„ia jaren van scheiding."
BUITENLAND.
Onze Koloniën bodreigd.
De ramp va® de „Empress of
Ireland
FEU I LL ETON.
NIEUWE HftflRLE/ASChE COURANT ™iE°E.,!?hA„D
Boor de Nederlandsche vereeniging „Onze
Vloot" is als toelichting en vervolg op de,
brochure ,,'s Lands welvaart in gevaar een
tweede brochure in het licht gegeven onder
den titel: „Neerland's ondergang kan en
moet voorkomen worden."
Is er dan werkelijk zooveel kans, wordt
daarin gevraagd, ons prachtig, en wat meer
zegt ons, zoo schatrijk Insulinde te verliezen?
En zoo ja, van welken kant dreigt dat ge
vaar?
Het is goed, deze vragen eens ernstig onder
do oogen te zien, omdat het Nederlandsche
Volk, het gevaar eenmaal begrijpende, ook
zal beseffen, dat langer talmen lafheid wezen
zou, en wij thans krachtige, afdoende maatre
gelen hebben te nemen, om, tegen wien ook,
te beschermen onze bronnen van vooi spoed.
Het zal dan inzien, dat die voorspoed thans
alléén nog drijft op de genade of ongenade van
onze buren, en dat we nu zélf hebben te zor
gen voor ons onafhankelijk werken, zélf heb
ben te beschermen ons bezit, zélf hebben te
waken over de welvaart onzer landszonen.
Dat kunnen we, als we maar willen.
Herinnerd wordt dan aan den Russisch-
Japanschen oorlog en hoe dit voor de eerste
maal was, dat een volk van blanken was ge
slagen door den gelen Aziaat.
Japan weet het en gevoelt, dat het Oosten
zooveel sterker is dan het ^Vesten en zoo is
het de strijd tusschen Oost en West, die gaat
ontbranden.
En dan lezen we verder:
Het is verwonderlijk, te ervaren, hoe weinig
een groot deel van ons Volk zich voor ons
Indië interesseert, hoe weinig het ervan weet,
lioe onkundig het is van de nooden en van de
behoeften van die prachtige eilandengordel,
die „Grooter Nederland" heet, en waar reeds
drie eeuwen onze oude driekleur waait.
En alsof niet al die honderden jaren de voor
spoed en de rijkdom van ons land wies door
dat koloniaal bezit, meont men or onverschil
lig voor te mogen zijn, en weet niet beter
of het hoort zoo: „Nederland en zijne Over-
zeesche bezittingen". Het hóórt immers bij
een!
Het is verwonderlijk te zien, hoe nu dan
ook de groot© menigte een hoogst verbaasd
gezicht zet, en u ongeioovig lachend aanziet,
als ge vertelt, dat Indië ons dreigt te gaan ont
vallen, en wij het, als we niet zeer ernstig
optreden, wellicht geen tien jaar meer bezit
ten zullen 1
Meer dan zeshonderdduizend Chineezen wo
nen er in onzen Archipel. Zal China hierin
eventueel geen gereede aanleiding kunnen vin
den, om zich, als het oogenblik daartoe gun
stig of gewenscht is, met een krachtig gebaar
te wenden tot uwe bezittingen?
Wist ge bot niet, Nederlanders, dat in het
jaar 1911 reeds, een Japansch Kamerlid open
lijk schreef, dat het in de natuur der dingen
ligt, dat Japan voor zijn expansie-politiek
le oogen heeft te richten naar de Soenda-
eilanden, dat is, naar uwe bezittingen?
Dan is het u zeker ook niet bekend, hoe in
den laats ten tijd, in Japan, in pers en ge
schrifte en volstrekt niet in het geheim, hoe
langer hoe krachtiger propaganda gemaakt
wordt voor „expansie naar het Zuiden", dat is,
wederom, naar uwe bezittingen.
En al mogen nu de momenteel minder gun
stige omstandigheden der Aziatische Rijken
geen onmiddellijk optreden doen verwachten
daarin kan spoedig verandering komen,
vooral waar onze Oost, onbezwaard als ze is
door eenige Staatsschuld, den veroveraar als
zuivere winst zal toevallen.
Wantverdedigen kunnen wij het niet
tegen een ©enigszins modern bewapenden te
genstander, hem zelfs niet noemenswaard be
moeilijken, met onze huidige vloot van imita
tie-slagscheepjes, die, met hun allen te za-
rnen, nog minder bewapend zijn dan één
hedendaagsch slagschip! En zonder iets te
kunnen bereiken, zullen uwe zonen strij
den, en nutteloos ten onder gaan
Amerika en Australië weten het wèl, en
wapenen zich.
Waór we ook om ons heen zien, overal staan
onze naaste buren zwaar gewapend gereed 0111
t,oe te slaan waar hun belang dat meebrengt.
En daar tusschen in ligt, als een sprookje,
ons wondermooie en rijke Insulinde te droo-
men in den eeuwigen zomerzonneschijn
Maar géén schild is er om de slagen af te
weren als daar straks strijd zal zijn aan hare
kusten.,., géén wapen om te beletten dat het
ongewapende, onmachtige, zelfs als bondge
noot tot handhaving van het evenwicht on
bruikbare Nederland, met ruwe hand ve r-
jaagd. zal worden en teruggewezen naar het
Noordzee strand! Ën daar zal het dan in ar-
moede en gebrek, gebroken naar lichaam en
ziel. treurend kunnen neerzitten op de puin-
lioopen van haar welvaart van weleer, en sta
ren op haar oude, roestige wapenschild, waar
op, als een bespotting, de fiere leus nog lees
baar is: „Je maintiendrai!"
En wat zullen nu de gevolgen zijn, als wij
d.e millioenen, die het bouwen van oen sterke
slag vloot met al den aankleve van dien, niet
willen offeren,.... als wij deze premie op de
verzekering van Indië te hoog vinden.... en
Indië binnen tien jaar voor ons verloren gaat?
Het is zeer moeielijk, eenigszins nauwkeurig
onder cijfers te brengen, welken invloed In
dië wel heeft op de welvaart van ons Land.
Meer dan drie eeuwen lang zijn wij met In
dië samen opgegroeid, en wij zijn langzamer
hand in elkaar vergroeid. Toch zijn de gevol
gen van een eventueel verlies in hoofdpunten
wel na te gaan. Dm te beginnen, zal al da
delijk het geheele korps burgerlijke Staats
ambtenaren en het geheele Indische leger op
straat staan. Dit beteekent, dat er, naar ruwe
schatting, een kleine drie-en-twintigj-
duizend man werkeloos en broodeloos zul
len terugkeerèn naar hun Vaderland, waar,
eveneens ten gevolge van de ramp, ook reeds
de werkeloosheid bij den dag toeneemt. Thans
wordt door de gezamenlijke Nederlanders, die
in Indië in verschillende rangen en graden
Staatsbetrekkingen bekleeden, hetzij iu bur
gerlijken, hetzij in militairen dienst, jaar
lijks totaal rond zestig millioen gul
den verdiend.
Er woi'den in het geheel jaarlijks ongeveer
552 personen voor burgerlijke betrekkingen
door de Regeering beschikbaar gesteld voor
Indië.
Voegt men hierbij het aantal Nederlanders
dat jaarlijks in particulieren dienst of voor
eigen rekening naar Indië vertrekt om een
werkkring 'te vinden in den handel of bij het
ver voer wczei),^bij de landbouw en in do in
dustrie, en wier aantal moeilijk te begrootan
is, dan beseft men, dat jaarlijks een zéér be
langrijk aantal Nederlanders een werkkring
cn toekomst in onze koloniën vinden.
En de hoogere en lagere ambtenaren en
beambten, officieren en minderen, die hier te
lande met verlof of gepensionneerd zijn, ver
teren hier per jaar ruim dertien millioen gril
den. "Wolk belang heeft hierbij de kleinhan
del, do klein-industrie, de fiscus, ende
uitoefenaars der bouwvakken in onze zich
steeds meer uitbreidend© steden?
Ten tweede .zijn onmiddellijk teu doode op
geschreven onze voornaamste Indische stoom
vaartlijnen, de Maatschappij „Nederland," de
Rotterdamsche Lloyd en de Maatschappij
„Oceaan," die onmiddellijk zuilen zijn ver
drongen, en.ook niet meer noodig zullen
zijn. Want vrachten uit Nederland zijn er
niét meer, de nieuwe eigenaar voert zelf
te graag nu in, en wat doen Nederlandsche
passagiers in het veroverd land?
Bovendien voer reeds in 1012 ongeveer
één Nederlandsch schip per dag door het
Suez-Kanaal.
Als men nu nog nagaat, dat voor de 'In
dische stoomvaartlijnen gedurende de beid®
vorige jaren aan nieuwe schepen voor onge
veer vijf en dertig millioen op Nederlandsche
werven werd afgebouwd en op stapel gezet,
dan zal het toch moeielijk te ontkennen val
len, dat alleen reeds voor de Nederlandsche
scheepvaart en de daarbij betrokken indus
trieën, het verlies van Indi,ë een ramp zou
zijn, die onmiddellijk zou terugslaan op de
duizenden en nog eens duizenden, die daarbij
hun levensonderhoud verdienen, op de belas
tingen die zij betalen, op de huiseigenaars
alweer, op den kleinhandel en op alles, wat
in hun levensonderhoud voorziet.
De dooreen gunstige resultaten der koloniale
landbouw-ondernemingen in de laatste jaren,
hebben allerwege den Neder]andschen onder
nemingsgeest geprikkeld.
Het aantal Nederlandsche jongelui, dat tel
ken jaro, na het doorloopen der hier te lande
bestaande opleidinge-inrichtingen, een plaat
sing en eene goede toekomst bij de suiker
industrie vindt, is op minstens een honderdtal
te stellen. i
Heeft men zich dit alles voor den geest ge
haald, dan komen ons weer Vondel's woorden
voor den geest:
Wat wateren worden niet beschaduwd van
haar zeilen
Op welke markten giaat zij niet haar waren
veilen?
Wat wolken ziet ze niet beschijnen van de
maan,
Zij die zelf wetten stelt den ganschcn oceaan?
Zij breidt haar vleugels uit, door aanwas veler
zielen,
En sleept de wereld in met overladen kielen.
En nu onze uitvoer naar Indië!
Als takken van Nederlandsche nijverheid,
die bij den export naar Indië voornamelijk
belang hebben, noemen wij iu de eerste plaats
de textiel-industrieIn 1911 werd aan ma
nufacturen voor 34 millioen gulden naar 'In
dië uitgevoerd!
In datzelfde jaar leverde de Nederlandsche
machine-industr ie voor pl.m. f 10.000.000, naar
Indië, aan land- en scheepsmachines, suiker
machines, motoren, kranen, electrische instal
lation, landbouw- cn mijnmachinerieën, enz.
enz.
Dan wordt voor zeer belangrijke bedragen
uitgevoerd aan locomotief- en ander rollend
materieel voor de Indische spoor- en tram
wegmaatschappijen.
Tot groote bedragen evenzeer wordt ver
der door ons naar Indië uitgevoerd aan auto
mobielen en rij wielen, voorts boter, olie, vee-
werk, chemicaliën, zeep, verfwaren, sigaren
en sigaretten, boeken, blikwerk, ammoniak,
gedistilleerd, papier, glaswerk, kleederen, enz.
enz. enz., alles producten der Vaderlandsche
industrie, alles "bronnen van bestaan voon
duizenden bij duizenden van ons Volk, alles
bloei en leven en welvaart brengend in ons
Land
En ten slotte thans worden, eveneens door
Nederlanders, in Indië havenwerken aange
legd tot een gezamenlijk bedrag van pl.m.
f 25.000.000.—, waar-voor de werktuigen en
materialen wederom uit Nederland worden
geleverd en uitgevoerd.
Wie op grond vau al deze en meerdere ge
gevens nagaat, hoe groot het deel van ons
Volk is, dat belang heeft bij' de boven opge
somde Staats- en particuliere instellingen, han
dels- of industrieele ondernemingen in of in
betrekking tot Indië, wie tracht na te
speuren, welken invloed er weer in het ge
heele Land uitgaat van dat geld, dat, in alle
lagen onzer Maatschappij, ten gevolge van
ons koloniaal bezit, verdiend wordt,.... dien
moet het duidelijk zijn, dat de Staatscommis
sie voor de verdediging van Ncderlandsch-
Indië niet overdreeftoon zij als haar over
tuiging uitsprak: „Ook uit economisch oog-
„punt zou het verlias van Indië in den vol
uten zin des woords een nationale ramp voor
„het Moederland zijn!"
Langzaam maar zeker zal ons land terug
zinken tot een der minst beduidende Staatjes
van Europa, tot een landje met wat land
bouw cn wat veeteelt en wat binnenlandsch©
industrie, met een vierde van zijn handel van
weleer dat eigen kracht geheel zal mis
sen cn klaar ligt om ingelijfd to worden bij
een der krachtige Mogendheden.
En dan is ook wellicht de tijd niet verre
meer, dat Nederland zal hebben opgehouden
te bestaan.
Is in al het hierboven genoemde, uitslui
tend gewezen op de stoffelijke gevolgen die
het verlies van onze rijke Koloniën zou bren
gen over ons Vaderland, zeer zeker moet
daarnaast ook de aandacht worden gevraagd
voor een andere, zeker niet minder hoog*©
zijde vanvhef» vraagstuk.
Wij hebben ons heerlijk: Insulinde te ontgin-
nen zoowel op stoffelijk, alsook op geestelijk
gebied.
Ziedaar een roeping, ziedaar een wereld van
idealen die voor óns is weggelegd, en die we
aanvaarden met groote dankbaarheid en met
al onze geestkracht, maar die we ons
dan ook hebben te waarborgen door de thans
onmisbare krach teniddelen
Landgenootende tijden zijn ernstigwordt
ten slotte gezegd: j
Wilt gij het getuigenis hooren van den Ne-
derlandschen handel en van de Nederlandsche
industrie? Wij hebben ons gewend tot eenige
bekende Nederlanders op economisch en an
der gebied en tot alle Kamers van Koophan
del en Fabrieken in ons Land, en het hun
afgevraagd, wat, naar lnm oordeel, het gevolg
zou zijn van het verlies van Inclië voor in
dustrie en handel, 't gevolg dus voor de wel
vaart van ons Volk.
Dan volgen eenige der antwoorden, die be
doelde personen of lichamen gaven, waaronder
ook liet door ons reeds medegedeelde ant
woord van de K- v- t© Haarlem.
En 'dan eindigt de brochure:
Hooge geestelijke en stoffelijke belangen
staan voor ons allen op het spell
Welnu! Binnenkort zullen de aangekondig
de voorstellen worden gedaan tot den aan
bouw van slagschepen, die u uw bezit zul
len waarborgen, die uvv welvaart zullen moe
ten beschermen. I)an beslissing zijn
aan u, aan uwe vertegenwoordigers in
'sLands Vergaderzaal!
Moge het bovenstaande u allen de overtui
ging hebben bijgebracht, dat wij diep in den
zak hebben te tasten om te bewaren onze
welvaart, om te vervullen onze roeping, om
to handhaven onze eervolle plaats in den
rij der vrije Volkeren, en dat het thans
willen besparen van die uitgaven onherroe
pelijk leiden zal tot algemeen© nationale ar
moede,.... zal voeren tot Neerland's on
dergang!
Moge het nóg niet te laat zijn!
Nog denken we met ontzetting aan de groote
scheepsrampen van de Titanic op 14 April
1912 en de Volturno op 11 October 1913, waar
bij zoovele honderden meuechenlevens te be
treuren waren, of weer komt een vreesdij ke
ramp de geheel© wereld schokken.
Op de St. Laurensriviier, dicht bij dc kust,
verging de „Empress of Ireland", en maakte
1032 slachtoffers.
Iu het geheel zijn slechts 355 man gered,
ouder wie 206 leden der bemanning.
Aan een telegram uit Londen aan de Tele
graaf ontleen en wij de volgende bijzonderhe
den betreffende deze verschrikkelijke ramp,
die wederom zoovele honderde gezinnen in
touw en droefheid gedompeld heeft.
Hoe liet gebeurde.
„Deze ramp is wel de vreeselijkste op de
Lawrencerivier, tine men zich kan herinneren.
De meeste slachtoffers kwamen om, zonder
zelfs eeuig besef van de botsing te hebben
gehad, daar bijna alle passagiers in diepe rust
vorkeerden, toen de „Storstad" de passagiers
boot ramde. Dc ramp had op slechts 10 mij
len afstand van den rivieroever plaats, om
zoo te zeggen in het gezicht van den vuur
toren van Falherpoint.
De kapitein had, wegens den mist, de brug
niet willen verlaten. Op de genoemde plek
liet hij, uit voorzichtigheid, de „Empress of
Ireland" zoo goed als stilliggen. Plotseling
boorde kapitein Kendall fluitton. Hij liet zijn
eigen stoomfluit krachtig werken, maar kon
de Storstad, die zóó zwaar was geladen, dat
haar verschansing slechts enkele decimeters
boven de golven uitstak, niet zien. Eenige se
conden later trof het kolen schip de Empress
of Ireland onder de waterlijn. Haar machine
kamers liepen onmiddellijk onder water. De
opvarenden, die aan de zijde van het schap
sliepen, waar het geramd werd, moeten, al
vorens te verdrinken, zwaar gewoml zijn door
het splinterend hout en de verbogen stalen
spanten.
Toen de Empress of Ireland, 11a eerst naar
stuurboord te zijn overgeheld, weer naar bak
boord terugviel, kwam haar romp opnieuw
Stegen den boeg van de Storstad terecht, die
I nu, door de vaart, die bet zware schip nog
j steeds had behouden, ook het volgende com-
f partiinent van Let ongelukkige schip opeil-
j reet, waardoor dit als een steen zonk.
J Het weder was koud 011 de tempera tuur
I slechts enkele graden boven nul. De passa
giers, die door den schok gewekt warén, ren
den in hun nachtgewaad het dek op. Bij het
zinken wentelde de Empress of Ireland zich
op zijde, zoodat het onmogelijk was, alle red
dingsbooten uit te zetten. Sommige passa
giers wierpen in hun vertwijfeling allerlei
voorwerpen, dekstoelen, planken en wat hun
maar in handen kwam, overhoord. Iedereen
dacht er slechts aan, het eigen leven te red
den, Velen, die niet. konden zwemmen, klem
den een zwaar stuk hout in de armen en
sprongen daarmee in zee, waar zij wanhopig
tegen den dood worstelden.
Een half uur nadat de ramp had plaats ge
had, zag men tér hoogte waar liet schip ge
zonken was, nog slechts de toppen der twee
masten vau de Empress of Ireland hoven de
golven uitsteken» Overal iu het rond dreven
allerlei stukken wrakgoed cn aan ieder stuk
klemden zich mannen, vrouwen en kinderen
vast, die aldus de oorzaak werden van elkan
ders ondergang. Ook zag men twee omgesla
gen booten drijven, waarin twintigtallen pas
sagiers zfdh, bevonden hadden. Deze hooien
sloegen om, doordat de inzittende drenkelin
gen, drie rondom met de golven worstelden,
zich trachtten te redden, aldus hun uiensch
il evendheid met den dood bekoopend.
Do „Lady Evelyn" en de „Eureka" zetten
onmiddellijk reddingsbooten uit. om overal
de drenkelingen op te pikken. In de onmid
dellijke nabijheid was de Storstad met het
zelfde werk bezig. Andere booten zochten
naar drenkelingen, die door de kracht van
den stroom reeds verder van de plaats der
ramp waren weggedreven. Het meerendeel
der geredden was zeer uitgeput, Biina allen
waren 6lechts half gekleed en versckeideuen
hadden ernstige verwondingen opgeloopen.
zoodat een groot aantal van hen overleed, na
aan land gebracht te zijn.
De Storstad, hoewel zelf zwaar beschadigd,
deed al het mogelijke om zooveel mogelijk
mensehenleveus te redden en vischte zelf lij
ken uit de golven op. Dat in verhouding veel
meer leden der bemanning dan passagiers
gered werden, is toe te schrijven aan het feit,
dat biina alle passagiers zich in hun hutten
bevonden, terwijl daarentegen een groot ge
deelte der bemauning, alsook de kapitein op
het dek waren.
Verhaal van een geredde.
Zooals vanzelf spreekt, wiiken de beschrij
vingen, die de verschillende geredden van de
gaven, ouderling sterk van elkaar af. daar de
ramp zich zoo snel voltrok, dat niemand er
zich een juist denkbeeld van kon vormen. Ik
laat hier volgen, hetgeen door een jeugdigen
Engelschman aan een dagblad-eorrespondert
verteld werd.
„De schok der aanvaring was hevig. Ik be
vond mij in mijn hut 'im slaap, sprong mijn
bed uit en trok mijn overjas aan. Mijn eerste
daad was, twee vrienden, die in aangrenzen
de hutten verblijf hielden, te gaan wekken,
maar deze hadden zich reeds naar boven be
geven. Toen ik op het dek van het schip
kwant, Itood dit een beeld van de grootste
verwarring, daar iedereen zag, hoe snel de
Empress z:nkende was. Zonder mij verder om
mijn vrienden te bekommeren, greep ik een
stuk touw, dat aan een verschansing beves
tigd was en liet mij hierlangs in een reddings
boot afzakken. Mijn vrienden zag ik niet
meer terug. Terwijl de reddingsboot, waar'11
ik door zulk een gelukkig toeval terecht ge
komen was, atoll van de Empress verwijderde,
zag ik hoe wanhopige passagiers en leden der
bemanning zich in de wilde golven stortten.
Een man, die met zijn dochtertje op den arm
iln het water sprong, zwom onze boot achter
na en werd gered. Zijn vrouw, die zag hoe
hij het kind in veiligheid gebracht had, waag
de eveneens den sprong, maar zij kon niet
zwemmen en verdronk. Een andere vrouw,
die eveneens den moed had overboord te
springen, kon een stuk wrakhout grijpen en
werd in onze boot getrokken. Zij stierf echter
eenige minuten later ten gevolge van den
doorgestanen schrik en koude.
Sommigen dankten hun redding aan de
ontploffing in de machinekamer, die zulk een
geraas maakte, dat Velen zich nog op het
wrak bevindende, van angst in zee sprongen
en aldus de reddingsbooten, itn de mogelijk
heid stelden lien op te pikken.
Een andere Jragisclie bijzonderheid die uit
Montreal geseind wordt, is de volgende:
Een man en vrouw bevonden zich op liet
zinkende schip, maar waagden het niet in zee
te springen, daar zij niet zwemmen kouden
en ook geen reddinggordels hadden. Juist was
'de man erin geslaagd, een balk los te wrik
ken en liad er zich zelf en zijn vrouw aan
vastgebonden, toen liet. schip in d© diepte
verdween. Geruómen tijd later kwamen bei
den wederom boven en lioewel de vrouw het
bewustzijn verloren liad, slaagde haar man
erin, totdat een reddingboot hen ter hnln
kwam.
Andere buzomlerheden.
Me.11 beeft er zicb over verbaasd, zoo schrijft
de Tel. nog, dat een betrekkelijk klein kolen-
schip (de Storstad meet iets meer dan 6000
ton) een vaartuig van 16,000 ton -zoo vreese-
lijk kon rammen, zonder zelf andere schade
te bekomen dan een ingedeukten boeg. De
verklaring ligt wellicht in de omstandigheid,
dat de Stornsfad geheel uit staal was ge
bouwd en dus bijzondér sterk was. Een merk
waardig feit wordt hel geacht, dat de twee
schepen niet uit tegenovergestelde richting
op elaar inliepen, maar dat de Storstad de
Empress of Ireland schuins moet hebben
aangevaren. Was dus laatstgenoemd schip
niet stil gaan liggen, uit vrees voor den mist,
da.11 ware wellicht de botsing veel minder
noodlottig afgeloopeu, daar beide schepen
zicli dan ongeveer in dezelfde richting cn
met dezelfde snelheid zouden hebben voort
bewogen.
De Storstad verliet Vcnetic op 17 April en
kwam op 18 Mei te Quebec aan, maar moet
die stad" zeer spoedig weer voor de terugre's
verlaten hebben, anders is het onverklaar
baar, dat zij in dezelfde richting, dus naar
Een verbaal uit den tijd der Kruistochten.
16.;
Maria was geheel verrukt over hetgeen zij
gehooid liad, wel klonken haar de woorden
van vader Ambrosius zich niet te spoedig
aan een bedriegelijke hoop over te'geven In
de ooien, maar zij verzette met kracht die
onrustbarende gedachten, en zag Fulco en
Walter reeds iu hare verbeelding in het slot,
<m bare zijde wedergekeerd, terwijl al het lij
den, al de beproevingen die zij doorstaan had,
in dat gelukkige oogenblik zouden vergeten
ssijn.
Zij gaf zich dus aan de hartelijkste ontboc- j
^Beulingen over en ofschoon een geheime vrees
nog altijd de borst van vader Ambrosius be
knelde en hem het oogenblik des vederziens
,ïiog zeer verwijderd toescheen, zoo wilde hij
jechter de vreugde van het goede meisje, dat
jtoo weinig blijde oogeublikken gekend had,
goor zijne woorden niet geheel en al den bo-
Krll8lflan' Terwijl de grijze priester en de
&eftoiik° maagd' oader het geheimzinnig star-
tmelendeHi n,fu <^cver van goeds, met sta
tigheid danken I°?,r Ziju? liefde eu barmhar-
teedeelte van het w W!'' ?ns naar een alwler
Soon eel van een gelmcfL ?g'€ven' w,aar, een
berg met driftige schreden op en neder en
scheen blijkbaar nog een bezoek te wachten,
daar hij van tijd tot tijd luisterend bleef stil
staan, en dan weder bet hoofd schuddende,
zijn onderbroken wandeling aanving.
Het is zonderling, mompelde hij; hij bad
mij toch gezegd nog hedenavond bier te ko
men, wat mag de reden dier vertraging ziju1?
Zou hij mogelijk iets hebben vernomen of
misschien het wild reeds op bet spoor zijn?
Het is wonderlijk, dat wanneer ik aan dien
Fulco denk, mij dan zulk een onbestemd ge
voel, ik zou bijna zeggen een siddering be
vangt. En wat heb ik te vreezen? Mijn maat
regelen zijn zoo goed genomen, dat bij mij
niet kau ontsnappen; daarbij een man in mijn
dienst, die dit geslacht een ingekaukerden
haat toedraagt en mijne bevelen séivri' zal ten
mtvoer brengen Waarom dus mij zélve be
angst gemaakt? Maar toeh het is zonderling,
dat hij my doet wachten.
Terwijl hij deze laatste zinsnede tot zich-
zelven sprak, werd er aan de deur geklopt, en
trad een man van reusachtige gestalte liet
vertrek binnen. Zijn goed gevormde ledema
ten waren door een fijn gepolijst stalén har
nas bedekt, dat door zijne buigzaamheid van
het talent des makers getuigde; in de linker
hand hield hij een breed slagzwaard, terwijl
bij ziju mantel achteloos over den rechter
schouder had geslagen. Op zijn hoofd droeg
bij een helm met een sierlijken veder voor
zien, waarvoor oen plaat bevestigd was, met
een kruis versierd. Van zijn gelaatstrekken
was niets te onderschei den dan zijn oogen
die als twee bliksems uit het vizier dat zijn
gelaat bedekte, den toeschouwer aanblikten.
Eindeliik! zei de Heilsberg, terwijl hij zil n
'gast tegemoet ging en 'eiTl de hand reikte,
ilk had reeds alle hoop opgegeven u heden-
'avond te zien. Maar wees welkom! Ontdoe u
van helm en zwaard, gij behoeft hier geen
Saraeenen te bevechten, en maak het u zelven
zoo gemakkelijk moge d
Gij zijt inderdaad, zeer beleefd, zeide de
onbekende, en men ka» iet u aanzien dat gij
het goed met uwe vrtpnefen meent. Daar gij
mij dus vrijheid van handelen zoo za.l
j ik mij van mijn zwaai'ü ontdoen, doch den
j heltin niet losgespen! 'ict ®ene gelofte, die
j ik gedaan heb on die giJ 111'j immers niet
i euvel zult duidlen?
Ik begrijp 'u, ®em(: Hensberg lachende,
als bet wild geschoten is, /.uilen wij wel nader
kennis maken. Maar komaan, oen beker wijn
zult gij zeker niet versmedén, anders zoudt
gij toonen geen go©' lissman te zijn!
De bekers werden gevuki; m een oogenblik
was de inhoud door den onbekende verzwol-
gen.
Zoo iets verkwikt den mensch, beer Hens-
berg, en deze hartversterking is mij dubbel
welkom den verren weg in aanmerking geno
men, dien ik heb afgelegd.
Welnu, de flcsdb is ter nwer beschik
king, maak' er dus ecu goed gebruik van. Ik
wed dat gij bij de Saraeenen zulk een goed
onthaal niet hebt gevonden en dat, Godfried
van Bouillon menigmaal naar zulk een glas
zal gesnakt hebben. Maar elkeen zijn gevoe
len. Doch dit wil ik u wel verzekeren, dat
indien ik den hertog geweest ware, ik mijne
bezittingen niet voor de onzekere kansen des
oorlog,s had opgeofferd. En wat ih.eeft het hem
daarenboven gebaat? Slechts korten tijd beeft
lui den koningstitel gevoerd, en al zijne plan-
nen van toekomstige grootheid zijn daardoor
als rook verdwenen.
Men kan wel hooren, heer Hensberg,
1 dat gij de zaken niet kent, waarover gij zoo
I lichtvaardig uw oord.eel uitspreekt, eu u dus
op een valsch standpunt plaatst. Godfried
was een groot krijgsman en zonder zijn per
soonlijken invloed, zou bezwaarlijk bet schit
terende wapenfeit, de verovering van Jeru-
'salem volbracht zijn. Godfried heeft dappere
j en schrandere opvolgers op den troon van
1 Jerusalem, maar geen hunner vereenigt met
bet karakter van den held eu staatsman zulk
eene vlekkclooze reinheid van handel eii wan
del, zulk een onbaatzuchtigheid en zelfver
loochening, zulk een eenvoudigheid en nede
righeid en de ganse lie ziel doordringende
godsvrucht. Daarom betreurden zijn afster
ven niet alleen de christenen van alle natiea,
maar zelfs de Saraeenen!
Duidt het mij niet ten lcwade. zcide Hens-
berg, indien ik u soms in den .persoon van
Godfried mocht belcedigd hebben. Gij liebt
gelijk, ik he'b over zaken gesproken die mij
niet recht duidelijk waren. Maar laat ons
thans die redetwisten ter zijde stellen eu ons
liever met het doel onzer samenkomst bezig
houden. Welke tijding brengt gii mede?
Ik heb nog niets kunnen ontdekken.
Mijn spionnen, die overal op den loer liggen,
en nauwkeurig eiken vreemdeling gadeslaan,
hebben mij gezegd dat geen hunner iets op
merkenswaardig heeft waargenomen. Ik heb
ben daarom weder op hunnen post gezonden,
met bevel dien niet zonder mijn toestemming
te verlaten.
Maar indien gij de wachten eens ver
sterkt, men kan nimmer genoeg op zijn lioede
zijn.
Indien i k zulks noodig oordeel, heer
Hensberg, zal dit geschieden.
Gij schijnt te vergeten, ridder of wien
'gij zijn moogt, dat gij tegen uw meester, d!
uwe (loensten ruim be taalt, het. woord voei t.
Geenszins, heer Hensberg, ik weet dat .tij
in deze zaak een stem hebt, maar ook ik heb
voor bijzondere belangen te waken. Die be
langen zijn u bekend, en ik geloof niet dat gij
er spijt, ove.r zult gevoelen, mij met uwe be
velen vereerd te hebben. Mocht dit echter 't
geval zijn, dan zal ik mij oogenblikkelijk ver
wijderen, en de zaken voor eigen rekoci.ig
drijven.
Gij geeft aan mi.iue woorden eene ver
keerde uitlegging, in dien zin heb ik u utet-
toegesproken.
Het zij zoo, lieer Heilsberg! maar uit
uwe 'woorden is mi.i ten du id el ij leste geble
ken, dat indien ik u de belangrijke dienst, die
gij van mij vraagt, en die ik volgaarne op
mij neem, zal volbracht hebben, gij dan ook
als heer en meester zult bandelen, en mij aan
mijn lot zult overlaten. Tot dat uiterste wil
ik het niet laten komen, en als gij mij geen
deugdelijk bewijs in banden levert, waarbij
gij verklaart, dat mij. hetzij ik Fulco dood of
levend in uwe banden lever, de helft zijne be
zittingen ten deel vallen, dan houdt all os te»-
sclien ons op en ik verkies niet langer de
uitvoerder uwer bevelen te zijn.
Maar gij hebt immers mijn woord
Och, heer Hensberg! wat beteken'-:i tus
schen mannen als wij woorden, eeden, gelof
ten! Het zijn «dele klanken, die nauwelijks
uitgesproken weder dodelijk vergeten zijn.