TWEEDE BLAD
IRMA.
BUITENLAND.
BINNENLAND.
ia
Staten-Genersal.
IAAKDAG 9 MAART 1914
DE FOUT VAN TREUB's ONTWERP,
FEUILLETON.
COURANT
De gehoorzaamheid aan den Taut.
Een der Duitsche bladen brengt nog den
tekst van de vastenbrief door den nieuwen bis-
jcliop van Münster in Westfalen, mgr. dr. Pog-
genburg aan zijn dioeesanen gericht. Het voor
al voor onzen tijd zoo belangwekkende her
derlijke schrijven beantwoordt de vraag:
.waarom is voor een Katholiek het Opperhoofd
der Kerk zoo heilig, eerbiedwaardig en dier
baar?"
„Het wezen der Kerk als een volmaakte
maatschappij," zoo beantwoordt de bisschop
deze vraag, eischt onvoorwaardelijk een hoog
ste autoriteit, die aan het hoofd staat van het
geheel, een middenpunt, waarin de eenheid
van het geheel gevonden wordt. Daarom is het
Opperhoofd der Kerk ons heilig en dierbaar.
Maarheilig en dierbaar is liij den Katholiek
niet alleen, omdat do Kerk zulk een eenheids-
en midden-punt noodig heeft, maar voor alles
ook omdat Jezus Christus, de Zoon van God,
zelf, Zijn Kerk in Petrus zulk een Opperhoofd
gegeven heeft."
Na uitvoerig op de'groote vruchten gewezen
te hebben, die door deze regeling voorspruiten
voor de Kerk van Christus, maant de bisschop
zijn geloovigen aan tot eerbied en gehoorzaam
heid. „Wij zijn, zegt de bisschop o.m., den H.
Vader gehoorzaamheid verschuldigd niet al
leen in geloofszaken maar ook in al zijn voor
schriften. Streeft er-naar nooit te wankelen in
kinderlijke gehoorzaamheid en onderworpen
heid jegens den plaatsbekleeder van Christus,
daarover te twisten, in welke punten gij zijn
voorschriften, vermaningen en opwekkingen op
te volgen hebt. Gehoorzaamt den H. Vader niet
alleen dan, wanneer hij beveelt, maar ook dan
als hij raadt. „Ultramontanen noemt men in
onzen tijd hen, die in nauw verband staan
met het aan de overzijde der Alpen zich be
vindende midenpunt der Christenheid, die on
derworpenheid en vereering betoonen jegens
den Stedehouder van Christus. Waarlijk, er
is niets schimpehds gelegen in een woord, dat
de grootste en vroomste mannen van Katho
lieke wereld als een eeretitel beschouwen."
„Msb."
Het H. College.
Door het overlijden van kardinaal Kopp, is
het aantal leden van het H. College van, kar
dinalen op 53 gedaald.
Van dezen zijn 21 door Leo XIII en 81
ioor Pius X gecreëerd, een kardinaal is „in
petto" voorbehouden.
Naar den ouderdom kwam kardinaal Kopp
met 77 jaren op de elfde plaats, tusschen de
kardinalen Vincenzo Vannutelli (78) en
Boscki (76).
Hij is de derde kardinaal, die in 1914 over
leed en de 47ste gedurende het pontificaat van
Pi us X. Van de tegelijk met kardinaal Kopp in
hot consistorie van 16 Januari 1893 gecreëerde
Kardinalen leven nog: kardinaal di Pietro (het
rudste lid van het H. College), Vaszary en
.Logne, aartsbisschop van Armagh en primaat
van Ierland.
Het H. College bestaat nu uit 5 kardinaal
bisschoppen, 40 kardinaal-priesters en 7 kardi-
naai-diakes en volgens de nationaliteit uit 29
Italianen, 6 I'ranschen, 4 Amerikanen, 4
Ttjechen en Hongaren, 4 Spanjaarden en één
Engelsehman, één Ier, één Belg en éen Neder
lander. Duitsehland is niet meer in het H.
College vertegenwoordigd.
Kardinaal O'Connell over de mode.
De kardinaal-aartsbisschop van Boston
O'Connell, heeft dezer dagen op den kansel,
de moderne stroomingen in de vrouwenwereld
besproken.
In schouwburgen, in winkels en balzalen,
zeide de kardinaal, ontwaart men overal een
schrikbarende minachting voor ieder overblijf
sel zelfs van fatsoen, in kleeding, ortreden en
gesprekken
Wij behoeven nóch preutsch, nóch puri-
cinsch te zijn, om te kunnen constateeren,
lat iets in het hart en de gezindheid van de
hecendaagsche vrouw binnengedrongen is, dat
haar hard en onvrouwelijk maakt.
De betreurenswaardige verandering breidt
tich ieder jaar mee.r en meer uit en wanneer
lit zoo door gaat, zullen er weldra geen gezin
nen geen thuis en geen normale vrouwelijke
karakters meer bestaan.
Goddank, zal echter een vrouw, die haar
godsdienst getrouw is1, niet licht-beinvloed
worden en toegeven aan deze buitensporighe
den van het moderne heidendom.
Sqhandeljjke beleediging van een pastoor.
Abbé Didier, pastoor van Mitry-Hay, doet
in de Croix van Seine en Marne het verhaal
van een weerzinwekkend schandaal. Zondags
middag trokken zes personen, met doodshoof
denmaskers voor, door de gemeente, in hun
midden dragend een pop, die den pastoor voor
stelden. Zij zongen gemeene liederen en paro
dieerden de plechtigheden van den ceredienst.
Een der hoofdpersonen van deze maskerade
hoeft jaren lang het brood der priesters gege
ten. Ieder der gemaskerden droeg op den rug
het opschrift! „Weg met den pastoor! De
priester is de vijand!"
De troep ging kroeg in, kroeg uit. Voor de
pastorie, waar de moedei van den pastoor
juist in doodsstrijd lag, hield de bende een
betooging.
De pastoor heeft een aanklacht ingediend.
De universiteit te Gent.
Alle secties der Belgische Kamer hebben
naar de Tel. 'uit Brussel verneemt, het wets
voorstel van de afgevaardigden van Antwer
pen, Franck en van Cauwelaert, waarin voorge
steld wordt de Fransche universiteit te ver
anderen, onderzocht. Door vier secties werd het
voorstel aangenomen en door twee verworpen.
Zestig stemmen werden vóór en 41 tegen het
voorstel uitgebracht, terwijl 11 leden blanco
stemden. Bovendien waren 74 leden afwezig.
Het is dus vrij moeilijk te voorspellen, wat het
lot van het voorstel in de Kamer zijn zal
Verdrukking der Polen.
In het Russische gouvernement Chelm, dat
door de regeering van het Czarenrijk van het
eigenlijke Polen is gescheiden, zijn op alle
spoorwegstations de Katholieke feestdagen
voor het bureau-personeel afgeschaft en door
Russisch-orthodoxe vervangen.
De weinige spoorwegbeambten van Poolsche
nationaliteit, die nog op deze spoorwegen
werkzaam zijn, worden binnenkort door Rus
sische verdrongen
Vrouwenbeweging in Noorwgeen.
Het Noorsche storthing (Tweede Kamer)
heeft een door de radicalen ingediend wetsont
werp verworpen, waarin werd voorgesteld, de
ministerambteri ook voor vrouwen toeganke
lijk te maken.
Het vorige jaar werd door het storthing een
grondwetswijziging aangenomen, waardoor de
staatsbeamten voor vrouwen worden openge
steld, met uitzondering van officiersbetrekkin,
gen, ministerposten en geestelijke bedienin
gen.
De voorvechtsters van de vrouwenbeweging
gaan echter zoover, dat ze zelfs de officiers-
posten aan de vrouwen willen zien toegewezen,
zegt de Msb.
Maar vooral vinden ze het ongehoord, dat een
vrouw geeu minister kan worden. Weliswaar
geven ze toe, dat er vooralsnog geen behoefte
aan vrouwelijke ministers Testaat, maar ze
meenen, dat de tijd spoedig zal komen, waarop
ze onontbeerlijk zijn.
Minister Abrahamsen verklaarde zich een
warm voorstander van het voorstel, om aan
vrouwen ook minister-portefeuilles te geven en
noemde het een natuurlijk gevolg van de po
litieke ontwikkeling in Noorwegen.
Het voorstel zou aan elke nieuwe storthing
worden voorgelegd, totdat men het eindelijk
zou aannemen.
Ondanks dit allea vond de storthing het ech
ter maar beter het voorstel te verwerpen.
In een slotartikel over Treub's ontwerp tot
invoering van een staatspensioen komt de
„Standaard" tot dit besluit:
„Heel de fout van zijn ontwerp zit in het
beperken van de bijdrage tot de dusgenaamd
behoeftigen en het daaraan verbinden van
het valsche begrip van rente.
Als ik rente heb te heffen, doet 't er niets
toe, of ik al dan niet behoeftig ben. Een mil-
lionnair, die 's jaars een halve ton heeft te
verteren, int zijn rente ook van het kleinste
stukje land dat hij bezit. Juist zooals 't met
pensioen staat. Een schatrijk ambtenaar die
uit 's lands dienst gaat, int zijn pensioen even
geregeld als de geringste ambtenaar.
Met rente of pensioen heeft behoeftigheid
niets uitstaande. Het zijn twee begrippen die
eikaar niet raken.
Ziedaar een nieuw gezichtspunt, waarop nog
door niemand gewezen is en dat toch eigenlijk
elkaar niet raken."
Zeer duidelijk toch wordt hierdoor aange
geven, waarom het malle ontwerp-Treub zoo
verkeerd en dus onaannemelijk is.
RIJKS- OP GEMEENTE-EIGENDOM.
In de laatst gehouden vergadering van den
Gemeenteraad van Harderwijk kwam een be
langrijke kwestie aan de orde.
Evenals vele gemeenten langs de Zuiderzee
houdt ook Harderwijk zich in de laatste jaren
bezig met het aanwinnen van land uit de Zui
derzee. De aldus productief gemaakte gronden
werpen een ruime rente af. Toch miste de ge,
meente de zekerheid of de gewonnen grond
Rijks- dan wel Gemeentegrond was. Uit een
thans van het Ministerie van Financiën ont
vangen schrijven blijkt, dat het Rijk deze gron
den als haar eigendom beschouwt en zelfs niet
bereid is tot verkoop. Alleen kunnen enkele
stukken in erfpacht worden afgestaan tegen
een billijken canon. Door echter de gronden in
erfpacht te nemen zou de gemeente van naar
vermeend eigendomsrecht op den grond afstand
doen
De raad besloot thans met de aanwinning
voert te gaan en legde in haar besluit vast,
dat deze aanwinning geschiedt om verzanding
van do haven te voorkomen
Fabrieksgeheim gestolen. Men meldt ons
uit Amsterdam: Tegen het einde van de vorige
week kwam de directeur van de Comm. Ven
nootschap „Limonia" in de Haarlemmer Hout
tuinen, de heer Koppel, tot de minder aange
name ontdekking dat een ijzeren kistje, dat
zich steeds op zijn kantoor bevond, plotseling
was verdwenen. In dit kistje bevonden zich noch
gelden noch geldswaardige papieren, doch uit
sluitend fabrieksgeheimen, procédés, en con
tracten. De recherche, die onmiddellijk met
het geval in kennis werd gesteld, stelde een
uitgebreid onderzoek in, doch tot nu toe zonder
eenig resultaat.
De Rommelpot. Men schrijft uit West-
Brabant aan de Tijd:,
Ge kent het toch, dit elementaire muziek
instrument, of laast ge zijn naam slechts in
Vondels onsterfelijk hekeldicht „Rommelpot
van 't Hanekot" en zaagt ge nooit het ding,
den rommelpot zelve?
Dan gaan we er een maken.
We nemen een Keulsch potje, zoo een, waarin
onze moeders de boter en soms ook wel het
zout bewaarden en spannen er een varkens
blaas over. Vooraf hebben we in de blaas een
gaatje gemaakt en daarin met een touwtje
stevig een riethalm van een paar decimeter
lengte bevestigd. Ziezoo, onze rommelpot is al
klaar.
Hoe hij bespeeld wordt?
Dat hadt ge in de vastenavonddagen op de
kleinere plaatsen van West-Brabant kunnen
leeren, hoewel het primitieve muziekinstru
ment ook hier elk jaar al meer uit de mode
gaat.
Hij was dan ook ten allen tijde en is nog
steeds carnavals-embleem; in de 363 andere da
gen van het jaar hoort of ziet ge hem niet.
Daar nadert een troepje jongens van een jaar
of tien, twaalf, allen m bonte vastenavond-
kleedij. De sitspapieren steken in blauw en
rood en groen en geel doen het goed bij de
gebloemd katoenen hansoppen, die door een
veelkleurige sjerp zijn omsingeld. Een van hen
houdt den rommelpot en wrijft in snelle be
weging met den vochtigen handpalm het riet,
dat hij stevig omkneld houdt.
De soepele blaas gaat op en neer.... om
hoog, omlaag.... al op, al neernu hoog,
dan laag.... en rom-rom-romrommelt
het snarend eentonig U1t den ronkenden rom,
melpot.
Ge begrijpt nu, waarom onze grootste hekel
dichter dit treiterende instrument koos, om zijn
tegenstanders te tenteeren, tot ze uit hun vel
dreigden te springen.
Rom-tom-romI rom-rom-rom! gaat het in-
tusschen monotoon voort als de gong-klank in
een Indische dessa of het dof gebons op een
hollen boomstam in een Ngerdorp, dat we op
menige tentoonstelling hooren konden.
En ondertusschen zingen klagelijk de overi
gen van den troep:
„Heel den dag met den rommelpot geloopen
En nog geen geld om brood te koopen."
Nu jokken ze echter wel een klein beetje,
want ze zijn hun ronde door het dorp pas be- j
gonnen, deze carnevalhouders, die het nuttige 1
met het aangename trachten te vereenigen.
en of ze straks hun opgehaalde centjes in brood j
zullen omzetten, staat nog te bezien. Daarge
laten, of deze kleinen in den tijd van oliebol
len en spekpannekoeken zoozeer 'naar brood
hunkeren zullen.
Al spoedig dan ook laten ze hun klagenden
en min oprechten deun varen voor een vroolij-
ker wijze. Want hoor, sneller rom-romt de
rommelpot en heller klinkt het luchtig en j
frisch
„Vrouwke, 't ia vastenavond,
'k Kom niet thuis voor 't avond;
Rom-rom-rom
En de pot is krom,
Boven in do schouwen,
Daar hangen de worsten met touwen;
't Scheepje, dat naar Holland vaart,
Dat brent ons goede Moeder mee,
Buurman, willen we wijken?
Buurman willen we strijken?
Strijk het zeiltje in den top,
Lang gezongen en niets gehad....
Snijd een stuk van 't varken z'n g-t."
Hoort ge 't? Straks vroegen ze „geld om
brood te koopen," de quasi-armoedzaaiers en nu
vragen ze er al spek bijEn nog wel 't
beste van het heele varken.
Als 't avond het heele dorp is doorgetrokken,
wordt de buit verdeeld. En 'k wed, dat ze geen
brood koopen voor de opgehaalde centen, de
kleine veinzaards, en ook zelfs geen ham. Maar
sigaretten koopen ze er voor, sigaretten met
bons, waaraan ze zich een roes rooken, om
'maar gauw bij de 12000ste bon, dus bij de
12000ste sigaret een fiets te hebben, 't Is
treurig
TWEEDE KAMER.
GEWISSELDE STUKKEN.
INKOMSTENBELASTING.
Verschenen is het Voorloopig Verslag be
treffende de Nota's van Wijzigingen ter zake
van het wetsontwerp tot heffing van een
Inkomstenbelasting, ingezonden bij brieven i
van 14 en 27 Januari 1914.
Zeer zou men het toejuichen indien de
minister bij de beantwoording van dit Voor
loop ig Verslag gelegenheid vond eene uit
zetting te geven van de financieele voor
uitzichten voor de naaste toekomst en van
de wijze, waarop de regeering in de dekking
van het bestaande tekort en van de uitgaven
voor de door haar aangekondigde maatregelen
denkt te voorzien.
Breedvoerig wraakte men de door den mi
nister gegeven becijfering van de verschil
lende categorieën aanslagen, en ook achtten
vele leden de na'dere argumentatie, dat de
dienst der registratie groefter geschiktheid
biedt voor de door den minister hem toege
dachte taak, allerminst overtuigend.
Onder meer bestreed men de bewering,
dat de inspecteur der registratie beter dan
de inspecteur der directe belastingen de in
komsten uit vermogen kan beoordeelen, ook
waar een bedrijf wordt uitgeoefend.
Opgemerkt werd o.a., dat kennis van de
vermogens veelal niet medebrengt weten
schap omtrent de inkomsten, uit vermogen
verkregen, en eenige leden maakten voorts
de opmerking dat de ervaring van de ambte
naren der directe belastingen een zooveel
beter inzicht geeft, wijl de inkomsten uit
bedrijf zooveel groot er zijn dan die uit ver
mogens.: berekend werd dat naar de gegevens
over 1911/12 de cijfers konden geacht wor
den te zijn resp. 800 en 805 millioeh gulden.
Ook op verschillende andere gronden werd
,s ministers stelsel van aanslagregeling be
streden. Sterk werd ook door vele leden be
twijfeld dat de door den minister voorge
stelde wijziging tot een zoo gering mogelijke
uitbreiding van personeel zou leiden.
Voorts vreesden vele leden van de door
den minister ge wens ch te regeling grooteren
omslag en moeite voor 'den belastingplich
tige, terwijl, haar hunne meening, aan die
regeling het groote principieel® bezwaar
kleeft, dat een ongelijkmatige behandeling
der aangiften is te verwachten.
Een niet geringe moeilijkheid werd geacht,
dat zij, wier vermogen ongeveer f 16.000 be
draagt, nu van den ambtenaar der registratie,
clan weer van dien der directe belastingen
hun aanslag zullen ontvangen en dat zij, wier
vermogen tot f 16.000 aangroeit, van de eene
administratie naar de andere zuliletn worden
overgebracht. Deze verandering van admi
nistratie werd voor den belastingplichtig© be
denkelijk geacht met het oog op de verschil
lende gevolgen, welk© aan de twee soorten
van aanslag o.a. wat de invordering be
treft zijn verbonden.
Tegenover 'de bestrijding, die 's ministers
stelsel ondervond, werd het door sommige
andere leden verdedigd.
Wat de zaak zelve betreft, weerspraken
deze leden, dat er aan de gegevens, welke den
ambtenaar der regis tratip ter beschikking
staan, geen groot belang zou zijn te hech
ten voor het onderzoek, dat hun ter bepa
ling van de inkomsten van belastingplichtigen
wordt opgedragen.
Bij zonderen nadruk legden deze leden onder
meer op het in de toelichting geschetst voor
deel voor de belastingplichtigen, die in de
vermogensbelasting worden aangeslagen,
slechts met één ambtenaar en met één biljet
te doen te hebben.
Ook meeende men, dat vele bezwaren te
gen het stelsel van den minister moesten weg
vallen als men bedacht dat een ieder die
het verlangt aangifte kan doen (art. 39) en
op verlangen van den aangever steeds eene
commissie van aanslag den aanslag vaststel?
(ark 66).
Met betrekking tot de navordering konden
vele leden er zich mede vereenigen, dat de
minister gehoor hed gegeven aan den geoefen-
den drang om de vordering betreffende te min
betaalde inkomstenbelasting gepaard te doen
gaan met oen verhooging en deze overeen
komstig de wet op de vermogensbelisting to
stellen op het viervoud van het bedrag van
den aanslag.
Intusschen wenschten verscheidene leden
een onderscheid te zien gemaakt tusschen
aangiften,welke opzettelijk valsch zijn op
gemaakt en die, welker onjuistheid niet aan
kwade trouw mag worden toegeschreven.
Sommige leden zouden de verhooging gaar
ne geheel uit het ontwerp geschrapt zien.
Andere leden kenden aan de bepaling ech
ter een groote preventieve kracht toe.
Eenige leden achtten het noodzakelijk om
nu ook een -bepaling op te nemen, ^plke
den belastingplichtige het recht geeft terug
te vorderen hetgeen hij, tengevolge van een
abusievelijk te hooge aangifte, te veal be
taalde.
Ten aanzien van het tarief voor naamlooze
vennootschappen, enz., had het algemeen be
vreemding gewekt, dat de regeering, het ta
rief vermeld in art. 35 van 2.75 op 5 pet
verhoogend, met geen enkel woord melding,
maakt van 'hare houding tegenover het door
de vorige regeering ingediende wetsontwerp,
dat tot strekking had, door opcentenheffing
op de van rechtspersonen geheven belasting
den financieelen nood der gemeenten te ver-
minderen. Door 's ministers wijziging wordt
cte hand gelegd op gelden, die evengemeld
wetsontwerp toedacht aan de gemeenten. Ge
vraagd werd, of de regeering voornemens is
dat wetsontwerp te handhaven. Trekt de re
geering zoo werd betoogd het w.o.
niet in dan zal een te zware last op de
naamL vennootschappen worden gelegd. Ver
valt het w.o. dan zal zulks een ernstige te
leurstelling zijn voor tal van gemeenten.
Verscheidene leden meenden dat bedoeld
wetsontwerp der vorige regeering ia geen
.gevaf mocht worden prijsgegeven.
Bij intrekking zou een noodregeling ton
behoeve van de gemeenten moeten wordeo
ontworpen.
Voorts nader in beschouwing tredend om
trent het voorstel om'het percentage der be
lasting tot 5 te verhoogen, verklaarden eenige
leden er niet mede te kunnen instemmen,
wijl bij hen te zeer woog het bezwaar, dat
eene dubbele belasting wordt geheven, door
de dividenden ook bij de aandeelhouders als
belastbaar inkomen uit vermogen worden aan
gemerkt.
Eenige leden hadden bezwaar de wijziging
goed te keuren, wijl ook de coöperatieve ver-
eenigingen er in betrokken zijn. Indirect
wordt h. i. aldus een zwaardere last gelegd op
een groot deel der bevolking, welks inko
men niet van dien omvang is, dat bij elke
Roman van Philip Laicus.
81.
Maar Irma vatte zulke gezegden steeds op
als aanvallen tegen de familie Willifred en
don brak de stox-m los. Zoo lang de majoor
thuis was, wist deze te rechter tijd sussend
tusschonbeide te komen, maar na het ver
trek van den majoor verviel dat en van teen
af kwam het niet zelden tot tooneelen tus-
scnen moeder en dochter, die 0p het kantje
af de grens raakten van hetgeen men zelfs
in degelijke burgerfamilies haast niet meer
voor geoorloofd houdt.
De oorlog had in de gezelschapekringen
der kleine garnizoensstad groote gapingen ge
maakt. Het gelieele corps officiwen met uit
zondering van een ouden kapitein, die de
aanvullingscompagnie commandeerde, stond
voor den vijand. Het grootste gedeelte van
den omliggende plattelandsadel behoorde tot
het leger als reserveofficier en was óók weg.
Het gevolg daarvan was, dat de achtergeble
venen zich meer aaneensloten en nauwer mot
elkaar bevriend werden.
Onder deze achtergeblevenen was ook de
eigenaar van een der schoonste riddergoede
ren in dit gedeelte van het koninkrijk, een
jBckfcre graaf Tschiparsky, die, zooals alle
^vorige leden van den adel, oppervlakkig
met majoor von Helmberg bekend was. Sinds
het uitbreken van den oorlog bevond zich ook
de eenige zoon van den graaf bij hem, een
jongeling van even twintig jaar, die anders
als hofjonker zich te Berlijn ophield. Sedert
echter de koning in het veld was en alle hof-
dignitarissen, die militairen waren, eveneens
elders noodzakelijker dingen hadden te ver
richten, was de hofhouding feitelijk ontbon
den en ontving de jonker onbepaald verlof,
dat hij van plan was door te brengen bij zyno
ouders.
Op die wijze leerde de jonge graaf Irma
kennen en hij vatte een levendige belang
stelling voor haar op; hij trachtte haar te
naderen en mevrouw von Helmberg legde
hem geen hinderpalen in den weg.
Zij scheen er in 't geheel geeu notitie vau
te nemen, maar zij dacht in stilte bii zich zel
ve, dat op die manier het beste een einde
zou komen aan de betrekking tusschen li-ma
en Egon. Deze zaak was haar te meèr wel
kom, daar de familie Tschiparsky zeer rijk
was. Dit was mevrouw von Helmberg te we
ten gekonmn toen zij betreffende de familie
i yoor2'?htig hier en daar aanklopte,
j óij kon uit liet gedrag van Irma niet recht
wijs worden. Die Tschiparsky scheen haar
aanvankelijk totaal onverschillig; zij sprak
met hem en gedroeg zich tegenover hem als
I tegenover ieder ander. Langzamerhand ver
anderde dit. Eerst schrikte Irma menigmaal
j plotseling wanneer Tschiparsky een of ander
woord door den toon meer deed uitkomen. Het
j was, alsof die toon haar deed ontstellen. Dan
keek zij hem, als zij meende, dat niemand op
;haar lette, lang van ter zijde aan en bleek
dan zóó verstrooid, alsof haar geest elders
vertoefde. Hare mama legde die verschijnse
len op haar eigen manier gunstig uit, en zelfs j
maakte zij eens, heel uit de verte, toespelin
gen op een echtverbintenis tusschen graaf j
Tschiparsky en Irma. Deze schude het hoofd
maar gaf geen antwoord. Zij zat een poosje i
te prakkizeeren, en zei toen, altijd nog in diep
gepeins verzonken, alsof zij in zich zelve
sprak: „Mij dunkt, ik heb dien naam al eens
vroeger gehoord
„Tschiparsky?" vroeg mevrouw von Helm
berg,
„Natuurlijk. Welken anders?"
Mevrouw von Helmberg was zeer in haar
schik, wanneer Irma van een naam sprak, dan
was het duidelijk dat zij daaronder geen an
der kan bedoelen dan den jongen graaf von
Tschiparsky.
„Mij dunkt, dat ik dien naam reeds meer
gehoord hehl" herhaalde zij peinzend.
„Misschien van papa,"
„Ook de toon zijner stem roept een herin
nering in mij wakker; zelfs zijn trekken
maar ik kan mij op 't oogenblik niet be
zinnen, waar ik hem
„De hofjonker vertoefde in de laatste ja
ren te Berlijn; de indruk kan derhalve nog
maar zeer nieuw zijn.
„Neen, neen," antwoordde Irma altijd nog
in gedachten verdiept: „het komt mij voor,
dat het al lang, zeer lang geleden is; het is
mii alles als een droom, en ik weet mjj niet
te bezinnen, wat eigenlijk aan dien schijn ten
grondslag ligt."
„Misschien 'n zekere sympathie," was de
barones glimlachend van meening.
„Neen, volstrekt niet!" hernam Irma snel.
- Ik weet het niet. maar ik voel eerder afkeer,
tegenzin.
„Zottinnetje!" mompelde de barones teleur
gesteld, „hoe kun je zoo zijn?"
Maar zij zou nog een geheel andere ontgoo
cheling beleven.
Eenige dagen daarna legde Tschiparsky we
derom een bezoek af en weder scheen het Ir
ma toe, alsof vage herinneringen in haar ont
waakten. Zij wilde en moest daaromtrent ze
kerheid hebben.
„Het komt mij voor, heer graaf," begon zij,
na hem weer een poos te hebben aangezien,
„dat wij elkaar reeds vroeger hebben ont
moet."
.Misschien toevallig," gaf Tschiparsky
daarop ten antwoord; „Ik kan het «lij niet
herinneren; maar ik zeg het toeval dank, het
welk mij het vleiende bewustzijn schonk, dat
u zieh eene ontmoeting met mij herinnert.
Misschien waart u in Berlijn; ik ben daar
sedert anderhalf jaar in dienst aan het hof.
„Neen, neen," hernam Irma, „het moet vele
jaren geleden zijn."
„Maar freule, vele jaren geleden waren wij
heiden nog kinderen!"
„Precies, dat is 't 'm juist; daarom kon ik
er niet opkomen. Ik kan het gemeenschappe
lijk aanrakingspunt niet vinden."
„Waart u misschien als kind te Wertkeim?
Ik was daar op het gymnasium."
Op het gymnasium te Wertheim! D5t was
alles wat Irma noodig had, om oude herinne
ringen weer levendig op te frisschen. Er rees
voor haren geest een tafereel oP. zóó frlsoh
en nieuw alsof zij het zooëven doorleefde.
„Maar, heer graaf," riep Irma, die onwille
keurig den aandrang volgde, „destijds had u
jrood haar!'
Graaf Tschiparsky kleurde tot achter de
ooren, nu zijn toiletgeheim zóó maar verklapt
werd en de barones, kregel wegens den lom
pen uitval, bewoog haar waaier met groote
ergernis, terwijl zij met de punt van haar
klein voetje op het bankje trommelde. Zij
wierp haar dochter een verontwaardigenden
blik toe, maar deze was nog verdiept m het
aanschouwen van den graaf en hare fonke
lende oogen deden de barones gissen, dat da
verkregen klaarheid een alles behalve gun-
stigen indruk teweegbracht.
„Dat is te zeggen," stotterde eindelijk graaf
Tschiparsky, mijn haren waren in mijn kind-
sehe jaren wat lichter van kleur, zooals men
'dat meer ziet; eigenlijk rood...."
„En u ontmoette eens een kleine bedelares,
die in elke hand een ei droeg
De barones zat als 't ware op gloeiende ko
len. Wat zou er nu nog komen?
Tschiparsky keek Irma aan; als kwam zij
uit de wolken gevallen. „Freule," zeide hij,
„ik bewonder uw geheugen; ik zon mij inder
daad niet herinneren, dat ik jaren geleden
een bedelkind heb ontmoet, dat eieren droeg."
„Het was een meisje; u stiet het onophoude
lijk met de punt van uw vinger en had pret
in de angstige wendingen, die het maakte
want zij kon zich niet verweren, daar ze in
elke hand immers een ei droeg
De gTaaf lachte gedwongen.
„Een onschuldige plagerij, heer graaf," was
de barones van gevoelen; „het verwondert
mii, dat Irma
„Eindelijk viel er een ei op den grond aan
stukken," vervolgde Irma, terwijl zij den hof
jonker, die nog altijd haar maar niet begreep,
met haar oogen scheen te willen doorhoren.