Slil,
De sénig juiste pudslag voor een
evenredig kiesstelsel.
BUITENLAND.
Rond de Liturgie,
li
ZATERDAG 21 HAART SSI
Daar kwam de/er dagen in de „Nieuwe Cou
rant" de opmerking voor, dat liet bedenken van
telkens nieuwe stelsels iets ontmoedigends heeft
en de klip zou kunnen worden, waarop de Even-
redige vertegenwoordiging zou kunnen stranden.
Waarschijnlijk omdat de toevloed van stelsels
steeds aangroeiende is. Het kan derhalve nuttig
zijn, eens kort en voor ieder duidelijk aan te too-
pen, dat alléén en uitsluitend op de hier te lande
oestaaude enkelvoudige kiesdistrictindeeling als
grondslag, mits consequent volgehouden en door
gevoerd, de éénig juiste oplossing van het
vraagstuk der Evenredige Vertegenwoordiging
mogelijk is.
De vrijwel algemeen heerschende meening is
t steeds geweest, dat 't voor een evenredig stelsel
jen vereischte is om 'n zuiver evenredig resultaat
voort te kunnen brengen, dat van het land in zijn
jeheel één groot kiesdistrict moet gemaakt, ver
deeld in stembureau's, volgens het stelsel „Hare",
lie in 1857 in zijn geschrift „The distribution
of seats in Parliament" het eerst het denkbeeld
'Ier Evenredige Vertegenwoordiging opgeworpen
.leeft en dit later meer toelichtte in een in 1865
uitgegeven geschrift „The election of representa-
ives parliamentary and municipal." Vele buiten
landsche autoriteiten lieten zich gunstig over het
'telsel uit Ook hier te lande o.a. de professo-
,en Fruin en Buijs, de laatste noemde de hoojd-
vedachte van het stelsel onbetwistbaar juist. De
wijze van toepassing in de practijk echter om
Us middel daartoe van het geheeie land één
groot kiesdistrict te maken, is tot heden nog niet
als het juiste middel bewezen kunnen worden.
Ook Mr. 1 hire zag de bezwaren die zich in de
praktijk zouden voordoen, geenszins over 't
hoofd. Een reuzenarbeid zou het zijn, het pro
ces-verbaal van zulk een verkiezing op te ma
ren. Hij heeft allerhande middelen aan de hand
gedaan om die bezwaren te ondervangen, daar
door werd echter zijn stelsel zóó ingewikkeld,
dat het reeds om die reden als onbruikbaar
moest worden terzijde gelegd. Het is dus van
belang eens na te gaan, wat nu eigenlijk de oor
zaak is, dat noch Mr. Hare, noch een zijner vol-
fdingen, ooit het proefondervindelijk bewijs heb-
en kunnen leveren, dat op den grondslag van
één groot kiesdictrict de juiste oplossing te vin
den is.
Welnu, daarnaar behoeft niet zoo lang gezocht
die oorzaak is ongetwijfeld deze, te wetende on-
öegrensde bevoegdheid der kiezers om, naar keu
ze, op één der zeer talrijke candidaten die voor
het geheeie land gesteld worden, te mogen stem
men. Teneinde dit nauwkeurig aan te toonen, ge
schiedt dit met cijfers en afgeronde getallen.
We veronderstellen, dat men op dezen grond
slag hier te lande een evenredig kiesstelsel zou
willen invoeren en dat er door verschillende par
tijen b.v. 500 candidaten op de gebruikelijke wij-
ie opgegeven zijn. Vervolgens nemen we aan, dat
er 1 millioen stemmen uitgebracht zijn, ter ver
kiezing van 100 leden der Tweede Kamer, dan
'.•orden er dus voor iederen candidaat 10 duizend
steinmen vereischt om gekozen te kunnen worden.
Daar nu ieder kiezer volkomen vrij is om op één
Ier 500 candidaten, naar keuze te stemmen, is
het onmogelijk aan te nemen, dat er 100 can-
•lidaten uit de stembus zullen komen, die ieder
uist 10 duizend stemmen bekomen hebben, daar
toe bestaat vanzelf niet de minste waarborg. Het
resultaat zal wellicht zijn, dat een gedeelte der
:andidaten méér en een gedeelte minder dan
het kiesquotient, 10 duizend stemmen, behaald
aeeft. Evengoed is het echter mogelijk, dat alle
candidaten minder stemmen dan het kiesquotient
verkregen of dat alléén de meest gewilde candi
daten van iedere partij zulk een buitensporig
hoog aantal stemmen verkregen, zoodat b.v. op
70 candidaten alle uitgebrachte stemmen ver-
eenigd waren en er dus geen 100 leden gekozen
Konden worden, zoodat dientengevolge de ver
kiezingen geheel mislukt waren. Klaarblijkelijk
bestaat er niet de geringste zekerheid om te kun
nen overzien of vast te stellen, hoe het resultaat
bij zulk een verkiezing zal zijn, aangezien het
zelfs mogelijk is, dat één candidaat alle stem
men op zich vereenigt; althans het stelsel belet
dit niet. Het is dus een uitgemaakte zaak, dat
het groote euvel hierin bestaat: n.l. de mogelijk
heid, dat de candidaten méér stemmen beha
len kunnen, dan het kiesquontient (10 duizend)
bedraagt. En hier zit 'm de pijn de vraag wat
met die te ve?l uitgebrachte stemmen aan te
vangen, heeft heel wat hoofdbrekens gekost, zon
der tot een practisch resultaat gekomen te zijn;
daar men niet uit het oog mag verliezen, dat de
kiezers de gekozenen moeten kunnen aanwijzen,
zoodat die overtollig uitgebrachte stemmen maar
niet zoo klakkeloos aan deze candidaten gege
ven kunnen worden. Naar de oplossing dezer on
overkomelijke moeilijkheid is, gedurende 50 jaren
over heel de beschaafde wereld, zelfs door de
grootste wiskundigen tevergeefs gezocht.
't Gaat er dus om, een middel te vinden, dat
geen der candidaten méér stemmen dan het kies
quotient bekomen kan. Wanneer dit middel ge
vonden is, dan zijn de gevolgen te overzien en
vast te stellen alléén reeds, omdat dan on
tegenzeggelijk voorkomen wordt, dat er minder
candidaten verkozen worden, dan het vereischte
honderdtal en dientengevolge kunnen er dan
ook maatregelen getroffen worden om tot een vol
komen bevredigend resultaat te komen, 't Spreekt
echter vanzelf, dat zoo lang de kiezers die onbe
grensde kiesbevoegdheid hebben, dit middel niet
toe te passen is. 't Komt er dus op aan, die be
voegdheid in te krimpen, dus kiesdistricten te
vormen, waardoor die onbegrensde kiesbe
voegdheid vanzelf begrensd wordt, omdat het
dan de kiezers slechts geoorloofd is om op één
der candidaten die in hun kiesdistrict gesteld
zijn, te stemmen, waartegen geen enkel redelijk
bezwaar kan aangevoerd worden. Immers, ieder
kiezer is slechts bevoegd één stem uit te bren
gen, waartoe is 't dan noodig, dat hij daarvoor
een keuze van een enorm groot aantal candida
ten moet hebben, dat is eenvoudig een absurdi
teit. Trouwens, 't is duidelijk, dat Mr. Hare niet
uitsluitend met die bedoeling heeft gemeend, dat
het land in zijn geheel één groot kiesdistrict zou
moeten zijn. 't Was blijkbaar méér zijn mee
ning, dat dit het eenige middel was om geen
stemmen te doen verloren gaan en dat daarom
de afrekening der uitgebrachte steramen over het
land in zijn geheel behoorde te geschieden;
doch ongetwijfeld heeft Mr. Hare zich vergist
in het middel om daartoe te geraken, n.l. één
groot kiesdistrict.
Op grond van een en ander komt 't er dus
op aan, te onderzoeken of het mogelijk is, niet
tegenstaande het land in kiesdistricten verdeeld
wordt, de afrekening der uitgebrachte stemmen
toch over het land in zijn geheel te doen plaats
hebben en of het dan tevens tegelijkertijd voor
komen kan worden, dat geen candidaat méér
stemmen dan het kiesquotient bekomen kan.
Dit onderzoek wordt zeer in de hand gewerkt
door het feit, dat er in België sedert het jaar
1900 een z.g. evenredig kiesstelsel ingevoerd is,
met meervoudige kiesdistricten als grondslag.
Door deze indeeling is de bevoegdheid der kie
zers om naar willekeur op één der talrijke can
didaten, over heel het land gesteld, te mogen
stemmen, ingekrompen; doch met de onbetwist
baar juiste hoofdgedachte de afrekening der
uitgebrachte stemmen over het land in zijn ge
heel, waarvan niet afgeweken mag worden
is gebroken, aangezien die afrekening in ieder
district afzonderlijk geschiedt, waarvan het on
vermijdelijk gevolg is, dat in ieder district, en
van iedere partij, een aantal overschotten aan
stemmen ontstaan en verloren gaan, ten gevolge
waarvan een zuiver resultaat ónmogelijk is.
Ten bewijze hiervan de eerste uitslag van het
Belgische stelsel in 1900, waarvan het resultaat
was, dat A 86, B 31, C 32, D 1 en E 2 kamer
zetels verkregen en er circa 365,000 stemmen ver
loren gingen, waarvan bij een juister opzet circa
325,000 stemmen hadden kunnen benut; ware dit
geschiedt dan zou het resultaat zijn geweest:
A 75, B 35, C 35, D 5 en E 2 zetels. De partij
A verkreeg dus 11 zetels te veel en daardoor ten
onrechte een meerderheid van 20 stemmen in het
Parlement (1).
Ook blijkt, bij de toebedeeling der kamerzetels,
dat deze ook niet beantwoordt aan het vereischte,
dat geen der candidaten méér stemmen dan het
kiesquotient bekomen kan en dus die toebedeeling
zeer gebrekkig geschiedt. Bij de algemeene ver
kiezingen in 1912 hadden van de 186 gekozenen,
146 het kiesquotient bekomen, 36 waren er bene
den gebleven, variëerende van enkele honderden,
successievelijk tot circa 8000 stemmen beneden
het kiesquotient en een viertal gekozenen hadden
van circa 5000 tot circa 9000 stemmen boven het
kiesquotient bekomen, waaruit dus blijkt, dat ook
de techniek verre van juist is (2). liet is dus
overbodig om langer bij deze districtsindeeling
stil te staan, alleen reeds, omdat ze in strijd is
met de hoofdgedachte, aangezien de afrekening
niet over het land in zijn geheel geschieden kart.
(Slot volgt.)
bij den boekhandel van J. J. van Mastrigt.
Prijs f 1.—.
(2) Onder het Belgische stelsel la men be
voegd, naar keuze, op één lijst van candidaten
in haar geheel óf op een der daarop voorkomen
de candidaten persoonlijk te stemmen. Dit laatste
is de oorzaak, dat de candidaten méér stemmen
dan het kiesquotient behalen kunnen. Wanneer
dus de kiezers allen slecht3 persoonlijke stemmen
zouden uitbrengen en deze onwillekeurig op min
der candidaten uitgebracht zouden hebben dan
de respectieve lijsten van candidaten recht op
zetels blijken te hebben, zou het onvermijdelijk
gevolg zijn, dat er minder kamerleden gekozen
worden, dan het vereischte totale aantal. Dat dit
in België nog niet is voorgekomen, ia dus blijk
baar slechts toeval.
Het kan nog van belang zijn het resultaat van
eenige berekeningen weêr te geven, van toepas
singen van het Belgische stelsel op den uitslag
der verkiezingen van 1913 hier te lande; hierbij
is iedere Provincie als één kiesdistrict ondersteld.
Die uitslag onder het meerderheidstelsel is dus
geweest: 55 Links, 45 Rechts. Met toepassing
van het Belgische stelsel zou die zijn geweest:
46 Links, 54 Rechts.
Ter oorzake der veelvuldige overschotten be
staat er in België een kartel of stembusverbond
der minderheden. Neemt men dus de toepassing
van het Belgische stelsel met Coalitie en Con
centratie, eveneens op dien uitslag der verkie
zingen van 1913, dan zou de uitslag geweest
zijn: Coalitie 57, Concentratie 28, Soc.-Dem 15.
Hetzelfde met Coalitie alléén: Coalitie 60, ove
rigen 40, waaronder 16 Soc.-Dem. Hetzelfde met
Concentratie alléén: Concentratie 31, overigen
69, waaronder 18 Soc.-Dem. Het resultaat der
toepassing van het evenredig kiesstelsel met
enkelvoudige kiesdistricten, eveneens op dien uit
slag van 1913, wijst aan 52 Rechts, 48 Links.
Met dit stelsel zouden Stembusverbonden een
voudig doelloos zijn, omdat er slechts een betrek
kelijk aantal stemmen overschiet.
(y A fï> Katholieken' B Liberalen, C
Sociaal Democraten, D Christ Dem E
Progressisten. Een en ander is „in extenso"
uiteengezet in een brochure (117 blz.) getiteld
„De oplossing van het vraagstuk der Evenredio-e
Vertegenwoordiging", door J. J. Z. Een stel
brochures, bevattende nadere toelichtingen, met
deze brochure, zijn verkrijgbaar: te Utrecht bij
de firma Wed, j. R. van Rossum, te Arnhem
KONINKLIJK BEZOEK AAN PARIJS.
De uitgaven, welke de Fransche regeering
voor het bezoek van koning Georg en konin
gin Mary en van den koning en de koningin
van Denemarken aan Parijs zal moeten doen,
worden op een kleine 500.000 frs, gesebat.
Volgens de Temps zal de regeering aan de
Kamer een crediet vragen van 421,800 francs.
De minister van binnenlandsche zaken
vraagt 10,000 francs voor Ihet handhaven van
de openbare orde.
Het gebruik der galarijtnigen, livreien en
tuigen zal het departement van schoone kun
sten eveneens 10,000 francs kosten.
Do kosten van de gala-voorstelling in de
Opera worden op 25,000 francs geschat.
Voor militaire revues en feesten zal een be
drag van 55,000 francs door het ministerie
van oorlog beschikbaar gesteld worden.
Maar de grootste som is gevraagd door den
minister van buitenlandsche zaken, n.l. 319,500
francs voor de reiskosten, de installatie van
apartementen, versieringen, verlichtingen,
feesten, recepties en officieele diners op het
Elysée en het ministerie van buitenlandsche
zaken.
Zou het niet wat goedkooper kunnen?
DE STUDENTENRELLETJES VAN
LEUVEN.
De rector der Leuvensche universiteit heeft
een deputatie der protesteerende studenten
ontvangen, die hem de eischen kwamen voor
leggen. Deze eischen zijn de volgende:
lo. dat geen enkelen student iets kwaads
zou geschieden naar aanleiding van de onge
lukkige gebeurtenissen der laatste dagen; 2o.
dat alle willekeurig vermoeden in de rechts
pleging van den vice-reetor zou vermeden
worden; 3o. dat de studenten een minder
strengen vice-reetor zouden krijgen; 4o. dat
zij een erkende vertegenwoordiging zouden
hebben hij do overheden der universiteit.
Mgr. Ladeuze, de rector, willigde den eer
sten eisch in, zegt de Msh. Hij beloofde dat
de studenten niet zouden gestraft worden,
maar voegde er aan toe, dat hij niets kon
doen om de processen, door de burgerlijke
autoriteiten ingesteld, te verhinderen. Ook
de tweede eisch werd toegestaan, doch de
rector wees er eveneens op, dat er nimmer
willekeur had bestaan.
Het derde verzoek werd door Mgr. Ladeuze
krachtig afgewezen. „Gij vraagt mij, zoo zei-
de de rector, een minder strengen vice-reetor,
d.w.z. 't ontslag van mgr. v. Cauwenberghe,
Dat nooit! De zaak van mgr. v. Cauwenberghe
is ook de mijne. Die hem raakt, raakt ook
mij, en ik zal in deze niet toegeven, al moest
ik 500 studenten van de universiteit verwij
deren.
De vierde eisch is onbepaald, en hierom
trent zijn nadere toelichtingen noodig, doch
dit kan ik u wel zeggen, dat er nooit of te
nimmer sprake van kan zijn, dat de studen
ten vertegenwoordigd zijn in den rectoralen
raad of in den tuchtraad.
HET FABRE-SCHANBAAL.
Het rapport van den proeureur-generaal,
Victor Fabre, uitgebracht op verzoek van den
toertmaligen „garde des sceaux", Aristide
Briand; voorgelezen door Louis Barthou m
de Kamerzitting, en waarvan Gaston Calmet-
teeen, copie in zijne portefeuille bezat, toen
hij viel onder de kogels van mevrouw Cail-
laux luidt; naar de redacteur van de Msb.
te Parijs mededeelt, als volgt:
„Woensdag, 2 Maart 1911, we.rd ik geroe
pen hij den heer Monis, voorzitter van den
ministerraad.
Hij wilde mij spreken over de zaak-Rochet-
te.
Hij zelde mij, dat de regeerir.g er op ge
steld was, dat de zaak niet in behandeling
kwam voor het Hof op 27 April, den reeds
sedert langen tijd vastgesteld en datum; dat
de behandeling moeilijkheden in het leven
zou kunnen roepen voor den minister van
financiën, op het oogenblik waarop deze
reeds de zaken der religieuse congregaties,
die Aran het „Crédit foncier" on andere van
hetzelfde soort voor zijne rekening had.
De voorzitter van den ministerraad gaf mij
bevel van den president der corrcctioneele
rechtbank het uitstel van deze zaak tot na
de justitiëele vacantia van Augustus en Sep
tember te verkrijgen.
Ik heb met kracht geprotesteerd. Ik wees
er op, hoe pijnlijk het mij was, zulk eeue zen
ding te vervullen. Ik heb gesmeekt dat de
zaak-Rochette haar gewoon verloop volgen
zou. De voorzitter van den ministerraad hand
haafde zijne hevelen en noodigdo mij uit, hem
wederom te bezoeken om hem verslag uit te
brengen.
Ik was verontwaardigd. Ik gevoelde wel,
dat het de vrienden van Roehette waren, die
dit onwaarschijnlijk schandaal (ce coup in-
vraisemhlable) hadden opgezet.
Vrijdag 24 Maart bezocht Mr. M. B
(Maurice Bernard, de verdediger van Ro
ehette) het Parket. Hij verklaarde mij, dat
hij, gehoor gevende aan het verzoek van zijn
vriend, den minister van financiën, zich ziek
ging melden en het uitstel tot na de groote
vaeantie van de zaak van zijn vriend Ro
ehette ging vragen.
Ik anlwoordcle hem, dat hij er zeer gezond
uitzag, doch dat het mi; niet toekwam dis
puut te voeren over redenen van gezondheid,
persoonlijk door een advocaat ingeroepen, en
dat ik bij dezen stand van zaken mij slechts
kon houden aan het oordeel van den presi
dent.
Hij schreef aan den magistraat.
Deze, die ik niet gesproken had en niet
wilde spreken, antwoordde hem met een wei
gering.
Mr. Maurice Bernard toonde zich hierover
zeer verstoord. Hij kwam zijne ontevreden
heid bij mij uiten en deed mij door nauwelijks
bedekte toespelingen hegrijpen, dat hij van
alles op de hoogte was.
Wat moest ik doen?
Na een hevigen innerlijken strijd, na een
ware crisis, waarvan de getuige, de eenige
getuige trouwens, mijn vriend en substituut,
Bloch-Laroque was, heb ik besloten, gedwon
gen door het moreel geweld, mij aangedaan,
te gehoorzamen.
Ik heb den president Bidault de lisle doen
komen. Ik heb hem met ontroering den toe
stand, waarin ik mij bevond, uiteengezet. Uit
genegenheid voor mij, stemde Bidauit de
l'Isle ten slotte toe in liet gevraagde uitstel.
Deuzelfden avond, dat wil zeggen Donder
dag 30 Maart, hen ik naar den voorzitter
van den ministerraad gegaan en heb hem
gezegd, wat ik gedaan had.
Hij scheen zeer tevreden.
Ik was het veel minder.
In de antichambre heb ik dn Mesnib ge
zien, directeur van de „Rappel", een blad,
Roehette gunstig gezind, dat mij herhaalde
lijk beleedigde. Hij kwam ongetwijfeld vragen
of ik mij onderworpen had.
Nooit heb ik zulk een vernedering onder
gaan".
31 Maart 1911.
(geteekend)
V. FABRE.
Herinneringen aan Kard. Kopp.
De Berlijnsche briefschrijver van de Resb.
geeft in een correspondentie uit Berlijn de
A
CC.
Verklaring der tegenwoordige dooppleehtlg
heden,
DERDE DEEL.
10e .Duivelbezwering. 11e. Ceremon""*
voor het Ephpheta.
Voordat men tot de doopvont nadert, wordt
nog eenmaal een duivelbezwering over dm
doopeling uitgesproken. Tot hem, die zich
nn reeds in het stoffelijk huis Gods, in de
kerk, bevindt, wordt gezegd, dat hij weldra
zal geconsacreerd worden tot een tempel des
H. Geestes, waarin voortaan voor den vorst
iler duisternis geen plaats zal zijn. Met deze
bezwering hangt ook innig samen de cere
monie van het Ephpheta. Op wonder
bare wijze werd, gelijk het Evangelie be
richt, een doofstomme genezen, toen Chris
tus Zijn vingeren legde in de ooren des kran
ke en diens tong met speeksel aanraakte.
Op geestelijke wijze moeion ook de zin
tuigen des doopeiings voor de goddelijke
waarheid geopend worden. In de plaats van
de aanraking der tong trad echter in latei
tijd. gelijk dr- JT. Ambrosius meldt, welvoe-
gelijkheidshalvo een bestrijking met speek
sel van de neusvleugels. Bij het aanraken,
nu dér ooreu zegt de priester: „Ephpheta,
dat is wordt geopend", waardoor wordt aan
geduid, dat de inwendige menseh bereid
willig de leer des beils in zich moge opne
men. In odorom suavitatis: Tot zoeten geur,
klinkt het hij het aanraken der neusvleu
gels en aan deze woorden verbindt de doo-
per den menseh dat de doopeling tijdens
zijn geheeie leven in staat moge zijn don'
geestelijken geur van Christus waar te ne
men. Dat nu deze ontvankelijkheid voor hei
aannemen des geloofs in den menseh ver
zwakt is, behoort tot de treurige gvoïgen
van Adam's zonde, die hot menschelijk ge
slacht in de slavernij des duivels stortte. Op.
dat echter de booze geest niet- belemmerend
optrede, roept de Kerk hem nogmaals drei
gend toe: „En gij, Satan, vlucht, want Gods
oordeel nadert!" Het oordeel over den Sa
tan werd geveld hij Christus' dood en in
Christus' dood worden wij gedoopt.
Aan de eigenlijke toediening des doopsels
gaan nu nog drie plechtigheden vooraf: ds
verzaking des duivels, de zalving met cate-
ckumeneuolie en de plechtige geloofsbelij
denis.
FEUILLETON.
volgende interessante herinneringen betreft
feude Kard. Kopp.
Kardinaal Kopp heette eigenlijk officiëel
Kardinaal Dr. von Kopp.
Nadat hij de orde van den „Schwarzen
Adler" bekomen had, was hij volgens de Duit-
sche adelwetten in den adelsstand verheven.
Doch en dit is weer een mooi getuigenis van
do nederigheid des grooten dooden hij heeft
in onderschriften nooit van dezen titel ge<
bruik gemaakt. Trouwens, volgens 't kerke
lijke recht absolveert do kardinaalstitel alle
overige, ook academische titels, metuitzon
dering van den gcboorteadel van regeerende
huizen. Zou b.v. bewaarheid worden, wat en*
kele Berlijnsche bladen beweren, dat n.l. Print
Max van Saksen de aangewezene opvolger
van Kardinaal Kopp zou zijn, dan zou dient
titel Max Kardinaal van Saksen luiden. Zijn
prinsentitel zou dus wegvallen, ja zelfs in zijn
wapen zou hij volgens een bepaling van Paus
Innoeentius X (1665) geen konings- nocb
hertogskroon mogen opnemen. Alleen door dee
kardinaalshoed met 15 vlokken zou het mogen
overkroond worden.
Kardinaal Kopp was ook een persoonlijke
vriend van Keizer Wilhelm. Hoe groot zijn
invloed aan 't keizerlijke hof was en hoe intiem
hij met den monarch omging, bewijze de vol
gende aardige herinnering, welk ik in da
„Markische Yolks-Zeitung" vond.
't Was in 't tijdstip, toen voor eenige. ja
ren een groote ontstemming aan het hof te
genover het Centrum om de houding ervan ig
eenige politieke vragen bestond. De kardinaal
kwam destijds naar Berlijn en, waar hij andera
bij zijne bezoeken in Berlijn steeds een uit-
noodiging van den Keizer bekwam, bleef za
ditmaal uit. Korten tijd daarop kwam de kar<
Roman van Philip Laicus.
41.
Hij had immers in een oogenblik
toen het gevoel van een vreeselijk
zware schuld tegenover die familie Willl-
fred hem beheerschte, de hand van Irma
aan baren beminde toegezegd; maar sedert
werd or over dat geval geen woord meer ge
rept. Doeh zijn vrouw had ook nog daarin
toe te stemmen, en daar was de kolonel min
of meer bang voor.
Wel had hij bespeurd, dat er een groote
verandering met haar had plaats gehad,!
maar dat deze zóó ver zou kunnen gaan, om
in een huwelijk tusschen Irma en Egon toe
•te stemmen daaraan twijfelde hij sterk.
Zulks moest echter thans heslist worden
en de kolonel nam een kort besluit.
Aan het blijde gewoel op Ihet feestterrein
namen alle standen deel. Officieren en zij,
die slechts een jaar behoefden te dienen,
verkeerden immers met of behoorden tot de
eerste families van het stadje, en alle ken-
i Bissen waren blij, de temgkeeïiendent te
begroeten, van de afwezigen nieuws te ver
nemen en de dooden te prijzen. Maar niet
•«rakel de officieren, maar ieder, die een sol
datenuniform droeg, werd in detze dagen
'Waardig gekeurd met de notabelen om te
j gaan en in hunne kringen te verschijnen. Er teld werd ais mijnbeer „von Willifred". Later
eerschte derhalve een bonte mengeling loste het raadsel zich zeer eenvoudig op:
van boog- en laaggeplaatsten, van rijk en Egon was ridder van het ijzeren kruis, en
aim, -van mannen en vrouwen. De tribunes als ridder behoorde hij toch ten minste tot
voor de dames begonnen zich te ontruimen den kleinen adel en had derhalve aanspraak
en het publiek, c.at daar gezeten had, ver-1 op het predicaat „von", dat was immers zoo
keerde nu op het feestterrein. Na hoogstens klaar als de dag.
een kwartier verscheen ook de kolonel, om t Met genoegen zag de kolonel daaruit, hoe
zijn vrouw te halen. hier de zaken stonden, en hij noodigde Egon
Natuurlijk moest zü daarbinnen kennis uit, zoo spoedig mogelijk te verklaren,
maken met Egon en de eerste ontmoetingi Egon voldeed aan dat verzoek en wel zóó,
van die twee was tamelijk koel. j dat na verloop van een week de verloving,
Jtigon wierp de vervolgster zijns vaders een t zij het dan ook in den engsten familiekring,
ionkelenaen blik toe en deze bespeurde nietkon worden gevierd, zij zou ook verder niet
zonder t diepste mishagen, dat Irma haar openhaar gemaakt worden, totdat Egon zijn
arm op den zijne had gelegd. 6t,udiën had voltooid en het huwelijk door
Doch m de algemeene feestelijke stemming niets meer belet werd. Eenige dagen daarna
verdween die kilheid spoedig; want deze ont-vertrok de kolonel met zijn gezin naar de
moeting bezat niets onverwachts en het was nieuwe garnizoenstad en Egon ontving zijn
niet het plotselinge, wat die twee als het ontslag als luitenant der reserve. Hij begaf
ware had overrompeld. zich weer naar de academie voor het bosch-
Be barones wist nauwkeurig door een om-wezen om voort te studeeren.
weg over Irma, dat haar echtgenoot Egon j Van de naastbestaanden kon alleen de oude
Irma s hand beloofd had, en Egon wist langs rijksgravin, Ir ma's grootmama, zich niet in
nenzeltden omweg, hoezeer de barones heur j den nieuwen toestand van zaken indenken,
best had gedaan om het gepleegde onrechtZij was nu ruim tachtig jaar, zag er zeer
weer goed te maken, en dat ze nn, met hetoud uit en ook haar geest was aanmerkelijk
vf}} c!en opperhoutvester op den meestverzwakt; wel had deze nog niets van zijn
I vnendelyken voet stond. Maar het ergste woestheid verloren, maar veel van zijn kracht,
i oogenblik eisch te toch zijn recht. „Ik begrijp het geslacht niet'', prevelde
De barones was de eerste, die zich herstel- zij, toen zij het bericht ontving, dat haar
de. Zü reikte „mijnheer van Willifred1" de kleinkind zich verloofd had met een man
hand. en bedankte „mijnheer von Willifred" van burgerlijke afkomst. „Ik had gedacht een
dat lijj zijn leven voor de redding van haren moord te hebben gepleegd, en mijn geweten
echtgenoot had gewaagd, kortom, het verdere was gerust, omdat het mij een gebod van eer
verloop was zeer aangenaam; alleen was de S toescheen, mijn familie eerder te laten uit-
kolonel niet minder verwonderd dan Egon, sterven, dan door een onwaardige verbin-
dat deze door de barones voortdurend beti-tenis zich voort t© nlanten. En mijn klein
kind zie ik nog dieper zinken dan mijn doch
ter, waar moet dat heen?"
De verlovingsaankondiging werd door
haar niet beantwoord. Evenmin nam zij noti
tie van een schrijven van den generaal voa
Helmherg. hetwelk deze aan de rijksgravin
zond, om hare gezindheid jegens hem te ver
zachten. De bloedwraak duurde nog altijd
voort en de generaal schreef zijnen zoon een
brief, die aan lakoijieke kortheid, een Leoni-
das waardig geweest zou zijn, want hij be
helsde slechts de woorden: „Mijn zoon! Je
schoonmama is een gekkin!"
Kort daarop 6tierf de rijksgravin; er wa
ren geen pogingen meer gedaan tot ver
zoening of tot toenadering; de dood overviel
ihaar, zoodat zij geen gelegenheid had in het
laatste uur zich met haar kinderen te ver
zoenen. Zü had allen van zich geetooten en
haar sterfbed was eenzaam.
Een jaar nadat Egon zün studiën had vol
tooid, haalde hp Irma als zijn echtgenoote
thuis. Alhoewel (hij een rüke erfdochter de
zijne noemde, wilde hü toch niet nalaten een
plicht te vervullen, waarop het aanzien des
mans in zün huis berust; den plicht n.l. zün
vrouw te onderhouden. Hü voldeed daarbü
echter aan het verlangen van zün sehoon-
onders, dat hü niet hü het boschwezen, maar
bij de militairen in dienst trad.
Egon en Irma kunnen tot op den huldigen
dag niet nalaten, den tyd, dien men anders
telken jare op een hadplaats doorbrengt, door
te brengen in den familiekring van den op
perhoutvester, en dan gaat het er zeer vroo-
lük toe; dan vereenigt de oude houtvesterij
weer alle vroolijke gezichten om zich heen,
en sinds er in de laatste jaren eerst een en
toen twee kleinkinderen meekwamen, staat;
in den vacantietijd den boel daar op stelten.
Voornamelük voor den oudste is niets veilig,'
dat hü grootvaders meerschuimen pjjn warm;
rookt, wat zyn vader op dien leeftüd niet
eens „koud" had durven doen, baart geen ver
wondering meer. Maar toen men het proces
verbaal van een houtverkoop als steek ge
vouwen op zün hoofd ontdekte, toen nam de
opperhoutvester zich vast voor, voortaan al-f
thans z«n „administratie" weg te sluiten, zoo
lang de kleinkinderen er waren.
Tevergeefs trachtten Egon en Irma met'
goedheid en strengheid die uitgelatendheiil
te beteugelen; grootmoeder Willifred, wier
opvoedingswüsheid hü hare kleinkinderen
ten eenen male 6chiphïteuk geleden heeft,1
duldt dat niet. De groote vlucht voor elke
berisping die hem bedreigt, i6 op den schoot
van grootmoeder, en de kleine kleuter van
twee jaar weet het ook alreeds, en wyl hij
er niet op kan, steekt hü maar z'n hoofdje
in de plooien van haren rok, en dat maak
grootmoeder dan overgelukkig, zoodat zü m
het eene oog van blüdschap lacht en met hel
andere van vreugde schreit.*'
De boezemvriend van den oudste is beslisl
de boschwaohter; want hy snijdt voor hemj
sabels en geweren van hout en maakt vooit
hem patroontasschen tussehen bordpapier.
Bovendien heeft hü voor hem een scheepj4
van wilgen bast vervaardigd, dat hü eerël
in de groote wasohtobhe van grootmoeder
liet varen en toen in de beek, waarheen eo!
ter de boschwachter meeging. Hier was h
ook dat de boschwachter, zün boezemvriend
hem een groote belofte deed: als hü het vol*
gend jaar terugkwam, zon hü voor ihem eed
k!