ALLERLEI. I T, Renai*d< (Naar het Franseh door junior.) Voor ongeveer drie a vier jaar vulden de dag bladen hunne kolommen over oom Renard, een slecht mensch, die niettegenstaande zijne gebre ken, een behoorlijk of beter gezegd een voorbeel dig uiteinde had. Wat er echter ook van zij en hoe de wereld ook over hem oordeelde, als vader en als mensch haastte hij zich in zijn laatste oogen- blikken zijne fouten zooveel mogelijk te herstel len. Twintig jaren was liet geleden dat hij op een zijner reizen kennis maakte met een brave jonge dochter en zich eenigen tijd later door de banden des huwelijks met haar vereenigde. Een jaar verliep in de reinste liefde en vreugde, ter wijl God hun echt door cene dochter zegende. Hun geluk was niet van langen duur, aange grepen door zijne reiskoorts, verliet hij vrouw en kind om hen hier op aarde niet meer terug te zien. Achttien jaren waren er vervlogen zon der dat een enkel bericht van hem zijn huisgezin bereikte. De arme vrouw dacht niet anders dan dat hij reeds lang hier of daar in een vreemd gewest den dood had gevonden en had zich onder haar eigen naam met haar kind in een der onbekendste wijken van Parijs teruggetrok ken. Door een kortstondige en vreeselijke ziekte aangegrepen, stierf zij in de armen harer ge liefde dochter, die daardoor ouderloos op de wereld achterbleef. Twee jaren na den dood zijner vrouw kwam Renard in Frankrijk terug om op zijn beurt de moede oogen voor eeuwig te sluiten. Te Havre aangekomen werd hij door een hevige ziekte overvallen, die hem in enkele dagen naar het kerkhof voerde. De zwervende vogel had zijn nestje opgezocht om er te sterven. Maar hij had een fortuin, een ontzaglijken rijkdom uit de on bekende landen meegebracht, die hij vóór zijn dood door een testament aan zijne dochter ver maakte. In de laatste uren zijns levens, toen de ge dachte aan avonturen die hem zijn gansche leven bezielde, nog eens in hem opflikkerde, had hij nog een zonderling aanhangsel aan zijn tes tament gevoegd: „Ik wensch den twee zoons Henry en Pierre van den vriend mijner jeugd, Felix Leron, eene verrassing te bereiden. Ik verzoek namelijk mijne geliefde dochter mijn fortuin met een dezer jon gelieden te deelen, indien zij een hunner als man zou hoogachten." Het gevolg hiervan was dat twee jongelingen, Henry en Pierre Leron, die te Parijs hun dage- lijksch brood trachtten te verdienen, op zekeren morgen een brief ontvingen van den heer Bar- tavelle, notaris te Havre, met verzoek om zonder verwijl te zijnen kantore te komen ten einde ken nis te nemen van een voor hen wellicht belang rijk testament. Zij vertrokken met den eersten trein naar Havre en nadat de notaris hun het testament van oom Renard had voorgelezen, zeide hij: Mijne heeren, al mijne onderzoekingen om de wettige erfgename te ontdekken zijn tot heden vruchteloos geweest. Ik heb echter goede reden om te gelooven, dat zij nog in het land dei- levenden is. aangezien nog nergens haar over lijden vermeld staat. Het zal wel overbodig zijn u te verzoeken met uw onderzoek direct te willen beginnen en ik hoop spoedig van u een gun- stigen uitslag te vernemen. Het is onnoodig te zeggen, dat de onderzoe kingen van notaris Bartavella geen goed gevolg hadden, want de dochter van den overledene, die niet anders bekend was dan onder den naam narer moeder en niet wist ooit een anderen naam gehad te hebben, was zich onbewust, dat zij de erfgename der millioenen was, waarover de dag bladen zooveel schreven en wreven. Bij hunne terugkomst te Parijs, begonnen de twee broeders direct hun onderzoek in te stellen naar de erfgename, die zij nog nooit gezien had den en waarover zij vroeger door hun vader slechts een enkelen keer hadden hooren spreken. De geestdrift voor het onderzoek hield echtei alleen bij Henry, de oudste, stand, want na verloop van acht dagen liet Pierre, de jongste, reeds den moed zinken en meende hiervoor de volgende reden te hebben Als wij de erfgename ooit zouden vinden, zal zij zonder twijfel mijn broeder kiezen. Hij heeft mij altijd den loef afgestoken, getuige ons buur meisje hierover, dat wij beiden beminnen en naar mijn gedachte slechts oogen heeft voor Henry. Den achtsten dag van hun onderzoek zeide Pierre tegen zijn broer, dat hij zich terugtrok en hem alleen de kans overliet het hart dei- erfgename te overwinnen. Al wat ik u hiervoor vraag is alleen om niet meer om te zien naar ons buurmeisje hierover. Als ik alleen ben, zal zij wellicht eens willen bemerken dat ik leef. Henry dacht niet anders of de avontuurlijke geest van oom Renard was op zijn broer over gegaan en zeide lachend: Top, Pierre, dat is aangenomen, ik verzeker u, dat ik niet meer naar dat meisje zal omzien. Het buurmeisje, eene modiste, begon reeds spoedig te bemerken dat de oudste der broeders niet meer naar haar omzag en zich een voor komen gaf van een man, die de maan ging ont dekken. In den eersten tijd hinderde haar dit, doch aangezien zij zich in alles spoedig kon schikken, had ook zij hem spoedig vergeten en begreep, dat de andere, die voor haar nog altijd even vriendelijk was, hoewel op eene schuchtere ma nier, niet zoo leelijk was als zij dacht. Wat echter gebeuren moest, zou gebeuren. Op zekeren avond bij het naar huis gaan, bemerkte zij achter haar Pierre en vertraagde haar stap. Toen Pierre haar voorbijging, waagde hij haar zqo zacht mogelijk te zeggen: „goeden avond, juffrouw," waarop zij hem met haar liefste glim lach een „goeden avond, mijnheer" toevoegde. Hij knoopte met haar een gesprek aan en dit kwam langzamerhand ongemerkt op zijn oudsten bi'oer. Pierre vertelde haar alles, de dood van oom Renard, en de millioenen erfge name. Ik heb het opgegeven juffrouw en nu heeft mijn broer alzoo het recht haar te huwen. Ik heb er echter geen spijt van, want nu ik het ge noegen gehad heb u te spreken, en als u wist.. als u mij veroorloofdet u te zeggen. Nu zeg het maar gerust, mijnheer Pierre zij noemden zich reeds met hunne voornamen zegt het maar verder. Welnu, juffrouw Marie, ik heb van die erfenis echt afstand gedaan, vooral in de hoop, dat nu mijn broer er niet meer is u Hij durfde niet doorgaan. Juffrouw Marie was blijven staan en nu lachte zij niet meer, zij keek hem rustig geheel ontroerd aan. Wel, meneer Pierre, zeide zij eindelijk, is dat alles waar. Hebt gij mij boven dien ontzaglijken rijkdom verkozen? Denzelfden avond, dat bovenstaand gesprek tusschen de twee geliefden plaats had, kwam de oudste broer met een vroólijk gezicht thuis, hij had eindelijk de erfgename ontdekt of meende ten minste haar te zullen vinden. Den volgen den dag, een Zondag, zou hij naar den secre taris der Batignolles gaan en een naam veri- fiëeren, die hij oopte dat de goede was. Naar de Batignolles, zei Pierre, wel als ik mag, ga ik zoover met je mede.Ons buur meisje. gij kent haar zeker nog wel. zij woont daar in den omtrek, heeft mij toegestaan haar morgen te komen halen en samen een wan deltoertje te maken. Wel Pierre, riep de oudste vroolijk uit, gij zijt dan gelukkig ook geslaagd, nu, hier heb je mijn hand en veel geluk met je lief vrouwtje. Zij gingen samen naar de Batignolles en aan de deur van hun vroegere buurtje gekomen, wil den zij scheiden, toen juffrouw Marie eensklaps verscheen. Zij had hen zien aankomen en had haar vriend de vijf verdiepingen hoog klimmen willen besparen. Toen zij wilde uitgaan riep de huisbewaarder haar toe: Juffrouw Fardivot, ik heb een brief voor u. Bij het hooren van den naam Fardivot bleef de oudste der broers stokstijf staan, dat was de naam die hij wilde gaan verifiëeren op de secretarie, de naam van de vrouw van oom Re nard en alzoo ook de naam van de dochter. Toen zij den brief las, verbleekte zij. O mijnheer Pierre.Och lees u dit eens. Ik vertrouw mij zelf niet meer.... ik weet niet of ik waak of droom Zij overhandigde nem een onei van notaris Bartavelle die het goede spoor gevonden had, zij was de erfgename, dc dochter van oom Re nard en zijne vrouw Fardivot. Aan het slot van zijn brief, haalde notaris met een gezicht als iemand die lacht als hij kiespijn heeft: „Ik zoek u reeds een groote maand, juffrouw en „En uw broeder heeft mij gevonden," zeide zij vroolijk. En haar hand aan Pierre aanbiedend: „Mijn beste Pierre, waarom kijkt ge toch zoo bedroefd, ge weet toch wel, dat ik alleen u be min, die mij, toen ik nog arm en onbekend op de wereld stond, ook niet hebt verlaten." (Peel- en Ketnpenb.) WAT MEN IN EEN UUR AL ZOO DOEN KAN. De groote gebeurtenissen op het gebied van sport laten zich niet beter illustreeren dan door het opgeven van uurrecords. Een Fransch tijdschrift toont aan, wat men- schelijfce kracht en oefening in 60 minuten vol brengen kan. Het record in 't loopen staat tegenwoordig Drie mannen, met een lans en revolver ge wapend, traden vooruit. Ze voerden den dief in hun midden, een jongen man, met trotsche houding. Van het hoofd tot de voeten was hij in herteleer gekleed; met de handen op den rug gebonden, stond hij voor zijn rechter. Hoe is je naam en waar ligt uw land? vroeg deze. Ik heb geen thuis, antoordde de gevan gene somber. De mannen hier in het gebergte noemen mij Tijger .Jim. Nu dan, Tijger, gij zijt als paardedief aangeklaagd. Wij zijn hier gewoon, korte wet ten met zulk slag van lieden te maken. Wij gebruiken niet, zooals in andere staten of plaatsen, pen en inkt of iets dergelijks, want daarmee kan niemand onzer omgaan. Ik vraag je dus: heb je het paard gestolen? Vader -John, het helpt me toch niets al lieg ik, en dat wil ik ook niet. Ik zal alles open hartig vertellen, zooals het gebeurd is. Giste renavond was het feest, bij den eenigen mak ker dien ik hier bezit. Er werd goed gedronken en ik was zwaar beneveld, toen ik laat in den avond den weg insloeg, die naar Bowie's blok huis, waar ik me den laatsten tijd heb opge houden, leidde. Toen ik onderweg langs een wei kwam, bemerkte ik een paard, dat daar nog aan 't grazen scheen. Dronken als ik was sprong ik er op en reed weg. Toen hebben eenigen Uwer lieden mij aangehouden; het ove rige is u bekend. Ik weet dat ik daarvoor ster ven moet, en ik geef daar niets om. Ik deug niet voor deze wereld, en als het niet om mijn moe der was, die ver, ver hier van daan in 't zui den woont hier werden zijn oogen vochtig, tranen rolden over zijn bronskleurige wangen, die nooit inslaapt, alvorens God te bidden, dat Hij mij tot haar terug voere, dan zou ik met den dood lachen. Maar als ik aan die goede ziel denk, word ik week en zwak. Ik zeg u, ik ben een nietswaardig mensch, de wereld zal niets aan mij verliezen, alleen mijn moeder zal daaronder lijden, dat weet ik, want ik ben haar eenige zoon, en ik heb haar ieder ons goud gestuurd, dat ik ontberen kon, ik heb haar op die manier onderhouden. Zij is altijd goed en bezorgd voor mij geweest, God zegene haar daarvoor. Het spijt me alleen, dat ik haar ver laten en niet zoo geleefd heb om nog naar haar terug te komen. Mannen, wil niet een uwer schrijven Tom Kirk weet waar ze woont dat de Indianen mij hebben gevangen geno men of dat ik een natuurlijken dood gestorven ben. Om Gods wil, laat haar toch niet verne men, dat gij mij, om een misdaad hebt opge hangen, ze zou het niet overleven. Maar ik zal eindigen, anders denkt gij lieden nog, dat ik een lafaard ben, en toch is er niemand voor wien Tijger Jim bang is.Hangt mij op zoo spoe dig gij wilt, ik ben bereid." Toen hij ophield, kon men in vele oogen een vochtigen glans ontdekken. Het woord „moe der" had de steenen harten van die ruwe man nen bewogen. Mannen, die in duizend vormen den dood onder de oogen hadden gezien, ver- horgen hun tranen niet, toen zij den heiligen naam „moeder" hoorden. Die naam toch riep hen de gelukkige dagen in het terug, toon de zegen der ouderlijke liefde nog op hen rustte, lang voor de dorst naar goud en gren- zenlooze vrijheid hen in deze wildernis gedre- had. Niemand sprak een woord. "Vader John streek met de hand over de vochtige oogen en zei eindelijk op gedempten toon: „Jim, gij zult een eed niet breken niet waar?" Nooit, .Jolian. Davison, noch voor vriend of vjjand. Er is geen man in de wouden, die zeg gen kan, dat Tijger Jim zijn woord ooit gebro ken heeft. Nu, Jim, we moesten je ophangen en je hebt het verdiend, maar ik kan het niet doen, nadat gij ons van uw moeder verteld hebt. Ik heb zelf ook een oude moeder, en al heb ik haar in geen dertig jaar gezien, toch staat mij haar beeld levendig voor de oogen, en spreekt een woord voor uw moeder,-Jim. Het is een lee- iijke geschiedenis, Tijger maar wacht eens. Jack, snijd de riemen door. dat hij zijn handen vrij heeft. Zoo is het goed. Steek nu je hand op Tijger, cn zoo je ooit in je leven 'n heiligen eed gezworen hebt zoo doe het nu. Zweert gij mij hij den Almachtigen God, hij uw oude moeder, dat, wanneer wij je vrijspre ken, gij onmiddellijk naar uw land zult weder- keeren, naar uw oude nm^der, en dat ge haar zult eeren en verzorgen tot haar laatsten smKï Zweert gij mij dit, Tijger, voor Gods aanschijn en voor ons allen? Ja John, en daar hebt ge ook mijn hand erop. Ik zweer het u, reeds dadelijk zal ik op weg gaan. Dan zjjt ge onder deze voorwaarden vrij. Maar hoor, ik zeg u, Tijger, laat je hier nooit meer zien, want dan ga je aan den boom. Man nen, het verhoor is geëindigd, de gevangene is vrij. Den volgenden dag toen de trein het fort Saunders voorbijsnorde en de steile hoogten der heuvelketenen langs vloog, keek Tijger Jim droevig naar de zich verwijderende berg toppen cn mompelde: „Het valt me hart, u. oude bergen te moeten verlaten, maar het heet nu vooruit. De trein, die een verloren zoon in de ar men zijner moeder terugvoerde, zuchtte en joeg door wouden en prairiën. Tijger Jim heeft woord gehouden. CT hier, mijnheer de chef? kwam net stot- Ue dag, die naar een eeuw toescheen, «as terend van zijn lippen. 1 eindelijk in bange vorwachüng t< :i einde ge- Ja, mijnheer Wen deler, klonk bel koel. loopen. Het geld had K.arc-1 memj .•■nomen. Ge- Ik moot u om een onderhoud verzoeken. t lukkig was hier vooruit betaald, en wat zij De gedistingeerde oude heer zei dat als een in haar beursje bad, was genoeg voor- de reis. koel bevel a.n onderuitte. I Zoo kV.m do Echt. De jonge man trad nader. Ik ben bereid,Het zonnelicht van den dag was uitgedoofd: verzoek waarmede juffrouw Marie ten zeerste was ingenomen, omdat zij reeds een der beide - -- i broeders beminde. zeide hij. j een storm was opgestoken. M ild en woest Welnu, zeide zij. Welnu, wat zegt gij er nu 1 Hier niet, zei de oude lieer, een mede-loeide hij overliet eenzame huis aan den oever van? lijdenden blik werpend op de vrouw en de kin- der zee. Pierre was niet in staat te antwoorden, hij derc zag zoo wit ais sneeuw, terwijl het papier uit zijne handen dreigde te vallen. Zijn hart zat aan zijn keel, hij zag daar zijn broeder, die haar herhaalde dat hij de gelukkige was, en juffrouw Marie keek hem met denzelfden vroo lijken glimlach van vroeger aan, zij hem zelfs: j De branding schuimde, de doiylcr rolde, Wilt u zoo goed zijn mij dan te volgen? bliksemstralen schoten door de, lucht. Do kin- Karei ging hem voor in liet huis. deren sliepen den slaap der onbezorgde jeugd. De jonge vrouw zag hem met klimmende Zij droomden van verre feestdagen, van zon- angst aan. Wat had dat alles te beduiden? Zij neschij-n op de duinen, van lustig knallende ij antwoorddeI keek om zich heen, of iemand het gebeurde champagne flesschen en van de geschenken. gadesloeg. En zoo was het inderdaad. Daar die bun vader zou meebrengen. De arme on- Mijnheer, ik ben zeer vereerd, dat u uw broe-stonden niet ver van het huis nog twee heeren,schuldige kleinen. Hij zuchtte tusschen Je dei" vergezeld hebt," waarop hij haar toevoegde die klaarblijkelijk met den chef gekomen wa- sombere gevangenismuren, en zij. de moeder. ren, en op hem wachtten. Zij kende hen niet, lag wakend en aangekleed op liet bed en be maar bun aanwezigheid alleen joeg haar angst sproeide het kussen met haar tranen. Geheel aan en boezemde haar onrust in. Zij wilde haar haar geluk was vernietigd. an de overvloe-li- man volgen om te hooren, wat er was. Toen ge feesttafel hadden zij den echtgenoot, den traden de mannen snel voor de deur als wilde, vader weggerukt, en wat de bliksem daar nu zij haar den toegang beletten. Zij stond st-il. met kronkelend vlammenschrift op dc donkere Dat was de houding van politieagenten. Demuur van haar slaapkamer wierp, was het kinderen sprongen haar na. Zij weerde hen af >„Mane J ekel van een nog niet uitgeboete en voerde hen naar de tafel terug. Het onder-schuld houd van Karei met zijn chef zou immers alles Wa1 ophelderen. Tien minuten verliepen, voordat Karei zeer bleek weer buiten kwam. Vaarwel, kinderen, vaarwel vrouw, riep Wat was dat? Een Zacht kloppen op Laar venster. Behoedzaam schuift zij het gordijn weg: een bliksemstraal verlicht den omtrek. Zij ziet haar man, bleek, druipend, nat van den regen en bibberend van den storm. Het is geen hij met gedwongen vroolijkheid. Mijn tegen- spookgestalte, het is haar man; hij geeft haar woordigheid in de zaak is drihgend noodig. 'een teeken, snel het venster open te maken. Hij kuste de kinderen, daarna ook zijn! "Uit de gevangenis ontsnapt vervolgd vrouw en fluisterde haar in het oor: teruggekomen om haar te zeggen, waar hij het "-eroofde verborgen heeft deze gedachten Gevangen genomen. Koud rilde het haar door de aderen. Zij vliegen haar door het. hoofd. Sidderend opent stond reeds op het punt in tranen los te bar- zij het venster, hij is bij haar. Zij wringt van- sten, toen zij zich plotseling bedwong. Daar dook de oude visscher achter het huis hopig de handen en zucht: „Ivarel, Karei." „Wees bedaard, kind," zegt hij,-zacht en De zee ruischt en glinstert in haar blauwe onmetelijkheid. De zon weerkaatst haar stra len in het golvend water en de kinderen spe len met hun bloote armen en voeten in liet w arme zand. Och Karei is het hier niet mooi, roept de moeder der buiten spelende kinderen haar echtgenoot toe. De,|01l'.g® 1 tt-Tli 71pn "l-iikt droomerinaar STeep een der kranten en verborg haar gelaat om zijn eigen bedrog te bedekken. Toen deze gema --e ij en Prachtband waar achter do opengevouwen bladen. Deze schijn-j nu, doordat mijn boeken in andere handen de zee. Een oe i U P - i bare onverschilligheid bracht den ouden manovergingen, aan den dag kwamen, wierp hij Zij'Uaüt geheel op' in de schoonheid der na- dwaalspoor wien het vreemde, plotse- de verdenking op mij. Zoo werd ik gevangen linge vertrek van haar man wel was opgeval-, genomen, terwijl hp op het punt stond de UKarei Wandeler kon ook hier den man van'1® en terwijl zij scheen te lezen, rolden haar op. Hij keek.haar en de kleinen zoo zonder- smeekend. t Is een schurkenstreek van onzen ling aan. Had hij iets gehoord of gemerkt? Zij kassier die mij valsclie boekingen liet maken zaken niet afleggen. Ijverig bestudeerde hij tranen over de wangen op het papier. I zijn vlucht. Mijn onschuld kon ik uit mijn boe- Het- afscheid ken aanwijzen, als ook zijn schuld, en als loon de verschillende moigenbladen. Op de be niet bedroefdvader was in de stad hiervoor en voor den uit.gestanen angst, heeft nier mg zijner mouw an woor e ij ook den ganschen dag weg en zij verheugden 1 mijn chef mij de betrekking van kassier opge- ^Zoo^gemakkeljjk l'aat e^n "jonge' vrouw zich 1 *ich reeds.in het vooruitzicht op alle geschen- dragen. Niet een reisvoorschot, maar een reis- echter het stilzwijgen niet opleggen. ken, die hij voor hen zou meebrengen. geschenk breng ik mee, en kan nu liet geld. Hoe je dat toch mogelijk gemaakt hebt,! Gevangen genomen. Waarom, dat bad Karei j dt van een woekeraar geleend heb - van- begon zij opnieuw, nadat je chef je het ver- niet gezegd, ook niet. of bij schuldig was. Hij j J verdrietige stemming teruggeven zochte voorschot had geweigerd. I had weliswaar geen tijd gehad om veel te zeg- d® ganschei. nariht met m onrust Zijn gelaat werd donker. Dit thema scheen! gen; maar het eene woord „onschuldig" had j c oororengen, en s*am aarom van J? hem erg onaangenaam. hij er toch wel kunnen bijvoegen, want Dy naashe station^ondanks den regen en het on- Goedkoop is het hier niet, vervolgde zij,wist, wat dat in dezen verschrikkelijk toestand wo®- en zoo ik gezien heb, zijt gij goed voorzien voor haar zou beteekenen troost en hoop. En nu? Zij dacht na over de oorzaak, die tot een zoo onteerenden maatregel geleid had. Op«eluksplaate voor het yisschershuis. van geld. Nu, verheug je dan daarover, zei hij eenigszins wrevelig. Wij zijn toch hier geko- eens richtte zi.j zich verschrikt op. De groote men om van het leven te genieten. Uitrekenen som geld. die hij in zijn bezit liad, nadat het j kunnen wij later. j verzoek aan zijn chef om een voorschot was Jk geniet er ook van, antwoorde zij ge-af geslagende haast, waarmede hij dagelijks raakt. Maar jij met je kranten. Indien je dat naar de kranten greep; zijn melancholieke van het leven genieten noemt. Zij zuchtte diep stemming, zijn gekunstelde vroolijkheid. dat te voet hier heen. Do storm was uitgewoed. De zon steeg vlam mend uit de zee op, en zij zocht en vond weer cn keek hem zonderling in de oogen. alles wees op een geheime misdaad. Hij be- Dc man liet zijn kranten op zijn knie zin-kleedde een betrekking van vertrouwen. In- ken en lachte. - Vergeef mij, Mientje, zei hij 'Hen hij die eens misbruikt bad en zich gelden hartelijk. Kom. vandaag zullen we eens feest had toegeëigend, die hem niet toebehoorden, vieren en pret maken, vervolgde hij in vroo-! En waarom? TTit liefde tot haar. daar zij naar lijke stemming. Anna, riep hij in het geopende deze badreis zoo zeer verlangd had, en wijl huis. breng wijn en vruchten en wat gij nog hij "*~"1 J .--i meer goeds in huis hebt. Het meisje bracht alles en zette het op het tafeltje in de schaduw. De kinderen kwamen j het gespannen zeil door. Karei, wij leven te goed, zei de jonge vrouw zacht. Och, wat, men leeft, immers maar eens, N. T. C. anders niet in staaf was geweest haar wensch te vervullen. Het blad in haar hand ging op en neer. O, talm en onverschillig te blijven bij die gedaeli- -- -«, - juichend toegesneld. De zon keek nijdig onder! te, ter wille van de kinderen en do vreemde <>P naam van Leon Bovn, die te Stockholm bij monschenterwijl zij het had willen uit-wedstnjd m eén uur een afstand van 10.21 schreeuwen in waanzinnige smart. En zoo "T J zijn atreis zeei langzaam was, bereikte dit re mt blijven, uren dagen weken lang. Zij wist ,taat /onder hef geringste' kenteeken van hoe langzöflm het gerecht is, hoc Jang oon on- j moeheid te vertoonen. Aan liet einde van zijn riep hij. in dollen overmoed zijn glas ledigend/ devzeek kan duren, en intussclien zou zij wel-1 rejs verhoogde hij zijn snelheid dermate, dat hij Nu, dat moot ik zoggen, je legt- het goed licht geen enkele tijding van hem krijgen. Een j dc laatste 400 M. in een tijd van 1.7 minuut aan. klonk een ernstige stem plotseling achter ding was zeker: hier kon zij niet blijven. Hier j aflegde. 'was het land der gelukkigen, daaruit was zij! Vóór de snelle Franschman dit sterk stukje i nn voor goed verbannen. j volbracht, was de Engelschman Watkins houder i Zou zij wachten, tot, het in alle kranten van hU teCord. klij legde op 16 September 180" 1 in een uur 18./78 K.M. af en vele jaren hadden verscheidenen tevergeefs getracht het record te den vreemdeling aan, want zij kende hem uu-i den vinger nawees? Neen wgg, morgen verbeteren goed. De man sprong verschrikt op. alle kleur, reeds. Eerder ging liet echter niet. En dat was! Rjj hof mgrrhperrn lende een veL-oi-o gomer week van zijn gelaat 1 nog plotseling genoeg om opzien te baren 13.375 K.M." per uur af Deze rècordma^S- de tafel te midden van liet vroo lijke gezel schap. Allen keken ontsteld op. De kinderen ke ken nieuwsgierig, dc jonge vrouw verlegen stond. tot. men zijn naam noemde en haar

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 8