IRMA.
Haagsche Brieven.
BUITENLAND.
BINNENLAND.
Wat anderen zeggen.
Leger en Vloot
XXXVT.
Vandaag is er aanleiding, om maar eens een
opstel te wijden aan de Hoeren van het Bin
nenhof, want aanstaanden Dinsdag komen ze
er weer bijeen. Nog wel „in pleno", want
zoowel de Eerste als de Tweede Kamer gaat
weer aan het vergaderen. Do Eerste Kamer
komt bijeen, om het restant van de begrootin
gen af te doen. Begrootingen in Maart, het
klinkt als een bespotting. Bijna is een vierde
van het jaar 1911 alweer om en nog is men
bezig, om te beraadslagen over uitgaven voor
het dienstjaar 1914. "Hoe men het aan de
departementen dit jaar gemaakt heeft, weet
niemand heel precies. Heeft men er gewerkt
met „voorloopige twaalfden"? Maar dat sys
teem kent men in ons laad niet. Heeft men
alles maar „op krediet" besteld? 't ls wel
erg modern, maar ik geloof er niets van. Ik
heb tenminste geen van ambtenaar-kennissen
er over hooren mopperen, dat hij dit jaar
nog geen salaris gebeurd had. En toch was
er feitelijk en wettelijk geen geld voor.
Men doet dus maar net, of er geen vuiltje
aan de lucht is, m. a. w. men lapt do heele
Sta,ten-Generaal eenvoudig aan zijn laars. Van
nun budgetrecht komt niets meer terecht.
Wat er ook aan de hand zou zijn, de Eerste
Kamer zou er eenvoudig niet aan kunnen
denken, om nu nog een hoofdstuk der Staats-
begrooting te verwerpen. Hoe meer sociaal
democraten er dus in de Volks vertegenwoor
diging komen, hoe minder democratisch het
er in het land naar toe gaat. Inderdaad zal
niemand het kunnen tegenspreken, dat het
eeuwig lange gezeur der roode heeren nu
en vroeger de schuld is van het getreuzel
met den bevrootingsarbeid.
Jammer genoeg, dat hun praatwoede ook
de andere partijen aansteekt.
Intusschen zullen we dit klaaglied staken.
Leggen we ons bij de feiten neer.
De Eerste Kamer zal het met hare beraad
slagingen niet te lang maken. Dat is trouwens
maar goed ook, want de Tweede Kamer komt
lenzeli'den dag bij elkaar. Wij hebben de
heeren in lang niet gezien. Zij zullen wel
Ui uk uitgerust zijn in de voorjaars vacantia
an dus kunnen ze met frisscheu moed aan
den slag trekken. Ik heb echfer zoo'n flauw
vermoeden, dat ze weinig trek in de bezig
heid hebben. En dat kan ik me best begrij
pen. De heer Troelstra, mag in grootspraak
al zeggen, dat hij zich „zoo lekker - als kip"
gevoelt, onze vriend ,,De Roskam" teekende
hem terecht als een kip in desolaten toe
stand met de mooiste voeren uit zijn staart
geplukt. De komende parlementaire werk
zaamheden kunnen weinig roem aan den agi
tator opleveren. Moet hij in de oppositie gaan?
Straks misschien meehelpen, om Treub of
Bertling of ïtambonnet te laten vallen? Het
heele Ministerie in gevaar brengen? Het Mi
nisterie van den Volkswil toch,
Of moet hij door dik en dun deze Begee
ring en hare plannen steunen? Wat zullen
ir dan wel de roode kiezers van zeggen?
^Het Volk" gevoelt zich in den laats ten tijd
illes behalve „lekker." Den ecnen dag schrijft
een hoofdartikel, om zijn vrienden aan
heb venstand te brengen, dat men nu wat
koest moet zijn, dat men terwiile van het
ftlgemeene kiesrecht bereid moet ziin een
en ander onaangenaams te slikken; don an
deren dag is de redactie bezig al vooruit
al de schuld van het komende debacle op
heb hoofd van dit Kabinet en tie Vrijzinnige
Concentratie te schuiven. Verder gaat,
het spreekt van zelf geen dag voorbij,
dat niet den clericalen een behoorlijke por
tie scheldwoorden naar het hoofd wordt ge
worpen.
De Vrijzinnige Concentratie voelt zich al
evenmin op tiaar gemak. Ook zij heeft wei
nig lust in de komende werkzaamheden. Toen
op 6 Februari j.l. de kamer uiteenging, meen
de haar president, dat hij al heel goedgun
stig was door mede te deelen, dat zij in geen
geval „vóór 10 Maart" opnieuw zou wor
den bijeengeroepen. Nu is het ondertusschen
al 17 Maart geworden. Haast heeft men niet.
Het Opcentenplan, de Inkomstenbelasting,
tPreub's rentemonstertje, de Vloot voor In-
lie, brrr., de keuze is moeilijk. Toch zal men
er aan moeten gelooven. Ik ben intusschen
heel benieuwd naar de „regeling van werk
zaamheden" van aanstaanden Dinsdag. De
eerste dagen schijnt men voornemens te zijn
door te brengen met afdeelingsonderzoek.
Daarvoor zijn ten eerste een massa kleinere
wetsontwerpen geschikt. En van de groote
zijn er ook eenige door de departementen
afgeleverd. Daar zijn de Wijziging van do
Woningwet, het wetsontwerp betreffende het
hooger landbouwonderwijs, do boven reeds
genoemde opcentenwet en de ouderdomsren
te. Met een en ander gaat allicht de heele
week heen.
Dan blijven er nog hoogstens acht normale
vergaderdagen over, want op 12 April is
het Paschen en in de Goede Week wordt
meestal niet vergaderd. We kunnen er dus op
rekenen, dat de Kamer op Vrijdag 3 April
het Paaschrecès ingaat. De vraag is maar,
of er werk is om die twee weken voor open
bare vergadering vol te maken. Minister Bert-
ling's ooilam is de Inkomstenbelasting. Die
is het eerste aan de beurt. Behoort dat al
thans te zijn. Bij het scheiden van de markt
zei daaromtrent de heer Borgosius:
„Wel kan ik nu reeds verklaren, dat het
mijn voornemen is, om, indien de
se li rif tel ij ke gedaehtewisse-,
ling tijdig zal zijn afgeloopen,
aan de Kamer voor te stellen de Inkomsten
belasting nog vóór het Paaschrecès, liefst
200 spoedig mogelijk, in behandeling te ne
men", (Hand. 6 Feb.)
Ik spatiëerdo bier een zin. De hoer Presi
dent moge al goede voornemens gehad heb
ben, de beer Minister schiet niet al te best
op. De Memorie van Antwoord is nog niet
verschenen. Wanneer zal die komen? Den
kelijk a.s. week. Dus op het uiterste nip
pertje. Dan is de mondelinge behandeling
„voldoende voorbereid", zooals het volgens
de parlementaire vocabulaire heet. De heeren
zullen echter zeker eenige dagen voor studie
verlangen. Ze zullen het met den Zaterdag,
Zondag' en Maandag a.s. dan denkelijk moeten
doen, want de meerderheid zat „coüte que
coüto" do geforceerde behandeling willen
doordrijven. Wel wist men indertijd altijd
heftig te protesteeren tegen het „afjakker
systeem", maar nu men zelf regeeringspartij
is, heeft men al aardig geleerd, de zweep
over de paarden te leggen. De heer Minister
van Financiën, die blijkbaar niet alleen een
slordige, maar ook een langzame ik zeg
niet: „luie" werker is, stuurt echter lee-
lijk den boel in de war.
Het zou mij niets verwonderen, a.ls hij zijn
Paaschei niet verdient. Het onlangs versche
nen „Voorloopig verslag" over zijn inkomsten
belasting ziet er voor hem alles behalve
vriendelijk uit. Zelfs de door hem in de Me
morie van Toelichting gegeven berekeningen
zijn niet onaangevochten gebleven. (Dit ten
bewijze v.an mijn uitspraak hierboven, dat de
beer Bertling „slordig" werkt.) En er zit
één zwak punt in zijn voorstellen, waarmede
hij m. i. heel wat „spul" zal krijgen. Men
herinnere zich, dat deze Minister in zijn no
ta van wijziging heeft voorgesteld, om de
uitvoering van de nieuwe met grootendeels
te leggen in de handen van de inspecteurs
van de registratie. Zelf ambtenaar bij dat
dienstvak geweest zijnde, heeft hij blijkbaar
zijn oude liefde niet willen verloochenen. Maar
tegen dit onzalige voornemen is een ware
storm opgestoken. En terecht. Niet de mannen
van de registratie, hoe verdienstelijke amb
tenaren ook, maar die der directe belastin
gen, zijn de eerstaangewezenen, om met de
uitvoering der wet te worden belast. Zoo
wilden het ook de voorgangers van dezen
minister, die met ontwerpen-inkomstenbelas-
ting zijn gekomen. In de eerste plaats de
heer Mr. De Moester. De heer Mr. Kolkman
heel't nadien opnieuw een uitvoering onder
zoek ingesteld. En het gevolg was, dat hij
ten slotte bleef in de lijn van zijn voorgan
ger. Zoo sterk zelfs, dat hij schreef in zijne
Memorie van Antwoord:
„De ondergeteekende zou niet kunnen
denken aanwijziging van zijn voorstel om
de uitvoering der wet in haar geheel aan
het dienstvak der directe belastingen op te
dragen, en hij spreekt als zijne overtuiging
uit, dat geen Minister na een onbe
vooroordeeld onderzoek een
ander voorstel zou hebben gedaan."
Minister Bertling was echter zoodanig be-
veroordeeld, dat hij zelfs in het geheel geen
nader onderzoek heeft ingesteld. Hij durfde
de wijziging wél aan en ontketende daarmede
opnieuw den strijd tusschen de twee dienst
vakken der registratie en der directebelas-
tingen. Het is van harte te hopen, dat de
Tweede Kamer liem op dien weg niet zal
volgen. De grootste belangen der belastingbe
talers staan bierbij op het. spel. Als de meer
derheid niet heelemaal verpolitiekt met den
Minister „door dik en dun" gaat, dan zal de
Kamer den Minister dwingen, om dit voor
nemen te laten varren. Maar dan is er heele
maal geen sprake meer van, dat het ontwerp
vóór Pasohen wordt afgedaan. Wat tenslotte
niet erg is. Tusschen Paschen en Pinksteren
is er nog tijds genoeg. En ander belangrijk
werk is er toch niet gereed.
's Gravenhage, 15 Maart 1914.
Een nieuw eiland.
Volgens een door het Japanscho ministe
rie van Binnenlandsche Zaken ontvangen
bericht van den gouverneur der Bonin-groep
werd door de „Hahajima Maroe" bevonden,
dat op den 25en Januari j.l. op omstreeks
3 Engelsche mijlen afstands ten O. van het
meest zuidelijke eiland van de Sulphur-
groep een nieuw eiland uit de zee oprees,
tengevolge van een onderzeesche uitbarsting
op den 23en te voren. Volgens do laatste
waarnemingen had het eiland eene hoogte
van 1000 voet en een omtrek van om
streeks 5 Engelsche mijlen.
In 19Gt heef zich bij dezelfde groep een
dergelijk verschijnsel voorgedaan. Toen
daarnaar evenwel een onderzoek werd inge
steld was bij de komst van den onderzoe-
zocker, Sato, het eiland reeds voor een groot
gedeelte verdwenen en staken nog slechts
enkele rotspunten boven de zee uit.
MGR. STBEICHER IN ONS LAND.
De Romeinsche correspondent van De
Maasbode heeft een bezoek gebracht aan
den te Bome afgestapten Mgr. Henri St.rei-
cher, titulair-bisschop van Tabarca en apos
tolisch vicaris van Noord Victoria Nyanza.
Z. D. H. is vergezeld door een viertal
negers uit Oeganda.
De correspondént kan mededeelen, dat èn
Z. D. H. èn zijn donkerkleurig gevolg een
bezoek aan Holland zullen brengen, bij wel
ke gelegenheid de bisschop zeer zelfer wel
gelegenheid zal zoeken veel over zijne mis
sie te vertellen. Er werken zooveel Hol
landers in Oeganda, dat het niet anders kan,
of dit land moet vele belangstellenden ten
onzent tellen 'en menigeen zal blijde zijn
den bisschop eens te kunnen ontmoeten,
aan wiens energie en talenten de Kerk in
Centraal Afrika zooveel te danken heeft.
Ook onder de vier zwarte afgezanten (zoo
zegt de correspondent nog) mochten wij
twee oude kennissen aantreffen in Stanis
laus Mugwanya en Poekino, respectievelijk
regent van het koninkrijk en chef van de
provincie Budu. Eerstgenoemde is een zeer
groot personage in zijn vaderland, door
wiens handen alle belangrijke staatszaken
gaan.
Zelfs bier in Bome staat hij voortdurend
met de hoofdstad Kampala in verbinding
en brengt schier elke post hem een dik
pak staatsstukken. Den tijd, dien hij niet
aan het behartigen van deze belangrijke
aangelegenheden hoeft te wijden, benut Sta
nislaus voor het schrfj-ven van een boek
over zijn Jeruzalemsche en Roomsche pel
grimsreizen.
Poekino is een niet minder belangrijke
persoonlijkheid. In 1882, tijdens de wreed
aardige Christenvervolging van koning
Mwanga, verliet Poekino in allerijl, het dorp,
waarvan hij hoofd was, en begaf hij zich
naar de hoofdplaats, om openlijk zijn geloof
in Christus te belijden en aldus met zijn
broeders in het geloof het voorrecht van een
marteldood deelachtig te worden. Inderdaad
werd Poekino gegrepen, en, toen hij hard
nekkig weigerde het Katholicisme af te zwe
ren, veroordeeld levend verbrand te worden.
Aan een gril des konings heeft de man het
te wijten, dat het vonnis niet ten uitvoer
werd gebracht; hadde dit niet plaats gehad,
dan zou Poekino tegelijk verbrand zijn met
dat honderdtal geloofshelden, welke reeds
eerbiedwaardig zijn verklaard en van wie
men hoopt, dat zij spoedig tot de eer der
altaren zullen verheven worden.
In de ontvangkamer van de procuratuur
in de Via degli Artisti is een afbeelding
gemaakt van de pyramide van levende men-
schen, die in November 1885 op last van
koning Mwanga aangestoken werd. Het was
daar ook, dat ik Poekino terug zag en het
was, toen zijn oog bij hot binnentreden op
die afbeelding viel, alsof er zich een trek
van diepe melancholie over zijn gezicht ver
spreidde.
Het verschil is dan ook wel groot: zege
vierend martelaar in het paradijs of neger
chef van het landschap Budu.
De beide andere leden van de deputatie
bestaan uit een prin3 van den bloede, Jo-
zeph, neef van den tegenwoordigen koning,
een intelligenten jongen man, die vloeiend
Engelsch spreekt en een van de 17 kinde
ren waarmede de echt van Stanislaus Mug
wanya gezegend is.
TEGEN DE WIJZIGING DER WO
NINGWET.
De gemeentebesturen van Amsterdam, Bot
terdam en 's Gravenhage, hebben in een ge
meenschappelijk adres aan de Tweede Ka
mer betoogd, dat de wijziging der Woning
wet het zelfbestuur der gemeenten, aantast,
de gemeenten belemmert in behoorlijken
stadsuitleg en verzoekt dat de Regeering,
voorgelicht door lokale besturen hier te lan
de, vollediger bepalingen, rekening houden
de met de buitenlandsche wetgeving, ont-
weroe.
OPC ENTEN-GEESTDRIFT.
Men zal zich herinneren, zegt Het Cen
trum, hoe indertijd een zware storm op
stak, toen de minister van Financiën in het
Kabinet-Kuyper het plan opperde, om 5,
zegge vijf, opcenten te heffen.
Er maakte zich ook Rechts, maar voor
al Links zulk een verzet openbaar, dat
de heer Harte van zijn voornemen afzag.
Toen trad een liberaal Kabinet op en wij
kregen 10, zegge tien, opcenten.
Van Links kwam niet meer zulk een ge
weldige oppositie.
Wel werd gespot en gehekeld, toen ook
een Bechtsch minister van Financiën de op
centen niet geheel missen kon, maar de
spotters krijgen nu hun trekken thuis, want-
de titularis van Financiën in het liuidige
Kabinet wil de opcenten maar even tot 20,
zegge twintig, verhoogen.
Vijf opcenten vond men indertijd te veel,
twintig opcenten aanvaardt men bijna met
geestdrift.
„Het geld moet er nu eenmaal wezen,"
zeggen de linksche bladen.
Maar men zou het ook langs andoren weg
kunnen krijgen, zooals de vorige regeering
dan ook wenschte te doen.
Het buitenland zou dan hebben meebe
taald, terwijl nu alles neerkomt op onze
eigen belastingplichtigen, die toch reeds
zoo zwaar worden gedrukt.
Maarvoor de liberale pers maakt dit
blijkbaar niet veel uit.
De vijf opcenten van minister Harte wa
ren te erg.
De twintig opcenten van minister Bert
ling wil men duizendmaal sapristi!
duizendmaal liever, dan een verhooging van
het .Tarief, ten bate der schatkist
Nieuwe netten. Men schrijft uit. Katwijk
aan de Msb.
In het met Pinsteren aanvangend haringseï-
zoen zullen een tiental Katwijksche visschers
en, naar wij vernemen, ook enkele uit Sche-
veningen en Vlaardingen gaan visschen met
met een nieuw soort netten, n.l. Fransche
netten. Vroeger gebruikten de visschers uit
sluitend Hollandsehe netten, die een lengte
hadden. van 720 mazen en een breedte van 300
mazen. Zoolang met daarmede in 't begin van
het seizoen in 't Noorden vischte, had men
daarmede goede resultaten. Maar wanneer in
October de visscherij zich verplaatste naar Zui
delijk, op de Engelsche kust, dan vingen de
Schotten meer dan onze Hollandsehe visschers.
Men is toen verleden jaar Engelsche netten
gaan gebruiken, die wel goedkooper, maar ook
lichter waren, nauwere mazen, dunner garen
en ook minder lang. Daar deze begrijpelijker
wijze minder diep lagen, was de haringvangst
grooter, daar deze visch in October hooger
gaat. zwemmen.
't Is echter voor onze Hollandsehe visschers
en ook voor de reeders een geluk geweest, dat
het najaar van 1913 zulk prachtig kalm weer
gaf, anders was er van de Engelsche vleten
niet veel terecht gekomen. Voor ruw weer zijn
ze te licht.
De Fransche netten zijn echter het heele sei
zoen door te gebruiken. Men heeft dan geen
twee vleten noodig. De Fransche netten zijn
van dezelfde maaswijdte en van hetzelfde
garen als onze Hollandsehe netten. Alleen zijn
ze in plaats van 720 maar 480 mazen lang.
Deze netten kan men in 't begin van het
seizoen gebruiken als Hollandsehe netten. Ze
hangen dan 10 voet onder water; maar komt
de visscherij in het najaar meer op de Engel
sche kust. dan verandert men den afstand en
deze wordt teruggebracht op 2 voet, zoodat de
netten 8 voet naar boven komen.
Men spaart zoodoende de kosten voor het
Engelsche want uit; het Fransche is ook veel
beter bestand tegen de in dien tijd heerschendo
weergesteldheid. In de lengte van de vleet
komt bovendien geen verandering. Heeft een
visscher verleden jaar gevischt met 100 Hol
landsehe netten, thans wordt hij dan toegerust'
met 150 Fransche netten.
„Iloe ze liegen."
Eenigcn tijd geleden ontleenden wij aan de
„Nieuwe Meerbode" een artikeltje van O sin ga,
dat een waarschuwend woord bevatte aan da
land- en tuinarbeiders.
Daarop heeft de socialistische Volksstem,
het roode scheldblaadje hier ter stede, vuur
gevat en in termen, die dit krantje bij voor-
keur gebruikt tegenover tegenstanders en dia
precies het tegenovergestelde zijn van „parle
mentaire uitdrukkingen" om geen er r
woord te gebruiken antwoordt het op liet
stukje an den neer üsinga.
„Hoe ze liegen" prijkte boven dit fraaie stuk
je, waartegen Osinga thans in de „Nieuwe
Meerb." o.m. liet volgende opmerkt:
„We merken aan „De Volksstem" op, dat
er hoogstens sprake kan zijn van eene ver
gissing.
Met opzet, omdat we ons persoonlijk voor
't geschrevene aansprakelijk stelden, onder,
teekenden we met den vollen naam.
De door ons aangehaalde „citaten" kan
men vinden in „Sociale Opstellen" van J.
Huizinga, bldz. 183.
Wij gebruikten ze, om in kort bestek te
typeeren, wat 't N. V. V. inderdaad wil, en
stelden dit tegenover 't verzwijgen van den
klassenstrijd op den oprichtingsavond eener
nieuwe afdeeling te Hillegom.
Nu vermeldt De V oikstem een schrijven van
Oudegeest, waarin deze ontkent, de bedoel
de woorden gesproken te hebben en voegt
er bij: „ook niet in dien geest." Best moge
lijk, dat ze woordelijk niet juist zijn, maar
dat ze zakelijk de volle waarheid bevatteD
houden we staande.
Ouomwonden is door het hoofdorgaan van
het N. V. V. gezegd, zonder eenig protest
van den heer Oudegeest:
Wij betreuren, dat nu die neutraliteit ons
in de schoenen wordt geschoven, terwijl we
ons niet bewust zijn, ons ooit neutraal ver
klaard te hebbenals wij het gedaan moch
ten hebben, dan is dat heusch per ongeluk
geschied.
Anderen mogen neutraal zijn, wij niet.
Wij voeren den strijd tegen de bezittende
klasse, evengoed als de S. D. A. P. Uit het
zelfde beginsel als deze.... De klassenstrijd
is ons uitgangspunt...."
(Aangehaald bij Smeenk „Voor het Socv
ale Leven, bldz. 44).
Is dit ook niet iewat „in „dien" geest"?
Zeer terecht merkt dan de scligver nog op,
dat de socialisten en speciaal de Volksstem
niet de meest bevoegde en aangewezen perso
nen zijn om anderen te verwijten, dat zij liegen.
Laten zij liever de hand in eigen boezem ste
ken en voordat zij tot anderen dergelijke ver
wijten richten zorgen, dat zij zich niet schuldig
maken aan hetgeen anderen ten onrechte w ordt
aangewreven.
GEBREK AAN KADER.
In de „Nieuwe Courant" brent een inzen
der de veelvuldige kazernebranden en mei
name die te Ede in verband met een geest van
gemopper en lusteloosheid, die er zou heer.
schen onder het kader, tengevolge van het te
kort aan personeel. Daardoor moeten de ba.
schikbare onder-officieren veel meer dienst
doen dan anders, wil men de opleiding niet la
ten lijden. Iedere chef moet nu geen gelegen
heid ongebruikt laten om het onderwijzend
personeel te verlichten.
Dit werd dan ook ingezien en toegepast doo»
verschillende compagnies-commandanten, dia
het groote belang van het, zooveel mogelijk als
de opleiding toeliet, sparen van de krachten
FEU ILL ET O N.
37
Roman van Philip Laicos.
De menechen kenden zoowel de ba
rones en Irma alsook de kamenier en zagen
>r dus geen bezwaar in, de barones onder
couvert een briefje te zenden met de mede-
ieeling, dat de freule tweehonderd exempla
ren van bijgaanden tekst had besteld te doen
drukken, die haar met de rekening moesten
gezonden worden. Zü zou binnenkort terug
komen om haar adres, dat nog niet was inge
vuld, op te geven.
De barones scheurde het couvert open en
ontvouwde de volgende circulaire:
„Zeer geachte mevrouw!
Do welwillendheid mij door UEd. betoond
in den korten tijd van onzen maatschappe-
Üjken omgang, geeft mij den moed, in
uiterst onaangenamen toestand een verzoek
tot UEd. te richten. Ik ben opgevoed in
een houtvestersgezin, hetwelk ik onuitspre
kelijke dankbaarheid ben verschuldigd.
Tengevolge van een omstandigheid, te pijn
lijk om hier nader te verklaren, heeft mijn
pleegvader op een leeftijd, waarin men niet
uneer een nieuw beroep aanvaardt, terwijl
lijn eenige zoon, mijn verloofde, te veld
voor den vijand staat, zonder eigen schuld
hoegenaamd, de betrekking verloren, dio
hem een onbezorgden ouden dag scheen te
beloven. In dezen staat van zaken acht ik
het mijn heiligsten plicht, mijn pleegvader
bij te springen en alles in het werk te stel
len, wat ik vermag om althans stoffelijken
nood van hem verwijderd te houden. Ik
verzoek UEd. beleefd, mij in het vervullen
van dien plicht te ondersteunen, door het
doen toekomen van arbeid. Dank bebbe de
zorg dezer edele familie, waardoor ik be
dreven ben in alle fijne en grove handwer
ken; met blijdschap en hartelijken dank on
derwerp ik mij aan allerlei arbeid, die UEd.
zoo goed zult zijn mij toe te vertruwen.
Bestellingen verzoek ik vriendelijk te adres
seren aan mijn woning
Met verschuldigde boogachtig,
Irma, freule von Helmberg."
De barones meende een flauwte te zullen
krijgen, toen zij de circulaire had gelezen.
Hare dochter wilde niet alleen naaien, piano
les geven of iets van dien; neen, zij bood zich
aan de fijne kringen van Reichenfeld aan ook
om te wassehen, te strijken, te schrobben en
te schuren en dat nog wel met volle onder-
teekening van haren naam.
Dat was immers totaal onmogelijkhet
was klinkklare dwaasheid! Neen, het was
klaarblijkelijk berekening, duivelachtige boos
heid.
Na zich eenigszins te hebben hersteld, stuur
de zij hare kamenier naar den drukker met
een kaartje, waarop slechts stond geschre
ven: Wanneer mijne dochter ten uwent komt,
verzoek ik u baar naar mij te zenden. De
circulaire heb ik voorloopig behouden.
Na verloop van een paar uur verscheen
dan ook wederom Irma, doch ditmaal niet
met gebogen houding; ia. men kon zeggen,
dat iets uitdagends in haren blik lag.
j Dit merkte nochtans de barones in 'het eer
ste oogenblik barer verontwaardiging, toen
Irma vóór haar stond, geenszins op. Integen
deel, zij snelde naar de schrijftafel, waarop
het noodlottige stuk papier lag.
„Jij gaat naar je kamer," zeide de barones
met een stem, trillend van toorn, „en heb het
hart niet die zonder miin verlof te verlaten.
Ik zal papa in kennis stellen van je gedrag."
„Ik weet niet wat u wilt, mevrouw", gaf
Irma ten antwoord.
„Dat zal ik je zeggen," riep de barones al
driftiger. „Wat beteekent deze gekheid1?" Dit
zeggende hield zij Irma bet bewuste geschrift
voor oogen.
„Wanneer n mij dit papier laat zien, be
teekent zulks, dat u het heeft onderschept: ik
heb den drukker, dan ook reeds gezegd, wat
ik van zulk een handelwijze dacht. Overigens
heeft hij reeds een nieuwe circulaire, die hij
u niet meer zal uitleveren."
„Wat?! Je waagt het.... tegen mijn uit
drukkelijk bevel in
„U vergeet, mevrouw, dat ik, na het voor
gevallene, tot de Willibehoor en slechts
van hen bevelen aanneem."
,Dan heb je het recht niet den naam van
je vader te onteeren."
„Kan die nog verder onteerd worden?
vroeg Irma, zich uitrekkend en haar moeder
met gloeiende blikken aankijkend, „nu nog,
nadat de eigen vrouw mijns vaders hem de
hel der schandelijkste ondankbaarheid om
den hals heeft gehangen?"
„Meid!" riep de barones bleek van woede,
„men moest je laten geeselen!"
Irma keerde zich om en verliet kamer en
huis.
De barones was buiten zich zelve. Zulk een
openlijke trotseering, een vormelijk verzet te-
gen een direct strengelijk bevel was baar
nog nooit voorgekomen. Daarbij droegen de
woorden zóó zeer den stempel van weerspan-
nigheid, bet gebaar van Irma was van zulk
een ongehoorden beleedigenden aard, dat het
de barones 6ebier onmogelijk werd. den toe
stand te overzien. Nu lag ze knarsetandend
in een fauteuil, met hare kleine hand gebald,
dan weer rende zij woedend de kamer op en
neer en verwenschte den dag, waarop de ma
joor haar naar huis had gehaald^ en waarop
zij Irma weergevonden had. Eindelijk be
daarde die overmaat van drift en de barones
herinnerde zich, dat zij als moeder toch rech
ten over Irma moest hebben en het haar mo
gelijk moest zijn, Irma af te houden van
dwaasheden, welke haren naam aan allerlei
boosaardige uitingen zou blootstellen. Zij
schreef daarom een brief van veertien blad
zijden, waarin zij het gedrag van Irma in de
zwartste kleuren afschilderde, aan haren
man en verzocht hem daarin beslist tegen
over hare dochter op te treden. Wanneer de
circulaires werden rondgezonden, schreef zij
baren man, zon zij niet meer te Reichenfeld
blijven, maar zich naar buiten of naar een
badplaats zou begeven.
Daar het bataljon jagers zich nog altijd
op zijn oude standplaats bevond, kwam de
brief zeer vlug op zijn bestemming en werd
zeer spoedig beantwoord. Het antwoord was
evenwel heel wat korter dan haar schrijven
en behelsde slechts, dat de majoor Irma
schreven had en dat de circulaires wel niet
zonden verzonden worden, als ze nog niet
rondgestuurd waren. Overigens verzocht hij
opheldering omtrent twee dingen, die uit haar
schrijven niet bleken: eerstens, hoe het
kwam dat de vorst den houtveste#, met wiea
hij steeds zooveel had opgehad, had ontslagen
en waarom heel de wrok van Irma daarover
zich nu juist tegen haar keerde?
Daar zij met den drukker overeengekomen,
was, dat deze de bestelde circulaires niet zou
afleveren dan na verloop van een week, was
zij althans betreffende dit schandaal gerust.
Het beantwoorden dier twee vragen daar*
entegen baarde nogal zorg, toen zij zich aan
het schrijven van den brief zette. De barones
voelde, dat het eigenlijk beter ware geweest,
als alles een anderen keer had genomen. En
het onpleizierige van de geheele geschiedenis
was: hoe zeer zij ook zocht naar de aanlei
ding van het geheele verloop, zij vond dl»
telkens in zich zelve; wat anderen hadden ge
daan, was steeds het gevolg van hare eigen
handelingen. Kortom, zij gevoelde zich zee»
onbehaaglijk, was ontevreden op zich zelv»
en ten slotte eindigde de brief met de open
hartige verklaring, dat zü niets meer steek
houdends wist aan te voeren.
(Wordt vervolgd^
NIEUWE HAARLE/V\SCHE COURANT