Twee uren koning. o Herinneringen uit Napoleon's tijd, Oe hoogste prijs uit de loterij. 'SI a ^wwto n a .Sis® De man hernam vriendelijk, dat dit hem aster nöï grootste genoegen aart Bfemt en UB bekende hoe het niet verwallen UB <Beo wensch hem dikwijls onaangenaam geweest was; maar ging hij voort, ook daartoe zult gij wel niet in staat zijn, indien gfö slechts in het oog houdt, hoe mijne werkzaamhe den en mijne levenswijze ingericht zjjt en dat ik deze, zelfs wegens de vervulling van mijn eenigen wensch niet kan of mag ver anderen. tA HM S3 r-l w «>- £rt £fC W C "T! o> <U rtja SB -* -VV wendsels afscheid. Wij slopen ongemerkt heen, en vroegen elkaar, hoe men zich zoo veel moeite geven en zooveel geld verspillen kon, om een zoo nietig resultaat te hereiken. Ieder gast scheen zichzelven voor, gedurende en na den eten te vragen: Waarom zijn wij hier? Zeldzame wisseling der fortuin! Nog waren er geen drie jaren verloopen, toen ik Railty te Parijs wedervond. Zijn geheele rijkdom was verdwenen, en de donkerste werkelijkheid op de schitterendste illussie van het oogenblik gevolgd. Op zekeren dag kwam hij bij mij; niet meer met de zekerheid en het zelfver trouwen, welke het vermogen geeft, maar met de ootmoedige bescheidenheid, die een hon gerige requestrant aan den dag legt. Op mijn eerste vraag omtrent zijn leven te Parijs, ant woordde hij zonder omwegen: Ik heb niets meer. Meubelen, zilverwerk, diamanten, alles heeft het vervloekte speelhuis verslonden. Hij beschreef vervolgens op den toon der wanhoop deze wisselingen der fortuin, die in het leven van den speler zoo dikwerf voor komen, Ik heb dus besloot hij eindelijk alles aïtgeput. Ziet gij dien armband daar: hij be vat de haren mijner geliefde vrouw, en zon al het overige gevolgd zijn, zoo de lombardhou der er een paar francs op had willen geven. Maar, vroeg ik, waarom wendt gij n niet tot de beroemde personen, die gij te Weenen zoo luisterlijk onthaaldet? Ik heb het ge daan, maar geen antwoord ontvangen. Weinige jaren daarna vernam ik, dat deze man. hij wien vorstelijke personen aan tafel hadden gezeten, feitelijk van hftnger ge storven was. —i Het was een Novemberavond van hef jaar 1732, toen twee ruiters met angstige omzichtig heid, maar toch in groote haast den weg op reden, die naar de stad St. Malo, in Frankrijk leidde. „Waarlijk, het ie zeer koud," zei de jongste der beide mannen, „en zonder mijn toe wijding voor Uwe Majesteit....* „Stil, moet je onbedachtzaamheid ons dan aL tijd in gevaar brengen? Wij zijn door spionnen omringd en één woord is genoeg om onze plan nen in duigen te doen vallen." „Vergeef mij, mijnheer, maar de eerbied, die. „Onzin, mq is meer 'gelegen aan mijn hoofd dan aan den eerbied van de geheele wereld. Ik wil leven, al ware bet alleen maar om mijn nieuwsgierigheid te bevredigen. Ik wil weten, hoe de roman zal eindigen, die men eens mijn geschiedenis zal noemen. Doch stil, ik hoor schreden, ik zie iemand naderen." Inderdaad trad een man nader, die weldra voor de ruiters stond. „God zjj dank, dat gij daar eindelijk zijt!" riep hij uit. Gelukkig kom ik nog vroeg genoeg. Gij moet van richting veranderen: gij zjjt reeds in Cherbourg ge meld, twee schepen, een Engelsch en een Rus sisch, zijn de haven binnengevallen. Daar naoogt gij dus niet komen." „Wat moeten wij dan doen?" „Mij volgen, indien bet u goeddunkt. Hier in de nabijheid loopt een smalle weg, die tus- schen struiken verborgen ligt; deze zullen wij volgen. In een half unr zijn wij in veiligheid." Na verloop van een goed half uur hielden de drie ruiters voor een afgelegen landhuis, dat niet ver van de zee op een rots was gebouwd was, stil. Een bediende wachtte hen aan den ingang van den tuin af en leidde de paarden weg, toen de drie mannen afgestegen waren, die zich daarna snel in de richting van een licht begaven. Aan den ingang der woning kwamen de heer en de vrouw des huizes hen tegemoet en bogen diep ter aarde. „Sire," sprak de man, „Uwe Majesteit is welkom in mijn nederige woning." De koning antwoordde met eenige woorden van dank en trad in een helder verlichten salon. „Mijnheer," zei toen de koning, „ik ver zoek n, mij te zeggen, wiens gastvrijheid ik de eer heb te genieten; mijn reisplan werd door toevallig omstandigheden veranderd, zoodat ik niet weet, wnnr ik mij thans bevind." „Sire, Uwe Majesteit bevindt zich bij een u ver trouwste dienaren.... bij' graaf Brams ki, die bereid is Uwe Majesteit zijn hulp aan te bieden." Koning Stanislaus knikte mot het hoofd. Of schoon de vorst er nog tamelijk jong uitzag, was hij toch reeds de vijftig voorbij. Niet dat zijn levensweg steeds met rozen was bestrooid geweest; weinig vorsten hebben een zoo veel 'bewogen leven gehad als hij. Bij het uitbreken van den oorlog tusschen koning Augustus II van Polen en Karei Nil van Zweden was hij op den troon van Polen verheven. Zijn regee ring durde niet lang, reeds na den slag van Pultawa (1709) moest hij vluchten. In Turkije gevangen genomen, en eerst na vijf jaron weer in vrijheid gesteld, zag hij zich door het Fran- sche hof het stadje Weissenburg in den Elzas als woonplaats aangewezen. Zijn dochter huw de in 1725 met den Fransche koning Lode wijk XV. Toen Augustus II van Polen stierf, werd Stanislaus door den invloed van zijn schoon zoon weer tot koning uitgeroepen, maar Rus land en een deel van Duitsehland. die de keuze van Augustus III van Saksen begunstigden, trachtten hem tot eiken prijs te verhinderen het Fransche grondgebied te verlaten. Daarom ried koning Lodewijk hem aan, zijn toevlucht tot list te nemen, daar hij wegens een familie aangelegenheid zich niet graag de vijandschaj) van geheel Europa op den hals wilde halen, te meer, daar hij reeds met Oostenrijk in een oor log gewikkeld was. Daar het nu een besloten zaak was, dat Stanislaus in het geheim Frankrijk zon verla ten, moest ook daarvoor gezorgd worden, dat Frankrijk niet in deze zaak kon gewikkeld wor den. De Fransche politie speelde een dubbele rol; van den eenen kant moest zjj in het geheim de vlucht des konings begunstigen, van den ande ren kant moest zij voor het oog de agenten van Augustus UI behulpzaam zijn. Zjj gaf deze agenten de vrijheid, de dorpen aan de zeekust te bewaken en, indien de kroonpretendent daar mocht verschijnen, hem gevangen te nemen. Zoo had de held van ons verhaal, schijnbaar steeds in vrees en angst, den afstand tusschen Weissenburg en St. Malo afgelegd. Overal was de politie hem op het spoor. Een aanhanger van koning Stanislaus, graaf Braniski, had in de nabijheid dezer stad een landgoed gehuurd en daarheen had de geheimzinnige persoon, die de twee ruiten ontmoet had, den koning gevoerd. Van daar kou een schuit den vorst op een Hollandsch schip, dat op eenigen afstand voor anker lag, in veiligheid brengen. „Sire," sprak de ridder, de geleider van den koning, „Uwe Majesteit is zeker zeer vermoeid, maar toch zal het noodzakelijk zijn, dat wij ons dezen nacht nog inschepen. Als men ons dan nog in St. Malo zal zoeken, zijn wij reeds ver van hier „Ik ben u dankbaar voor uw ijver," antwoord de de vorst, „maar jammer genoeg is uw raad onuitvoerbaar; ik moet hier eerst een ijlbode van den Franschen koning afwachten, die mij gewichtige tijdingen zal overbrengen1; ik kan mij niet eerder inschepen." Men zette zich aan tafel. De stemming was echter niet vroolijk, ofschoon de koning her haaldelijk door scherts zijn diechgenooten trachtte op te vroolijken. Allen waren echter beangstigd en bezorgd, want een groote verant woording rustte op hen. Plotseling werd voor het buis verward gedrnisch en hulpgeroep ge hoord. Graaf Braniski greep zijn pistolen en sprong op, toen op hetzelfde oogenblik de deur geopend werd en een aantal mannen de zaal trachtten binnen te dringen. De graaf en de ridder van Sezannes, deze was de begeleider des konings stelde zich tusschen den vorst en de indringers. Dezen waren tien in getal en allen goed gewapend. „Wie zijt gij en wat wilt gij?" vroeg de graaf. „Wie wij zijn, is onze zaak, maar wat wij willen, zult gij weldra zien." De spreker gaf hierop zijn lieden eenige be velen. Toen de graaf zag, dat zij aanstalten maakten om den koning gevangen te nemen, wilde hij hem verdedigen en riep zijn lieden, maar niemand verscheen. „Spaar u de moeite hen te roepen," zei de aanvoerder der bende, „zij liggen allen geboeid, enzo zaak was goed overlegd." De koning bad intussehen, zonder de gering ste vrees te toonen, aan het vuur plaats ge nomen en keek de vreemde mannen onverschil lig aan. De graaf en de ridders hadden zich voor hem geplaatst. „Maakt toch een weinig plaats, heeren." zei de koning, „ik geloof, dat de heeren met mij' een woordje te spreken hebben." De twee edellieden traden eenige schreden terug. De koning stond op; zijn waardige hou ding boezemde allen eerbied in. „Gij zult mij wel rekenschap geven van dit onverwachte bin nendringen in een huis, welks gasten door de gunst van Zijn Majesteit Lodewijk XV be schermd worden. Gij zijt hier in Frankrijk en moet u volgens de wetten gedragen." De aanvoerder maakte een beleefde buiging en zei met een sterk Duitsch accent: „Zijt gij graaf Stanislaus Leszczinski, Excellentie?" De koning aarzelde een oogenblik, daarna zei hij vast beraden: „Ik ben graaf Stanislaus Lesz czinski, maar men was gewoon, mij koning van Polen te noemen." „Om Godswil, Sire," smeekte de graaf, „wees toch voorzichtig." De koning glimlachte. „Excellentie," ver volgde de aanvoerder der bende, „gelieve mij te volgen." „Goed, ik versta u," zei Stanislaus, „men wil mij verhinderen naar Polen te gaan en vindt het beter, mij nu reeds gevangen te ne men. Uw spel is goed gespeeld, mijnheer, maar gij kent alleen uw eigen kaarten, ik daarente gen beide spelen, en het is hopgstwaarscliijn, lijk, dat ik zal winnen." De kalmte van den vorst en zijn lachend ge zicht wekten de»woede op van de Saksischen agent; maar hij bedwong zich. „Gij hebt mij naar mijn naam gevraagd," hernam de koning, „mag ik ook den uwen weten?" „Ik ben baron van Liberstein." „Zeer goed, mijnheer de baron, maar waar- been wilt gij mij brengen?" „Naar Dresden, Excellentie, en nog heden avond, nog op dit oogenblik zullen wij vertrek ken." „Welaan dan, daar mij niet anders overblijft- laat ons dan gaan." Hjj nam zijn pistolen en van de gravin afscheid nemend, zei hq in het Poolsch„Binnen een half uur zijn wij terug." Braniski en de ridder begrepen er niets van, dat de koning zich zonder strijd aan zijn vijan den overgaf. „Verontschuldigd mij, Excellentie," zei de aanvoerder, „maar wees zoo goed, mij nw degen te geven. „Wat dat betreft, mijnheer de baron, zoo weet ik niet, of men in Saksen de koningen ont wapent, hier in Frankrijk echter niet, en wij zqn nog in Frankrijk, mijnheer de baron." Op dit oogenblik trad een Sakser binnen met de tijding, dat een ijlbode was aangekomen. De aanvoerder gaf bevel, dat men zijn kleeren zou doorzoeken en de brieven zou brengen. „Mijnheer de baron," zei eensklaps de ko ning, „ik verzoek u om een gunst. Deze bode brengt tijdingen mee, die in cijferschrift ge schreven en voor u onleesbaar zijn. Laat mij ze n voorlezen, ik geef n mijn woord van eer, dat ik den inhoud volgens de waarheid zal meedee- len." „Onmogelijk, Excellentie." De baron opende de enveloppe, doch vond slechts twee bladzijden van een Fransche ro man. Hoe hij de bladen ook wendde, hij kon er niets wijs uit worden. Ongeduldig maakte hij een beweging,-als wilde hij ze in het vuur wer pen. „Doe het niet," zei de koning, „gü zult al les wetenwat vreest gij Ben ik niet uw ge vangene De baron was in groote verlegenheid, beslui teloos, wat te doen Plotseling balde hq de bla den iu zijn vuist samen en wierp ze in het vuur. „Gij zult het niet weten. Excellentie! De tij ding is voor n en mij verloren!...." „Gelukkig nog niet," riep de ridder van Se zannes en met groote vlugheid haalde hij het reeds brandende papier uit het vuur en reikte het den koning over. „Baron, zei nu de koning met groote waar digheid, „gij zult mij toch wel zoovoel achten, dat gij het mij niet zult pogen te ontrukken." Zijn handen sidderden van opgewondenheid. Hij haalde uit zijn zak een ijzeren plaatje met verscheidene gaatje, logde het op de bladen en las de woorden: „Laat ons God danken, ik ben gered De koning stiet een kreet van vreugde uit, zoodat allen hem verbaasd aanstaarden. Daarna trad hij op de gravin toe en zei: „Thans is het mijn tijd, mij'' titel en verkleedvng af te leg- .aPS-SroC S-ajeS -5 5 O 6 So-5J5# Wüs'fSs ■'iSÓS gen, üc mag u en den graaf niet langer mis leiden, want u zult beiden verheugd zijn over de goede tijding, die ik zoo ju lot vernomen lieb. Koning Stanislaus is op dit uur reeds als over winnaar in Danzig binnengetrokken en zal weldra in de kathedraal als koning gekroond worden." „Koning Stanislaus te Danzig.... En gij? Zijt gij dan niet koning Stanislaus?" „Ik ben slechts zijn onderdanige plaatsbe- kleeder. De komedie was goed gespeeld niet waar, mijnbeer van baron von Liberstein. Gij hebt u mooi laten beetnemen heeren Saksers Laat ons," wendde de pseudo-koning zich nu tot den graaf en den ridder van Sezannes, „thans vertrekken, om ons naar onzen koning te be geven." „Gij vergeet, dat gij in onze macht zijt, hee ren," riep de baron woedend, „en gij zult ons ten minste volgen." „Ik geloof het niet, mijnheer," en op zijn hor loge ziende, voegde de pseudo-koning er bij „Het is elf uur, het regiment der koninklijke marine te St. Malo zal weldra dit huis bezet ten en het zal alleen van ons afhangen, u ge vangen te nemen; maar ik zal u vrij laten af trekken." En inderdaad, weldra werden de Duitsche agenten door de marine-soldaten aangevallen en de gevangene bevrijd. Den volgenden dag reisde de pseudo-Stanislaus naar Polen, waar hij zich naar het leger des konings begaf. (Dev. Wbld.) De maarschalk Berthier ging- eens in het Palais Royal te Parijs wandelen en trof hier een reeds bejaarden man aan, wiens uiter lijk hem bijzonder trof. Zijn vroolijk tevre den gelaat zoowel als zijne eenvoudige maar daarbij zeeir zindelijke kleeding bevielen Ber liner ongemeen, en daar hij zonder eenig doel, alleen om zich. te verstrooien, wandel de, zocht hij een middel om zich met dezen man in een gesprek in te laten, vefcwelk hem te gemakkelijker gelukte, daar de an der na de eerste begroeting zelf gedegen heid daartoe bood. Berthier zocht ite weten te komen, wie hij was en welk bestaan hij had, en ver nam alzoo, "dat hij door geringe belooning die hij als schrijver voor een notaris ver diende, in zijn behoeften voorzien moest. De maarschalk die mét zoo veel deelne ming naar het inkomen van dezen man on derzoek deed, ontving ook terstond op zijn overige vragen een onverholen antwoord, en zoo hoorde hij verder, dat de oude heer met eenige honderden fres. in zijn behoeften kon voorzien, waaruit Berthier aanleiding na ml hem de opmerking te maken, dat hij het voor een onmogelijkheid hield, daarmede een half jaar de behoeften van een mensoh te bevredigen. De ander hernam echter glim lachend dat hij zijn tijd en verdiensten zoo verdeeld had, dat hij met beiden rondkwam en een hoogst tevreden, volgens zijn ge len ook zeer gelukkig leven leidde. Ik sta vr-oeg op, dus ging de man voort, een werk, behalve een uur na het middagmaal, tot dit uur, toe (het was des avonds zeven uur,) waarna ik, al is het ook niet het beste weder, hier heen gia en mij in het gewoel 'der men - sohen verlustig. Dit is mijn eenvoudige wijze van leven, en ik hoop die ook roet Gods hulp tot aan mijn eind te kunnen voortzetten. Berthier, die hem daarop eenige ver ver- Behingen in een nabij gelegen kloffiehuis aan bood, die echter volstrekt door den man af gewezen werden, vroeg hem of hij dan vol strekt geen meerdere behoeften had en »f hij gieen anderen wensch had. Jawel, antwoordde hem de gevraagde heb Ik 'n wensdh dien ik ook recht gaarne vóór twijn dood vervuild zag; maar ik heb nu reeds sedert; vijf jaren vergeefs naar die vervulling uitgezien, en heb de hoop dus opgegeven, daar ik geleerd heb, dat de mensclj door wen- schen, wien- vervulling tijd en omstandigheden niet toelaten, slechte zijn leven verbittert en alzoo strijdig met het doel des levens handelt. r Nadat Berthier hem langs eenige omwegen gevraagd had, of hij hem misschien tot de ver vulling van dezen wensch, dien hij vooruit wel dacht, dat zeer bescheiden zou zijn, kon behulpzaam wezen, antwoordde de man glim lachend: Daartoe zult gy wei niet in staat zijn; rtaar gij mij echter zooveel deelneming: bewijst sïi mijn wensch op niets onbillijks rust "kan ik u dien lichtelijk vertrouwen. Gij lacht misschien over deze zonderlingheid, maar mijne gronden zullen mij rechtvaardi gen. Mijn wensch is niet anders, dan Napoleon eens te mogen zien; ik woon hier met hem binnen de muren derzelfde stad, hoor zoo vele verschillende oordeelvelligen over den keizer, dat ik mij hierdoor een geheel eigen begrip van zijn persoon gemaakt heb. De vele portretten en afbeeldingen die ik hier en daar van hem zie, bevredigen mij te weinig. .Van mijn tijd kan en mag ik zelfs zooveel niet afbreken, om mijn lievelingsdenkbeeld toe te geven, daar ik slechte tusschen tien en elf uur des morgens en van zeven tot acht uur des avonds kan uitgaan, waarom ik nu reeds vijf jaren lang .öaar de vervulling van mijn wensch te vergeefs uit zie, en die nu, gelijk ik reeds zeide, geheel heb opgegeven. De edele vrijmoedigheid en het vertrouwen, waarmede hij zijn geheel verleden den maarschalk mededeelde, bevielen dezen bij zonder en maakten hem nieuwsgierig, zijne woning "te leeren kennen. Het verlof hen? daarheen te mogen volgen, werd met een vriendelijk gelaat bewilligd, waarop vervol gens weldra beiden, onder een levendig ge sprek, in een klein, maar bijzonder net ka mertje binnen traden. De oude heer die in Berthier alles behal ve een maarschalk van Frankrijk vermoedde, maar een eenvoudig burger bij zich ten bep.oek dacht te hebben, zeide hem, dat dit het uur was, waarop hij sedert jaren gewoon was, zijn avondmaal te gebruiken; hij mocht hem dus dit ook nu toestaan, en hem daarbij gezel schap houden. Intussehen zette hij brood en boter op tafel en verzocht Berthier toe te tasten. De maarschalk wilde een flesch wijn laten halen, doch de oude heer verzette zich daar tegen met alle kracht en verzekerde Berthier, dat hij behalve des Zondag®, als wanneer hij een glas wijn dronk, niet gewoon was dien te gebruiken. Hij verzocht hem zoo zeer, hem niet van deze gewoonte af te bren gen, 'dat de maarschalk toegaf en niet meer aandrong. Na eenige uren, die Berthier recht vergenoegd bij zijn nieuwen bekende had doorgebracht, nam hij afscheid van hem en verzocht verlof, hem vaa tijd tot tijd weder te mogen bezoeken, hetgeen hem dan ook met vreugde werd toegestaan; hij verliet dezen röen met de volkomen overtuiging, dat hij in derdaad een gelukkig leven leidde Berthier sprak nog denzelfden avond den keizer en verhaalde dezen, behalve andere nieuwtjes van den dag, ook zijne voor wei nige oogenblikken gedane kennismaking. Na poleon uitte den wensch, dezen tevreden zonderlingen man te zien en te leeren ken nen, verzocht dus Berthier, den ouden heer eerst om verlof te verzoeken, een vriend te mogen meebrengen, en hem vervolgens als zoodanig voor tie stellen. De maarschalk be zocht zijn nieuwe bekende reeds den volgen den dag, vond alles weder even zoo als gis teren en droeg eindelijk zijn verzoek voor, hem oen vriend te mogen voorstellen. De oude man stond hem dit gaarne toe, en Berthier nam weder even zoo vergenoegd afscheid van hem afe den vorigen dag. Na verloop van eenige dagen ging Napo leon in gezelschap van den maarschalk den zonderling bezoeken. Beiden werden door hem met zijn gewoon opgeruimd voorkomen recht, vriendschappelijk ontvangen. Het gesprek viel weder op zijn levenswijze; hij verhaalde Na poleon hetzelfde, wat hjj eenige dagen te voren Betrthier medegedeeld had, toonde hem iets van zijn arbeid, dat er inderdaad goed uitzag, en nadat zij zoo bijna een uur hadden doorgebracht, bood Napoleon heml zijn onder steuning aan, maar, niets kon hem bewegen, iets aan te hemen; hij weee iedere kleinig heid van de hand en beweerde, dat ruime levensomstandigheden niet in staat waren hem gelukkig te maken. Ttoen de keizer hem op zijne reeds gevorderde jaren opmerkzaam maakte en hem voorhield, dat wanneer hij bij eenen nog beogenen leeftijd en mogelijke Ongesteldheden buiten staat geraakte, zijn be zigheden voort te zetten het toch niet voor- deeliig met hem zoude uitzien, hernam hij bedaarder met een glimlach, dat hij hoopte, dat God hem ook alsdan zijnen bijstand zoude vcrleenen. Napoleon, die eindelijk inzag, dat hij niet® voor het geluk van dezen zonderlin gen man kon doen, wendde zich nogmaals met de volgende woorden tot hem: Ik hoor de van dezen heer (op Berthier wijzende) dat jfij Napoleon wenscht te zien; daar ik nu volstrekt niets voor u doen kan noch mag. zoo wil ik dit ten minste bewerken; zjjt gij daarmede tevreden? Getroffen door de taal wan dezen nan,' vatte Napoleon zijn hand' en zeide: „Brave man! Ieder oogenblik uwen wensch onbe vredigd te, laten, ware eene misdaad; zie, de man, 'dien gij zoo gaarne wenscht te zien, staat voor u; gij hebt mij een gelukkig uur verschaft, en met het grootste genoegen zal ik u nog meer uren wijden, wanneer gij; bij- mij komen wilt, om mij ook in het vervolg te zien. Ik zou 't mij tot 'n verwijt maken, uwe levenswijze te veranderen, maar mor gen verkrijgt gij een klein kapitaal, van welks renten gij owe gewone levenswijze ook dan kunt voortzetten, wanneer de ouder dom u tot den arbeid ongeschikt maakt of Wanneer ziekte u in de vervulling uwer be roepsbezigheden verhindert." De oude heer, die zijn oogen en ooren nau welijks durfde gelooven, was buiten staat, een woord uit te brengen, en eerst na een lange pauze betuigde hij Napoleon zijn op rechten dank. Na eenig vertoeven verwijderde de keizer zich met Berthier, en reeds den volgenden dag werd de hem gedane belofte vervuld. Berthier verhaalde deze anecdote voor het openen van den Oostenrijkschen veldtocht in een gezelschap van officieren. Drie jaren la ter viel het gesprek weder op dezen zon derling en de maarschalk, dien men vroeg of hij nooit weder iets van hem gehoord had, verhaalde, clat die man Napoleon, zoo dikwijls hij te Parijs was om de twee of drie maanden slechte eenmaal bezocht had, maar nooit te bewegen was geweest, iets van de vele en velerlei aanbiedingen, die men hem deed, aan •te nemen; hij was er niet eens toe te bren gen, om een glas wijn te gebruiken, tenzij dat zijn bezoek op een Zondag plaats vond, en ofschoon Napoleon dikwijls beproefd had, hem tot zijn bijzondere tafel (die slechts uit vier of vijf personen bestond) uit te noodig<en, had hij echter den zonderling nooit van zijne ge woonte kunnen afbrengen. U. O. Er wordt geklopt. Binnen! Geluksbode is mijn naam, zeide hij. Be diende van de loterij. - Neem plaats. Waaraan heb ik de eer te danken? Gij speelt een lol uit mijn serie. Jawel. En wat is er nu van uw dienst? Gisteren was de trekking en gij hebt een prijsje gewonnen. Ik wensch u geluk en zal it uw prijs uitbetalen. Wel, wel, hoeveel is Ifet wel? Niet veel, maar toch wel aardig, duizend frank Is 't waarachtig? W-i'It ge 'n sigaar? Een lekkere sigaar, dat verzeker ik u. De bediende stak zijn sigaar op en haalde een portefeuille te voorschijn; hij nam err een stapel bankpapier uit. Langzaam, zeer ge wichtig, legde hij het eene biljet na het an dere op tafel. Wilt ge niet beginnen met natellen? zei hij eindelijk. Ik telde honderdtweehonderd duizendtweeduizenddrieduizend nog meer? Had de man zich soms raisteld? Viervijf duizend.... Het, begon te duize len voor mijn oogen. Hij moest, zich misschien vergist hebbenZes duizendzeven dui zend, acht, negen, tien duizend O, hemel, hij had zidi bepaald vergist. Klopt het? vroeg de. man. Neen neengij hebt n vergiet, daar liggen tien duizend frank.,.. Jaweldat, weet ik.... ge hebt name lijk tienduizend frank gewonnen. Tttien duizend.^daar kerel, "t is niet waar.ja? Drink een borrel met mij. Terwijl ik de glazen haalde, telde „Geluks bode steeds meer bankpapier uit Wat beteekent dat? Tel. als 't n belieft. fk telde.... ik teldesteedis maar door zeventien duizenden dertig duizend/ Als 't u belieftuw winstzeide de man die de bankbiljetten telde. Honderd duizend frank hoe ie liet

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 8