der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K, Kerken te Haarlem en Omliggende plaatsen Vader's portret. Hoa oom Visser een schilderij ophing. Dit nummer behoort bü de „Nieuwe Haarl Courant" van Zaterdag 25 April 1914. De nadruk van de berichten en mededee lingen in dit blad is verboden. TWEEDE ZONDAG NA PASCHEN. Les uit den eersten blief van den H. Apostel Petrus; II, 21-25. Zeer geliefden! Christus heeft voor ons ge- leden, n een voorbeeld nalatend, opdat gij Zij- ne voetstappen zoudt volgen. Hij die geene zonden gedaan heeft en in wiens mond 8'oen bedrog gevonden werd; die, toen Hu geschol den werd, niet wederschold, toen Hu leed, niet dreigde, maar Zich overgaf aan die Hem onrechtvaardig oordeelde; die zelf onze zon den in zijn lichaam gedragen heelt op het hout, opdat wij, der zonden afgestorven der gerechtigheid zouden leven; door wiens strie men gij genezeu zijt- AVant^gij waait als dwa lende schapen; doch nu zijt gij bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zieles.. Evangelie volgens den H. Joannes; X, 11—16. In dien tijd sprak Jesus tot de Pharizeen. Ik ben de goede Herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijne schapen. De huur ling echter en die geen herder is, wiens eigene schapen liet niet zijn, ziet den wolf komen en verlaat de schapen en neemt de vlucht; en de wolf rooft en verstrooit de schapen. Do huur ling nu vlucht, omdat hij een huurling is, en de schapen liem niet ter harte gaan. Ik ben de goede herder; en Ik ken de mijnen, en de mij nen kennen Mij, gelijk de Vader Mij kent, en Ik den Vader ken; en Ik geef mijn leven voor mijne schapen. Nog andere schapen heb Ik, die niet van dezen schaapstal zijn; ook die moet ik toevoeren; en zij zullen mijne stem hooren, en het zal worden eene kudde en een herder. Evangelieverklaring. TWEEDE ZONDAG NA PASCHEN. In het Oude Verhond ontmoetten wij velen die den eeretitel van herders over Gods volk voerden. Zoo bijvoorbeeld Mozes, Joue, David, Zij allen waren voorafbeeldingen van den grooten, den eenig waren Herder, Jesus Chris tus. Zoo was Jesus voorspelt door de prophe- ten, zoo noemde Hij ook dikwijls zich zei ven. Ook in het Evangelie van dezen Zondag noemt Jesus zich de goede Herder, en toont Hij aan, dat Hij alle eigenschappen van den Goeden Hei-der bezit. Een eerste karakter trek, waardoor Jesus zich als den volmaakten Herder doet kennen, geeft Hij aan in deze woorden: „Ik ben de goede Herder, en Ik ken de Mijne en de mijne kennen Mij." Die ken nis is volkomen en te gelijk vruchtbaar. Elke schaapherder kent zijn schapen; hij weet eenl- ge teekenen aan te geven, welke andere schier niet kunnen opmerken, Hij is in staat met Om ons een zoo volledig mogelijk denkbeeld van de wederkeerigo kennis die tuschen Hem m Zijne schapen bestaat, te geven, gebruikt .Jesus deze diepzinnige vergelijking? „gelijk de Vader Mij kent en Ik den Vader ken." Gelijk de God-menseh den hemelschen Vader kent, en in die kennis Hem liefheeft, zoo wordt Hi; ook door Zijn Vader gekend en bemind; even- '.oo kent de goddelijke Herder zijn schapen en bemint hen, maar moet dan ook door Zijne ware volgelingen gekend en bemind worden, Als bewijs voor de liefde, waarmede Hij zijne schapen kent, zeide de Zaligmaker: „Ik geef Mijn leven voor Mijne schapen." sdhitteren- ler bewijs van die liefde kon Hij niet geven, en bewees daardoor dat Hij de ware Herder was. in tegenstelling van den huurling, die vlucht voor het gevaar en zijne schapen als prooi van verslindende wolven achterlaat, omdat liij geen liefde voor hen gevoelt. De Herder is goed voor zijn schapen, maar vor dert dan ook dat de schapen Hem erkennen, «lat zij leerzaam en volgzaam zijn: „de Mijnen kennen Mij," en als bewijs daarvoor had Hij een weinig vroeger gezegd dat zij Zijne stem hooren, Zijne hevelen gehoorzamen, zijne wet ten onderhouden. De Zaligmaker, bedroefd zeker over de mis deden, waaraan de Joodsche oversten zich -• .uidig maakten, verontwaardigd ook om Sc vele tegenkanting, die Hii in Ziin liefde volle werkzaamheid van hunne zijde onder vond, vervolgde Zijne rede met een voorspei- l'ug waarvan de vervulling Hem den zoet st en troost zoude geven, eene vergoeding voor het verlies van zoovelen, die zidb aan Zijn crdersstaf wilden onderwerpen, en die Hij toch zoo gaarne onder de Zijnen gesteld had. ,Jk lieh, aldus sprak Hij, nog andere sclm- pen, die niet van dezen schaapsstal zijn, ook deze moet ik toelaten, en het zal ééne kudde worden en één herder." Volgens Gods oor spronkelijk plan, behoorde het gelieele men- schelijk geslacht tot de kudde van Jesus, aan allen was de God-menech als Verloser be loofd. Derhalve zijn ook de heidenen van alle tijden, tot aan het einde der eeuwen toe, Je sus' schapen. Tot nu toe waren zii door het bederf van hunnen wil verre van Jesus afge- mvaald, maar het zon zoo niet blijven. Zij zou den door de bediening der apostelen, en hun ne opvolgers, de stem Gods hooren en daar naar luisteren, en zoo ook ingaan tot den wa ren schaapstal. Maar ook de Joden, die toen onwillig waren, 0m 'naar dt stem des Hoeren te luisteren, ook zii zullen eenmaal bij het einde der tijden, ingaan tot den waren schaao- »tal, de ware kerk van Christus, en dan zal net ééne kudde onder éénen herder wezen. In onze dagen hebben zooveïen van Jesus den goeden Herder afgewend, laten wij bidden voor hunne be keeping, vooral voor do dwa- enc e broeders j1(>t vaderland, en zoo voor j hen de genade verkrijgen dat zij tot den waren I schaapstal mogen teruggaan, en door den goe den Herder eer maal met ons allen tot het i eeuwige leven in den Hemel mogen geleid 1 worden. Nog geen brief gekomen, Deentje? Neen, grootpapa, nog niet. Dan geef ik, arm kind, alle hoop op. Drie jaar, en nog geen tijding! De laatste brief was van uw vader; uw arme moeder moet dan op reis omgekomen zijn, en gij hebt geen vader of moeder meer. Och, grootpapa, spreek zoo niet; gij maakt mii hcusch bedroefd! Wie weet, of drukke bezigheden hen niet beletten te schrijven. Misschien zijn de brieven wel verloren ge raakt, want New-Orleans is zoo ver van hder. Ja, wie weet of zij niet juist op reis zijn naar Holland! God geve het lief kind, maar hoe zal het nog zoo lang met ons gaan Onze hulpmidde len zijn uitgeput. Twee maanden huur schul dig! De huisheer begint ongeduldig te wor den en wat zullen wij dan doen 7 Gij maakt mij angstig, grootpapaatje! Gij zijt zoo neerslachtig -'-Ja, Deentje, 'tis of ik een voor-gevoel van een ongeluk heb. Kom, vrees niet, ik maak mijn werk af, en breng het hij juffrouw Baars. Odb, zij ls zoo goedhartig. Ik wed, dat zij mij er vier galden voor betaalt. Denk eens, vier gulden, daar kunnen wij weder acht dagen van rond komen! Ja, lieve, maar dat maakt mij juist zoo bezorgd. Dat- werken hij nacht tobt u af; gij zult ziek worden, en wat moet er dan van mij, arme blinde, worden? Stel u maar gerust, grootpapaatje! Mijn krachten nemen van dag tot dag toe, en als gij mij maar eens zien kondt, zoudt gij heuscli niet ongerust zijn over den staat mijner ge zondheid- Zoo sprak Deentje, met een glimlach op de lippen, terwijl zij zicli moeite gaf een traan in liet oog terug te dringen.- Zii behoefde geen spiegel om te weten dat hare oogen door den langdurigen nachtelijken arbeid aangetast waren. Zij kon het zieli niet ontveinzen, dat de bezwaren van den griisaard zeer gegrond waren, en onwillekeurig rees ook hii haar de treurige vraag op: Als ik ziek word, hoe zal het dan gaan? Helena was pas 6 jaar oud, toen haar va der, de heer Berger, een aanzienlijk koopman, door zijn compagnon bedrogen, bankroet was gegaan. Hij verliet zijn vaderland en beproef de in de nieuwe wereld weder te winnen, wat hij h ier had ^verloren. Zijn schoonvader, zijn vrouw en zijrr eenig- dochtertje liet hii in Amsterdam achter, om er den uitslag zijner pogingen af te wachten. Vijf jaren waren ver streken; elke brief had in dien tijd de beste verwachtingen gegeven; de laatste had zelfs de mededeeling behelst, dat hij eerstdaags naar Holland dacht terug te keeren, en zoo veel had overgewonnen, dat hij al zijn schul den zon kunnen afdoen. Eenige maanden na het ontvangen van dezen brief vernam me vrouw Berger, dat haar man gevaarlijk ziek lag en zijn toestand de zorgvuldigste verple ging vorderde. Weinige uren later was zij op reis naar Rotterdam, waar zij op de boot naar Donden plaats nam om van daar naar de Vereenigde Staten te stevenen. Ik waag het niet u het afscheid van haren vader en haar dochtertje te schetsen, dat zij haren grijzen vader aanbeval, die haar heilig beloofde voor het toevertrouwde pand te zullen waken. Drie jaren gingen voorhij, en in al dien tijd bracht geen brief hoop of troost aan. De va der van mevrouw Berger maakte zich een talent ten nutte, dat hem in hetere dagen me nig genoegeiijk uur van verpoozing had -ge schenken na de beslommeringen der beroeps bezigheden, namelijk schilderen op porselein. Die arbeid voorzag aanvankelijk eenigermate in de dringendste behoeften, maar de inspan ning en de boogie jaren haalden hem een oog ziekte op den hals, en de goede grijsaard werd volslagen blind. De kleindochter gevoelde nn, dat het haar plicht was te arbeiden voor hem, die haar tot nu toe had verzorgd. Schoon pas jaar oud, werkte zij met da grootste in spanning dag en nacht om in hun heider on derhond te voomen. Welk een onderscheid tusschen hunne vroe gere woning en de tegenwoordige! Verheeld u een zolderkamertje in een bouwvallig huis, dat in een nauwe donkere achterstraat stond.' Drie gebrekkige stoelen en een tafel, twee armoedige legersteden zonder gordijnen, een verweerden spiegel en eenige aarden potten en pannen ziedaar al wat zij nog het hunne konden noemen. Toch was er nog een pronk stuk aan den wand hing in_ een rijk-ver gulde lijst het portret van een hian, dat niet weinig afstak tegen zijn omgeving. Menigen droevigen blik sloeg Helena op dit portret de beeltenis van haren vader, h-et eenige voorwerp van waarde, dat zij in hun behoef- tigen toestand bewaard hadden. Wel hadden zij meermalen koude en honger geleden, maar nooit was het hij hen opgekomen zich ervan te ontdoen, om voor den prijs daai-van hunne ellende dragelijker te maken. In hun oog ware dat een misdaad g'eweest, Helena zat ijverig aan 'haar naaiwerk; de grootvader wijdde al zijn opmerkzaamheid aan het gedruisch, dat uit de straten der volk rijke stad door het geopend venster naar bin nen drong. Daar werd geklopt, en iemand met1 een koud en strak gelaat trad binnen. De pa pieren, die hij in de hand droeg, doden He lena terstond aan de onbetaalde huishuur denken. Zij had zich niet vergist, Heden is het de derde, sprak de vreem deling, en ik 'heb hier de kwitanties van twee maanden huishuur, die ik hij u moet komen ontvangen. Hebt gij geld voor m'u? Helaas neen.... Dat ziet er slechi uit. want de huisheer wil niet langer wachten, en heeft mij last ge geven, dat, zoo gij niet terstond betaalt.... Wees barmhartig, mijnheer, riep Helena in tranen losbarstende. Heb medelijden met ons! Zie, welke ramp mijn lieven grootvader getroffen heeft, en ik alleen kan toch in eene maand zulk een groote som niet verdienen. Jnistl de huisheer wil uwe schuld niet grooter laten worden, omdat het u dan nog minder mogelijk zal wezen die af te doen. Het spij't mij, maar ik kan er niets aan doen. Hebt gij geen geld, dan moet -gij morgenvroeg vei'huizen. Het is nu al wat laat op den dag, en gij hebt wellicht nog geen onderkomen; ik wil daarom wel op mij nemen n nog dezen nacht hier te laten blijven. Tranen noch gebeden haatten. Wat een treurigen nacht voor de heide ongelukkigen, die -geen uitkomst zagen. Toch was de mor gen nog treuriger, want een beambte ver scheen met twee mannen, die de weinige meu belen weg kwamen halen; zelfs het portret van vader werd door hen medegenomen. Helena had intusschen een plan gemaakt, waaraan zij zich met al de kracht der hoop vastklemde. Zij ijlde naar de winkelierster, waarvoor zij arbeidde, en verhaalde deze ha ren treurigen toestand. De brave vrouw was diep getroffen door het verhaal van zooveel ellende. Zij omhelsd© Helena, en zeide: Dieve, was ik rijk, ik gaf u gaarne het geld, dat gij schuldig zijt; ik heb een slecht jaar gehad. Intusschen, luister: op zolder héb ik nog wel een hoekje open, daar zal ik een paar matras sen laten leggen, dan weet gij tenminste waar gij met den goeden ouden man den nacht kunt doorbrengen, en hebt althans geen huur te betalen. Haal hem, lieve Dena, daarom maar spoedig hierl Wat was Helena dankbaar en verblijd! Zij haalde grootvader af, bracht hem bij de goed hartige juffrouw, die hem vriendelijk ont ving. Hierop keerde zij naar hare vroegere woning terug en volgde den wagen, waarop de weinige meubelen werden weggevoerd. Ik wil zien, zoo sprak zij in zich zeiven, wie vaders portret koopt; ik zal hem nagaan om te zien, waar hij woont. Dan ga ik hem morgen mijn -dienst aanbieden als naaister, en als ik dan veel geld heb verdiend, neem ik dat niet aan, maar verzoek slechts het por tret. Nu wij voor geen huur meer te zorgen hebben, kan ik 's nachts genoeg verdienen voor ons levensonderhoud. Het sloeg 10 uur. De plaats voor het Vendu huis stond vol met allerlei meubelen. Kunst liefhebbers, uitdragers en burgers keken en overlegden wat zij dachten te bieden. De ver- kooping begon. Bij eiken hamerslag van den afslager verdween het een of andere stuk. Ein delijk werd ook het portret op tafel gebracht. Wie biedt hier tien gulden voor? riep de afslager. Niemand? Negen dan? Acht zeven.Komaan, heerpn, biedt dan! Zes. vijf twaalf?Het is er niet voor gemaakt!.... Twaalf gulden eenmaaltwaalf ander maalNiemand meer? Vijftig gulden! Dit bod, dat een algemeene opschudding teweeg bracht, werd door een man gedaan van ongeveer 50 jaar, die eenige oogenblik- ken zeer opmerkzaam het portret had be schouwd, en op wiens gelaat verwondering sehe enuitgedrukt, als hij iemand, die onver wachts een oude bekende ontmoet. Het scheen alsof hij door zulk een hoog bod de andere liefhebbers had willen afschrikken, en het bleek, dat hij zijn doel had bereikt; niemand kwam hooger, en op zÜn bod werd de koop toegeslagen. Zoudt gij mij °°k eenige inlichtingen kunnen geven, vroeg de onbekende den afsla ger, omtrent de faudke, waarvan dit portret afkomstig is? Neen, mijnheer, waa het antwoord; wan neer ik al de namen en woonplaatsen van (hen, wier boeltje hier te verkoopen wordt ge bracht, moest onthouden, zou het er mooi uit zien. Ik heb het toch al druk genoeg! En is er dan niemand hier, die mij er iets van weet te zcggeD' Hij kan op een ruime belooning rekenen. Mijnheer, hernam een der klerken, als n mij uw adres geven wilt, dan zal ik na afloop der verkooping de noodige nasporingen doen. Ik twijfel niet, of ik zal 11 morgenochtend een bevredigend antwoord kunnen bezorgen. De onbekende gaf kern zijn adreskaartje en zeide: Morgenochtend zal ik u tusschen 11 en 12 uur wachten, en wees verzekerd, dat gij het u niet beklagen zu>-t, mij dezen dienst be wezen te hebben. Zij, die op het oogenhlik het best de ge vraagde inlichtingen had kunnen geven, stond gedurende dit gesprek op eenigen afstand te gen een- paal geleund. Zij verstond niets van hetgeen daar gesproken werd, maar hield on afgewend hare blikken gevestigd op den koo- per. Zij zag hoe deze de sdh-ilderij zorgvuldig in een doek wikkelde, onder den arm nam en zich verwijderde. Ogenblikkelijk was zij ach ter hem, zij volgde hem als zijn schaduw, tot hij, na eenige grachten langs gegaan te zijn, voor een deftig huis stil hield, den sleutel uit den zak haalde en binnentrad. Daar moest (hij dus wonen! Zij prentte zich het nummer en de straat goed in het geheugen en keerde daarop verheugd naar het huis van juffrouw Baars terug. Zonder zieh verder uit te laten, zeide zij tot haren grootvader: Schep moed, lieve grootvader, ons portret is denkelijk niet voor altijd weg. Den volgenden morgen deelde Helena (ha ren grootvader en juffrouw Baars mede, dat zij naar iemand toe moest gaan, die haar waarschijnlijk-werk zou verschaffen, en ijlde de deur uit. Hoe dichter zij echter hij het huis kwam, hoe meer haar gang vertraagde. Zij trachtte haren moed op te wekken door de gedachte: „Het is onmogelijk, dat die heer me afwijst. Ik zal hem vertellen, dat vader en moeder dood zijn, want ik houd het voor gewis, dat zij niet meer in leven zijn, IJ? zal hem vers tellen, dat grootvader oud en blind is, en dat het portret onze eenige troost was en ik or niet van scheiden kan. O, hij zal het mij zeker niet afslaan." Onder zulke overdenkingen had zij (het huis bereikt. Aarzelend trok zij aan de schel, en stamelde eenige onverstaanbare woorden, waaruit de bediende, die haar de deur had geopend, met moeite ten laatste be greep, dat zij verlangde mijnheer te spreken. Deze was juist in een druk gesprek met een jong mensck, in wien Helena weldra den klerk van het Venduhuis hea'kende. Juist deelde deze den heer mede, dat zijn nasporin- gen niet met den geweuschten uitslag waren bekroond; dat hij slechts was "te weten geko men, dat de meubelen het eigendom waren •geweest van een blinden grijsaard en zijn kleindochter, een aardig meisje van een jaar of veertien; dat hun goed verkocht was, om dat zij hunne huur niet hadden kunnen be talen. En hebt gij hunnen naam ook kunnen uitvorsehen? De grijsaard heet Jansen en het meisje Helena, die, naar men mij verzekerd heeft, met haar handenarbeid den ouden man on derhoudt.. Sedert Vrijdagochtend zijn zij ech ter spoorloos verdwenen. Zij hoeten gevonden worden! Ik gaf 100 gulden, als ik op het oogenhlik hunne schuilplaats wist. Ik stel prijs op uwen ver deren hijstand, mijnheer, hij mijne nasporin gen. Gij kunt op mij rekenen, mijnheer Mul der. Met deze woorden liet hij den jongen man uit; maar de arme Helena! Zii had daar een vreeselijk geheim vernomen. De man, hij wien zij in huis was gekomen om zijn medelijden in te roepen, was dan diezelfde Mulder, die haren armen vader ongelukkig had gemaakt. En die zocht naar hen? Wat moest dat be duiden? Zonden zij misschien aansprakelijk zijn voor de schudeu van 'den heer Berger, en hingen hun dus nieuwe onheilen hoven het hoofd? Hier kon zii niet blijven, dit gevoelde zij, en juist stond zij er op, toen de gevreesde naar binnentrad, haar hij de hand vatte en op vriendelijken toon vroeg: Wat is er van uw verlangen, mijn kind? Helena geraakte in verwarring, maar toen zij de oogen opsloeg, zag zii hoven eeu schrijf tafel het portret van haren vader hangen. Dit -gezicht deed haren moed herleven. Ik had gehoord, mijnheer, dat u iemand zocht om eenig naaiwerk te verrichten, en ik neem de vrijheid mij daartoe hij u aan te De den. Ik geloof, ja, mijn kind; gij begrijpt, daarmee bedoel ik mij eigenlijk niet. Spreek er met mijne vrouw over; ik zal u hij haar brengen. Maar gij zijt nog zoo jong! Kunt gij zulken arbeid al verrichten? Mijnheer, men behoeft niet oud te wezen, om te begrijpen, dat wie niet arbeidt, gebrek moet lijden. Arme meid! En hoe heet gü? Deentje Kram, mijnheer! Maar dat kwam er zoo zacht uit, dat de heer Muller het nog eens vragen moest. Nu dan, Leent je, ik geloof wel, dat mijn vrouw op mijn aanbeveling, en om uw vrien delijk gezichtje, n nemen zal. Van dien dag arbeidde Heiera bii mevrouw Mulder, maar toen die haar betalen wilde, verzocht zij haar het geld voor haar te bewa ren tot zij een zekere som bii elkander zou hebben, Maar waarmede zult gij dan uw levens onderhoud betalen? vroeg mevrouw Mulder. Met hetgeen ik 's nachts verdien, ant woordde zij. En zoo was het. Grootvader had Aan niets gebrek, maarvoor Deentje was d:e taak te zwaar. Een harnekkige, droge hoest kwel de haar voortdurend. Eén hoop scheen haar nog aan he;t leven te hechten: zij wilde niet sterven, voor zij het familiestuk had terug gekocht. Twee maanden zijn voorhij. Deentje zat ijve rig hij mevrouw Mulder te naaien, toen er bezoek kwam. Deentje zou zoo lang in de kamer van mijnheer gaan zitten en ontmoette in den gang dien heer in een druk -gesprek met den klerk van de vendu. 'tWas of zij haar naam en dien van haar vader hoorde nemen. Nn zijn wij verloren. Hij schijnt ons op het spoor te zijnl Goede God, hebt Gij ons verlaten? Wat zal er van mijn armen groot vader worden? Vader, ach, mijn lieve vader! Zoo sprekende, zonk zij op de knieën en hief de handen op naar het portret. O, va der, bid voor uwe arme dochter Jnist ging da deur van het vertrek open, en de heer Mulder stond op den drempel. Daar ging voor hem een licht op. Juffrouw Helena Berger, gij hebt ons misleid. Waarom zijt gij onder een vreemden naam tot ons gekomen? Deentje sloeg de betraande blikken op haars vaders portret. Dat is al, wat wij nog bezaten, mijnheer, en daarom hen ik hij u komen werken, om eens in staat te zijn, de beeltenis terug te kunnen koopen van hem, dien ik nimmer zal wederzien. Waarom mij dat niet terstond gezegd? Daar, neem de schilderij, die u zoo dierbaar is; gij hebt ze duur genoeg betaald. O, ik dank n, mijnheer! God zegene u duizendmaal, en vergeve u al het leed, dat gij mijnen vader hebt veroorzaakt. Gij bedriegt u, mijn kind. Mijn broeder was het, die den val nws vaders veroorzaakt j heeft, en om zijn schuld jegens u goed te maken, zoek ik n overal op. Ik hen scheeps kapitein, en leerde uw vader kennen op zijn reis naar New-Orleans, die hu aan boord van mijn schip deed, zooals ook later uwe liev e moeder met mij den overtocht daarheen ge daan heeft. Maar mijnheer, weet gij met wat van hen geworden is? Dat zullen zij zelf u vertellen. die Hoe.... mag ik zoo iets hopen, vreugde.... dat geluk.... Hunne brieven schijnen door uw veran derde woonplaats niet terecht gekomen te zijn. Uw vader komt als een welgesteld koop man terug met uwe moeder, maar gij zult hen weldra zien. Zijn zij dan al op reis naar Holland? Zij zijn er reeds. O, dat is te veel geluk op eens; dan zul len ze wel spoedig in Amsterdam zijn? Zij zijn er. Ik verwacht hen elk oogen hlik aan mijn huis. Maar vergunt mij hier te sluiten. Zulk een wederzien kunt gij u beter voorstellen, dan ik het u zou kunnen beschrijven. Heiena's moed was op een zware proef ge steld. xj. C, Nooit van uw leven hebt gij ergens in een hius zulk een gevlieg en gedraaf trap-op trap-ai' gezien, als wanneer mijn oom Vis- ser zicli met 't verrichten van 'n karweitje had belast. Lr was b.v. een schilderij thuis gekomen van den lijstenmaker, en die stond nu in de eetkamer, wachtend om opgehan gen te worden; ta-nite Visser vroeg dan, wat er mede gebeuren moest, en oom Visser zesde, in antwoord op die vraag: O, laat dat maar aan mij over, je be hoeft je daar geen van allen eeniga moeita voor te geven! Ik zal dat wel héél alleen opknappen1 En dan trok hij zijn jas uit en begon hij. Eerst zond hij het dienstmeisje uit, om voor een paar dubbeltjes spijkers te halen, en dan stuurde hij haar een van de jongens achterop om haar te zeggen, hoe' groot ze moesten wezen; en op die manier zette hij „methodisch" zijn werk voort, en bracht hij hij het gansche huis in opschudding. Ga je nu eens even mijn hamer halen, Piet, riep hij dan, en breng jij me den duimstok eens, Tom, en ik zal het kamer- trapje óók moeten hebben; maar misschien deed ik beter met er ook nog een keuken stoel bij te nemen; en Hansl loop jij eens gauw even naar mijnheer Engers en zeg hem: „Wel de complimenten van pa, en dat pa hoopt dat zijn knie weer wat beter is, en of hij zoo vriendelijk wil wezen ons zijn waterpas- eens even te loenen!" En ga jij vooral niet weg, Marie, want ik zal iemand noodig hebben om de kaars voor mij vast to houden en als de meid thuis komt, moet zij er dadelijk weer op uit, om een stuk schil- derijkoord te halen; en Tom waar zit Tom toch?! Tom kom jij eens hier; ik zal iemand noodig hebben, om mij de schil derij aan te geven." En dan tilde hij de schilderij omhoog, en liet haar vallen, zoodat zij uit de lijst hing, waarbij hij het glas trachtte te redden en zich in zijn vinger sneed; en dan sprong hij als een gek de kamer rond, overal naar zijn zakdoek zoekend. Hij kon dien zakdoek on mogelijk vinden, omdat hij in den zak van de jas zat, die hij zooeven had uitgetrokken en hij wist niet meer, waar hij do jas gelaten had, en dan moesten al de huisge- nooten ophouden met naar zijn gereedschap pen te zoeken, en allen gezamenlijk gaan zoeken naar zijn jas, terwijl hijzelf in de rond- tè bleef springen en hen in den weg staan. Is er dan in het heele huis letterlijk niemand, die weet waar mijn jas is? Zulk een ezelachtige streek heb ik nog nooit van mijn leven gezien, neen, op mijn woord van eer, nietl Daar zijn jelui nu met zijn zes sen en geen van allen weet je een jas te vinden, die ik nog geen vijf minuten geleden heb uitgetrokken I Wel, alle Toen stond hij op en bemerkte hij, dat hij er al dien tijd op gezeten had, wat hem deed uitroepen: O, jelui kunt nu wel ophouden met zoeken! Ik heb nu zelf mijn jas al gevon den. Ik zou even goed aan dc kat kunnen vragen om iets voor mij te zoeken als te verwachtten, dat jelui het vinden zoudt En wanneer er dan een half uur was zoek geraakt met het verbinden van zijn vinger, en er een nieuw glas gehaald was en de gereedschappen en de stoel en de kaars bin nengebracht waren, toog hij nogmaals aan het werk, terwijl de geheel© familie, met inbegrip van de meid en de schoonmaakster in een halven cirkel om hem heen stond, ge reed om hem ieder oogenblik te hulp te snel len. Twee menschen moeten den stoel vast houden en een derde moest hem er op hel pen en hem daar vasthouden en de vierde reikte hem een spijker aan en de vijfde stak hem den hamer toe, en dan nam hij den spij ker aan, maar liet hem weer vallen. Kijk! zei hij dan op een toon van er gernis, nu is de spijker weer wegl En dan moesten wij allen op onze knieën gaan liggen en er al kruipend naar zoeken, terwijl Dij zelf op een stoel bleef staan brommen en grommen en „weieens wou we ten of hij daar nu zoo den godganschelijken avond moest blijven staan I" De spijker werd eindelijk en ten laatste gevonden; maar inmiddels was de hamer weet zoek geraakt. Waar is de hamer? Wat heb ik mei den hamer gedaan? Groote goedheid, daar. staan jullie nu met je zevenen mij van alle kanten aan te gapen, zonder dat iemand weet, wat ik met den hamer heb uitgevoerd! Wij waren zoo gelukkig den hamer voor hem te vinden; maar dan had hij intusschen het teekentje weer uit het oog verloren, dat hij op den muur had gemaakt, op de plek waar de spijker moest geslagen worden en dan moesten we allen beurt om beurt naast hem op den stoel gaan staan om te zien, of wij het ook konden vinden. Ieder onzer ontdekte het op een verschillende plaats, zoodat hij ons allen voor gek ver klaarde, en ons beval weer van den stool af te klimmen. En dan nam hii den duim.-tok DE OFFICIEELE KERKLIJST juistheid zijne schapen van vreemde te on derscheiden. Nog veel omvattender is de ken- tlis, die Jesus van zijn kudde bezit. Zijne ken- is bepaalt zich niet bij liet uiterlijk. Zijn oog Iriugt door tot in het diepste der ziel: niets ontsnapt Hem, Hij kent de neigingen, de voornemens, de wenschen der Zijnen; Hij ziet hun goeden wil, maar ook hun zwakheid is Hem niet verborgen. Is Jesus blik scherp en doordringend, niet minder is Hij tot weldoen geneigd. Hij kent de behoeften en nooden der Zijnen en Zijn liefde vindt er behagen in daar in te voorzien. Ja, vijf! Zesl Zeven! Acht! Neg-enI - Tien! Elf! Twaalf! Twaalf gulden, li eer en f Zie toe?b eens -goed, wflt een. fraai geschilderd portret. Wie meer dan JEn woont gij bü uwe ouders iu? Ik ben een wees, mijnbeer! Ik woon bü een weldadig© juffrouw in.en ik werk om te kunnen leven. o

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 15