der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K, Kerken te Haarlem en Omliggende plaatsen
Van Wittekopke's Moeder.
Een bange nacht.
Evangelieverklaring.
Sen- V0Tw°0rm|r Van °ns ffebed ™1]en
DE OFFICIEELE KERKLIJST
Dit nummer behoort bü de „Nieuwe ïlaarL Courant" "ran Zaterdag 16 Mei 1914.
De nadruk van de berichten en mededeelingen in dit blad is verboden.
gij
raagt en
VIJFDE ZONDAG NA PASCHEN.
Les uit den brief van den H. Apostel
Jacobus; I, 2227.
Zeer geliefden! Weest daders van het
Woord en niet slechts hoorders, u zeiven
bedriegend. Want als iemand hoorder van
het woord is en niet dader, die zal verge
leken worden met eenen man, die zijn na
tuurlijk gelaat in eenen spiegel beschouwt:
deze heeft namelijk zich zeiven beschouwd
en is heengegaan, en is terstond vei goten
hoe hij was. Maar die aandachtig staart
op de volmaakte Wet der vrijheid en daarin
volhardt, geen vergeetachtig hoorder, maar
dader des works geworden zijnde, hij zal
door zijn doen zalig zijn- Doch zoo iemand
meent dal hij godsdienstig is, terwijl hij
zijne tong niet in toom houdt, maar zijn
hart misleidt, diens godsdienstigheid is ijdel.
Zuivere en onbevlekte godsdienstigheid bij
God en don Vader is deze: weezen en we
duwen in hunnen druk bezoeken, en zich
ïelven onbesmet van deze wereld bewaren.
Evangelie volgens den H. Joannes; XVI,
2330.
In dien tijd sprak Jesus tot zijne leerlin
gen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: zoo gij
den Vader in mijnen naam iets zult vragen,
Hij zal liet u geven. Tot nog toe hebt
'niets in mijnen haam gevraagd
gij zult verkrijgen, opdat uwe vreugde vol
komen zij.
Ik liob deze dingen in gelijkenissen tot u
gesproken. Het uur komt, dat Ik niet meer
in gelijkenissen tot u spreken, maar u open
lijk van den Vader verkondigen zal. Op
dien dag zult gij in mijnen naam bidden;
en niet zeg Ik u, dat Ik den Vader voor
u zal vragen; want de Vader zelf heeft n
lief, omdat, gij Mij liefgehad en geloofd hebt,
dat Ik van God bon uitgegaan. Ik ben van
len Vader uitgegaan en in de wereld ge
komen; .wederom verlaat Ik de wereld eii
ga Ik tot den Vader. Zijne leerlingen zei
den tot Hem: Zie, nu spreekt Gij openlijk
en zegt geeno gelijkenis! Nu weten wij,
dat Gij alles weet en niet nöodig Hebt dat
iemand u ondervragè. Daarom gclooven wij,
dat Gij van God zijt uitgegaan.
HEMELVA A ET-DAG,
Les uit de Handelingen der Apostelen;
I, 1—11.
Het eerste'verhaal, o Theophilus! heb ik
gedaan over al hetgeen Jesus begon te doen
en te leeren, tot aan den dag dat Hij word
opgenomen, na door den Heiligen Geest he
velen te hebben gegeven aan de Apostelen,
die Hij had uitverkoren; aan wie Hij Zich
>ok, na zijn lijden, levend betoond heeft door
vele bewijzen, daar Hij gedurende veertig
dagen hun verscheen en sprak ovei* het Rijk
Gods. En terwijl Hij met hen at, gebood Hij
liun Jeruzalem niet te verlaten, maar de be
lofte des Vaders af te wachten, welke (zeide
Hij) gij l'it mijnen mond gehoord hebt; want
Joannes doopte wel met water, doch gij zult
met den Heiligen Geest gedoopt worden, uiot
lang na deze dagen. Zij die vergaderd waren,
vroegen Hem dan, zeggende: Heer! zult Gij
m dezen tijd het koninkrijk voor Israël her
stellen? Doch hij sprak tot hen: Het komt
r niet toe tijden en oogenblikken, welke de
Vader in Zijne macht bepaald heeft, te we
ten. Maar gij zult kracht van den Heiligen
Geest, die over u komen zal, ontvangen, en
gij zult Mij getuigen zijn te Jeruzalem en in
geheel Judea en Samaria en tot aan bet uit
einde der aarde.
Eu na dit gezegd te hebben, werd Hij, ter
wijl zij het zagen, opgeheven; en een wolk
onttrok Hein aan hunne oogen. Als zij nu
Hem, die ten hemel voer, nastaarden, zie,
stonden er bij hen twee tirannen in witte
Ideedoren, die ook zeiden; Mannen van Ga-
Hlea! wat staat gij naar don hemel op te zien?
Deze Jesus, die van u len hemel is opgeno
men, zal alzoo komen, gelijk gij Hem ten he
mel hebt zien varen.
eed: „voorwaar, voorwaar Ik zeg ubeves
tigt Jesus Zijne woorden. Heerlijke, troost
volle belofte, waardoor Jesus ons belooft
dat de genade en hulp, die wij noodig heb
ben, ons zeker zullen gegeven worden, als
wij er maar om vragen, om bidden! Slechts
ééne voorwaarde stelt Jesus, dat wij namelijk
vragen in Zijnen Naam. Het is dus van het
hoogste belang, dat wij weten wat Jesus met
de woorden: vragen in Zijnen Naam, bedoelt.
zijnen linkerarm boven 't hoofd van broerken, kopke, bij moeders ziekbed te staan, als priester.
op het kussen, tot. aan broerke's blonde vlech
ten, die op 't kussen te glinsteren lagen
„Zie," droomde hij dan, „zoo moest ons
iemand eens teekenen, dan wisten vader en
moeder hoe gaarno ik Wittekopke zie."
Zoo lag hij somwijlen nog te droomen en
te denken, te denken, als de meid slapen kwam.
Want hij kon altijd zoo lang wakker liggen!
Bidden in Jesus' Naam beteekent volgons Wittekopke bad ook eer 't insliep en bij die ge-
Evang. volgens den II. Marcus; XVI, 14—20.
In dien tijd, toeu de elf aan tafel zaten,
verscheen hun Jesus en bestrafte hunne on-
geloovigheid en do bardheid des harten, daar
zij degenen, die gezien hadden dat Hij vre-
rezen was, niet geloofd hadden.
En Hij sprak tot hen: Gaat in de geheele
wereld en predikt het Evangelie aan alle
schepsel! Die geloofd zal hebben en gedoopt
zal zijn. zal zalig worden; maar die niet ge
loofd zal Lebben, zal veroordeeld worden. En
deze teekenen zullen hen, die geloofd hebben,
volgen: in Mijnen Naam zullen zij duivelen
uitwerpen; nieuwe talen zullen zij spreken:
slangen zullen zullen zij opnemen, en zoo zij
iets doodclijks gedronken hebben, het zal bun
niet schaden; aan zieken zullen zii de ban
den opleggeu, en dezen zullen gezond worden.
En de Heer Jesus nu, nadat Hij tot hen
gesproken had, is ten hemel opgenomen en
zii aan Gods rechterband. En zij gingen uit
en predikten overal, terwijl de Heer mede
werkte en hun woord bevestigde door de tee
ltenen, dio er op volgden.
de Schriftverklaarders op de eerste plaats:
vragen door de tussolienkomst, krachtens de
oneindige verdiensten van onzen goddelijken
Zaligmaker, gelijk de H. Kerk ons daarvan
het voorbeeld geeft door al hare gebeden te
besluiten met de woorden: „door onzen Heer
Jesus Christus, die met den Vader en den
H. Geest leeft, en heersclit door alle eeuwen
der eeuwen." Maar Vragen in den Naam van
Jesus wil op de tweede plaats zeggen, dat wij
ons zeiven richten naar de bedoeling, die de
drijfveeren waren van Jesus' werken en lij
den, dal wij dus bidden voor de uitbreiding
van Gods Rijk, om datgene wat voor onze
ziel voordeelig- en voor onze zaligheid nuttig
is. Daarom zegt ons de H. Augustinus: „Men
bidt in den Naam des Zaligmakers niet, als
men iets vraagt wat tegen de zaligheid is."
Do Apostelen schenen die twee voorwaar
den nog niet vervuld te hebben, en daarom
voegt Jesus erbij: „tot nu toe hebt gij niets
in Mijnen Naam gevraagd" en Hij laat er
nogmaals de ernstige vermaning en de zoete
liefde op volgen: „bidt en gij zult verkrijgen,
opdt uwe blijdschap volkomen zij." Hierover
bad Jesus reeds meermalen met lien gespro
ken, maar niet zoo duidelijk als nu, meer in
gelijkenissen en duistere bewoordingen, doe.h
nu was do tijd gekomen dat Hij openlijk, hel
der en duidelijk tot hen over dal alles spre
ken zou, omdat Hij nu van ben zou henen
gaan: „nu komt de ure, dat Ik niet meer in
gelijkenissen tot u zal spreken, maar u open
lijk van den Vader verkondigen zal". Daar
door zullen zij des te meer in liefdo voor Hem
ontstoken worden, en door die liefde weder
om nog steeds meer verdienen verbooring te
vinden. „Te dien dage zult gij in Mijnon
Naam bidden, en Ik zeg u niet dat Ik den
Vader voor u vragen zal (hoewel Ik dat nim
mer zal nalaten behoeft dat niet) want de
Vader Zelf Leeft u lief, omdat gij Mij lief
gehad ou geloofd hebt dat ik van God ben
uitgegaan." Na lien aldus op Zijne hemelscbe
afkomt, op Zijne goddelijke Waardigheid ge
wezen te hebben, herbaalt Hij hen nogmaals,
maar nu ook in duidelijke bewoordingen, dat
Hij hen weldra verlaten zal. „Ik hen van den
Vader uitgegaan en in de wereld gekomen,
wederom verlaat Ik de wereld en ga tot den
Vader." Zijne Apostelen begrepen nu dat Hij
met die woorden antwoord gaf op de vraag,
dio zij Hem even vroeger wilden maar niet
durfden doen, wTaai' Hij toch zou heengaan,
en door dit bewijs van Zijne Alwetendheid
erkenden zij nog meer Zijne Godheid en ge
loofden nog veel vaster in Zijn verheven
Waardigheid. „Zie, nu spreekt Gi.i openlijk en
zegt geene gelijkenis. Nu weten wil dat Gij
alies weet en niet noodig hebt dat iemand IJ
ondervrage. Daarom gelooven wij dat Gij van
God zijt uitgegaan."
Laten wij door het Evangelie van dezen
Zondag opgewekt worden om steeds met ver
trouwen in den Naam van Jesus te bidden,
dan zullen ook wij steeds verliooring vinden,
dan zal ook onze blijdschap eenmaal volko
men zijn in den hemel.
VIJFDE ZONDAG NA PASCHEN.
Heeds meermalen had Jesus ons geleegd,
dat het gebed een noodzakelijk, maar tevens
ook een krachtig middel ter zaligheid is. Im-
uiers, wij kunnen niet zalig worden zonder de
genade Gods, maar tevens die zoo noodige
genade verkrijgen wij door het gebed, zoodat
H Alphonsits met volle recht mocht zeg
gen: die bidt wordt zalig, die niet bidt gaat
verloren. Het Evangelie van dezen Zondag
ioegint met ons te vermanen, toch altiid dat
tewendeUik,0 middel ter ™ligteid goed aan
ook steeds' oc? °n-s te belooven dat wij dan
I?. i Vr,'i ^aar' voorwaar, zeg Ik u- in-
Hij zal het u8 in M«ncn Naaia zult bid-
7al liet 11 "CVr'n." Met een plechtiger.
Het waren twee broerkes die bij malkander
sliepen op de warme kamer boven de keuken.
Dan was er geen bang van de twee en gingen ze
allebei even gaarne slapen, als was bet al donker
daar boven, 't Een was een wittekopke van oen
jaar of vier, een zoet rond gezichtje met goei-
lijke blauwe oogen, en blond haar in vlechten.
Maar het kon zijn gebeêkens al lang, is 't
liever niet waar moeder? en al veel van den
Katheehismus, en bijna alles wat onder de 25
mannekensbladen gedrukt stond, die de Greef
bad meegebracht. Moeder zegde er Paulken
tegen en vader Wittekopke.
't Ander broerken was veel grooter en bad
donker en bleeker wezen, en twee trekken langs
weerzijden mond, en sterk geteekend kinne-
been. Ge waart geneigd om te zeggen dat
het te groot was. En 't ging te leeren al voor
zijn Eerste H. Communie! Een goed studentje
dat eens een tik zou gedragen hebben als 't
braaf bleef. Want dat had Mijnheer de Deken
gezegd als hij hem ondervraagd had bij het. kerk
vliet: een tik, ja, denkt ge liet ook niet
Mijnheer Pastoor?"
Als 's avonds moeder hun 't kruisken liad
gegeven en hen gezoend, en ze onder de spreien
lagen gedoffeld, blies de meid het nachtlicht
uit. En dan begonnen ze nog te biddeneen
vaderons voor tante zaliger, een vaderons voor
de zieke moeder van hierover, een vaderons voor
alle de zieltjes, een vaderons.Eu de oudere
bad voor, en Wittekopke met zijn fijn klein
kinderstemmeken, vader als hij thuis kwam,
kwam er soms naar luisteren, louter om zijn
V\ ittekopke te liooren bidden, Wittekopke
>a achterna: Gééf ons béden ons dagelijkseh
brood.. Heilige Maria Móeder Góds^.Ge-
lpk dat t was in den beginne.
Totdat de oudere eindigde: Dat de Heer ons
gelieve te zegenen.
Aaien. Slaap wel broore!
Slaap wel, Wittekopke. maar nog stil bid
den, zulle.
Slaap wel.
Slaap wel.
En als broerè nu dacht na een tijd. dat zijn
Wittekopke daar achter hem tegen den muur
aan, in slaap lag, was hjj soms aan 't denken;
.en dan legde hij zich wat liooger en schoof
beden was er altijd een vaderons, die gezegd
werd met de oogen toe en de handen te zamen
„Een vaderons, Lieve HeerHet bad een
vaderons opdat het eer zou mogen sterven dan
vader en moeder.
Het kleine Wittekopke zag vader en moeder
zoo gaarne, en sterven was hem weinig, maar
geen vader en moeder meer hebbenHeili
ge Engelbewaarder van Wittekouke wat zegde
Onze Heer van die bede?
Klein Wittekopke was kindje af nu want 't
was al zes-jaar geworden; en 't was geen broe-
re meer ook niet, want broere.was dood.
Hij liad zijn heilige Eerst Communie gedaan
op zijn sterfbed, en Wittekopke want 't
moest die dagen maar niet naar de school gaan
had moeder gozeid, al do tranen in de oogen,
had met moeder en de meid de kamer helpen
opruimen om Onz' lieer te ontvangen. En
moeder dacht wel dat broere morgen misschien
en overmorgen
En dien droevigen overmorgen had Wittekop
ke moeder vinden weenen, weenen, alleen in de
voorkamer, met elleboog op de neergelaten
store en een zakdoek voor de lippen houdende;
hij had er moeder venast, toen hij zelf de kamer
eens binnentrad om eens vrij te snikken.
En als hij moeder zag, viel hij voor haar op
de knieën, met het witte kopke diep in moeders
rouwsclioot. En toen snikt hij
's Avonds, toen hij al lang te bed was, en de
meid kwam om het licht uit te doen, dat blijven
branden moest nu hij alleen sliep, lag liij nog irn-
mer-aan wakker. 't Licht nog niet uitdoen,
Mieke." En toen de meid weer terug weg
was, bad hij voort, opdat moeder en vader toch
eer zouden mogen sterven dan liij. „want anders,
wat groot verdriet zou moeder dan niet hebben,
Jesuskelief
Onze Lieve-Heer wete alleen wat best is
Wittekopke.
Onze Lieve Heer gaat die bede verliooren.
Wittekopke is veel jaren ouder, is priester ge
worden en waakt nu daar bij moeders ziekbed.
Bij poo/.en schiet, moeder wakker en zich ziek
eft stervende vindenA-krount ze: „Och Heet
toeli! Wat is bier toeli allemaal gebeurd?"
En pijnlijk antwoordt het in Wittekopke's
geest: „Hier is gebeurd dat Adam gezondigd
beeft en dat ziekte en dood zijn over 't menseli-
dom gekomen!"
En moeder sussend suist liij
„Moederke lief."
„Die flesscben daar, en die keersen, en dat
kruisbeeld!"
„Er is gebeurd, moeder, dat onze Lieve
Heer ons verlost heeft van den dood en ons op
liet kruis den hemel gekocht, ons beminnende
tot. den dood toe."
„Geloofd zij .Tesus-Cliristus
Bij die zachte gemoedsont,spanning sluimert
moeder weder in en Wittekopke slaat op tafel
de lezing na, de Lode's, de analen, de dagbladen,
die bij daar tot verzet der wakenden beeft te-
saam gebracht. Tn La Croix daar. vindt hij
Henri Bordeau'x confereuciën over Francois de
Sales: „Hij zag velen sterven".
En bij dien gedachtenvollen zin stokt de le
zing onwillekeurig- De dood ^3 normaal, alle-
daagsch, en ér is tdch geen loven zonder dood op
't. einde. Slechts hij, die geliefden sterven ziet,
weet zich eenigszins lu_l° leven in do werkelijk
heid van het menschzjjn. Niet altijd kind blij
ven„Hij zag zijn jongste zuster sterven en
schreef aan Mevrouw de Chantal: Ik n as zijn
geestelijke vader: Ik zou er wel iets goeds van
gemaakt hebben.
En weer glijdt bet oog weg van 't papier en
staart in de verte der overweging.staart,
door 't venster op de boven, de boomen, den
kerktoren ginder verre, die daar ongevoelig en
eeuwig de ouders en de kinderen weten te doopc
dragenen ten grave.
Arme menschel like stoffelijkheid die geen
honderd, geen tachtig» geen zestig oogst- en
winterlasten te torsohen weet!.
,,Te drinken. Paul-
De zieke reikt de hand en tracht een kruis
ken te teekenen, alvorens ze het lesschend wa
ter proeft. Wittekopke bidt in haar plaats luid
op: ,.In den naam des A aders, en des Zoons en
des Heilige Geestcs.'
En weer sluimert ze 5n( berustigd door de
eeuwigheidsatmosfeer van den Goddelijken
Naam.
Wittekopke blijft aan haar zijde, gekluisterd
aan 't. geliefde-g'02'0'1' met die rimpels van
zorgen.
En de gedachten verwijlt bij de zorgen en
angsten die moeder mag hebben doorstaan bij
de dagen van lijden tb? M ittekopke weet of ver
moedt, ver moedt nn Hij dit ziekbed, en nooit te
voren. Wat ddnken vrij menschen weinig op
Waar hadt ge wel meer om bidden kunnen?
Ach ja, maar bij had de heilige, voor zijn on
volmaaktheden, zoo gaarne nog tot lioogere ze-
delijke grootheid, tot inniger heiligende liefde
gewezen, niet helaas, met zijn voorbeeld, toch
ten minste uit hetgeen zijn godsdienststudiën
liem inzien lieten.
„liets goedsbet eenige ge
schenk aan moeder dat zijn priesterhand ware
waardig geweest.
„Och Heer toch, kreunt de zieke, „is Paul
hier?"
„Hier, moeder, en geef me nog een kruis
ken, opdat ik altijd voortdoegelijk geleerd
hebt!"
„Neen, beter," suist moeder stil, en toeh
bevelend, gezagvol.
„Dat zal lastig zijn, moeder!"
Dat woord roert zacht het mensclielijke, 't
oog wordt er door verhelderd en karaktersterk
luidt haar hoopvol wederwoord:
„Lastig gaat ook."
„Uw kruisken zal mij er toe helpen, moe
der.
Wittekopke, waar is de tijd toen moeder U
indoffelde en over uw slaperig, onschuldig
kinderhoofdje, langzaam of ze 't U voordicteer-
de, den zegen voor den nacht schonk; nu is 't de
zegenende zelf die doodslaapziek te bed ligt en
God om zegen smeekt, in naam van datzelfde
moederlijk gezag over uw schuldig niensclien-
hoofd
Onder 't groot wit laken rust het stoffelijk
overschot. Tusschen de twee kaarsen lioudt de
goddelijke Gekruiste de armen wijd open ge
spreid predikend het eeuwige troostwoord over
de ellende der dood: Ego sum vesurrcetio et
vita. Qui credit in me...., predikend de god
delijke onthechting en de goddelijke liefde:
voor U mensch geworden en geleverd tot den
dood, ja tot den dood des kruises.predikend
over moeder en kind, over de opvolging der ge
slachten, het voortdurende Verlossingswerk
dier Liefde.
En 't laken opheffend schouwt Wittekopke
nog eens op 't rustige wezen en 't ruisclit liem
door de ziel: „der verdiensten van Christus
waardig geworden!" P. de Witte.
(Ann. van O. L. Vr. v. li. Hart.)
Zij was. dien avond allerliefst geweest en
terwijl hare kleine, roode lipjes een „nacht pa"
„nacht zoete ma" prevelden, was zij diep onder
de dekentjes gekropen, met do pop naast zich.
Een oogenblik later sliep zij reeds, een lachje
speelde om haar mond.
De nachtlamp stond op een hoek van den
schoorsteenmantel en de kindermeid legde, de
Zondagsche kleertjes gereel wan dén volgen
den dag zou liet een Kerstdag zijn.
Alles sprak van kalmte en rust; na nog een
oogenblik bij het bedje te hebbeu gestaan, vol
dankbaar geluk starend op het lieve gelaat on
zer éenigste, waren wij naar beneden gegaan.
0111 ons weder bij onze vrienden te voegen, die
den avond bij ons doorbrachten.
I11 de gang hoorden wij hoe zij ipet elkander
spraken over de lieftalligheid onzer kleine, van
hare aardige buiging, haar „goeden nacht, alle
maal," en wij drukten elkaar de hand, mijne
vrouw en ik, dankbaar voor het bezit van zulk
een schat.
Hoe opgeruimd en vroolijk waren wij allen
dien avond! Mijn vrouw speelde eeuige dier
mooie melodiën van Schubert, wier rjthmus
ons doet droomen van geluk, als liij niet tot
wanhoop brengt.
Tusschen ieder stuk hield zij even op, om
te luisteren, als meende zij de kleine te hooren.
„Wees gerust," zoo riepen allen dan, ,,'t is
boven doodstil; dc kleine slaapt gerust."
Wij aten een boterham en bleven nog wat
gezellig praten, zoodat 't al wat later dan ge
woonlijk was, toen de vrienden vertrokken.
Mijne vrouw was moe en ging terstond naar
boven.
„De kleine hoest een beetje, mevrouw," zeide
de kindermeid fluisterend, toen wij op de slaap
kamer kwamen.
Mijne vrouw keek mij met een angstigen blik
aan.
„Och, 't is niets lieve," zeide ik; „wees maar
niet ongerut. Ga maar naar boven Antjc en a'is
mevrouw je noodig heeft, zal ze wel bellen."
Het kind sliep vrij rustig; de handjes waren
misschien een beteje beet, maar.
„Zij is waarschijnlijk wat te veel toegedekt,"
zoo stelde ik mijne vrouw gerust. „Je beiit moe,
lieve, ga maar spoedig slapen ik zal mijn boek
halen en hier uog ecu half uurtje blijven opzit
ten. Slaap gerust."
„Kan ik er op aan, dat je mij wekken zult,
als zij niet wel is?''
„Zekerzeker."
Ze was doodop; do oogen vielen liaar toe van
slaap en zij kon ternauwernood spreken.
Ik schoof mijn leuningstoel naast het kleine
bedje, nam den nieuwen roman in handeu, en
malkander, wat deugt onze liefde weinig in.'sloeg werktuigelijk le bladen om, de regels vol-
zelfs weinig, ja, in bet levenswezen dergenen
die we romantisch onze dierbaren heotenl
Hij herdenkt broéfe-zaligar, en dat droevig
beeld rijst hem te voren, van moeder die te snik
ken zat in de voorkamer, en dat kinderleven
herdenkt hij met die gebeden om dood vóór of
na moeder, en 't naïeve lokt een treurige glim
lach over 't verdonkerde gedaebtenwezen.
God schenkt IT deze heerlijke genade Witte-
gend, zonder er echter iets van te begrijpen;
j ik luisterde naar de ademhaling mijner lieve
ling en bespiedde elke barer bewegingen.
Zij was eensklaps rood geworden; hare hand
jes waren klam en heet, de ademhaling sneller
clan gewoonlijk.
Mijn vrouw was intussehen ingeslapen; hare
kalme, regelmatige ademhaling bewees dat ik
van die zijde niets te vreëzen had en daarom
besloot ik nog een poosje op te blijven.
Zoo stil mogelijk stond ik op en trok pan
toffels en chambercloack aan.
Nauwelijks was ik weder gezeten of de arme
kleine maakte eene beweging, opende de oogjes,
vloog eensklaps omboog en begon te hoesten.
Het angstzweet parelde op mijn voorhoofd;
ik beurde het lieve, kleine wezentje, dat bijna
dreigde te slikken omhoog; doch mijne handen
trilden; ik was bangl
Mijn lieveling was uitgeput op baar bedje
neergezonken.
Ik nam haar in een wolleu deken gewikkeld
op, en ging bij het smeulend vuur zitten.
Zij kroop tegen mij aan rillende van koorts
door mijne kleeren lieen voelde ik liaar bran
dende huid.
De ademhaling was schor en gejaagd; 't klei
ne mondje werd steeds wijder geopend.
Opnieuw begon zij te hoesten.
„O, mijn God!" stamelde ik, terwijl ik ang
stig en pijnlijke bewegingen, de krampachtige
trekkingen mijner lieveling volgde, „ik ben
bang!"
E11 met het kind in mijn armen stond ik op
om te bellen.
Annie deed een heftiger poging om lucht tc
krijgen en....
Ik viel op mijn stoel terug, tranen van vreug
de schoten mij in de oogen.
De arme lieveling keek mij met half geopendo
oogjes aau en fluisterde, blijkbaar verlicht:
„Papa.... papa."
„Lieveling.... is ze niet wel?"
Ik was toeli minder angstig dan daar straks!
Mijn vrouw sliep nog altijd even kalm en gc
rust. AVat was ik blij, dat ik haar niet gewekt
had! Welk een angst was der zorgvolle moedei
daardoor bespaard gebleven; en tevens, I106
trotscli was ik op liet- vertrouwen, dat zij ge
toond had in mij te stellen, door in weerwil van
hare bezorgdheid, steunend op mijn belofte,
rustig te gaan slapen.
ooral in dergelijke oogenblikken gevoelt
men de waarde van het leven
Tusschen deze beide geliefde wezens gezeten,
wier slaap ik bewaakte, begreep, gevoelde, ik
den ernst van het. leven en van de taak, die op
mijn schouders rustte enik gevoelde mij
ook zoo trotscb, zoo gelukkig, bjj het vervullen
dier taak.
Annie sliep intussehen weer in mijn armen;
haar ademhaling werd iets minder gejaagd,
haar handjes waren minder brandend; ik was
niet meer zoo zeer ongerust.
En terwijl ik dus het kleine lichaampje vast
hield. mijn oogen gevestigd op het lieve gelaat,
keerde de herinnering aan het afgeloopen uur
met zijn doodsangst en vrees voor een naderend
ongeluk, weder levendig terug.
O, als ik nu eens geslapen had.
Arm, lief klein engeltje! zjj was zoo vroolijk
zij scheen zoo gelukkig met haar jonge lev'èn.
In een hoek van haar ledikantje lag nog al
tijd de pop, de groot.e, blauwe oogen starend
naar omhoog evenals toen mijn lieveling slaper
ging. Op een stoel lagen ba'ar kleertjes, die zij
den vorigen. avond had uitgetrokken; daar
naast mij, stond de kleine tabouret, waarop zij
gewoonlijk zat te spelen. En dan die goede
Vrienden, die 011s nog dienzelfden avond, nog
maar enkele uren geleden, gelukwensebten met
de lieftalligheid en de gezondheid van onze lie
veling!
En dat alles zou. als ik geslapen had, mis-
seinen.
Lieve, kleine engel!
Tl. drukte baar snikkend aan m'n borst
Zij hoestte nog een enkele maal. Maar God
dank. liet. gevaar was geweken.
Nu et 1 dan sloeg zij de oogjes half open en
keek mij aan, als scheen zij te willen vragen,
waar zij was.
Pa' a, papa. zeide ze clan. en zij stak baar
bandjes 011 Ier mijn kleeren, als wilde zij zicli
overtuigen, dat ik bel werkelijk w as.
De grijze oebtend begon reeds door de gor
dijnen zichtbaar te worden.
Ik boorde in de nog stille straten liet geklots
der klommen van het werkvolk, dat zich aan deu
arbeid begaf.
Langzamerhand ontwaakte de stad en liet ge-
druiscli van het nieuwe leven nam toe.
Er Jag voor mij iets onuitsprekelijk treurigs
111 deze werkt uigelijke opvolging van al cl ie
uitingen van bet nienselienlijk leven.
lloe sterker liet leven op straat werd. hoe
meer bet dag werd en alles rondom mij ont
waakte en leefde, lioe treuriger ik werd.
Als ik eens geslapen bad! zoo dacht ik tel
kens. als.... dan zouden al die kreten, al die
geruchten zich evenzoo hebben doen hooren,
zich niet bekommeren over mijn ongeluk; dan
zou dat verfoeide straatorgel, dat thans mijn
lieveling een glimlach ontlokte, den spot ge-
dreien hehben niet. mijn smart.
..Annie is niet meer ziek, pa".liaar stem
metje klonk veel hoorbaarder en natuurlijker.
Gp dit oogenblik ontwaakte mijn vróuw en
toen zij mij niet zag, vloog zij verschrikt om
hoog.
Toen haar oog op 011s viel, begon Annie to
glimlachen en stak haar hartdjejs uit.
„M at is er? M at is er? vroeg zij angstig
..Annie niet meer ziek, maatje." zei ze.
Ik legde de kleine '111 de armen barer moeder
„Go zijt niet naar bed geweest?" vroeg zij
ontsteld; zij is dus erg ziek geweest.'*?
„Neen, lieve neen.maar ik was een hectjt
bang."
„Kom. paatje," zei do kleine herstelt, wie,
terwijl zij togen haar moeder aankroop. o:i>
plaats voor mij te maken.
„Ga nu wat rust nemen., beste," zei vrouw!'te
met vochtige oogen: nu zal ik waken."