Slil, De sénig juiste pudslag voor een evenredig kiesstelsel. BUITENLAND. Rond de Liturgie, li ZATERDAG 21 HAART SSI Daar kwam de/er dagen in de „Nieuwe Cou rant" de opmerking voor, dat liet bedenken van telkens nieuwe stelsels iets ontmoedigends heeft en de klip zou kunnen worden, waarop de Even- redige vertegenwoordiging zou kunnen stranden. Waarschijnlijk omdat de toevloed van stelsels steeds aangroeiende is. Het kan derhalve nuttig zijn, eens kort en voor ieder duidelijk aan te too- pen, dat alléén en uitsluitend op de hier te lande oestaaude enkelvoudige kiesdistrictindeeling als grondslag, mits consequent volgehouden en door gevoerd, de éénig juiste oplossing van het vraagstuk der Evenredige Vertegenwoordiging mogelijk is. De vrijwel algemeen heerschende meening is t steeds geweest, dat 't voor een evenredig stelsel jen vereischte is om 'n zuiver evenredig resultaat voort te kunnen brengen, dat van het land in zijn jeheel één groot kiesdistrict moet gemaakt, ver deeld in stembureau's, volgens het stelsel „Hare", lie in 1857 in zijn geschrift „The distribution of seats in Parliament" het eerst het denkbeeld 'Ier Evenredige Vertegenwoordiging opgeworpen .leeft en dit later meer toelichtte in een in 1865 uitgegeven geschrift „The election of representa- ives parliamentary and municipal." Vele buiten landsche autoriteiten lieten zich gunstig over het 'telsel uit Ook hier te lande o.a. de professo- ,en Fruin en Buijs, de laatste noemde de hoojd- vedachte van het stelsel onbetwistbaar juist. De wijze van toepassing in de practijk echter om Us middel daartoe van het geheeie land één groot kiesdistrict te maken, is tot heden nog niet als het juiste middel bewezen kunnen worden. Ook Mr. 1 hire zag de bezwaren die zich in de praktijk zouden voordoen, geenszins over 't hoofd. Een reuzenarbeid zou het zijn, het pro ces-verbaal van zulk een verkiezing op te ma ren. Hij heeft allerhande middelen aan de hand gedaan om die bezwaren te ondervangen, daar door werd echter zijn stelsel zóó ingewikkeld, dat het reeds om die reden als onbruikbaar moest worden terzijde gelegd. Het is dus van belang eens na te gaan, wat nu eigenlijk de oor zaak is, dat noch Mr. Hare, noch een zijner vol- fdingen, ooit het proefondervindelijk bewijs heb- en kunnen leveren, dat op den grondslag van één groot kiesdictrict de juiste oplossing te vin den is. Welnu, daarnaar behoeft niet zoo lang gezocht die oorzaak is ongetwijfeld deze, te wetende on- öegrensde bevoegdheid der kiezers om, naar keu ze, op één der zeer talrijke candidaten die voor het geheeie land gesteld worden, te mogen stem men. Teneinde dit nauwkeurig aan te toonen, ge schiedt dit met cijfers en afgeronde getallen. We veronderstellen, dat men op dezen grond slag hier te lande een evenredig kiesstelsel zou willen invoeren en dat er door verschillende par tijen b.v. 500 candidaten op de gebruikelijke wij- ie opgegeven zijn. Vervolgens nemen we aan, dat er 1 millioen stemmen uitgebracht zijn, ter ver kiezing van 100 leden der Tweede Kamer, dan '.•orden er dus voor iederen candidaat 10 duizend steinmen vereischt om gekozen te kunnen worden. Daar nu ieder kiezer volkomen vrij is om op één Ier 500 candidaten, naar keuze te stemmen, is het onmogelijk aan te nemen, dat er 100 can- •lidaten uit de stembus zullen komen, die ieder uist 10 duizend stemmen bekomen hebben, daar toe bestaat vanzelf niet de minste waarborg. Het resultaat zal wellicht zijn, dat een gedeelte der :andidaten méér en een gedeelte minder dan het kiesquotient, 10 duizend stemmen, behaald aeeft. Evengoed is het echter mogelijk, dat alle candidaten minder stemmen dan het kiesquotient verkregen of dat alléén de meest gewilde candi daten van iedere partij zulk een buitensporig hoog aantal stemmen verkregen, zoodat b.v. op 70 candidaten alle uitgebrachte stemmen ver- eenigd waren en er dus geen 100 leden gekozen Konden worden, zoodat dientengevolge de ver kiezingen geheel mislukt waren. Klaarblijkelijk bestaat er niet de geringste zekerheid om te kun nen overzien of vast te stellen, hoe het resultaat bij zulk een verkiezing zal zijn, aangezien het zelfs mogelijk is, dat één candidaat alle stem men op zich vereenigt; althans het stelsel belet dit niet. Het is dus een uitgemaakte zaak, dat het groote euvel hierin bestaat: n.l. de mogelijk heid, dat de candidaten méér stemmen beha len kunnen, dan het kiesquontient (10 duizend) bedraagt. En hier zit 'm de pijn de vraag wat met die te ve?l uitgebrachte stemmen aan te vangen, heeft heel wat hoofdbrekens gekost, zon der tot een practisch resultaat gekomen te zijn; daar men niet uit het oog mag verliezen, dat de kiezers de gekozenen moeten kunnen aanwijzen, zoodat die overtollig uitgebrachte stemmen maar niet zoo klakkeloos aan deze candidaten gege ven kunnen worden. Naar de oplossing dezer on overkomelijke moeilijkheid is, gedurende 50 jaren over heel de beschaafde wereld, zelfs door de grootste wiskundigen tevergeefs gezocht. 't Gaat er dus om, een middel te vinden, dat geen der candidaten méér stemmen dan het kies quotient bekomen kan. Wanneer dit middel ge vonden is, dan zijn de gevolgen te overzien en vast te stellen alléén reeds, omdat dan on tegenzeggelijk voorkomen wordt, dat er minder candidaten verkozen worden, dan het vereischte honderdtal en dientengevolge kunnen er dan ook maatregelen getroffen worden om tot een vol komen bevredigend resultaat te komen, 't Spreekt echter vanzelf, dat zoo lang de kiezers die onbe grensde kiesbevoegdheid hebben, dit middel niet toe te passen is. 't Komt er dus op aan, die be voegdheid in te krimpen, dus kiesdistricten te vormen, waardoor die onbegrensde kiesbe voegdheid vanzelf begrensd wordt, omdat het dan de kiezers slechts geoorloofd is om op één der candidaten die in hun kiesdistrict gesteld zijn, te stemmen, waartegen geen enkel redelijk bezwaar kan aangevoerd worden. Immers, ieder kiezer is slechts bevoegd één stem uit te bren gen, waartoe is 't dan noodig, dat hij daarvoor een keuze van een enorm groot aantal candida ten moet hebben, dat is eenvoudig een absurdi teit. Trouwens, 't is duidelijk, dat Mr. Hare niet uitsluitend met die bedoeling heeft gemeend, dat het land in zijn geheel één groot kiesdistrict zou moeten zijn. 't Was blijkbaar méér zijn mee ning, dat dit het eenige middel was om geen stemmen te doen verloren gaan en dat daarom de afrekening der uitgebrachte steramen over het land in zijn geheel behoorde te geschieden; doch ongetwijfeld heeft Mr. Hare zich vergist in het middel om daartoe te geraken, n.l. één groot kiesdistrict. Op grond van een en ander komt 't er dus op aan, te onderzoeken of het mogelijk is, niet tegenstaande het land in kiesdistricten verdeeld wordt, de afrekening der uitgebrachte stemmen toch over het land in zijn geheel te doen plaats hebben en of het dan tevens tegelijkertijd voor komen kan worden, dat geen candidaat méér stemmen dan het kiesquotient bekomen kan. Dit onderzoek wordt zeer in de hand gewerkt door het feit, dat er in België sedert het jaar 1900 een z.g. evenredig kiesstelsel ingevoerd is, met meervoudige kiesdistricten als grondslag. Door deze indeeling is de bevoegdheid der kie zers om naar willekeur op één der talrijke can didaten, over heel het land gesteld, te mogen stemmen, ingekrompen; doch met de onbetwist baar juiste hoofdgedachte de afrekening der uitgebrachte stemmen over het land in zijn ge heel, waarvan niet afgeweken mag worden is gebroken, aangezien die afrekening in ieder district afzonderlijk geschiedt, waarvan het on vermijdelijk gevolg is, dat in ieder district, en van iedere partij, een aantal overschotten aan stemmen ontstaan en verloren gaan, ten gevolge waarvan een zuiver resultaat ónmogelijk is. Ten bewijze hiervan de eerste uitslag van het Belgische stelsel in 1900, waarvan het resultaat was, dat A 86, B 31, C 32, D 1 en E 2 kamer zetels verkregen en er circa 365,000 stemmen ver loren gingen, waarvan bij een juister opzet circa 325,000 stemmen hadden kunnen benut; ware dit geschiedt dan zou het resultaat zijn geweest: A 75, B 35, C 35, D 5 en E 2 zetels. De partij A verkreeg dus 11 zetels te veel en daardoor ten onrechte een meerderheid van 20 stemmen in het Parlement (1). Ook blijkt, bij de toebedeeling der kamerzetels, dat deze ook niet beantwoordt aan het vereischte, dat geen der candidaten méér stemmen dan het kiesquotient bekomen kan en dus die toebedeeling zeer gebrekkig geschiedt. Bij de algemeene ver kiezingen in 1912 hadden van de 186 gekozenen, 146 het kiesquotient bekomen, 36 waren er bene den gebleven, variëerende van enkele honderden, successievelijk tot circa 8000 stemmen beneden het kiesquotient en een viertal gekozenen hadden van circa 5000 tot circa 9000 stemmen boven het kiesquotient bekomen, waaruit dus blijkt, dat ook de techniek verre van juist is (2). liet is dus overbodig om langer bij deze districtsindeeling stil te staan, alleen reeds, omdat ze in strijd is met de hoofdgedachte, aangezien de afrekening niet over het land in zijn geheel geschieden kart. (Slot volgt.) bij den boekhandel van J. J. van Mastrigt. Prijs f 1.—. (2) Onder het Belgische stelsel la men be voegd, naar keuze, op één lijst van candidaten in haar geheel óf op een der daarop voorkomen de candidaten persoonlijk te stemmen. Dit laatste is de oorzaak, dat de candidaten méér stemmen dan het kiesquotient behalen kunnen. Wanneer dus de kiezers allen slecht3 persoonlijke stemmen zouden uitbrengen en deze onwillekeurig op min der candidaten uitgebracht zouden hebben dan de respectieve lijsten van candidaten recht op zetels blijken te hebben, zou het onvermijdelijk gevolg zijn, dat er minder kamerleden gekozen worden, dan het vereischte totale aantal. Dat dit in België nog niet is voorgekomen, ia dus blijk baar slechts toeval. Het kan nog van belang zijn het resultaat van eenige berekeningen weêr te geven, van toepas singen van het Belgische stelsel op den uitslag der verkiezingen van 1913 hier te lande; hierbij is iedere Provincie als één kiesdistrict ondersteld. Die uitslag onder het meerderheidstelsel is dus geweest: 55 Links, 45 Rechts. Met toepassing van het Belgische stelsel zou die zijn geweest: 46 Links, 54 Rechts. Ter oorzake der veelvuldige overschotten be staat er in België een kartel of stembusverbond der minderheden. Neemt men dus de toepassing van het Belgische stelsel met Coalitie en Con centratie, eveneens op dien uitslag der verkie zingen van 1913, dan zou de uitslag geweest zijn: Coalitie 57, Concentratie 28, Soc.-Dem 15. Hetzelfde met Coalitie alléén: Coalitie 60, ove rigen 40, waaronder 16 Soc.-Dem. Hetzelfde met Concentratie alléén: Concentratie 31, overigen 69, waaronder 18 Soc.-Dem. Het resultaat der toepassing van het evenredig kiesstelsel met enkelvoudige kiesdistricten, eveneens op dien uit slag van 1913, wijst aan 52 Rechts, 48 Links. Met dit stelsel zouden Stembusverbonden een voudig doelloos zijn, omdat er slechts een betrek kelijk aantal stemmen overschiet. (y A fï> Katholieken' B Liberalen, C Sociaal Democraten, D Christ Dem E Progressisten. Een en ander is „in extenso" uiteengezet in een brochure (117 blz.) getiteld „De oplossing van het vraagstuk der Evenredio-e Vertegenwoordiging", door J. J. Z. Een stel brochures, bevattende nadere toelichtingen, met deze brochure, zijn verkrijgbaar: te Utrecht bij de firma Wed, j. R. van Rossum, te Arnhem KONINKLIJK BEZOEK AAN PARIJS. De uitgaven, welke de Fransche regeering voor het bezoek van koning Georg en konin gin Mary en van den koning en de koningin van Denemarken aan Parijs zal moeten doen, worden op een kleine 500.000 frs, gesebat. Volgens de Temps zal de regeering aan de Kamer een crediet vragen van 421,800 francs. De minister van binnenlandsche zaken vraagt 10,000 francs voor Ihet handhaven van de openbare orde. Het gebruik der galarijtnigen, livreien en tuigen zal het departement van schoone kun sten eveneens 10,000 francs kosten. Do kosten van de gala-voorstelling in de Opera worden op 25,000 francs geschat. Voor militaire revues en feesten zal een be drag van 55,000 francs door het ministerie van oorlog beschikbaar gesteld worden. Maar de grootste som is gevraagd door den minister van buitenlandsche zaken, n.l. 319,500 francs voor de reiskosten, de installatie van apartementen, versieringen, verlichtingen, feesten, recepties en officieele diners op het Elysée en het ministerie van buitenlandsche zaken. Zou het niet wat goedkooper kunnen? DE STUDENTENRELLETJES VAN LEUVEN. De rector der Leuvensche universiteit heeft een deputatie der protesteerende studenten ontvangen, die hem de eischen kwamen voor leggen. Deze eischen zijn de volgende: lo. dat geen enkelen student iets kwaads zou geschieden naar aanleiding van de onge lukkige gebeurtenissen der laatste dagen; 2o. dat alle willekeurig vermoeden in de rechts pleging van den vice-reetor zou vermeden worden; 3o. dat de studenten een minder strengen vice-reetor zouden krijgen; 4o. dat zij een erkende vertegenwoordiging zouden hebben hij do overheden der universiteit. Mgr. Ladeuze, de rector, willigde den eer sten eisch in, zegt de Msh. Hij beloofde dat de studenten niet zouden gestraft worden, maar voegde er aan toe, dat hij niets kon doen om de processen, door de burgerlijke autoriteiten ingesteld, te verhinderen. Ook de tweede eisch werd toegestaan, doch de rector wees er eveneens op, dat er nimmer willekeur had bestaan. Het derde verzoek werd door Mgr. Ladeuze krachtig afgewezen. „Gij vraagt mij, zoo zei- de de rector, een minder strengen vice-reetor, d.w.z. 't ontslag van mgr. v. Cauwenberghe, Dat nooit! De zaak van mgr. v. Cauwenberghe is ook de mijne. Die hem raakt, raakt ook mij, en ik zal in deze niet toegeven, al moest ik 500 studenten van de universiteit verwij deren. De vierde eisch is onbepaald, en hierom trent zijn nadere toelichtingen noodig, doch dit kan ik u wel zeggen, dat er nooit of te nimmer sprake van kan zijn, dat de studen ten vertegenwoordigd zijn in den rectoralen raad of in den tuchtraad. HET FABRE-SCHANBAAL. Het rapport van den proeureur-generaal, Victor Fabre, uitgebracht op verzoek van den toertmaligen „garde des sceaux", Aristide Briand; voorgelezen door Louis Barthou m de Kamerzitting, en waarvan Gaston Calmet- teeen, copie in zijne portefeuille bezat, toen hij viel onder de kogels van mevrouw Cail- laux luidt; naar de redacteur van de Msb. te Parijs mededeelt, als volgt: „Woensdag, 2 Maart 1911, we.rd ik geroe pen hij den heer Monis, voorzitter van den ministerraad. Hij wilde mij spreken over de zaak-Rochet- te. Hij zelde mij, dat de regeerir.g er op ge steld was, dat de zaak niet in behandeling kwam voor het Hof op 27 April, den reeds sedert langen tijd vastgesteld en datum; dat de behandeling moeilijkheden in het leven zou kunnen roepen voor den minister van financiën, op het oogenblik waarop deze reeds de zaken der religieuse congregaties, die Aran het „Crédit foncier" on andere van hetzelfde soort voor zijne rekening had. De voorzitter van den ministerraad gaf mij bevel van den president der corrcctioneele rechtbank het uitstel van deze zaak tot na de justitiëele vacantia van Augustus en Sep tember te verkrijgen. Ik heb met kracht geprotesteerd. Ik wees er op, hoe pijnlijk het mij was, zulk eeue zen ding te vervullen. Ik heb gesmeekt dat de zaak-Rochette haar gewoon verloop volgen zou. De voorzitter van den ministerraad hand haafde zijne hevelen en noodigdo mij uit, hem wederom te bezoeken om hem verslag uit te brengen. Ik was verontwaardigd. Ik gevoelde wel, dat het de vrienden van Roehette waren, die dit onwaarschijnlijk schandaal (ce coup in- vraisemhlable) hadden opgezet. Vrijdag 24 Maart bezocht Mr. M. B (Maurice Bernard, de verdediger van Ro ehette) het Parket. Hij verklaarde mij, dat hij, gehoor gevende aan het verzoek van zijn vriend, den minister van financiën, zich ziek ging melden en het uitstel tot na de groote vaeantie van de zaak van zijn vriend Ro ehette ging vragen. Ik anlwoordcle hem, dat hij er zeer gezond uitzag, doch dat het mi; niet toekwam dis puut te voeren over redenen van gezondheid, persoonlijk door een advocaat ingeroepen, en dat ik bij dezen stand van zaken mij slechts kon houden aan het oordeel van den presi dent. Hij schreef aan den magistraat. Deze, die ik niet gesproken had en niet wilde spreken, antwoordde hem met een wei gering. Mr. Maurice Bernard toonde zich hierover zeer verstoord. Hij kwam zijne ontevreden heid bij mij uiten en deed mij door nauwelijks bedekte toespelingen hegrijpen, dat hij van alles op de hoogte was. Wat moest ik doen? Na een hevigen innerlijken strijd, na een ware crisis, waarvan de getuige, de eenige getuige trouwens, mijn vriend en substituut, Bloch-Laroque was, heb ik besloten, gedwon gen door het moreel geweld, mij aangedaan, te gehoorzamen. Ik heb den president Bidault de lisle doen komen. Ik heb hem met ontroering den toe stand, waarin ik mij bevond, uiteengezet. Uit genegenheid voor mij, stemde Bidauit de l'Isle ten slotte toe in liet gevraagde uitstel. Deuzelfden avond, dat wil zeggen Donder dag 30 Maart, hen ik naar den voorzitter van den ministerraad gegaan en heb hem gezegd, wat ik gedaan had. Hij scheen zeer tevreden. Ik was het veel minder. In de antichambre heb ik dn Mesnib ge zien, directeur van de „Rappel", een blad, Roehette gunstig gezind, dat mij herhaalde lijk beleedigde. Hij kwam ongetwijfeld vragen of ik mij onderworpen had. Nooit heb ik zulk een vernedering onder gaan". 31 Maart 1911. (geteekend) V. FABRE. Herinneringen aan Kard. Kopp. De Berlijnsche briefschrijver van de Resb. geeft in een correspondentie uit Berlijn de A CC. Verklaring der tegenwoordige dooppleehtlg heden, DERDE DEEL. 10e .Duivelbezwering. 11e. Ceremon""* voor het Ephpheta. Voordat men tot de doopvont nadert, wordt nog eenmaal een duivelbezwering over dm doopeling uitgesproken. Tot hem, die zich nn reeds in het stoffelijk huis Gods, in de kerk, bevindt, wordt gezegd, dat hij weldra zal geconsacreerd worden tot een tempel des H. Geestes, waarin voortaan voor den vorst iler duisternis geen plaats zal zijn. Met deze bezwering hangt ook innig samen de cere monie van het Ephpheta. Op wonder bare wijze werd, gelijk het Evangelie be richt, een doofstomme genezen, toen Chris tus Zijn vingeren legde in de ooren des kran ke en diens tong met speeksel aanraakte. Op geestelijke wijze moeion ook de zin tuigen des doopeiings voor de goddelijke waarheid geopend worden. In de plaats van de aanraking der tong trad echter in latei tijd. gelijk dr- JT. Ambrosius meldt, welvoe- gelijkheidshalvo een bestrijking met speek sel van de neusvleugels. Bij het aanraken, nu dér ooreu zegt de priester: „Ephpheta, dat is wordt geopend", waardoor wordt aan geduid, dat de inwendige menseh bereid willig de leer des beils in zich moge opne men. In odorom suavitatis: Tot zoeten geur, klinkt het hij het aanraken der neusvleu gels en aan deze woorden verbindt de doo- per den menseh dat de doopeling tijdens zijn geheeie leven in staat moge zijn don' geestelijken geur van Christus waar te ne men. Dat nu deze ontvankelijkheid voor hei aannemen des geloofs in den menseh ver zwakt is, behoort tot de treurige gvoïgen van Adam's zonde, die hot menschelijk ge slacht in de slavernij des duivels stortte. Op. dat echter de booze geest niet- belemmerend optrede, roept de Kerk hem nogmaals drei gend toe: „En gij, Satan, vlucht, want Gods oordeel nadert!" Het oordeel over den Sa tan werd geveld hij Christus' dood en in Christus' dood worden wij gedoopt. Aan de eigenlijke toediening des doopsels gaan nu nog drie plechtigheden vooraf: ds verzaking des duivels, de zalving met cate- ckumeneuolie en de plechtige geloofsbelij denis. FEUILLETON. volgende interessante herinneringen betreft feude Kard. Kopp. Kardinaal Kopp heette eigenlijk officiëel Kardinaal Dr. von Kopp. Nadat hij de orde van den „Schwarzen Adler" bekomen had, was hij volgens de Duit- sche adelwetten in den adelsstand verheven. Doch en dit is weer een mooi getuigenis van do nederigheid des grooten dooden hij heeft in onderschriften nooit van dezen titel ge< bruik gemaakt. Trouwens, volgens 't kerke lijke recht absolveert do kardinaalstitel alle overige, ook academische titels, metuitzon dering van den gcboorteadel van regeerende huizen. Zou b.v. bewaarheid worden, wat en* kele Berlijnsche bladen beweren, dat n.l. Print Max van Saksen de aangewezene opvolger van Kardinaal Kopp zou zijn, dan zou dient titel Max Kardinaal van Saksen luiden. Zijn prinsentitel zou dus wegvallen, ja zelfs in zijn wapen zou hij volgens een bepaling van Paus Innoeentius X (1665) geen konings- nocb hertogskroon mogen opnemen. Alleen door dee kardinaalshoed met 15 vlokken zou het mogen overkroond worden. Kardinaal Kopp was ook een persoonlijke vriend van Keizer Wilhelm. Hoe groot zijn invloed aan 't keizerlijke hof was en hoe intiem hij met den monarch omging, bewijze de vol gende aardige herinnering, welk ik in da „Markische Yolks-Zeitung" vond. 't Was in 't tijdstip, toen voor eenige. ja ren een groote ontstemming aan het hof te genover het Centrum om de houding ervan ig eenige politieke vragen bestond. De kardinaal kwam destijds naar Berlijn en, waar hij andera bij zijne bezoeken in Berlijn steeds een uit- noodiging van den Keizer bekwam, bleef za ditmaal uit. Korten tijd daarop kwam de kar< Roman van Philip Laicus. 41. Hij had immers in een oogenblik toen het gevoel van een vreeselijk zware schuld tegenover die familie Willl- fred hem beheerschte, de hand van Irma aan baren beminde toegezegd; maar sedert werd or over dat geval geen woord meer ge rept. Doeh zijn vrouw had ook nog daarin toe te stemmen, en daar was de kolonel min of meer bang voor. Wel had hij bespeurd, dat er een groote verandering met haar had plaats gehad,! maar dat deze zóó ver zou kunnen gaan, om in een huwelijk tusschen Irma en Egon toe •te stemmen daaraan twijfelde hij sterk. Zulks moest echter thans heslist worden en de kolonel nam een kort besluit. Aan het blijde gewoel op Ihet feestterrein namen alle standen deel. Officieren en zij, die slechts een jaar behoefden te dienen, verkeerden immers met of behoorden tot de eerste families van het stadje, en alle ken- i Bissen waren blij, de temgkeeïiendent te begroeten, van de afwezigen nieuws te ver nemen en de dooden te prijzen. Maar niet •«rakel de officieren, maar ieder, die een sol datenuniform droeg, werd in detze dagen 'Waardig gekeurd met de notabelen om te j gaan en in hunne kringen te verschijnen. Er teld werd ais mijnbeer „von Willifred". Later eerschte derhalve een bonte mengeling loste het raadsel zich zeer eenvoudig op: van boog- en laaggeplaatsten, van rijk en Egon was ridder van het ijzeren kruis, en aim, -van mannen en vrouwen. De tribunes als ridder behoorde hij toch ten minste tot voor de dames begonnen zich te ontruimen den kleinen adel en had derhalve aanspraak en het publiek, c.at daar gezeten had, ver-1 op het predicaat „von", dat was immers zoo keerde nu op het feestterrein. Na hoogstens klaar als de dag. een kwartier verscheen ook de kolonel, om t Met genoegen zag de kolonel daaruit, hoe zijn vrouw te halen. hier de zaken stonden, en hij noodigde Egon Natuurlijk moest zü daarbinnen kennis uit, zoo spoedig mogelijk te verklaren, maken met Egon en de eerste ontmoetingi Egon voldeed aan dat verzoek en wel zóó, van die twee was tamelijk koel. j dat na verloop van een week de verloving, Jtigon wierp de vervolgster zijns vaders een t zij het dan ook in den engsten familiekring, ionkelenaen blik toe en deze bespeurde nietkon worden gevierd, zij zou ook verder niet zonder t diepste mishagen, dat Irma haar openhaar gemaakt worden, totdat Egon zijn arm op den zijne had gelegd. 6t,udiën had voltooid en het huwelijk door Doch m de algemeene feestelijke stemming niets meer belet werd. Eenige dagen daarna verdween die kilheid spoedig; want deze ont-vertrok de kolonel met zijn gezin naar de moeting bezat niets onverwachts en het was nieuwe garnizoenstad en Egon ontving zijn niet het plotselinge, wat die twee als het ontslag als luitenant der reserve. Hij begaf ware had overrompeld. zich weer naar de academie voor het bosch- Be barones wist nauwkeurig door een om-wezen om voort te studeeren. weg over Irma, dat haar echtgenoot Egon j Van de naastbestaanden kon alleen de oude Irma s hand beloofd had, en Egon wist langs rijksgravin, Ir ma's grootmama, zich niet in nenzeltden omweg, hoezeer de barones heur j den nieuwen toestand van zaken indenken, best had gedaan om het gepleegde onrechtZij was nu ruim tachtig jaar, zag er zeer weer goed te maken, en dat ze nn, met hetoud uit en ook haar geest was aanmerkelijk vf}} c!en opperhoutvester op den meestverzwakt; wel had deze nog niets van zijn I vnendelyken voet stond. Maar het ergste woestheid verloren, maar veel van zijn kracht, i oogenblik eisch te toch zijn recht. „Ik begrijp het geslacht niet'', prevelde De barones was de eerste, die zich herstel- zij, toen zij het bericht ontving, dat haar de. Zü reikte „mijnheer van Willifred1" de kleinkind zich verloofd had met een man hand. en bedankte „mijnheer von Willifred" van burgerlijke afkomst. „Ik had gedacht een dat lijj zijn leven voor de redding van haren moord te hebben gepleegd, en mijn geweten echtgenoot had gewaagd, kortom, het verdere was gerust, omdat het mij een gebod van eer verloop was zeer aangenaam; alleen was de S toescheen, mijn familie eerder te laten uit- kolonel niet minder verwonderd dan Egon, sterven, dan door een onwaardige verbin- dat deze door de barones voortdurend beti-tenis zich voort t© nlanten. En mijn klein kind zie ik nog dieper zinken dan mijn doch ter, waar moet dat heen?" De verlovingsaankondiging werd door haar niet beantwoord. Evenmin nam zij noti tie van een schrijven van den generaal voa Helmherg. hetwelk deze aan de rijksgravin zond, om hare gezindheid jegens hem te ver zachten. De bloedwraak duurde nog altijd voort en de generaal schreef zijnen zoon een brief, die aan lakoijieke kortheid, een Leoni- das waardig geweest zou zijn, want hij be helsde slechts de woorden: „Mijn zoon! Je schoonmama is een gekkin!" Kort daarop 6tierf de rijksgravin; er wa ren geen pogingen meer gedaan tot ver zoening of tot toenadering; de dood overviel ihaar, zoodat zij geen gelegenheid had in het laatste uur zich met haar kinderen te ver zoenen. Zü had allen van zich geetooten en haar sterfbed was eenzaam. Een jaar nadat Egon zün studiën had vol tooid, haalde hp Irma als zijn echtgenoote thuis. Alhoewel (hij een rüke erfdochter de zijne noemde, wilde hü toch niet nalaten een plicht te vervullen, waarop het aanzien des mans in zün huis berust; den plicht n.l. zün vrouw te onderhouden. Hü voldeed daarbü echter aan het verlangen van zün sehoon- onders, dat hü niet hü het boschwezen, maar bij de militairen in dienst trad. Egon en Irma kunnen tot op den huldigen dag niet nalaten, den tyd, dien men anders telken jare op een hadplaats doorbrengt, door te brengen in den familiekring van den op perhoutvester, en dan gaat het er zeer vroo- lük toe; dan vereenigt de oude houtvesterij weer alle vroolijke gezichten om zich heen, en sinds er in de laatste jaren eerst een en toen twee kleinkinderen meekwamen, staat; in den vacantietijd den boel daar op stelten. Voornamelük voor den oudste is niets veilig,' dat hü grootvaders meerschuimen pjjn warm; rookt, wat zyn vader op dien leeftüd niet eens „koud" had durven doen, baart geen ver wondering meer. Maar toen men het proces verbaal van een houtverkoop als steek ge vouwen op zün hoofd ontdekte, toen nam de opperhoutvester zich vast voor, voortaan al-f thans z«n „administratie" weg te sluiten, zoo lang de kleinkinderen er waren. Tevergeefs trachtten Egon en Irma met' goedheid en strengheid die uitgelatendheiil te beteugelen; grootmoeder Willifred, wier opvoedingswüsheid hü hare kleinkinderen ten eenen male 6chiphïteuk geleden heeft,1 duldt dat niet. De groote vlucht voor elke berisping die hem bedreigt, i6 op den schoot van grootmoeder, en de kleine kleuter van twee jaar weet het ook alreeds, en wyl hij er niet op kan, steekt hü maar z'n hoofdje in de plooien van haren rok, en dat maak grootmoeder dan overgelukkig, zoodat zü m het eene oog van blüdschap lacht en met hel andere van vreugde schreit.*' De boezemvriend van den oudste is beslisl de boschwaohter; want hy snijdt voor hemj sabels en geweren van hout en maakt vooit hem patroontasschen tussehen bordpapier. Bovendien heeft hü voor hem een scheepj4 van wilgen bast vervaardigd, dat hü eerël in de groote wasohtobhe van grootmoeder liet varen en toen in de beek, waarheen eo! ter de boschwachter meeging. Hier was h ook dat de boschwachter, zün boezemvriend hem een groote belofte deed: als hü het vol* gend jaar terugkwam, zon hü voor ihem eed k!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 9