der Openbare Godsdiensoefenin^en in de R, K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen. Liturgische Wegwijzer. Güijn proces. Dit nummer behoort by de „Nieuwe Haarl Courant" ran Zaterdag 28 Februari 1914. De nadruk van de berichten en mcdedeelingen in dit blad is verboden. KNIP DIT UIT en leg het in uw liturgisch kerkboek. D Mis- en Vesperboek van Desclée. B Het Roomsche Misboek van Baarda '(uitgave 1913). Fr. Desclée in Franciscanerkerken. Zondag 1 Maart. Eerste Zondag van de Vas ten, D. 436, B. 179; 2e Gebed v. d. H. Suit- bertus, D. 42#, B. (19) en 87 (Fr. 2e Gebed Z. Mathea [71] en 250) Praefatie vau de Vasten. VESPERS: Van den Zondag, D. 440 en 123. Maandag 2 Maart. Van den dag, D. 441, B. 182; 2e en 3e Gebed, D. 103104, B. 6364. Fr. Z. Agnes, [72] en 248; 2e Gebed van den dag, 441, laatste Evang. 442. Indien paars: Mis van den dag, 441; 2e Gebed Z. Agnes 1.72] en 248. Dinsdag 3 Maart. Van den dag, D. 444, B. 184; 2e en 3e Gebed als gisteren. Fr. H. Ti tus 6 Febr. D. 1120 en 212; 2e Gebed van den dag, 444. Indien paars: Mis vau den dag, 444, 2e Gebed H. Titus, 1120 en 212. Woensdag 4 Maart. Quatertemperdag. H. Casimirus, D. 1137 en 227, B. 88; 2e Gebed van den dag, D. 448, B. 187; 3e Gebed van den Lucius, 1137 en 175. Laatste Ev. D. 450. B. 188. Indien paars: Mis van den dag: D. 447, B. 186; 2e Gebed H. Cas., 3e Gebed H. Lucius, zie boven. Donderdag 5 Maart. Van den dag, D. 452, B. 189; 2e en 3e Gebed zie Maandag. Praef. van de Vasten. Fr. H. Joan. Jos. [73] en 230 2e Gebed van den dag, 452. Credo, laatste Evang. 453. Vrijdag 6 Maart. Quatertemperdag. H.H. Lans en Nagelen, D. 983, B. 525; 2e Gebed H. Perpetua, D. 1137 en 255, B. 98; 3e Geb. van den dag, D. 455, B. 192. Credo. Praef. H. Kruis, D. 96, B. 57. Laatste Ev. D. 457, B. 193. Indien paars: Mis van den dag: D. 455, B. 191; 2e Gebed H. Lans, 3e Geb. H. Perpetua, zie boven. Praefatie van de Vasten. Fr. II. Coleta [75] en 256; 2e Gebed H. Lans, 983 3e Gebed van den dag, 455. Credo. Praef. H, Kruis, 96. Laatste Evang. 159. Zaterdag 7 Maart. Quatertemperdag. II. Thomas, D. 1138 en 222, B. 534 en 86; 2e Gebed van den dag, D. 459, B. 197; 3e Geb. voor den" Pans, D. 102, B. 62. Credo. Praef. van de Vasten, laatste Evang. D. 464 en 457, B. 199. Indien paars: Mis van dnu dag: D. 459, B. 194; 2e Gebed van den H. Thomas, D. 1138 en 222, B. 534 en 86. Praef. van de Vasten. N.B. In iedere Mis bidde men de „Gewone Orde der H. Mis"; uitgave Desclée, blz. 71 tot 94; uitgave Baarda (1913), blz. 35 tot 55. In de Paterskerken (Groenmarkt, Kleverpark en Velseroord) kan men uitsluitend het Mis- en Vesperboek van Desclée gebruiken. Het in bet Mis- en Vesprrboek van Des clée verwijst naar bet Aanhangsel voor de Nederl. Bisdommen; de naar dat voor de Orde der Franciscanen. M A A ND AG, DINSDAG en DONDERDAG is liet geoorloofd vcii en éénmaal per dag vleeseh te gebruiken. WOENSDAG, VRIJDAG en ZATERDAG zijn Quatertemperdagen: op deze dagen ïs liet gebruik van vleeseh en vet geheel ver boden. EERSTE ZONDAG VAN DE VASTEN. V? uit den tweeden brief van den D. Apostel Paulus aan de Korinthiërs; VI, 110. Broeders! Wij vermanen u, dat gij de ge nade Gods niet te vergeefs ontvangt. Want Hij zegt<"In den aangenamen tijd heb Ik u verboord en op den dag des heils heb Ik n geholpen. Ziet, nu is het de aangename tijd! Ziel, nu is het de dag des heils! Aan nie mand geven wij eenigen aanstoot, opdat onze ©ediening niet gelaakt worde; maar in alles bevelen wij ons aan als dienaren Gods, door veel geduld, in verdrukkingen, in nooden, in benauwdheden, in slagen, in gevangenissen, in oproeren, in arbeid, in waken, in vasten; door reinheid, door kennis, door lankmoedig heid, door minzaamheid, door den Heiligen Geest, door ongeveinsde liefde, door het woord der waarheid, door de kracht Gods, door de wapenen der gerechtigheid ter rech ter- en ter linkerzijde; onder eer en oneer, onder kwaden en goeden naam; als verlei ders. en wij spreken waarheid; als ongeken- den, en wij zijn bekend; als stervenden, en ziet, wij leven! als gekastijden, en wij zijn niet ter dood gebracht; als bedroefden, en wij zijn-altijd verheugd; als armen, en wij maken velen rijk; als die niets hebben, en wij bezitten alles. Evang. volgens den H. Matfheus; IV, 111. I In dien tijd werd Jesus door den Geest naar de woestijn geleid, om door den duivel bekoord te worden. Nadat Hij nu veertig da gen en veertig nachten had gevast, bad Hij daarna honger. En de bekoorder naderde en sprak tot Hem: Ipdien Gij Gods Zoon zijt, I zeg dan dat deze steenen brooden worden! Dnch Hij antwoordde en zeide: Er staat ge schreven: de menseh leeft niet van brood alleen, maar van alle woord, dat uit Gods mond voortkomt. Toen nam de duivel Hem op naar de heilige stad en plaatste Hem op de tinne des tempels en zeide tot Hem: In dien Gij Gods Zoon zijt, werp n dan naar beneden! want er staat gesebreven: Hij heeft Zijne engelen aangaande U bevolen, en zij zullen u op de handen nemen, opdat gij uwen voet soms niet stnoten zoudt tegen eenen 6teen. Jesus zeide hem: Ook staat er gesebreven: Gij zult den Heer uwen God niet op de proef stellen. Wederom nam de duivel I Hem op naar eenen zeer hoogen berg en toonde Hem al de koninkrijken der wereld i en hunne pracht, en zeide tot Hem: Dit alles J zal ik U geven, als Gij, nedervallend, mij aan. 'bldt. Toen sprak Jesus tot Hem: Ga weg. Sa tan! want er staat geschreven: Den Heer uwen God zult gij aanbidden en Hem alleen, dienen. Alsdan verliet de duivel Hem; en zie, engelen naderden en dienden Hem. EERSTE ZONDAG IN DE VASTEN. Toen Jesus door Joannes in den Jordaan gedoopt was, ging Hij naar de woestijn, die zich van Jericho tot nabij Jerusalem uit- strekte. Niet uit eigen beweging verborg Hij Zich daar veertig dagen lang. Hij, die in alles aan Zijn Hemelschen Vader gehoor zaam wilde zijn, liet Zieh vrijwillig en met vrije keuze door den H. Geest daarheen ge leiden, en wel „om beproefd te worden door den duivel". Maar hoe kon de Zoon Gods er in bewilligen door den duivel tot zonde bekoord te worden? „Laten wij ons daarover niet verwonderen, zegt de II. Gregorius, dat Jesus Zich door den duivel liet bekoren, Hij die wilde gekruisigd worden door de die naren van Satan. Het was den Zaligmaker niet onwaardig om beproefd te worden, Die gekomen was om gedood te worden. Het was zelfs rechtmatig, dat Hij door Zijne beko ringen de onze overwon, evenals Hjj gekomen was om door Zijn dood, onzen dood te over winnen." Inderdaad voor ons lijdt Jesus hon- ger, voor ons wordt Hij bekoord, voor ons overwint Hij den duivel, geljik Hij ook voor ons lijden, sterven en verrijzen zal. Vooruit ziende, dat wie Hem wilden volgen, aan vele bekoringen zouden blootstaan, wetende dat hunne zaligheid zou afbangen van hunne ge trouwheid in beproeving, wilde Jesus Zelf beproefd worden, om hen, die beproefd wor den, ter hulp te komen," zegt de H. Paulus in Heb. II, 16., wilde Hjj voor hen de genade verwerven, dat zij op den dag der bekoring weerstand konden bieden en overwinnen. In veertig dagen en veertig nachten at Je sus niet, en daarna bad Hii honger. Hij had honger, omdat Hij zulks wilde. Door de god delijke kracht, die In Hem woonde, had Hij den drang der natuur naar spijze onderdrukt en tot zwijgen gebracht, om Zijne Godheid te toonen, maar nu liet Hij aau de natuur toe dat zij hare eisehen liet gelden om Ziine menschheid te bewijzen. De honger door Je sus gevoeld was voor den duivel de aanlei ding tot zijne bekoring. Tn menecbelijke ge daante trad hij voor den Zaligmaker en vroeg van Hem een wonder, om namelijk steenen in brood te veranderen. „Zoo Gij de Zoon Gods zijt, zeg dan dat deze steenen brood worden." Godslasterlijk was die taal, even als later de woorden der Joden, die Jesus, toen Hij aan het kruis hing, toeriepen: „Zoo Gij den Koning van Israël zijt, kom dan af van het kruis en wij zullen in U gelooven." Zeker, Jesus kon het gevraagde wonder ver richten, maar bet was beneden Zijne waar digheid den eisch van den duivel te vervul len. Jesus deed nooit wonderen om aan de nieuwsgierigheid of ijdelheid van anderen te voldoen. Of de Joden al zeiden: „wij willen een teeken zien", of Herodes al verlangde Jesus een wonder te zien doen, hunne dwaze eisehen bleven onbevredigd. Kort en afdoend was dan het antwoord, dat de Zaligmaker Zich verwaardigde aan Satan te geven: „er staat geschreven: de menseh leeft niet van brood alleen, maar van alle woord dat uit gaat uit Gods mond". Jesus wilde daarmede zeggen: om te kunnen leven is bet brood niet noodig, God kan bij gebrek aan het gewone voedsel bet leven Zijner schepselen onder houden door allees wat Hij daartoe bezigen wil. Hij lean door Zijne Almacht uieuwe spijze geven, gelijk Hij voor Zijn volk in de woes tijn deed, met andere woorden: wiens spijze het is, den wil van God te volbrengen, hem zal bef noodige niet ontbreken, maar het zal hem als toegeworpen worden. De duivel was in zijne verwachting teleur gesteld. Hij bad door dit wonder willen zien of Jesus werkelijk de Zoon van God was, wat hem niet met zekerheid bekend was, en waaraan hij nog twijfelde, en Jesus had dit noch ontkend, noch bevestigd. Hii zou dus een tweede poging wagen. Hij nam Jesus op naar de heilige stad, en stelde Hem op de tinne des tempels en zeide tot Hem: „Indien Gij de Zoon Gods zijt, zoo werp U naar be neden; er staat immers geschreven: want Hij beeft Zijnen Engelen aangaande u bevel ge geven, en op de banden zullen zij U nemen, opdat gij niet soms uwen voet aan eenen steen mocht stooten." Deze aanhaling uit den 9flsten psalm is, zooals van den duivel te ver wachten is, verdraaid en valsch. Er staat wel in dien psalm, dat God aan Zijne Enge len bevolen beeft den menseh op zijne wegen te beschermen, maar dit kan niet beteekenen dat wie zich buiten noodzakelijkheid aan een gevaar blootstelt, op Gods bijzondere be scherming rekenen mag; de psalmist spreekt ook niet van den Godmersch, die de hulp der i Engelen niet noodig beeft. Verder dient op gemerkt, dat de zonde, waartoe de Zaligma ker hier bekoord wordt, erger is dan bij de eerste bekoring. Toen zou bet inwilligen van Satan's eisch een ongeoorloofd voldoen aan de zinnelijkheid geweest, nu echter een zonde van hoogmoed, van vermetel vertrouwen, van een zondig beproeven van God. Het ant- wooi'd van Jesus luidt dbn ook even bestraf fend als verpletterend voor den boozen geest: „Gij zult den Heer uwen God niet beproe ven." Satan bad aan eenige woorden der H. Schrift een verkeerde be teek eh ie gegeven; Jesus antwoordde hem met eene aanhaling der H. Schrift in goeden zin toegepast, dat het aan niemand geoorloofd is van God een wonder te vragen, om buiten noodzakelijk heid Gods Almacht of Liefde op de proef testellen. De diepste vernedering die denkbaar is, wil- 1 de Jesus Zich nog la;en welgevallen, om ons een voorbeeld te geven boe wij aan de i verleidende stem van de hebzucht moeten wederstaan. „De duivel nam Hem wederom op naar een hoogen berg, en toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hunne heer lijkheid en zeide tot Hem: dit alles zal ik geven, indien Gij nedervat en inii aanbidt." Natuurlijk is er geen berg van waar men de gebeele wereld overzien kan, doch van don berg nabij Jericho bad men een zeer ru'm uitzicht over de rlike vlakte van Je richo en de Jordaanstreek; bovendien kon de duivel naar dc vier hoeken der wereld wlizen, om de gedachte aan de rijkdommen daar aanwezig, op te wekken. Dat alles zou bij aan Jesus geven als beloouing voor eene afgodische aanbidding. Reeds in den hemel had hii zijn troon naast dien van God willen vestigen» nu eiscb'te bij als God aanbeden te worden. Nu Jesus tot tweemalen toe geweigerd had een wonder te verrichten, zieh ook tweemalen, als v are Hij onmachtig tot tegenweer, door den Satan bad laten voeren waarbeen deze wilde, meen de de duivel dat bij met een gewoon ster- veling te doen bad, die dus wel toegankelijk 'zou zijn voor de verleiding van het goud, al moest dit door een misdaad gekocht wor den. Bovendien, als Jesus de Zoon van God en niet alleen menseh was, dan kon het niet anders, zoo meende hfj, of Jesus moest Zich bij bet laatste voorstel duidelijk verklaren, en voor Zijn eigen Persoon de goddelijke aan bidding opvorderen, en Satan zou dan ten minste weten wie Jesus was. Ook deze hst werd door de goddelijke Wijsheid verijdeld. Geen weerlegging waren de onzinnige woor- J den van den duivel, alsof hij de beschikking had over al de goederen der wereld, waardig. Maar Zijn hoogmoed wilde Jesus beschamen en de eer van God handhaven. Daarom joeg Jesus hem met verdiende verachting weg, zeggende: „Ga weg, Satan, want er staat ge- schreven: den Heer uwen God zult gij aan bidden, en Hem alleen dienen." De gevallen Engel wordt als een slaaf weg gejaagd, terwijl „de Engelen des hemels kwa men en Hem bedienden," Hem spijze brach ten, evenals vroeger een Engel Elias in de woestijn spijzigde. Aan God alleen, leert ons Jesus, moet alle eer gegeven worden, en niet aan eenig schep sel. Al zou de duivel- ons al de schijngoederen dezer wereld aanbieden, dat moet de groote les zijn van het Evangelie van dezen Zon dag, door niets mogen wij ons van den dienst vau den waren God laten afbrengen. Hem alleen aanbidden, Hem alleen dienen is de plicht van lederen menseh. Al valt de duivel ons bij herhaling aan, al belooft hij de groot ste schatten ter belooning voor onzen afval van God, de vriendschap met God en de be scherming Zijner Engelen moet on.9 meer waard zijn dan het winnen van een geheele wereld. Silvio Pellieo heeft „Mijn gevangenissen" geschreven, ik zie niet in, dat er iets op tegen is te schrijven over „Mijn proces". Ge lukkig Steeft dat heel wat korter geduurd dan de gevangegenschap van den beroemden balling, en waar Silvio twee dikke boeken over volschreef, zal ik mij slechts bepalen tot een enkel artikel. Het was inik woonde teveroorloof mij, dat ik het voorzichtigheidshalve ver zwijg: het paleis van justitie mocht soms ooren hebben en het mij inpeperen, 't Is ge noeg u te zeggen, dat mijn woning versierd was met een terras, de oorzaak van al mijn ongelukken. Op een mooien morgen bemerkt© ik tot mijn niet geringe verwondering, dat de regen van buiten mijn salon tot reservoir gekozen had, geheel tot nadeel van mijn arme meubeltjes; I haastig liep ik de trap af naar den eigenaar van het huis, die een verdieping lager woonde. „Mijnheer, ik loop onder." Hij keek verwonderd op. „Waar loopt u van onder?" „Van den regen." „Neem 't mij niet kwalijk, maar ik begrijp u niet. Re heb in uw huurcontract nooit be dongen, dat het niet meer regenen zou." „Wat het regenen buiten betreft, dat geef ik toe, maar binnenshuis?" „Wat beteeekent dat?" riep de huisbaas opspringend. „Hebt gij dan soms mijn woning op schandelijke wijze aan de vochtigheid blootgesteld?" In twee sprongen wa3 hij de trap op, en een laag water op den parketvloer ziende staan, riep hij uit: „Drommels! dat is wat al te erg!" „Dat wilde ik ook zeggen en u tevens ver zoeken het zoo gauw mogelijk t© laten ra- pareeren." „Repareerenwel zeker, maar op uw kos ten, mijnheer, op uw kosten! Door uw bloem potten zijn do zinken platen van het terras aangetast en door het zink heen is het water- binnengedrongen. „U gekscheert ongetwijfeld." „U maakt er een aardigheid van, veronder stel ik. En mijn parketvloerwat ziet hij er uit." „En mijn fauteuil dan, die met dat voet bad „O, slaat gij zulk een toon aan-; welnu, behalve de reparatie wil ik nog een schade vergoeding hebben." „Zoo!.... Ik verzoek u dan een schadeloos stelling voor het bederf van. mijn meubelen.' „Er zijn nog rechters in de stad, mijnheer wij zullen zien, wie gelijk heeft. „En nog advocaten, mijnheer, wij zullen zien, wat er van komt." Er was niet meer aan te doen, het water bleef wassen; ik greep mijn hoed en liep naar een advocaat. In weinig woorden had ik hem van het ge val op de hoogte gesteld. „Wel, wel," bromde hij.... „een ingewikkeld geval.... kan van verschillende kanten beke ken worden.... Artikel 22 zou er op vau toe passing zijn.... maar artikel 163 met verwij- j zing naar artikel 411.... Dan staat er nog ia het hoofdstuk Huur en Verhuur paragraaf I VHI en paragraaf IX handelende over do ver- plichting van den huurder.... Kijk, kijk...-, Mijnheer, mijn gevoelen, dat ik bereid ben te formuleeren in oen geschreven, desnoc ia gedrukte consultatie van 103 tot 150 blad- zijden, is, dat uw zaak kan gewonnen wor den, maar dat er ook niet minder kan3 be staat, ze te verliezen. In dit geval geeft het recht stof tot geheel tegenstrijdige uitleg gingen.... Ik heb de eer, mijnheer...." Die wijsheid kostte mij vijf gulden. Ik gal den moed echter niet op en Lep hard naar eer anderen advocaat. „Drommels", zeide hij met een somber ge zicht. „Ik wil u de waarheid niet verbloe men. Ja, uw zaak is niet te verdedigen. Ik zou u over dat onderwerp 43 verhandelingen kunnen voorlezen van de voornaamste rechts geleerden. Buitengewone reparaties ten laste van den huurder.... De jure locative.... Glos sarium juris domestic!... „U denkt dus", viel ik hem in do rede, „dat mijn eisch...." „Onhoudbaar is," vulde hij aan.... „Dat is het ware woo I'd. Daar zijn allen het o^er een? en in den Godex van Justinianus Meer opgewonden dan ooit liep ik naar een derden verdediger van de weduwe en de weees. „Is het anders niet!" riep deze op lucht- hartigen toon, toen ik hem op de hoogte gebracht had. „Gij hebt alle recht, mijn beste heer. Dat heerinnert mij aan een anecdote van Huygens.... Die huisbazen zijn zoo bru- 1 taal in hun eisehen, dat men er wel .een stokje voor moet stekenCurieus I hoe heet te dat stuk ook weer, dat ze eergisterenavond i in de comedie gespeeld hebben, daar kwam juist zoo'n geval in voor al3 het uwe. Ge hoeft u volstrekt niet bezorgd te maken, uwe zaak is zeker." j Van de drie orakels, die ik geraadpleegd had, was niemand het eens met de twee an deren. Ik stond dan ook eenige minuten be sluiteloos. Eindelijk zeide ik: j „Het zou mij aangenaam zijn, mijnheer, in dien u zich met deze zaak wilde belasten." Het lot was dus geworpen: ik had een pro ces. Dat woord vlamde in letteren van vuur voor mijn verbeelding. Ik was «ïrustig en trotsch te gelijker tijd, in een proces ge- woelt men iets van den speler en het brengt zooveel beproevingen mee, dat het taaiste geduld er onder bezwijkt. Nu eens kwam men mij lastig vallen voor een bezoek in loco, dan vroeg mijn advocaat weer om een stuk, dat ik hem veertien da gen geleden al gestuurd had. Dan moest ik naar het paleis van just tie dan n -ar den deur waarder, naar den advocaat, er kwam geen eind aan, dan werd dit, dan dat weer uitge steld en er moesten formaliteiten vervuld wor den, bijna om gek te worden. Ik dacht nergens meer aan dan aan mijn ongelukkig proces. De3 nachts zelfs was mijn geest er mee bezig; ik droomde, dat ik voor de rechtbank werd gesleurd en ter dood ver oordeeld I Br. Eindelijk kwam de dag voor de pleidooien: ik kon mijn hart hooren slaan. Eerst kwam de tegenpartij aan 't woord en wat deze ver telde, had ik in de verst© verte niet ver- wacln „Mijn» heeren," zoo begon de advocaat van mijn tegenstander, „er is in deze zaak meer dan een kwestie van personen; er is bier 'n kwestie van beginselen! Het eigendom! stond en staat nog steeds bloot aan laaghartige aanvallen, die als men er niet voor zorgde- OFFICIEELE

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 9