IRMA. Haagsche Brieven. BUITENLAND. BINNENLAND. Wat anderen zeggen. Leger en Vloot XXXVT. Vandaag is er aanleiding, om maar eens een opstel te wijden aan de Hoeren van het Bin nenhof, want aanstaanden Dinsdag komen ze er weer bijeen. Nog wel „in pleno", want zoowel de Eerste als de Tweede Kamer gaat weer aan het vergaderen. Do Eerste Kamer komt bijeen, om het restant van de begrootin gen af te doen. Begrootingen in Maart, het klinkt als een bespotting. Bijna is een vierde van het jaar 1911 alweer om en nog is men bezig, om te beraadslagen over uitgaven voor het dienstjaar 1914. "Hoe men het aan de departementen dit jaar gemaakt heeft, weet niemand heel precies. Heeft men er gewerkt met „voorloopige twaalfden"? Maar dat sys teem kent men in ons laad niet. Heeft men alles maar „op krediet" besteld? 't ls wel erg modern, maar ik geloof er niets van. Ik heb tenminste geen van ambtenaar-kennissen er over hooren mopperen, dat hij dit jaar nog geen salaris gebeurd had. En toch was er feitelijk en wettelijk geen geld voor. Men doet dus maar net, of er geen vuiltje aan de lucht is, m. a. w. men lapt do heele Sta,ten-Generaal eenvoudig aan zijn laars. Van nun budgetrecht komt niets meer terecht. Wat er ook aan de hand zou zijn, de Eerste Kamer zou er eenvoudig niet aan kunnen denken, om nu nog een hoofdstuk der Staats- begrooting te verwerpen. Hoe meer sociaal democraten er dus in de Volks vertegenwoor diging komen, hoe minder democratisch het er in het land naar toe gaat. Inderdaad zal niemand het kunnen tegenspreken, dat het eeuwig lange gezeur der roode heeren nu en vroeger de schuld is van het getreuzel met den bevrootingsarbeid. Jammer genoeg, dat hun praatwoede ook de andere partijen aansteekt. Intusschen zullen we dit klaaglied staken. Leggen we ons bij de feiten neer. De Eerste Kamer zal het met hare beraad slagingen niet te lang maken. Dat is trouwens maar goed ook, want de Tweede Kamer komt lenzeli'den dag bij elkaar. Wij hebben de heeren in lang niet gezien. Zij zullen wel Ui uk uitgerust zijn in de voorjaars vacantia an dus kunnen ze met frisscheu moed aan den slag trekken. Ik heb echfer zoo'n flauw vermoeden, dat ze weinig trek in de bezig heid hebben. En dat kan ik me best begrij pen. De heer Troelstra, mag in grootspraak al zeggen, dat hij zich „zoo lekker - als kip" gevoelt, onze vriend ,,De Roskam" teekende hem terecht als een kip in desolaten toe stand met de mooiste voeren uit zijn staart geplukt. De komende parlementaire werk zaamheden kunnen weinig roem aan den agi tator opleveren. Moet hij in de oppositie gaan? Straks misschien meehelpen, om Treub of Bertling of ïtambonnet te laten vallen? Het heele Ministerie in gevaar brengen? Het Mi nisterie van den Volkswil toch, Of moet hij door dik en dun deze Begee ring en hare plannen steunen? Wat zullen ir dan wel de roode kiezers van zeggen? ^Het Volk" gevoelt zich in den laats ten tijd illes behalve „lekker." Den ecnen dag schrijft een hoofdartikel, om zijn vrienden aan heb venstand te brengen, dat men nu wat koest moet zijn, dat men terwiile van het ftlgemeene kiesrecht bereid moet ziin een en ander onaangenaams te slikken; don an deren dag is de redactie bezig al vooruit al de schuld van het komende debacle op heb hoofd van dit Kabinet en tie Vrijzinnige Concentratie te schuiven. Verder gaat, het spreekt van zelf geen dag voorbij, dat niet den clericalen een behoorlijke por tie scheldwoorden naar het hoofd wordt ge worpen. De Vrijzinnige Concentratie voelt zich al evenmin op tiaar gemak. Ook zij heeft wei nig lust in de komende werkzaamheden. Toen op 6 Februari j.l. de kamer uiteenging, meen de haar president, dat hij al heel goedgun stig was door mede te deelen, dat zij in geen geval „vóór 10 Maart" opnieuw zou wor den bijeengeroepen. Nu is het ondertusschen al 17 Maart geworden. Haast heeft men niet. Het Opcentenplan, de Inkomstenbelasting, tPreub's rentemonstertje, de Vloot voor In- lie, brrr., de keuze is moeilijk. Toch zal men er aan moeten gelooven. Ik ben intusschen heel benieuwd naar de „regeling van werk zaamheden" van aanstaanden Dinsdag. De eerste dagen schijnt men voornemens te zijn door te brengen met afdeelingsonderzoek. Daarvoor zijn ten eerste een massa kleinere wetsontwerpen geschikt. En van de groote zijn er ook eenige door de departementen afgeleverd. Daar zijn de Wijziging van do Woningwet, het wetsontwerp betreffende het hooger landbouwonderwijs, do boven reeds genoemde opcentenwet en de ouderdomsren te. Met een en ander gaat allicht de heele week heen. Dan blijven er nog hoogstens acht normale vergaderdagen over, want op 12 April is het Paschen en in de Goede Week wordt meestal niet vergaderd. We kunnen er dus op rekenen, dat de Kamer op Vrijdag 3 April het Paaschrecès ingaat. De vraag is maar, of er werk is om die twee weken voor open bare vergadering vol te maken. Minister Bert- ling's ooilam is de Inkomstenbelasting. Die is het eerste aan de beurt. Behoort dat al thans te zijn. Bij het scheiden van de markt zei daaromtrent de heer Borgosius: „Wel kan ik nu reeds verklaren, dat het mijn voornemen is, om, indien de se li rif tel ij ke gedaehtewisse-, ling tijdig zal zijn afgeloopen, aan de Kamer voor te stellen de Inkomsten belasting nog vóór het Paaschrecès, liefst 200 spoedig mogelijk, in behandeling te ne men", (Hand. 6 Feb.) Ik spatiëerdo bier een zin. De hoer Presi dent moge al goede voornemens gehad heb ben, de beer Minister schiet niet al te best op. De Memorie van Antwoord is nog niet verschenen. Wanneer zal die komen? Den kelijk a.s. week. Dus op het uiterste nip pertje. Dan is de mondelinge behandeling „voldoende voorbereid", zooals het volgens de parlementaire vocabulaire heet. De heeren zullen echter zeker eenige dagen voor studie verlangen. Ze zullen het met den Zaterdag, Zondag' en Maandag a.s. dan denkelijk moeten doen, want de meerderheid zat „coüte que coüto" do geforceerde behandeling willen doordrijven. Wel wist men indertijd altijd heftig te protesteeren tegen het „afjakker systeem", maar nu men zelf regeeringspartij is, heeft men al aardig geleerd, de zweep over de paarden te leggen. De heer Minister van Financiën, die blijkbaar niet alleen een slordige, maar ook een langzame ik zeg niet: „luie" werker is, stuurt echter lee- lijk den boel in de war. Het zou mij niets verwonderen, a.ls hij zijn Paaschei niet verdient. Het onlangs versche nen „Voorloopig verslag" over zijn inkomsten belasting ziet er voor hem alles behalve vriendelijk uit. Zelfs de door hem in de Me morie van Toelichting gegeven berekeningen zijn niet onaangevochten gebleven. (Dit ten bewijze v.an mijn uitspraak hierboven, dat de beer Bertling „slordig" werkt.) En er zit één zwak punt in zijn voorstellen, waarmede hij m. i. heel wat „spul" zal krijgen. Men herinnere zich, dat deze Minister in zijn no ta van wijziging heeft voorgesteld, om de uitvoering van de nieuwe met grootendeels te leggen in de handen van de inspecteurs van de registratie. Zelf ambtenaar bij dat dienstvak geweest zijnde, heeft hij blijkbaar zijn oude liefde niet willen verloochenen. Maar tegen dit onzalige voornemen is een ware storm opgestoken. En terecht. Niet de mannen van de registratie, hoe verdienstelijke amb tenaren ook, maar die der directe belastin gen, zijn de eerstaangewezenen, om met de uitvoering der wet te worden belast. Zoo wilden het ook de voorgangers van dezen minister, die met ontwerpen-inkomstenbelas- ting zijn gekomen. In de eerste plaats de heer Mr. De Moester. De heer Mr. Kolkman heel't nadien opnieuw een uitvoering onder zoek ingesteld. En het gevolg was, dat hij ten slotte bleef in de lijn van zijn voorgan ger. Zoo sterk zelfs, dat hij schreef in zijne Memorie van Antwoord: „De ondergeteekende zou niet kunnen denken aanwijziging van zijn voorstel om de uitvoering der wet in haar geheel aan het dienstvak der directe belastingen op te dragen, en hij spreekt als zijne overtuiging uit, dat geen Minister na een onbe vooroordeeld onderzoek een ander voorstel zou hebben gedaan." Minister Bertling was echter zoodanig be- veroordeeld, dat hij zelfs in het geheel geen nader onderzoek heeft ingesteld. Hij durfde de wijziging wél aan en ontketende daarmede opnieuw den strijd tusschen de twee dienst vakken der registratie en der directebelas- tingen. Het is van harte te hopen, dat de Tweede Kamer liem op dien weg niet zal volgen. De grootste belangen der belastingbe talers staan bierbij op het. spel. Als de meer derheid niet heelemaal verpolitiekt met den Minister „door dik en dun" gaat, dan zal de Kamer den Minister dwingen, om dit voor nemen te laten varren. Maar dan is er heele maal geen sprake meer van, dat het ontwerp vóór Pasohen wordt afgedaan. Wat tenslotte niet erg is. Tusschen Paschen en Pinksteren is er nog tijds genoeg. En ander belangrijk werk is er toch niet gereed. 's Gravenhage, 15 Maart 1914. Een nieuw eiland. Volgens een door het Japanscho ministe rie van Binnenlandsche Zaken ontvangen bericht van den gouverneur der Bonin-groep werd door de „Hahajima Maroe" bevonden, dat op den 25en Januari j.l. op omstreeks 3 Engelsche mijlen afstands ten O. van het meest zuidelijke eiland van de Sulphur- groep een nieuw eiland uit de zee oprees, tengevolge van een onderzeesche uitbarsting op den 23en te voren. Volgens do laatste waarnemingen had het eiland eene hoogte van 1000 voet en een omtrek van om streeks 5 Engelsche mijlen. In 19Gt heef zich bij dezelfde groep een dergelijk verschijnsel voorgedaan. Toen daarnaar evenwel een onderzoek werd inge steld was bij de komst van den onderzoe- zocker, Sato, het eiland reeds voor een groot gedeelte verdwenen en staken nog slechts enkele rotspunten boven de zee uit. MGR. STBEICHER IN ONS LAND. De Romeinsche correspondent van De Maasbode heeft een bezoek gebracht aan den te Bome afgestapten Mgr. Henri St.rei- cher, titulair-bisschop van Tabarca en apos tolisch vicaris van Noord Victoria Nyanza. Z. D. H. is vergezeld door een viertal negers uit Oeganda. De correspondént kan mededeelen, dat èn Z. D. H. èn zijn donkerkleurig gevolg een bezoek aan Holland zullen brengen, bij wel ke gelegenheid de bisschop zeer zelfer wel gelegenheid zal zoeken veel over zijne mis sie te vertellen. Er werken zooveel Hol landers in Oeganda, dat het niet anders kan, of dit land moet vele belangstellenden ten onzent tellen 'en menigeen zal blijde zijn den bisschop eens te kunnen ontmoeten, aan wiens energie en talenten de Kerk in Centraal Afrika zooveel te danken heeft. Ook onder de vier zwarte afgezanten (zoo zegt de correspondent nog) mochten wij twee oude kennissen aantreffen in Stanis laus Mugwanya en Poekino, respectievelijk regent van het koninkrijk en chef van de provincie Budu. Eerstgenoemde is een zeer groot personage in zijn vaderland, door wiens handen alle belangrijke staatszaken gaan. Zelfs bier in Bome staat hij voortdurend met de hoofdstad Kampala in verbinding en brengt schier elke post hem een dik pak staatsstukken. Den tijd, dien hij niet aan het behartigen van deze belangrijke aangelegenheden hoeft te wijden, benut Sta nislaus voor het schrfj-ven van een boek over zijn Jeruzalemsche en Roomsche pel grimsreizen. Poekino is een niet minder belangrijke persoonlijkheid. In 1882, tijdens de wreed aardige Christenvervolging van koning Mwanga, verliet Poekino in allerijl, het dorp, waarvan hij hoofd was, en begaf hij zich naar de hoofdplaats, om openlijk zijn geloof in Christus te belijden en aldus met zijn broeders in het geloof het voorrecht van een marteldood deelachtig te worden. Inderdaad werd Poekino gegrepen, en, toen hij hard nekkig weigerde het Katholicisme af te zwe ren, veroordeeld levend verbrand te worden. Aan een gril des konings heeft de man het te wijten, dat het vonnis niet ten uitvoer werd gebracht; hadde dit niet plaats gehad, dan zou Poekino tegelijk verbrand zijn met dat honderdtal geloofshelden, welke reeds eerbiedwaardig zijn verklaard en van wie men hoopt, dat zij spoedig tot de eer der altaren zullen verheven worden. In de ontvangkamer van de procuratuur in de Via degli Artisti is een afbeelding gemaakt van de pyramide van levende men- schen, die in November 1885 op last van koning Mwanga aangestoken werd. Het was daar ook, dat ik Poekino terug zag en het was, toen zijn oog bij hot binnentreden op die afbeelding viel, alsof er zich een trek van diepe melancholie over zijn gezicht ver spreidde. Het verschil is dan ook wel groot: zege vierend martelaar in het paradijs of neger chef van het landschap Budu. De beide andere leden van de deputatie bestaan uit een prin3 van den bloede, Jo- zeph, neef van den tegenwoordigen koning, een intelligenten jongen man, die vloeiend Engelsch spreekt en een van de 17 kinde ren waarmede de echt van Stanislaus Mug wanya gezegend is. TEGEN DE WIJZIGING DER WO NINGWET. De gemeentebesturen van Amsterdam, Bot terdam en 's Gravenhage, hebben in een ge meenschappelijk adres aan de Tweede Ka mer betoogd, dat de wijziging der Woning wet het zelfbestuur der gemeenten, aantast, de gemeenten belemmert in behoorlijken stadsuitleg en verzoekt dat de Regeering, voorgelicht door lokale besturen hier te lan de, vollediger bepalingen, rekening houden de met de buitenlandsche wetgeving, ont- weroe. OPC ENTEN-GEESTDRIFT. Men zal zich herinneren, zegt Het Cen trum, hoe indertijd een zware storm op stak, toen de minister van Financiën in het Kabinet-Kuyper het plan opperde, om 5, zegge vijf, opcenten te heffen. Er maakte zich ook Rechts, maar voor al Links zulk een verzet openbaar, dat de heer Harte van zijn voornemen afzag. Toen trad een liberaal Kabinet op en wij kregen 10, zegge tien, opcenten. Van Links kwam niet meer zulk een ge weldige oppositie. Wel werd gespot en gehekeld, toen ook een Bechtsch minister van Financiën de op centen niet geheel missen kon, maar de spotters krijgen nu hun trekken thuis, want- de titularis van Financiën in het liuidige Kabinet wil de opcenten maar even tot 20, zegge twintig, verhoogen. Vijf opcenten vond men indertijd te veel, twintig opcenten aanvaardt men bijna met geestdrift. „Het geld moet er nu eenmaal wezen," zeggen de linksche bladen. Maar men zou het ook langs andoren weg kunnen krijgen, zooals de vorige regeering dan ook wenschte te doen. Het buitenland zou dan hebben meebe taald, terwijl nu alles neerkomt op onze eigen belastingplichtigen, die toch reeds zoo zwaar worden gedrukt. Maarvoor de liberale pers maakt dit blijkbaar niet veel uit. De vijf opcenten van minister Harte wa ren te erg. De twintig opcenten van minister Bert ling wil men duizendmaal sapristi! duizendmaal liever, dan een verhooging van het .Tarief, ten bate der schatkist Nieuwe netten. Men schrijft uit. Katwijk aan de Msb. In het met Pinsteren aanvangend haringseï- zoen zullen een tiental Katwijksche visschers en, naar wij vernemen, ook enkele uit Sche- veningen en Vlaardingen gaan visschen met met een nieuw soort netten, n.l. Fransche netten. Vroeger gebruikten de visschers uit sluitend Hollandsehe netten, die een lengte hadden. van 720 mazen en een breedte van 300 mazen. Zoolang met daarmede in 't begin van het seizoen in 't Noorden vischte, had men daarmede goede resultaten. Maar wanneer in October de visscherij zich verplaatste naar Zui delijk, op de Engelsche kust, dan vingen de Schotten meer dan onze Hollandsehe visschers. Men is toen verleden jaar Engelsche netten gaan gebruiken, die wel goedkooper, maar ook lichter waren, nauwere mazen, dunner garen en ook minder lang. Daar deze begrijpelijker wijze minder diep lagen, was de haringvangst grooter, daar deze visch in October hooger gaat. zwemmen. 't Is echter voor onze Hollandsehe visschers en ook voor de reeders een geluk geweest, dat het najaar van 1913 zulk prachtig kalm weer gaf, anders was er van de Engelsche vleten niet veel terecht gekomen. Voor ruw weer zijn ze te licht. De Fransche netten zijn echter het heele sei zoen door te gebruiken. Men heeft dan geen twee vleten noodig. De Fransche netten zijn van dezelfde maaswijdte en van hetzelfde garen als onze Hollandsehe netten. Alleen zijn ze in plaats van 720 maar 480 mazen lang. Deze netten kan men in 't begin van het seizoen gebruiken als Hollandsehe netten. Ze hangen dan 10 voet onder water; maar komt de visscherij in het najaar meer op de Engel sche kust. dan verandert men den afstand en deze wordt teruggebracht op 2 voet, zoodat de netten 8 voet naar boven komen. Men spaart zoodoende de kosten voor het Engelsche want uit; het Fransche is ook veel beter bestand tegen de in dien tijd heerschendo weergesteldheid. In de lengte van de vleet komt bovendien geen verandering. Heeft een visscher verleden jaar gevischt met 100 Hol landsehe netten, thans wordt hij dan toegerust' met 150 Fransche netten. „Iloe ze liegen." Eenigcn tijd geleden ontleenden wij aan de „Nieuwe Meerbode" een artikeltje van O sin ga, dat een waarschuwend woord bevatte aan da land- en tuinarbeiders. Daarop heeft de socialistische Volksstem, het roode scheldblaadje hier ter stede, vuur gevat en in termen, die dit krantje bij voor- keur gebruikt tegenover tegenstanders en dia precies het tegenovergestelde zijn van „parle mentaire uitdrukkingen" om geen er r woord te gebruiken antwoordt het op liet stukje an den neer üsinga. „Hoe ze liegen" prijkte boven dit fraaie stuk je, waartegen Osinga thans in de „Nieuwe Meerb." o.m. liet volgende opmerkt: „We merken aan „De Volksstem" op, dat er hoogstens sprake kan zijn van eene ver gissing. Met opzet, omdat we ons persoonlijk voor 't geschrevene aansprakelijk stelden, onder, teekenden we met den vollen naam. De door ons aangehaalde „citaten" kan men vinden in „Sociale Opstellen" van J. Huizinga, bldz. 183. Wij gebruikten ze, om in kort bestek te typeeren, wat 't N. V. V. inderdaad wil, en stelden dit tegenover 't verzwijgen van den klassenstrijd op den oprichtingsavond eener nieuwe afdeeling te Hillegom. Nu vermeldt De V oikstem een schrijven van Oudegeest, waarin deze ontkent, de bedoel de woorden gesproken te hebben en voegt er bij: „ook niet in dien geest." Best moge lijk, dat ze woordelijk niet juist zijn, maar dat ze zakelijk de volle waarheid bevatteD houden we staande. Ouomwonden is door het hoofdorgaan van het N. V. V. gezegd, zonder eenig protest van den heer Oudegeest: Wij betreuren, dat nu die neutraliteit ons in de schoenen wordt geschoven, terwijl we ons niet bewust zijn, ons ooit neutraal ver klaard te hebbenals wij het gedaan moch ten hebben, dan is dat heusch per ongeluk geschied. Anderen mogen neutraal zijn, wij niet. Wij voeren den strijd tegen de bezittende klasse, evengoed als de S. D. A. P. Uit het zelfde beginsel als deze.... De klassenstrijd is ons uitgangspunt...." (Aangehaald bij Smeenk „Voor het Socv ale Leven, bldz. 44). Is dit ook niet iewat „in „dien" geest"? Zeer terecht merkt dan de scligver nog op, dat de socialisten en speciaal de Volksstem niet de meest bevoegde en aangewezen perso nen zijn om anderen te verwijten, dat zij liegen. Laten zij liever de hand in eigen boezem ste ken en voordat zij tot anderen dergelijke ver wijten richten zorgen, dat zij zich niet schuldig maken aan hetgeen anderen ten onrechte w ordt aangewreven. GEBREK AAN KADER. In de „Nieuwe Courant" brent een inzen der de veelvuldige kazernebranden en mei name die te Ede in verband met een geest van gemopper en lusteloosheid, die er zou heer. schen onder het kader, tengevolge van het te kort aan personeel. Daardoor moeten de ba. schikbare onder-officieren veel meer dienst doen dan anders, wil men de opleiding niet la ten lijden. Iedere chef moet nu geen gelegen heid ongebruikt laten om het onderwijzend personeel te verlichten. Dit werd dan ook ingezien en toegepast doo» verschillende compagnies-commandanten, dia het groote belang van het, zooveel mogelijk als de opleiding toeliet, sparen van de krachten FEU ILL ET O N. 37 Roman van Philip Laicos. De menechen kenden zoowel de ba rones en Irma alsook de kamenier en zagen >r dus geen bezwaar in, de barones onder couvert een briefje te zenden met de mede- ieeling, dat de freule tweehonderd exempla ren van bijgaanden tekst had besteld te doen drukken, die haar met de rekening moesten gezonden worden. Zü zou binnenkort terug komen om haar adres, dat nog niet was inge vuld, op te geven. De barones scheurde het couvert open en ontvouwde de volgende circulaire: „Zeer geachte mevrouw! Do welwillendheid mij door UEd. betoond in den korten tijd van onzen maatschappe- Üjken omgang, geeft mij den moed, in uiterst onaangenamen toestand een verzoek tot UEd. te richten. Ik ben opgevoed in een houtvestersgezin, hetwelk ik onuitspre kelijke dankbaarheid ben verschuldigd. Tengevolge van een omstandigheid, te pijn lijk om hier nader te verklaren, heeft mijn pleegvader op een leeftijd, waarin men niet uneer een nieuw beroep aanvaardt, terwijl lijn eenige zoon, mijn verloofde, te veld voor den vijand staat, zonder eigen schuld hoegenaamd, de betrekking verloren, dio hem een onbezorgden ouden dag scheen te beloven. In dezen staat van zaken acht ik het mijn heiligsten plicht, mijn pleegvader bij te springen en alles in het werk te stel len, wat ik vermag om althans stoffelijken nood van hem verwijderd te houden. Ik verzoek UEd. beleefd, mij in het vervullen van dien plicht te ondersteunen, door het doen toekomen van arbeid. Dank bebbe de zorg dezer edele familie, waardoor ik be dreven ben in alle fijne en grove handwer ken; met blijdschap en hartelijken dank on derwerp ik mij aan allerlei arbeid, die UEd. zoo goed zult zijn mij toe te vertruwen. Bestellingen verzoek ik vriendelijk te adres seren aan mijn woning Met verschuldigde boogachtig, Irma, freule von Helmberg." De barones meende een flauwte te zullen krijgen, toen zij de circulaire had gelezen. Hare dochter wilde niet alleen naaien, piano les geven of iets van dien; neen, zij bood zich aan de fijne kringen van Reichenfeld aan ook om te wassehen, te strijken, te schrobben en te schuren en dat nog wel met volle onder- teekening van haren naam. Dat was immers totaal onmogelijkhet was klinkklare dwaasheid! Neen, het was klaarblijkelijk berekening, duivelachtige boos heid. Na zich eenigszins te hebben hersteld, stuur de zij hare kamenier naar den drukker met een kaartje, waarop slechts stond geschre ven: Wanneer mijne dochter ten uwent komt, verzoek ik u baar naar mij te zenden. De circulaire heb ik voorloopig behouden. Na verloop van een paar uur verscheen dan ook wederom Irma, doch ditmaal niet met gebogen houding; ia. men kon zeggen, dat iets uitdagends in haren blik lag. j Dit merkte nochtans de barones in 'het eer ste oogenblik barer verontwaardiging, toen Irma vóór haar stond, geenszins op. Integen deel, zij snelde naar de schrijftafel, waarop het noodlottige stuk papier lag. „Jij gaat naar je kamer," zeide de barones met een stem, trillend van toorn, „en heb het hart niet die zonder miin verlof te verlaten. Ik zal papa in kennis stellen van je gedrag." „Ik weet niet wat u wilt, mevrouw", gaf Irma ten antwoord. „Dat zal ik je zeggen," riep de barones al driftiger. „Wat beteekent deze gekheid1?" Dit zeggende hield zij Irma bet bewuste geschrift voor oogen. „Wanneer n mij dit papier laat zien, be teekent zulks, dat u het heeft onderschept: ik heb den drukker, dan ook reeds gezegd, wat ik van zulk een handelwijze dacht. Overigens heeft hij reeds een nieuwe circulaire, die hij u niet meer zal uitleveren." „Wat?! Je waagt het.... tegen mijn uit drukkelijk bevel in „U vergeet, mevrouw, dat ik, na het voor gevallene, tot de Willibehoor en slechts van hen bevelen aanneem." ,Dan heb je het recht niet den naam van je vader te onteeren." „Kan die nog verder onteerd worden? vroeg Irma, zich uitrekkend en haar moeder met gloeiende blikken aankijkend, „nu nog, nadat de eigen vrouw mijns vaders hem de hel der schandelijkste ondankbaarheid om den hals heeft gehangen?" „Meid!" riep de barones bleek van woede, „men moest je laten geeselen!" Irma keerde zich om en verliet kamer en huis. De barones was buiten zich zelve. Zulk een openlijke trotseering, een vormelijk verzet te- gen een direct strengelijk bevel was baar nog nooit voorgekomen. Daarbij droegen de woorden zóó zeer den stempel van weerspan- nigheid, bet gebaar van Irma was van zulk een ongehoorden beleedigenden aard, dat het de barones 6ebier onmogelijk werd. den toe stand te overzien. Nu lag ze knarsetandend in een fauteuil, met hare kleine hand gebald, dan weer rende zij woedend de kamer op en neer en verwenschte den dag, waarop de ma joor haar naar huis had gehaald^ en waarop zij Irma weergevonden had. Eindelijk be daarde die overmaat van drift en de barones herinnerde zich, dat zij als moeder toch rech ten over Irma moest hebben en het haar mo gelijk moest zijn, Irma af te houden van dwaasheden, welke haren naam aan allerlei boosaardige uitingen zou blootstellen. Zij schreef daarom een brief van veertien blad zijden, waarin zij het gedrag van Irma in de zwartste kleuren afschilderde, aan haren man en verzocht hem daarin beslist tegen over hare dochter op te treden. Wanneer de circulaires werden rondgezonden, schreef zij baren man, zon zij niet meer te Reichenfeld blijven, maar zich naar buiten of naar een badplaats zou begeven. Daar het bataljon jagers zich nog altijd op zijn oude standplaats bevond, kwam de brief zeer vlug op zijn bestemming en werd zeer spoedig beantwoord. Het antwoord was evenwel heel wat korter dan haar schrijven en behelsde slechts, dat de majoor Irma schreven had en dat de circulaires wel niet zonden verzonden worden, als ze nog niet rondgestuurd waren. Overigens verzocht hij opheldering omtrent twee dingen, die uit haar schrijven niet bleken: eerstens, hoe het kwam dat de vorst den houtveste#, met wiea hij steeds zooveel had opgehad, had ontslagen en waarom heel de wrok van Irma daarover zich nu juist tegen haar keerde? Daar zij met den drukker overeengekomen, was, dat deze de bestelde circulaires niet zou afleveren dan na verloop van een week, was zij althans betreffende dit schandaal gerust. Het beantwoorden dier twee vragen daar* entegen baarde nogal zorg, toen zij zich aan het schrijven van den brief zette. De barones voelde, dat het eigenlijk beter ware geweest, als alles een anderen keer had genomen. En het onpleizierige van de geheele geschiedenis was: hoe zeer zij ook zocht naar de aanlei ding van het geheele verloop, zij vond dl» telkens in zich zelve; wat anderen hadden ge daan, was steeds het gevolg van hare eigen handelingen. Kortom, zij gevoelde zich zee» onbehaaglijk, was ontevreden op zich zelv» en ten slotte eindigde de brief met de open hartige verklaring, dat zü niets meer steek houdends wist aan te voeren. (Wordt vervolgd^ NIEUWE HAARLE/V\SCHE COURANT

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 5