der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K, Kerken te Haarlem en Omliggende plaatsen
Vader's portret.
Hoa oom Visser een
schilderij ophing.
Dit nummer behoort bü de „Nieuwe Haarl Courant" van Zaterdag 25 April 1914.
De nadruk van de berichten en mededee lingen in dit blad is verboden.
TWEEDE ZONDAG NA PASCHEN.
Les uit den eersten blief van den H. Apostel
Petrus; II, 21-25.
Zeer geliefden! Christus heeft voor ons ge-
leden, n een voorbeeld nalatend, opdat gij Zij-
ne voetstappen zoudt volgen. Hij die geene
zonden gedaan heeft en in wiens mond 8'oen
bedrog gevonden werd; die, toen Hu geschol
den werd, niet wederschold, toen Hu leed,
niet dreigde, maar Zich overgaf aan die Hem
onrechtvaardig oordeelde; die zelf onze zon
den in zijn lichaam gedragen heelt op het
hout, opdat wij, der zonden afgestorven der
gerechtigheid zouden leven; door wiens strie
men gij genezeu zijt- AVant^gij waait als dwa
lende schapen; doch nu zijt gij bekeerd tot
den Herder en Opziener uwer zieles..
Evangelie volgens den H. Joannes; X, 11—16.
In dien tijd sprak Jesus tot de Pharizeen.
Ik ben de goede Herder. De goede herder
geeft zijn leven voor zijne schapen. De huur
ling echter en die geen herder is, wiens eigene
schapen liet niet zijn, ziet den wolf komen en
verlaat de schapen en neemt de vlucht; en de
wolf rooft en verstrooit de schapen. Do huur
ling nu vlucht, omdat hij een huurling is, en
de schapen liem niet ter harte gaan. Ik ben de
goede herder; en Ik ken de mijnen, en de mij
nen kennen Mij, gelijk de Vader Mij kent, en
Ik den Vader ken; en Ik geef mijn leven voor
mijne schapen. Nog andere schapen heb Ik,
die niet van dezen schaapstal zijn; ook die
moet ik toevoeren; en zij zullen mijne stem
hooren, en het zal worden eene kudde en een
herder.
Evangelieverklaring.
TWEEDE ZONDAG NA PASCHEN.
In het Oude Verhond ontmoetten wij velen
die den eeretitel van herders over Gods volk
voerden. Zoo bijvoorbeeld Mozes, Joue, David,
Zij allen waren voorafbeeldingen van den
grooten, den eenig waren Herder, Jesus Chris
tus. Zoo was Jesus voorspelt door de prophe-
ten, zoo noemde Hij ook dikwijls zich zei
ven. Ook in het Evangelie van dezen Zondag
noemt Jesus zich de goede Herder, en toont
Hij aan, dat Hij alle eigenschappen van den
Goeden Hei-der bezit. Een eerste karakter
trek, waardoor Jesus zich als den volmaakten
Herder doet kennen, geeft Hij aan in deze
woorden: „Ik ben de goede Herder, en Ik ken
de Mijne en de mijne kennen Mij." Die ken
nis is volkomen en te gelijk vruchtbaar. Elke
schaapherder kent zijn schapen; hij weet eenl-
ge teekenen aan te geven, welke andere schier
niet kunnen opmerken, Hij is in staat met
Om ons een zoo volledig mogelijk denkbeeld
van de wederkeerigo kennis die tuschen Hem
m Zijne schapen bestaat, te geven, gebruikt
.Jesus deze diepzinnige vergelijking? „gelijk de
Vader Mij kent en Ik den Vader ken." Gelijk
de God-menseh den hemelschen Vader kent,
en in die kennis Hem liefheeft, zoo wordt Hi;
ook door Zijn Vader gekend en bemind; even-
'.oo kent de goddelijke Herder zijn schapen en
bemint hen, maar moet dan ook door Zijne
ware volgelingen gekend en bemind worden,
Als bewijs voor de liefde, waarmede Hij zijne
schapen kent, zeide de Zaligmaker: „Ik geef
Mijn leven voor Mijne schapen." sdhitteren-
ler bewijs van die liefde kon Hij niet geven,
en bewees daardoor dat Hij de ware Herder
was. in tegenstelling van den huurling, die
vlucht voor het gevaar en zijne schapen als
prooi van verslindende wolven achterlaat,
omdat liij geen liefde voor hen gevoelt. De
Herder is goed voor zijn schapen, maar vor
dert dan ook dat de schapen Hem erkennen,
«lat zij leerzaam en volgzaam zijn: „de Mijnen
kennen Mij," en als bewijs daarvoor had Hij
een weinig vroeger gezegd dat zij Zijne stem
hooren, Zijne hevelen gehoorzamen, zijne wet
ten onderhouden.
De Zaligmaker, bedroefd zeker over de mis
deden, waaraan de Joodsche oversten zich
-• .uidig maakten, verontwaardigd ook om
Sc vele tegenkanting, die Hii in Ziin liefde
volle werkzaamheid van hunne zijde onder
vond, vervolgde Zijne rede met een voorspei-
l'ug waarvan de vervulling Hem den zoet
st en troost zoude geven, eene vergoeding voor
het verlies van zoovelen, die zidb aan Zijn
crdersstaf wilden onderwerpen, en die Hij
toch zoo gaarne onder de Zijnen gesteld had.
,Jk lieh, aldus sprak Hij, nog andere sclm-
pen, die niet van dezen schaapsstal zijn, ook
deze moet ik toelaten, en het zal ééne kudde
worden en één herder." Volgens Gods oor
spronkelijk plan, behoorde het gelieele men-
schelijk geslacht tot de kudde van Jesus, aan
allen was de God-menech als Verloser be
loofd. Derhalve zijn ook de heidenen van alle
tijden, tot aan het einde der eeuwen toe, Je
sus' schapen. Tot nu toe waren zii door het
bederf van hunnen wil verre van Jesus afge-
mvaald, maar het zon zoo niet blijven. Zij zou
den door de bediening der apostelen, en hun
ne opvolgers, de stem Gods hooren en daar
naar luisteren, en zoo ook ingaan tot den wa
ren schaapstal. Maar ook de Joden, die toen
onwillig waren, 0m 'naar dt stem des Hoeren
te luisteren, ook zii zullen eenmaal bij het
einde der tijden, ingaan tot den waren schaao-
»tal, de ware kerk van Christus, en dan zal
net ééne kudde onder éénen herder wezen.
In onze dagen hebben zooveïen van Jesus
den goeden Herder afgewend, laten wij bidden
voor hunne be keeping, vooral voor do dwa-
enc e broeders j1(>t vaderland, en zoo voor
j hen de genade verkrijgen dat zij tot den waren
I schaapstal mogen teruggaan, en door den goe
den Herder eer maal met ons allen tot het
i eeuwige leven in den Hemel mogen geleid
1 worden.
Nog geen brief gekomen, Deentje?
Neen, grootpapa, nog niet.
Dan geef ik, arm kind, alle hoop op. Drie
jaar, en nog geen tijding! De laatste brief
was van uw vader; uw arme moeder moet
dan op reis omgekomen zijn, en gij hebt geen
vader of moeder meer.
Och, grootpapa, spreek zoo niet; gij maakt
mii hcusch bedroefd! Wie weet, of drukke
bezigheden hen niet beletten te schrijven.
Misschien zijn de brieven wel verloren ge
raakt, want New-Orleans is zoo ver van hder.
Ja, wie weet of zij niet juist op reis zijn naar
Holland!
God geve het lief kind, maar hoe zal het
nog zoo lang met ons gaan Onze hulpmidde
len zijn uitgeput. Twee maanden huur schul
dig! De huisheer begint ongeduldig te wor
den en wat zullen wij dan doen 7
Gij maakt mij angstig, grootpapaatje! Gij
zijt zoo neerslachtig
-'-Ja, Deentje, 'tis of ik een voor-gevoel
van een ongeluk heb.
Kom, vrees niet, ik maak mijn werk af,
en breng het hij juffrouw Baars. Odb, zij ls
zoo goedhartig. Ik wed, dat zij mij er vier
galden voor betaalt. Denk eens, vier gulden,
daar kunnen wij weder acht dagen van rond
komen!
Ja, lieve, maar dat maakt mij juist zoo
bezorgd. Dat- werken hij nacht tobt u af; gij
zult ziek worden, en wat moet er dan van mij,
arme blinde, worden?
Stel u maar gerust, grootpapaatje! Mijn
krachten nemen van dag tot dag toe, en als
gij mij maar eens zien kondt, zoudt gij heuscli
niet ongerust zijn over den staat mijner ge
zondheid-
Zoo sprak Deentje, met een glimlach op de
lippen, terwijl zij zicli moeite gaf een traan
in liet oog terug te dringen.- Zii behoefde geen
spiegel om te weten dat hare oogen door den
langdurigen nachtelijken arbeid aangetast
waren. Zij kon het zieli niet ontveinzen, dat
de bezwaren van den griisaard zeer gegrond
waren, en onwillekeurig rees ook hii haar de
treurige vraag op: Als ik ziek word, hoe zal
het dan gaan?
Helena was pas 6 jaar oud, toen haar va
der, de heer Berger, een aanzienlijk koopman,
door zijn compagnon bedrogen, bankroet was
gegaan. Hij verliet zijn vaderland en beproef
de in de nieuwe wereld weder te winnen, wat
hij h ier had ^verloren. Zijn schoonvader, zijn
vrouw en zijrr eenig- dochtertje liet hii in
Amsterdam achter, om er den uitslag zijner
pogingen af te wachten. Vijf jaren waren ver
streken; elke brief had in dien tijd de beste
verwachtingen gegeven; de laatste had zelfs
de mededeeling behelst, dat hij eerstdaags
naar Holland dacht terug te keeren, en zoo
veel had overgewonnen, dat hij al zijn schul
den zon kunnen afdoen. Eenige maanden na
het ontvangen van dezen brief vernam me
vrouw Berger, dat haar man gevaarlijk ziek
lag en zijn toestand de zorgvuldigste verple
ging vorderde. Weinige uren later was zij op
reis naar Rotterdam, waar zij op de boot naar
Donden plaats nam om van daar naar de
Vereenigde Staten te stevenen. Ik waag het
niet u het afscheid van haren vader en haar
dochtertje te schetsen, dat zij haren grijzen
vader aanbeval, die haar heilig beloofde voor
het toevertrouwde pand te zullen waken.
Drie jaren gingen voorhij, en in al dien tijd
bracht geen brief hoop of troost aan. De va
der van mevrouw Berger maakte zich een
talent ten nutte, dat hem in hetere dagen me
nig genoegeiijk uur van verpoozing had -ge
schenken na de beslommeringen der beroeps
bezigheden, namelijk schilderen op porselein.
Die arbeid voorzag aanvankelijk eenigermate
in de dringendste behoeften, maar de inspan
ning en de boogie jaren haalden hem een oog
ziekte op den hals, en de goede grijsaard werd
volslagen blind. De kleindochter gevoelde nn,
dat het haar plicht was te arbeiden voor hem,
die haar tot nu toe had verzorgd. Schoon pas
jaar oud, werkte zij met da grootste in
spanning dag en nacht om in hun heider on
derhond te voomen.
Welk een onderscheid tusschen hunne vroe
gere woning en de tegenwoordige! Verheeld
u een zolderkamertje in een bouwvallig huis,
dat in een nauwe donkere achterstraat stond.'
Drie gebrekkige stoelen en een tafel, twee
armoedige legersteden zonder gordijnen, een
verweerden spiegel en eenige aarden potten
en pannen ziedaar al wat zij nog het hunne
konden noemen. Toch was er nog een pronk
stuk aan den wand hing in_ een rijk-ver
gulde lijst het portret van een hian, dat niet
weinig afstak tegen zijn omgeving. Menigen
droevigen blik sloeg Helena op dit portret
de beeltenis van haren vader, h-et eenige
voorwerp van waarde, dat zij in hun behoef-
tigen toestand bewaard hadden. Wel hadden
zij meermalen koude en honger geleden, maar
nooit was het hij hen opgekomen zich ervan
te ontdoen, om voor den prijs daai-van hunne
ellende dragelijker te maken. In hun oog
ware dat een misdaad g'eweest,
Helena zat ijverig aan 'haar naaiwerk; de
grootvader wijdde al zijn opmerkzaamheid
aan het gedruisch, dat uit de straten der volk
rijke stad door het geopend venster naar bin
nen drong. Daar werd geklopt, en iemand met1
een koud en strak gelaat trad binnen. De pa
pieren, die hij in de hand droeg, doden He
lena terstond aan de onbetaalde huishuur
denken. Zij had zich niet vergist,
Heden is het de derde, sprak de vreem
deling, en ik 'heb hier de kwitanties van twee
maanden huishuur, die ik hij u moet komen
ontvangen. Hebt gij geld voor m'u?
Helaas neen....
Dat ziet er slechi uit. want de huisheer
wil niet langer wachten, en heeft mij last ge
geven, dat, zoo gij niet terstond betaalt....
Wees barmhartig, mijnheer, riep Helena
in tranen losbarstende. Heb medelijden met
ons! Zie, welke ramp mijn lieven grootvader
getroffen heeft, en ik alleen kan toch in eene
maand zulk een groote som niet verdienen.
Jnistl de huisheer wil uwe schuld niet
grooter laten worden, omdat het u dan nog
minder mogelijk zal wezen die af te doen.
Het spij't mij, maar ik kan er niets aan doen.
Hebt gij geen geld, dan moet -gij morgenvroeg
vei'huizen. Het is nu al wat laat op den dag,
en gij hebt wellicht nog geen onderkomen;
ik wil daarom wel op mij nemen n nog dezen
nacht hier te laten blijven.
Tranen noch gebeden haatten. Wat een
treurigen nacht voor de heide ongelukkigen,
die -geen uitkomst zagen. Toch was de mor
gen nog treuriger, want een beambte ver
scheen met twee mannen, die de weinige meu
belen weg kwamen halen; zelfs het portret
van vader werd door hen medegenomen.
Helena had intusschen een plan gemaakt,
waaraan zij zich met al de kracht der hoop
vastklemde. Zij ijlde naar de winkelierster,
waarvoor zij arbeidde, en verhaalde deze ha
ren treurigen toestand. De brave vrouw was
diep getroffen door het verhaal van zooveel
ellende. Zij omhelsd© Helena, en zeide: Dieve,
was ik rijk, ik gaf u gaarne het geld, dat gij
schuldig zijt; ik heb een slecht jaar gehad.
Intusschen, luister: op zolder héb ik nog wel
een hoekje open, daar zal ik een paar matras
sen laten leggen, dan weet gij tenminste waar
gij met den goeden ouden man den nacht
kunt doorbrengen, en hebt althans geen huur
te betalen. Haal hem, lieve Dena, daarom
maar spoedig hierl
Wat was Helena dankbaar en verblijd! Zij
haalde grootvader af, bracht hem bij de goed
hartige juffrouw, die hem vriendelijk ont
ving. Hierop keerde zij naar hare vroegere
woning terug en volgde den wagen, waarop
de weinige meubelen werden weggevoerd.
Ik wil zien, zoo sprak zij in zich zeiven,
wie vaders portret koopt; ik zal hem nagaan
om te zien, waar hij woont. Dan ga ik hem
morgen mijn -dienst aanbieden als naaister,
en als ik dan veel geld heb verdiend, neem
ik dat niet aan, maar verzoek slechts het por
tret. Nu wij voor geen huur meer te zorgen
hebben, kan ik 's nachts genoeg verdienen
voor ons levensonderhoud.
Het sloeg 10 uur. De plaats voor het Vendu
huis stond vol met allerlei meubelen. Kunst
liefhebbers, uitdragers en burgers keken en
overlegden wat zij dachten te bieden. De ver-
kooping begon. Bij eiken hamerslag van den
afslager verdween het een of andere stuk. Ein
delijk werd ook het portret op tafel gebracht.
Wie biedt hier tien gulden voor? riep de
afslager. Niemand? Negen dan? Acht
zeven.Komaan, heerpn, biedt dan! Zes.
vijf
twaalf?Het is er niet voor gemaakt!....
Twaalf gulden eenmaaltwaalf ander
maalNiemand meer?
Vijftig gulden!
Dit bod, dat een algemeene opschudding
teweeg bracht, werd door een man gedaan
van ongeveer 50 jaar, die eenige oogenblik-
ken zeer opmerkzaam het portret had be
schouwd, en op wiens gelaat verwondering
sehe enuitgedrukt, als hij iemand, die onver
wachts een oude bekende ontmoet. Het scheen
alsof hij door zulk een hoog bod de andere
liefhebbers had willen afschrikken, en het
bleek, dat hij zijn doel had bereikt; niemand
kwam hooger, en op zÜn bod werd de koop
toegeslagen.
Zoudt gij mij °°k eenige inlichtingen
kunnen geven, vroeg de onbekende den afsla
ger, omtrent de faudke, waarvan dit portret
afkomstig is?
Neen, mijnheer, waa het antwoord; wan
neer ik al de namen en woonplaatsen van
(hen, wier boeltje hier te verkoopen wordt ge
bracht, moest onthouden, zou het er mooi uit
zien. Ik heb het toch al druk genoeg!
En is er dan niemand hier, die mij er
iets van weet te zcggeD' Hij kan op een ruime
belooning rekenen.
Mijnheer, hernam een der klerken, als n
mij uw adres geven wilt, dan zal ik na afloop
der verkooping de noodige nasporingen doen.
Ik twijfel niet, of ik zal 11 morgenochtend een
bevredigend antwoord kunnen bezorgen.
De onbekende gaf kern zijn adreskaartje en
zeide: Morgenochtend zal ik u tusschen 11 en
12 uur wachten, en wees verzekerd, dat gij
het u niet beklagen zu>-t, mij dezen dienst be
wezen te hebben.
Zij, die op het oogenhlik het best de ge
vraagde inlichtingen had kunnen geven, stond
gedurende dit gesprek op eenigen afstand te
gen een- paal geleund. Zij verstond niets van
hetgeen daar gesproken werd, maar hield on
afgewend hare blikken gevestigd op den koo-
per. Zij zag hoe deze de sdh-ilderij zorgvuldig
in een doek wikkelde, onder den arm nam en
zich verwijderde. Ogenblikkelijk was zij ach
ter hem, zij volgde hem als zijn schaduw, tot
hij, na eenige grachten langs gegaan te zijn,
voor een deftig huis stil hield, den sleutel uit
den zak haalde en binnentrad. Daar moest (hij
dus wonen! Zij prentte zich het nummer en
de straat goed in het geheugen en keerde
daarop verheugd naar het huis van juffrouw
Baars terug. Zonder zieh verder uit te laten,
zeide zij tot haren grootvader: Schep moed,
lieve grootvader, ons portret is denkelijk niet
voor altijd weg.
Den volgenden morgen deelde Helena (ha
ren grootvader en juffrouw Baars mede, dat
zij naar iemand toe moest gaan, die haar
waarschijnlijk-werk zou verschaffen, en ijlde
de deur uit.
Hoe dichter zij echter hij het huis kwam,
hoe meer haar gang vertraagde. Zij trachtte
haren moed op te wekken door de gedachte:
„Het is onmogelijk, dat die heer me afwijst.
Ik zal hem vertellen, dat vader en moeder
dood zijn, want ik houd het voor gewis, dat
zij niet meer in leven zijn, IJ? zal hem vers
tellen, dat grootvader oud en blind is, en dat
het portret onze eenige troost was en ik or
niet van scheiden kan. O, hij zal het mij zeker
niet afslaan." Onder zulke overdenkingen had
zij (het huis bereikt. Aarzelend trok zij aan
de schel, en stamelde eenige onverstaanbare
woorden, waaruit de bediende, die haar de
deur had geopend, met moeite ten laatste be
greep, dat zij verlangde mijnheer te spreken.
Deze was juist in een druk gesprek met een
jong mensck, in wien Helena weldra den
klerk van het Venduhuis hea'kende. Juist
deelde deze den heer mede, dat zijn nasporin-
gen niet met den geweuschten uitslag waren
bekroond; dat hij slechts was "te weten geko
men, dat de meubelen het eigendom waren
•geweest van een blinden grijsaard en zijn
kleindochter, een aardig meisje van een jaar
of veertien; dat hun goed verkocht was, om
dat zij hunne huur niet hadden kunnen be
talen.
En hebt gij hunnen naam ook kunnen
uitvorsehen?
De grijsaard heet Jansen en het meisje
Helena, die, naar men mij verzekerd heeft,
met haar handenarbeid den ouden man on
derhoudt.. Sedert Vrijdagochtend zijn zij ech
ter spoorloos verdwenen.
Zij hoeten gevonden worden! Ik gaf
100 gulden, als ik op het oogenhlik hunne
schuilplaats wist. Ik stel prijs op uwen ver
deren hijstand, mijnheer, hij mijne nasporin
gen.
Gij kunt op mij rekenen, mijnheer Mul
der.
Met deze woorden liet hij den jongen man
uit; maar de arme Helena! Zii had daar een
vreeselijk geheim vernomen. De man, hij wien
zij in huis was gekomen om zijn medelijden
in te roepen, was dan diezelfde Mulder, die
haren armen vader ongelukkig had gemaakt.
En die zocht naar hen? Wat moest dat be
duiden? Zonden zij misschien aansprakelijk
zijn voor de schudeu van 'den heer Berger, en
hingen hun dus nieuwe onheilen hoven het
hoofd? Hier kon zii niet blijven, dit gevoelde
zij, en juist stond zij er op, toen de gevreesde
naar binnentrad, haar hij de hand vatte en
op vriendelijken toon vroeg: Wat is er van
uw verlangen, mijn kind?
Helena geraakte in verwarring, maar toen
zij de oogen opsloeg, zag zii hoven eeu schrijf
tafel het portret van haren vader hangen.
Dit -gezicht deed haren moed herleven.
Ik had gehoord, mijnheer, dat u iemand
zocht om eenig naaiwerk te verrichten, en ik
neem de vrijheid mij daartoe hij u aan te De
den.
Ik geloof, ja, mijn kind; gij begrijpt,
daarmee bedoel ik mij eigenlijk niet. Spreek
er met mijne vrouw over; ik zal u hij haar
brengen. Maar gij zijt nog zoo jong! Kunt gij
zulken arbeid al verrichten?
Mijnheer, men behoeft niet oud te wezen,
om te begrijpen, dat wie niet arbeidt, gebrek
moet lijden.
Arme meid! En hoe heet gü?
Deentje Kram, mijnheer! Maar dat kwam
er zoo zacht uit, dat de heer Muller het nog
eens vragen moest.
Nu dan, Leent je, ik geloof wel, dat mijn
vrouw op mijn aanbeveling, en om uw vrien
delijk gezichtje, n nemen zal.
Van dien dag arbeidde Heiera bii mevrouw
Mulder, maar toen die haar betalen wilde,
verzocht zij haar het geld voor haar te bewa
ren tot zij een zekere som bii elkander zou
hebben,
Maar waarmede zult gij dan uw levens
onderhoud betalen? vroeg mevrouw Mulder.
Met hetgeen ik 's nachts verdien, ant
woordde zij.
En zoo was het. Grootvader had Aan niets
gebrek, maarvoor Deentje was d:e taak
te zwaar. Een harnekkige, droge hoest kwel
de haar voortdurend. Eén hoop scheen haar
nog aan he;t leven te hechten: zij wilde niet
sterven, voor zij het familiestuk had terug
gekocht.
Twee maanden zijn voorhij. Deentje zat ijve
rig hij mevrouw Mulder te naaien, toen er
bezoek kwam. Deentje zou zoo lang in de
kamer van mijnheer gaan zitten en ontmoette
in den gang dien heer in een druk -gesprek
met den klerk van de vendu. 'tWas of zij
haar naam en dien van haar vader hoorde
nemen.
Nn zijn wij verloren. Hij schijnt ons op
het spoor te zijnl Goede God, hebt Gij ons
verlaten? Wat zal er van mijn armen groot
vader worden? Vader, ach, mijn lieve vader!
Zoo sprekende, zonk zij op de knieën en
hief de handen op naar het portret. O, va
der, bid voor uwe arme dochter
Jnist ging da deur van het vertrek open,
en de heer Mulder stond op den drempel.
Daar ging voor hem een licht op.
Juffrouw Helena Berger, gij hebt ons
misleid. Waarom zijt gij onder een vreemden
naam tot ons gekomen?
Deentje sloeg de betraande blikken op haars
vaders portret.
Dat is al, wat wij nog bezaten, mijnheer,
en daarom hen ik hij u komen werken, om
eens in staat te zijn, de beeltenis terug te
kunnen koopen van hem, dien ik nimmer zal
wederzien.
Waarom mij dat niet terstond gezegd?
Daar, neem de schilderij, die u zoo dierbaar
is; gij hebt ze duur genoeg betaald.
O, ik dank n, mijnheer! God zegene u
duizendmaal, en vergeve u al het leed, dat
gij mijnen vader hebt veroorzaakt.
Gij bedriegt u, mijn kind. Mijn broeder
was het, die den val nws vaders veroorzaakt j
heeft, en om zijn schuld jegens u goed te
maken, zoek ik n overal op. Ik hen scheeps
kapitein, en leerde uw vader kennen op zijn
reis naar New-Orleans, die hu aan boord van
mijn schip deed, zooals ook later uwe liev e
moeder met mij den overtocht daarheen ge
daan heeft.
Maar mijnheer, weet gij met wat van hen
geworden is?
Dat zullen zij zelf u vertellen.
die
Hoe.... mag ik zoo iets hopen,
vreugde.... dat geluk....
Hunne brieven schijnen door uw veran
derde woonplaats niet terecht gekomen te
zijn. Uw vader komt als een welgesteld koop
man terug met uwe moeder, maar gij zult
hen weldra zien.
Zijn zij dan al op reis naar Holland?
Zij zijn er reeds.
O, dat is te veel geluk op eens; dan zul
len ze wel spoedig in Amsterdam zijn?
Zij zijn er. Ik verwacht hen elk oogen
hlik aan mijn huis.
Maar vergunt mij hier te sluiten. Zulk een
wederzien kunt gij u beter voorstellen, dan
ik het u zou kunnen beschrijven.
Heiena's moed was op een zware proef ge
steld. xj. C,
Nooit van uw leven hebt gij ergens in een
hius zulk een gevlieg en gedraaf trap-op
trap-ai' gezien, als wanneer mijn oom Vis-
ser zicli met 't verrichten van 'n karweitje
had belast. Lr was b.v. een schilderij thuis
gekomen van den lijstenmaker, en die stond
nu in de eetkamer, wachtend om opgehan
gen te worden; ta-nite Visser vroeg dan,
wat er mede gebeuren moest, en oom Visser
zesde, in antwoord op die vraag:
O, laat dat maar aan mij over, je be
hoeft je daar geen van allen eeniga moeita
voor te geven! Ik zal dat wel héél alleen
opknappen1
En dan trok hij zijn jas uit en begon hij.
Eerst zond hij het dienstmeisje uit, om voor
een paar dubbeltjes spijkers te halen, en dan
stuurde hij haar een van de jongens achterop
om haar te zeggen, hoe' groot ze
moesten wezen; en op die manier zette hij
„methodisch" zijn werk voort, en bracht hij
hij het gansche huis in opschudding.
Ga je nu eens even mijn hamer halen,
Piet, riep hij dan, en breng jij me den
duimstok eens, Tom, en ik zal het kamer-
trapje óók moeten hebben; maar misschien
deed ik beter met er ook nog een keuken
stoel bij te nemen; en Hansl loop jij eens
gauw even naar mijnheer Engers en zeg
hem: „Wel de complimenten van pa, en dat
pa hoopt dat zijn knie weer wat beter is,
en of hij zoo vriendelijk wil wezen ons zijn
waterpas- eens even te loenen!" En ga jij
vooral niet weg, Marie, want ik zal iemand
noodig hebben om de kaars voor mij vast to
houden en als de meid thuis komt, moet zij
er dadelijk weer op uit, om een stuk schil-
derijkoord te halen; en Tom waar zit
Tom toch?! Tom kom jij eens hier; ik
zal iemand noodig hebben, om mij de schil
derij aan te geven."
En dan tilde hij de schilderij omhoog, en
liet haar vallen, zoodat zij uit de lijst hing,
waarbij hij het glas trachtte te redden en
zich in zijn vinger sneed; en dan sprong hij
als een gek de kamer rond, overal naar zijn
zakdoek zoekend. Hij kon dien zakdoek on
mogelijk vinden, omdat hij in den zak van
de jas zat, die hij zooeven had uitgetrokken
en hij wist niet meer, waar hij do jas
gelaten had, en dan moesten al de huisge-
nooten ophouden met naar zijn gereedschap
pen te zoeken, en allen gezamenlijk gaan
zoeken naar zijn jas, terwijl hijzelf in de rond-
tè bleef springen en hen in den weg staan.
Is er dan in het heele huis letterlijk
niemand, die weet waar mijn jas is? Zulk
een ezelachtige streek heb ik nog nooit van
mijn leven gezien, neen, op mijn woord van
eer, nietl Daar zijn jelui nu met zijn zes
sen en geen van allen weet je een jas te
vinden, die ik nog geen vijf minuten geleden
heb uitgetrokken I Wel, alle
Toen stond hij op en bemerkte hij, dat
hij er al dien tijd op gezeten had, wat hem
deed uitroepen:
O, jelui kunt nu wel ophouden met
zoeken! Ik heb nu zelf mijn jas al gevon
den. Ik zou even goed aan dc kat kunnen
vragen om iets voor mij te zoeken als te
verwachtten, dat jelui het vinden zoudt
En wanneer er dan een half uur was zoek
geraakt met het verbinden van zijn vinger,
en er een nieuw glas gehaald was en de
gereedschappen en de stoel en de kaars bin
nengebracht waren, toog hij nogmaals aan
het werk, terwijl de geheel© familie, met
inbegrip van de meid en de schoonmaakster
in een halven cirkel om hem heen stond, ge
reed om hem ieder oogenblik te hulp te snel
len. Twee menschen moeten den stoel vast
houden en een derde moest hem er op hel
pen en hem daar vasthouden en de vierde
reikte hem een spijker aan en de vijfde stak
hem den hamer toe, en dan nam hij den spij
ker aan, maar liet hem weer vallen.
Kijk! zei hij dan op een toon van er
gernis, nu is de spijker weer wegl
En dan moesten wij allen op onze knieën
gaan liggen en er al kruipend naar zoeken,
terwijl Dij zelf op een stoel bleef staan
brommen en grommen en „weieens wou we
ten of hij daar nu zoo den godganschelijken
avond moest blijven staan I"
De spijker werd eindelijk en ten laatste
gevonden; maar inmiddels was de hamer weet
zoek geraakt.
Waar is de hamer? Wat heb ik mei
den hamer gedaan? Groote goedheid, daar.
staan jullie nu met je zevenen mij van alle
kanten aan te gapen, zonder dat iemand weet,
wat ik met den hamer heb uitgevoerd!
Wij waren zoo gelukkig den hamer voor
hem te vinden; maar dan had hij intusschen
het teekentje weer uit het oog verloren, dat
hij op den muur had gemaakt, op de plek
waar de spijker moest geslagen worden
en dan moesten we allen beurt om beurt
naast hem op den stoel gaan staan om te
zien, of wij het ook konden vinden. Ieder
onzer ontdekte het op een verschillende
plaats, zoodat hij ons allen voor gek ver
klaarde, en ons beval weer van den stool af
te klimmen. En dan nam hii den duim.-tok
DE OFFICIEELE KERKLIJST
juistheid zijne schapen van vreemde te on
derscheiden. Nog veel omvattender is de ken-
tlis, die Jesus van zijn kudde bezit. Zijne ken-
is bepaalt zich niet bij liet uiterlijk. Zijn oog
Iriugt door tot in het diepste der ziel: niets
ontsnapt Hem, Hij kent de neigingen, de
voornemens, de wenschen der Zijnen; Hij ziet
hun goeden wil, maar ook hun zwakheid is
Hem niet verborgen. Is Jesus blik scherp en
doordringend, niet minder is Hij tot weldoen
geneigd. Hij kent de behoeften en nooden der
Zijnen en Zijn liefde vindt er behagen in daar
in te voorzien.
Ja, vijf! Zesl Zeven! Acht!
Neg-enI - Tien! Elf! Twaalf! Twaalf
gulden, li eer en f Zie toe?b eens -goed, wflt een.
fraai geschilderd portret. Wie meer dan
JEn woont gij bü uwe ouders iu?
Ik ben een wees, mijnbeer! Ik woon bü
een weldadig© juffrouw in.en ik werk om
te kunnen leven.
o