wringt zijn vriendelijk gelaat in lach plooien....
Tja, wat kun je er aan doen?...."
„Sinds jaar en dag heeft de heer Van den
Biesen geweeklaagd, gesputterd tegen den
„geest des tijds," die hem onwelkom was.
En zeer zeker hij deed 't meermalen
op grappige, lachwekkende wijze.
Maar of niet zeer velen in den lande après-
coup, zullen vinden, dat hij „toch eigenlijk
groot gelijk had," dat is eene vraag, die ik
nu niet gaarne ter beantwoording zou willen
stellen.
Ik noem nu slpehts: de Woningwet. Wat is
er geschaterd om mr. Van den Biesen's ge
praat over de „benauwde bedsteden," waaruit
kranige wijven als Kenau, Simonsd., Hasselaar
zijn voortgekomen.
Zeker, dat was oer-komisch.
Maar is 't per slot van rekening, niet
waar, dat eene onoordeelkundige, veel te fis
caal, te scherp aangelegde toepassing van de
op zichzelve misschien prachtig-gedachte wet
tot verbetering der huisvesting tot allerlei el
lende aanleiding heeft gegeven?
Ik sta nu op een volkomeu neutraal en on-
partijdig-politisch standpunt.
Maar wie nu met rustig, kalm hoofd
na wat Mr. Van den Biesen op Vrijdag
13 Februari 1914 heeft gezegd, in de Eerste
Kamer, over dat samengaan van Concentratie
en Sociaal-democratie, zal niet moeten erken
nen: de man raakt den spijker op z'n kop!?...^
Men kan al zulke dingen „wegmoffelen."
Ze negeeren onder de bewering van geen oude
veeten te willen oprakelen. Zeggen, dat iemand
als Mr. van den Biesen met zijn schelden op
„de liberalen," is 'n „enfant terrible", dat
men immers niet „au serieux" heeft te nemen.
Tot op zekere hoogte kan men daarin gelijk
hebben, ook.
Maar toch: tot op zekere hoogte! Want
„vaak" kan de „wilde" Mr. van den Biesen
ook zijn: In groote, blanke sympathieke, zij
't wat ruwe eerlijkheid van de puntjes op de
i's zetten. Zij 't zonder te letten op wat de
„politieke noodzakelijkheid" van het moment
vordert.
Zeker, deze grijsaard is oppervlakkig in zijn
redeneering. Hij doet denken aan het gepraat
van politici aan „stamtafel" van Brabantsche
bierkroeg. Hij is weinig gekuiseht in zijn
beeldspraak. Hij is min-sympathiek, waar deze
senator soms het beeld voor den geest roept
van een Wagestat, uit Hildebrand's „Camera
Obscura." die speculeerde op zyn succes van
hoogbejaard „enfant terrible"Maar dan
dringt, soms toch ook, plotseling, liet nuch
ter gezond verstand van zijn pratery, van zijn
plattevloersche bespiegeling door politische
spitsvondigheden heen.... En luistert men
met aandacht naar 't geen die kleine, dikkige
grijsaard uit Brabant, met de oolijke oogen,
turend door de brilleglazen, heeft te betoo-
gen.
Want weet
ge
het vertolkt toch
wel eens wat zeer velen gevoelen, beseffen,
met hem eens zyn, zonder 't te durven be-
toogen.
't Geeft weer de antipathie tegen allerlei
politiseh gekonkel en gefomfaai en gefrom-
mel, waarvan zooveleu gebruik maken om
„carrière te maken." Van al zulke dingen is
do rnwe, maar eerlijk-oppervlakkige Brabander
-wars. Daar doet hij niet aan mee."
DE EERSTE NEDERLANDERS IN
ROEMENIë.
Dezer dagen had een der medewerkers van
de „Tel." een onderhoud met twee in Roemenië
woonachtige Nederlanders, die zoowel door
hun langdurig verblijf daar te lande, als dooi
de maatschappelijke positie, welke zij innemen,
in staat waren de jongste politieke en econo
mische evolutie van der voornaamste der Bal-
kanstaten van nabij te volgen. Het interview
liep over verscheidene actueele problemen der
binnen- én buitenlandsche politiek van Roeme
nië, terwijl in het bijzonder ook de geschiede
nis der Nederlandsche kolonie ter sprake
kwam.
Daarbij werd o.m. gezegd, dat het thans on
geveer dertig jaar geleden is dat zich, voor
zcover een dezer zegslieden bekend is, de eer
ste Hollander in het koninkrijk Roemenië ves
tigde. Het was een zekere Van Til uit Hille-
gom, die te Galatz liet beroep van tuinman
uitoefende. Eenigen tijd later nam een Holland-
scho firma bij aanbesteding den aanleg der
CXCVH.
Verklaring der tegenwoordig» doojiplechtip
heden.
EERSTE DEEL.
2o. Beademing. 3o. Kruisteekens.
Het verlangen naar het eeuwig leven voert
den doopeliug naar de doopvont. Maar te voren
moeten de slavenkentenen, waarin Satan hem
omkneld houdt, verbroken worden. Dit ge
schiedt door de voorafgaande duivelbezwerhu
gen. De Kerk denkt hierbij tevens aan het toe
komstig geestelijk leven van het kind en bidt
God, dat het de aanvechtingen des duivels
steeds moge overwinnen. Daarom laat zy den
priester zeggen: „Ga van hem uit, onreine
geest, en maak plaats voor den H. Geest, den
Trooster 1" Door de begeleidende ceremonie
verzinnebeeldt hij tevens, wat hy door zijne
woorden uitdrukt. Hy „blaast" den doopeling
driemaal zachticens in het aangezicht, als om
den boozen vijand „weg te blazen."
Na deze beademing wordt de doopeling op
voorhoofd en borst beteekend met het kruis-
teeken onder deze woorden: „Ontvang het tee-
ken des kruizes zoowel op het voorhoofd als
op de borst, geloof aan de voorschriften des
hemels en wees dusdanig van levenswandel, dat
gij voortaan Gods tempel kunt zijn." Uit den
dienst van Satan overgaande in het leger van
Christus ontvangt Je doopeling Diens veld-
teeken, op het voorhoofd, opdat hij zich nooit
schame voor den smaad des kruizes, op de
borst, opdat zyn hart steeds geneigd zy Gods
geboden te onderhouden.
Hierop volgt dit gebed: „Laat ons bidden.
Wy bidden U, Heer, verhoor goedertieren onze
gebeden en bewaar door uwen voortdurenden
bijstand dezen uitverkoren N.met het merk.
teeken van het Kruis des Heeren ge teek end,
opdat hij, de eerste kennis uwer groote heer
lijkheid bewarend, door het naleven uwer ge
boden tot de glorie der wedergeboorte verdiena
te geraken. Door Christus onzen Heer. Amen."
Om den inhoud van dit gebed te begrijpen,
moeten wij terugdenken aan het oud-christe
lijk catechumenaat. Men begon met den go-
loofsleerling een overzicht te geven van de
groote weldaden door God den mensch gege
ven. Deze grondbeginselen des geloofs nu moet
hij in zijn hart bewaren en door een welgere
geld leven zich op de genade des Doopsels
voorbereiden. Als de kerk aldus voor hem bad,
dat hij tot het Doopsel mocht komen, was zulk
een gebed daar de geloofsleerling plotseling
uit lit leven kon worden opgeroepen of van
idee kon veranderen, zeer zeker op zijn
plaats. Bij een huidigen kinlerdoop'denkt de
Kerk by het uitspreken van dit gebed meer
aan het toekomstig christelijk leven van het
kind en zij vraagt aan God, dat Hij het van ds
noodige genaden voorzien moge, opdat het de
christelijke leer, waarin het in zijn jeugd zal
onderwezen worden, geheel zyn leven lang
trouw beware en door het getrouw naleven der
goddelijke geboden eenmaal deelachtig worde
aan de volledige wedergeboorte bij de verrij-
zenis des vleesches.
dokken van Galatz en Braila aan. Van de Hol
landers, die tot het uitvoeren van deze werken
naar Roemenië kwamen, zijn er slechts wei-'
nigen gebleven. De groote stroom als 'k
daarvan spreken kan kwam eerst tien of
twaalf jaar geleden, toen de petroleum-indus-
trie zich begon te ontwikkelen. Aanvankelijk
werden een aantal kleine maatschappijen op
gericht, die zich hoofdzakelijk met het zoeken
van petroleum bezig hielden om later, toen
deze pogingen met succes bekroond werden,
tot eenige groots maatschappijen samen te
smelten. Zooals u bekend zal zijn, ataat thans
de Geconsolideerde Hollandsehe Petroleum
Maatschappij aan de spits der Roemeensche pe«
troleum-industrie. Ik schat het aantal Neder
landers, die op haar bureaux in Roemenië wer
ken, op ten minste tweehonderd. Merkwaardig
is, dat ook verscheidene Nederlanders in dienst
zijn bij door de Standard Oil gecontroleerde
ondernemingen. Toen de Amerikanen zich ir
Roman vau Philip Laicus.
24.
i Dit zeggende sloeg de majoor als krank
zinnig zich met beide vuiten voor het hoofd
er. barstte toen uit in een schorren lach: „En.
deze vrouw hier, die mijn kind prijsgaf aan
mishandeling en allerlei zedenbederf, hen ik
nog dank verschuldigd, want zij heeft het
toch nog voor een moordende hand be
schermd!"
En er klonk andermaal zulk een yselijk la-
ohen door het vertrek, dat zelfs Adèle op
sprong en haren echtgenoot verschrikt aan-
•taarde.
„Welnu, Adèle," vroeg hij en keek z'n
vrouw met vlammende oogen aan, „dunkt u
niet dat wij veertien jaren te lang gewacht
hebben op de verandering van zienswijze
uwer moeder?"
Adèle sidderde op den toon dezer stem.
„O", vervolgde de majoor met bitteren
hoon, „vrees niet, dat ik u verwijten zal doen.
Neen, wij zijn deelgenooten in dezelfde zwak
heid, en het grootste deel daarvan komt mij
toe; ik hen man, ik had reeds lang moeten
doen wat ik zooeven deed. Maar ik zweer bij
den Almachtigen God, dat, zoolang Hij my
m 't leven laat, ik mijne rechten en plichten
4ls man niet meer zal vergetta."
Niet dan langzamerhand bedaarde de opge
wondenheid, waarin de majoor verkeerde,
nadat hij in vliegende haast verteld had, wat
hij van Irma wist, stoomde hij met zijn eeht-
genoote per eerstvolgend en trein weer weg,
naar de Elbe, waar heiden nu vast overtuigd
waren hun kind te vinden.
XVII.
Het was in het begin van Juli 1870.
Men zat in de houtvesterwoning bijeen
het was reeds avond en sprak van de oor-
logsgernchten en van de mogelijkheid, dat
Egon, die aan de universiteit studeerde, zich
onmiddellijk hij het leger had te scharen. De
houtvester was dermate in het gesprek ver
diept, dat men het ratelen van een licht rij
tuig op den weg voor het huis niet had ge
hoord. Nu werd er driftig aan de hel getrok
ken, zoodat alle drie verschrikt opsprongen.
De houtvester trad aan bet raam en zag, dat
de knecht juist de deur opendeed. Een heer
wiens haar reeds begon te vergrijzen en wiens
gang en houding den krijgsman verried, trad
naar binnen, wisselde eenige woorden met den
knecht en snelde op de huisdeur toe, welker
drie treden hij in één sprong over was. Veel
bedaarder volgde hem een reeds bejaarde
heer van gezet voorkomen, in wien de hout
vester, ondanks de heerschende schemering,
don domeinraad meende te herkennen.
Daar er op dat oogenblik geen dienstzaken
met het bestuur van het domein waren te
verbandelen, vroeg de houtvester zich af, wat
dit onverwachte bezoek te beteekenen zou
hebben; doch alvorens daarvoor een verkla
ring te kunnen vinden, werd de deur onstui
mig opengeworpen en de vreemdeling ver
scheen op den drempel.
Wij behoeven onze lezers niet te verklaren,
dat die vreemdeling majoor von Helmberg
was, die kwam om zijn dochter op te eischen.
In 't voorbijgaan had hij den domeinraad
meegenomen, om, zoo noodig, zyn indentiteit
te kunnen bewijzen. In het rijtuig zat nog
Irma's moeder, mevrouw von Helmberg, die
niet eerder te voorschijn wenschte te komen
dan nadat de persoonlijkheid van Irma be
hoorlijk was geconstateerd. Zij gevoelde zich
in 't geheel niet op beur gemak by deze men-
j schen, die zij geenszins kende, en die maat
schappelijk zoo ver beneden haar stonden; zij
wilde daarom baar vertoeven hij hen zoo
kort mogelijk maken.
Deze nieuwi-ontdekte trek in zijn vrouw
beviel den majoor volstrekt niet. Hy had
liever gezien, dat het moederlijk gevoel elk
ander gevoel naar den achtergrond had ge
drongen. Maar mevrouw von Helmberg wil
de het eenmaal zoo, en de tegenwoordigheid
van den domeinraad legde hij hem een zekere
terughoudendheid tegenover haar op.
Toen de majoor zijn dochter in den kring
zag zitten, bloeiend en frisch. het levende
evenbeeld zijner Adèle, zooals zij in jeugdige
schoonheid en kracht heden nog voor zijn
oogen stond, kon hij geen geluid over zijne
lippen brengen; zijn keel was als dichtge-
Isnoerd. Met een zenuwachtigen ruk trok hij
Irma tot zich, drukte een kus op heur voor
hoofd en hield haar daarna, alles om zich
1 heen vergetend, zonder acht te slaan op den
kraclitigen afweer van het meisje, stevig om
helsd.
De houtvester was natuurlijk door het
eigenaardig gedrag van den vreemdeling in
't eerste oogenblik ten zeerste verwonderd,
toen sprong hij op, en het was hoog tijd, dat
do domeinraad hem met de woorden: „Haar
vaderl" kalmeerend de hand op den schouder
legde.
„Haar vaderl" riep de houtvester met blij
de verrassing uit; maar weldra versomberde
zijn gelaat. De blijdschap was slechts als eer
ste opwelling gelijk een bliksemflits opgedo
ken, en een seconde was voldoende, deze bij
na geheel en al te vernietigen. Bij juffrouw
Willifred daarentegen scheen de vreugde van
ietwat langeren duur te zijn. Zy vouwde de
banden, en alhoewel er tranen in hare oogen
blonken, bewees toch haar stralend gelaat,
dat het niet de smart was, die ze deed opwel
len.
Ook Irma bad uit de woorden van den do
meinraad vernomen, dat bet haar vader was;
zij bood hem gewillig haar voorhoofd aan,
om te kussen; ook bekroop haar een zalig© ge
waarwording, toen zij de tranen zag op het
gebruinde gelaat van den majoor, toen zij de
blijdschap ontwaarde, die uit zijn oogen straal
de; maar de gloed, waarvan blijkbaar de ma
joor bezield was, ondervond zij niet. Zij ge
droeg zicb meer lijdelijk.
„Veroorloof mij eenige vragen," verbrak
eindelijk de domeinraad de stilte. „Mejuf
frouw, hoe heette de koorddansersfamilie, bij
wien u als klein kind zijt geweest."
„Ranzig," antwoordde Irma.
„Dien naam zullen zij hoogstwaarschijnlijk
niet gebezigd hebben op hunne plakkaten en
aankondigingen. Ik bedoel den kun6tenma-
kersnaam, welken zij ha den aangenomen."
„O zoo," hernam Irma glimlachend, „Zij
voerden verschillende namen; in den regel
heette zij „Miss Ellen" en hij „Heribert"; me-
nigmaal Italiauiseerde hy zich ook, en dan
was hij „Signor Peruzzi" of „Mirando" of wat-
hem maar inviel. Ik alleen behield steeds
mijn naam Irma. en hun zoon heette ook al
tijd Ingomar."
„Er kan geen twijfel bestaan heer majoor,*
zeide de domeinraad, „beveelt u, dat ik me
vrouw daarvan verwittig?"
„Is zij hier?" vroeg juffrouw Willifred ver»
wonderd.
„In 't rijtuig," hernam de domeinraad.
„Terwijl hier misschien haar kind is, dat
sedert de geboorte haar ontnomen werd," zel<
de de houtvester niet zonder bijtende 6pot, en
ging naar 't raam. Daar stond bij, het geheel»
gezelschap den rug toekeerend, en trommel
de op de vensterruiten. Noch den majoor noeb
Irma ontging het zware verwijt, hetwelk in
die paar woorden van den houtvester lag op
gesloten.
Inmiddels verscheen mevrouw von Helm»
berg op den drempel en de majoor geleidde
Irma haar tegemoet, zeggende: „Zie, Ad^le,
dit is onze dochter!"
Ook nu gedroeg Irma zich nog lijdelijk; zij
kon in dat alles nog geen echte, onverdeelde
blijdschap smaken. Dat plotselinge opdoemen
harer ouders, naar wie zij vaak zoo reikhal
zend had verlangd, viel als een seherp-6nij-
dend zwaard tusschen haar en de familie Wil»
lifred; terwijl zij hare familie vond. verloor
zy deze, waaraan zij met de innigste banden
verbonden was. Dat gevoelde zij instinct-