ALLERLEI. j
EEN WRAAKNEMING.
neen, het aanbreiten ran den dag benoeven ai
te wachten om hunne vaart voort te zetten.
Niettegenstaande al die voorzorgen komen ge
durende den langen neveltijd, hoofdzakelijk in
Juni en Juli, talrijke ongelukken voor. En gelijk
het door een sterke branding omgeven Sable-
eiland nabij New-York het kerkhof van duizen
den schepen genoemd wordt, zoo voert ook
Anticosti een dergelijken naam. Als niettemin
zoovele schepen, met te zamen een inhoud van
13 millioen ton, den weg langs den Laurens-
stroom nemen, geschiedt dit wijl de vaartijd naar
Montréal onder gelijke omstandigheden een dag
korter is dan naar New-York, want de afstand
van de Europeesche havens is nagenoeg 500
K.M. minder. De scheepvaart op de St. Lau-
rensrivier zal ook in de toekomst steeds leven
diger worden, omdat door de kanalen zij de
Niagara-watervallen kleine oceaanbooten in de
vijf groote meren en daardoor in 't hart van
het Amerikaansche vasteland kunnen door
dringen.
De eigenlijke uitmonding der rivier ligt zui
delijk van Pointe des Monts aan de woeste ijs-
en rotsenkust van Labrador. Daar heeft de St.
Laurens een breedte van 50 K.M., die des te
geringer wordt, naarmate men verdr stroom
opwaarts komt. Kort vóór Québec, de oude,
hoogst belangwekkende hoofdstad van de gelijk
namige provincie, is de rivier nog altijd 20 tot
30 K.M. breed. Eerst het hooge voorgebergte
van de Laurensketen, waarop Québec zelfs gele
gen is, springt ver in den stroom vcooruit en
vernauwt dien tot anderhalven kilometer. Boven
kaap Diamant, zooals deze vooruitspringende
rots genoemd wordt, heeft de St. Laurens weer
een breedte van drie tot vijf kilometer. Tusschen
Québec en Montreal stroomt de rivier door het
Lac St. Pierre (St. Pieters-meer) en hier ligt de
bovengrens van het deel der rivier, waarop de
werking van eb en vloed, die aan den mond van
zes tot zeven meter hoog is, waarneembaar is.
De lengte van de eigenlijke rivier van haar
uitvloeiing van het Ontario-meer tot aan den
mond bij Pointe des Monts bedraagt ongeveer
1200 K.M. In haar bovenloopt tot Montreal,
een afstand van 270 K.M., liggen vele stroom
versnellingen en watervallen, die men thans
langs kanalen kan omvaren.
De schepen zijn daaroveral en ook op den
wijden Oceaan veiliger dan in het nevelgebied
aan den benedenloop der St. Laurens, die het
eerst in 1534 bevaren werd door den Fransch-
man Jacques Cartier op een tocht, voor het zoe
ken van een doorvaart naar Indië ondernomen.
Hem volgden in de 16e en 17e eeuw een aantal
Fransche uitwijkelingen, wier nakomelingen te- j
genwoordig nog de oevers van den stroom bewo
nen en verder ook in de provincie Québec de
meerderheid der bevolking uitmaken. Gelukt het
een of meer schipbreukelingen van de „Empress
of Ireland" die niet door de ter hulp gesnelde
schepen zijn opgepikt, Rimouski of een dorp op
Gaspé te bereiken, dan zijn zij zeker van een
vriendelijke opname. De interkoloniale spoor
weg voert van Québec in oostelijke richting
langs den zuidelijken oever van de St. Laurens,
verbindt al die Fransche stadjes en dorpen en
vindt vindt voorloopig 100 K.M. aan de andere
zijde van Rimouski, bij Matane, zijn eindpunt.
Overal wonen de nakomelingen van de Norman-
dische émigrés met hun zeer talrijke huisgezin
nen, die onder leiding hunner priesters streng
aan het uit het moederland meegenomen katho
liek geloof en aan hun taal vasthouden. Ri
mouski zelf is een net stadje, vlak aan den
oever de rivier gelegen, met flinke hotels, waar
gedurende den zomer vele Canadeezen en Yan
kee's wonen of deze plaats kiezen als uitgangs
punt voor interessante visch- of jachtpartijen
naar het bijna geheel onbewoonde, grootendeels
nog ondoorzochte schiereiland Gaspé.
De steile, klippenrijke noordelijke oever van
den St. Laurensstroom is veel minder bewoond
dan de zuidelijke oever, en mocht een reddings
boot der schipbreukelingen door den stroom
naar Anticosti gedreven worden, dan kunnen
slechts ter redding uitgezonden schepen hulp
orengen. Ofschoon half zoo groot als Nderland,
ivordt dit reuzeneiland slechts door eenige vis-
scbers bewoond. Eenige jaren geleden werd dit
eiland door den Franschen chocolade-fabrikant
Meunier aangekocht. Het zuid-westen moet
vruchtbaar land en fraaie bosschen bezitten; de
oostelijke helft toont slechts kreupelhout en
knoestige takken, die zoo dicht in elkaar gegroeid
zijn, dat de jagers op sneeuwschoenen hun weg
boven hei ondoordringbaar dek van boomkronen
moeten nemen.
Alles is, met uitzondering van de laatste
zomer- en herfstmaanden onder een dichten nevel
begraven. De oorzaak van dien nevel is dezelfde,
die op de gevaarlijke, door de scheepvaart zoo
gevreesde New-Foundland-banken dichte nevels
doet ontstaan. Hier zoowel als daar komen de
warme Golfstroom met den ijzigen Poolstroom
te zamer., nier zoowel als daar zijn er massa's
ijsaergsii. Terwijl ecncer de doolstroom met zijn
spookachtige boden uit het noorden, zooals zij
de „7 itanic" een ijselijk inde bereid hebben, naar
de banken ter. oosten van het groote eiland New-
Foundland zuidwaarts stroomt, dringen de ijs
bergen in de Golf van St. Laurens ten westen
van New-Foundland door de smalle straat van
Belle-Isle binnen. Indien deze straat kon ver
sperd worden, dan zouden er in de Golf van St.
Laurens en den stroom zelf geen nevels meer
voorkomen, ongelukken als die van de „Empire
of Ireland" konden vermeden worden, en de
scheepvaart van Canada ws veel veiliger dan
thans. Canada heeft bijna honderd millioen gul
den voor de verbetering van den waterweg der
St. Laurensrivier naar de groote meren uitge
geven, het moet nu nog ten aanzien van de ver
betering der scheepvaart naar de zee en 25 mil
lioen gulden offeren. Op deze som wordt de aan
leg van een sperdam door de straat van Belle
Isle berekend. Aan haar noordelijk einde is deze
straat slechts 16 K.M. breed bij een diepte van
hoogstens 70 M. Het plan is reeds tientallen
van jaren geleden ontworpen. Misschien geeft de
ramp van de „Empress of Ireland" den stoot
tot de uitvoering van het ontwerp. Daardoor
zouden, volgens de verzekering van den ontwer-
per van het plan, ook Labrador en de kustlan
den van den St. Laui-ensstroom een warmer
klimaat verkrijgen en meer bewoonbaar zijn,
voorwaar een doel, dat wel een grooter geld-
offer waard is, afgezien van de voorkoming van
zeerampen, waaraan reeds zoovele duizenden
menschen ten offer vielen. (Resb.)
Aan 'de hoofddeur van een kerk te Parijs,
zag jnen in het eerste gedeelte van deze
eeuw een bedelenden grijsaard, die eiken dag
getrouw zijn plaats weer kwam innemen. Zijn
manieren, zijn toon, zijn houding verrieden
een betere opvoeding dan die, welke gewoon
lijk het deel is der behoeftigen. Onder de lom
pen, met een zekere waardigheid gedragen,
glansde nog de herinnering aan een veel hoo-
geren stand.
Jacques was zijn naam. Zijn goedheid, zijn
onpartijdigheid bij het deelen der aalmoezen,
zijn ijver om allen twist bij te leggen, hadden
hem een welverdiende achting verworven.
Toch waren zoowel voor zijn beste vrienden
als voor zijn grootste weldoeners zijn leven
en zijn lijden een geheim.
Dikwijls zag men de tranen langs zijn ge
rimpeld gelaat glinsteren, een groot onheil
of een diepe wroeging scheen zijn ziel in
beroering te brengen; in de eerste tijden dei-
Kerk zou men hem voor een groot misdadiger
hebben gehouden, veroordeeld om uitgesloten
te zijn van de vergadering der geloovigen en
als een zwijgende schaduw roncl te dwalen te
midden der levenden.
Een geestelijke begaf zich dagelijks naar
deze kerk om de H. Mis te lezen. Gesproten
uit een der oudste familiën van Frankrijk, be
zitter van een onmetelijk fortuin, vond hij'
zijn vermaak er in, ruime aalmoezen te geven.
De grijze bedelaar was voor hem het voor
werp geworden van een zekere genegenheid
en eiken morgen vergezelde de kapelaan zijn
aalmoes met welgemeende woorden.
Eens verscheen Jacques niet op het gewone
uur. De kapelaan, bedroefd, dat hij zijn aal
moes niet kon schenken, zocht de woning
van den bedelaar, en vond den grijsaard ziek
uitgestrekt op een armoedig bed. De blikken
van den geestelijke werden getroffen dooi
de weelde en de armoede, die in de meubelen
elkander afwisselden. Een prachtig gouden
uurwerk hing boven de legerstede; twee rijk
versierde schilderijen, bedekt met floers, hin
gen aan de met kalk gewitte muren; een
ivoren Christusbeeld, schoon bewerkt, hing
aan het voeteinde; op een antieken stoel, met
gothiek snijwerk en tusschen eenige oude
boeken lag een foliant met zilveren sluiting;
het geheel sprak van een vreeselijken ach
teruitgang.
De tegenwoordigheid van den priester be
zielde' den grijsaard, en met een van dank
baarheid trillende stem riep hij uit: „Eer
waarde, denkt gij nog aan een ongelukkige?"
„Vriend", hernam de kapelaan, „een pries
ter vergeet nooit de armen, ik kwam vra
gen, of gij iets noodig hadt."
1 „Ik heb nergens moer behoefte aan," ant
woordde de bedelaar; „mijn dood is nabij, mijn
geweten alleen is niet gerust!"
„Uw geweten? Hebt gij een fout uit te
boeten?
„Een misdaad, een groote misdaad, een mis
daad waarvoor mijn geheel leven een wrecde
en nuttelooze boete was, een misdaad zon
der vergiffenis!"
„Zij bestaat niet", zei de priester, ,,d© twij
fel zou een vreeselijker beleediging zijn dan
uwe misdaad zelf. De godsdienst strekt de
armen uit voor het berouw; Jacques, ak
uw berouw oprecht is, roep dan de goddelijke
goedheid in; zij zal u niet verlaten. Spreek
uw biecht."
„Hoor, vader! Alvorens mijn biecht te be-
ginnen. sta mij toe u mijn vreeselijke geschie
denis te verhalen.
Als zoon van een armen daglooner, die
zeer in de gunst stond van een hoogadellijke
familie, voor welke mijn vader een klein
stukje grond bebouwde, werd ik van mijn
jeugd af op het kasteel mijner meesters op
genomen. Bestemd om kamerdienaar te zijn
van den zoon des huizes, veranderde de op
voeding, die men mij gaf, door mijn snelle
vorderingen in de studie en de goedgunstig
heid mijner meesters mijn positie; ik werd
secretaris.
Ik was juist vijf en twintig jaar, toen de
revolutie uitbrak. Ik ma-akte het plan, het
kasteel, waar ik van mijn jeugd af was ge
weest, te verlaten voor het slagveld. Als
ik die beweging had gevolgd, zou de on
dankbaarheid mij niet tot misdaad hebben ge
voerd! De woede der revolutionnairen ver
breidde zich spoedig in de provinciën. Vree-
zende te worden aangevallen in het kasteel,
ontsloegen mijn meesters hun dienstknechten.
Inderhaast werd eenig goed te gelde ge
maakt, en slechts de kostbaarste familiestuk
ken meenemende, begaven zij zich naar Pa
rijs, terwijl zij een schuilplaats zochten in
de drukte en rust in de duisternis van hun
verblijf.
Als kind des huizes volgde ik hen. Inge
schreven op de lijst- der uitgewekenen, wa
ren zij van hun goederen spoedig beroofd,
maar het schaadde hun niet zij waren allen
te zamen, rustig, onbekend. Bezield met een
levendig geloof in de Voorzienigheid, wacht
ten zij een kalmeren tijd. IJdele hoop! De
eenige persoon, die in staat was hun schuil
plaats openbaar te maken en hen aan hun
toevluchtsoord te ontrukken, had de lafheid
hen te verraden. En die verrader ben ik.
De vader, de moeder, vier dochters, engelen
door hun onschuld en hunne schoonheid, en
een jong kind van 'tien jaren werden te za-s
men in een kerker geworpen en aan de gru
welen der gevangenschap overgeleverd. Hun
proces werd ingesteld. De minste redenen
waren destijds voldoende om een onschuldige
ter dood te brengen. Toch had de openbare
beschuldiger moeite om een reden tot vervol
ging te vinden tegen deze edele familie. Ei
werd een man gevonden, ingelijfd in de huise
lijke gedachten en deze dacht de misdaad
van samenzwering uit. Die lasteraar, die val-
sche getuige ben ik..
Het schandelijkste doodvonnis werd uitge
sproken, slechts de jonge zoon werd gespaard.
Arme wees, bestemd om een ge-heele familie
te "beweenen en haar moordenaar te vervloe
ken, zoo hij hem ooit had gekend!
Bij het ondergaan der zon, verlicht door
fakkels, voerde de afschuwelijke kar deze
edele familie ter dood. De vader, diep be
droefd, hield zijn twee jongste dochters ir
zijn armen; de moeder, een sterke christen
vrouw, drukte haar oudste dochters aan hel
hart, en allen, hun hoop latende varen en hun
herinneringen, baden de gebeden der. sterven
den. Kooit kwam de naam van hun moorde
naar over hun lippen. Daar het laat was, had
de beul zijn post aan een knecht overgelaten.
Weinig gewend aan het vreeselijk bedrijf,
vroeg de knecht de hulp van een voorbij
ganger. Een man leende zich om hem te hel
pen in zijn onedel bedrijf. Die voorbijganger
was ik.
De prijs van zooveel misdaden was een
som van drie duizend francs in goud, en de
kostbaarheden, die gij nog hier ziet, de on-
wederlegbare getuigen van mijn misdaad.
Ka die, misdaad wilde ik mij door de weel-
do verdooven. Het goud was nauwelijks ver
teerd, of de wroeging maakte zich van
mij meester. Geen enkele onderneming, geen
enkel werk had een goeden uitslag. De herin
nering aan mijn misdaad was zoo levendig,
zoo hevig, dat ik wanhopend aan de goddelijke
goedheid, nooit den troost des geloofs durfde
inroepen, noch de kerk binnentreden. De aal
moezen, vooral de uwe, eerwaarde, hielpen
mij om "de gestolen som weder op te spa
ren, daar is zij. De voorwerpen van weelde,
die gij in mijn kamer ziet, dit uurwerk, dat
Christusbeeld, dit boek, deze omfloerste por
tretten, waren het eigendom mijner slacht
offers. O! wat is het berouw lang geweest!
Maar tevens hoe onmachtig. Eerwaarde va
der, meent gij, dat ik de vergiffenis van
God mag hopen?"
„Mijn zoon", hernam de priester, „uw mis
daad is zeker vreeselijk; de omstandigheden
zijn erg. De weezen, door de revolutie ge
maakt, begrijpen beter dan eenig ander, welk
een droefheid uw slachtoffers moeten hebben
gevoeld! Een geheel leven in tranen door
gebracht, is niet te veel voor de uitboeting
van 2ulk een misdaad. Toch zijn de schatten
der goddelijke barmhartigheid onmetelijk.
Dank zij uw berouw vol vertrouwen in de on-
puttelijke goedheid van God, meen ik u ver
giffenis te kunnen verzekeren. Spreek uw
biecht."
Toen stond de priester op. De bedelaar, als
bezield door een nieuw leven, staat van zijn
bed op, en zich op de knieën werpend, doet
dij 'de belijdenis zijner zonden. De priester
zou juist de woorden der absolutie uitspre
ken, toen de bedelaar riep:
„Vader, wacht; alvorens mij vergiffenis te
schenken, laat ik mij van de vruchten van
mijn misdaad ontdoenneem deze voorwerpen,
verkoop ze, verdeel den prijs er van aan de
armen."
In zijn haastige bewegingen rukte de be
delaar het floers van de schilderij af en zeide:
„Ziedaar de beeltenis mijner goede mees
ters."
Op dit gezicht ontstelt de priester en laat
zich de woorden ontvallend: „Vader! moe
der
Aanstonds grijpen de herinnering aan het
gebeurde, de tegenwoordigheid van den moor
denaar, het gezicht dier voorwerpen de ziel
des priesters aan, en toegevend aan een on
willekeurige zwakheid, laat hij zich op een
stoel vallen. Het hoofd op de handen geleund,
stort hij overvloedige tranen; een diepe wond
is zoo even in zijn hart weer geopend.
De verschrikte bedelaar, zijn oogen niet
durvende opheffen tot den priester, werpt
zich aan zijn voeten en roept op weifelen
den toon: „Meester! meester!"
De priester tracht, zonder hem aan te zien,
zijn smart te onderdrukken.
De bedelaar roept uit: „Ja ik ben een
moordenaar, een monster, een eerlooze! Be
schik over mijn leven; wat moet ik doen
om u te wrekenHad ik geen gelijk te
zeggen, 'dat mijn misdaad onvergeeflijk was?
Ik wist wel, dat zelfs de godsdienst mij zou
terugstooten. Het berouw is niets voor een
moordenaar van mijn soort; geen vergiffenis,
niet waar, geen vergiffenis?"
Deze laatste woorden, uitgesproken op wa-n-
hopigen toon, riepen in de ziel des priesters
weder zijn roeping en zijn plichten wakker...
De strijd tusschen de kinderlijke liefde en
de priesterlijke macht houdt aanstonds op. De
menschelijke zwakheid had een oogenblik de
tranen bij den jongeling opgewekt. De gees
telijke greep het kruisbeeld, het vaderlijk
erfdeel, de handen van dien ongelukkige ont
vallen, en het den. bedelaar toonend, zegt
hij op bewogen toon:
„Vriend... is uw berouw oprecht?"
„Ja, vader."
En de priester spreekt met trillende stem,
maai' vastberaden, de woorden uit, die de
misdaad uitwisschen en de vergiffenis van
den hemel doen dalen.
Maar nauwelijks van zijn schuld ontslagen,
zinkt de bedelaar achterover; de aandoening
was te groot geweest. Hij was niet meer.
„Hgzn."
OUD PORSELEIN IN INDIë.
„Eenige ingezetenen van Indië hebben be
kendheid gekregen om hun mooie verzameling
van Chineesch porselein. Heel veel hiervan is op
Java en Madoera gevonden, terwijl als andere
belangrijke vindplaatsen van oud-Chineesch por
selein Bali, Palembang, Noord-Celebes en de
Molukken werden genoemd. Oude handelaren
hebben in de vroegste tijden, lang voor de komst
der eerste Hollanders in Indië vazen en borden
uit China aangebracht, ruilmiddelen voor den
handel in inlandsche producten. De artistieke
ruilmiddelen kwamen dan natuurlijk terecht bij
de hoofden, die bij het handeldrijven hun be
middeling verleenden. Langen tijd heeft het bezit
van vele voorwerpen van porselein in de inland
sche wereld als een teeken van bijzondere gegoed
heid gegolden, schrijft de „Java Bode".
„Door het verval van den inlandschen adel en
de vermindering van de macht en den luister der
inlandsche hoofden zijn successievelijk die mooie
stukken in andere handen overgegaan.
Onder het aan Europeesche verzamelaars in
Indië verkochte porselein moeten zich tal van
namaak-antieke voorwerpen bevinden, en dit laat
zich verklaren door de waarschijnlijkheid, dat
China voor het reeds onderschreven doel een vrij
belangrijken export van luxe porselein naar
Indië had. Het zou dus niet zoo heel verwon
derlijk zijn, dat de Chineesche handelaren reeds
toentertijd herhaaldelijk de Inlandsche hoofden
voor hun commerciëele bemoeienissen met de
minder kostbare imitatie beloonden, en vooral zal
dit zoo geweest zijn, toen het echte, oude porse
lein wat zeldzaam ging worden.
In de laatste tien jaren zijn de Indische vind
plaatsen van Chineesch porselein nagenoeg uit
geput. Er komen op de groote plaatsen van Java
nu en dan nog wel Palembangsche handelaren
porseleinen voorwerpen rondventen, er zal hier en
daar ook nog een echt exemplaar te vinden zijn,
maar de grootste voorraden zijn reeds uit Indië
verdwenen.
Wij kennen iémand, die, door in het binnen
land juist in een nog weinig afgezocht centrum
ijverig oud Chineesch porselein te verzamelen,
hiervan binnen een jaar tijd een collectie bij
elkaar kreeg, welke hem ongeveer f 1000 had
gekost en bij verkoop in Indië f 11,000 op
bracht.
Een administrateur van een particuliere onder
neming was zoo gelukkig om, betrekkelijk kort
voor zijn verlof naar Europa, een kleine verza
meling Chineesch porselein uit de dessa's te
kunnen koopen, welke verzameling in Europa
f 6000 waard bleek te zijn.
Onlangs plaatsten wij in de „Java-Bode" een
artikel over den toenemenden handel in Chi
neesche antiquiteiten in Europa en Amerika; één
dag daarna vernamen wij van een verzamelaar,
dat eenige Chineezen van Indië, wetend, welke
prijzen voor oud (en namaak oud) Chineesch
porselein besteed worden, naar China gegaan
zijn, om vazen en borden op te sporen, ten einde
die in Indië vbordeelig van de hand te kunnen
doen. Kortelings geleden werd in Londen voor
een paar oud-Chineesche porseleinen Familie-
rose bekers, elk 19 inches hoog en van de Kien
Nung-periode, een som van 2000 guineas of
ruim f 25,000 betaald.
Voor degenen, die zich misschien hierdoor
zouden laten verlokken, om hun geld ook eens
in porcelein te steken, kunnen wij nog als een
soort van waarschuwing meedeelen, dat er onder
de Indische verlofgangers-porseleinspeculanten
ook eenige bekenden zijn, die eerst door de echte
antiquaren in Europa tot de ontnuchterende
ontdekking werden gebracht, dat zij in Indië
eigenlijk niet dan waardelooze imitatie hadden
gekocht, waarvoor zij veel meer geld hadden
besteed, dan noodig was. Nu de hernieuwde,
rechtstreeksche invoer van Chineesch porselein
naar Indië geconstateerd is, kunnen verzame
laars en liefhebbers van antiquiteiten op hun
hoede wezen, om niet op een dergelijke manier
beetgenomen te worden."
EUROPA ALS TOEKOMSTIG EILAND.
In een boeiend overzicht van de geologische
geschiedenis der aarde, dat Wilhelm Bölsche
in de laatste aflevering van het maandschrift
„Des Greif" publiceert, behandelt hij ten slot
te ook de vraag van den vorm van Europa
in een verre toekomst, die ons vasteland we
der tot een eiland zou kunnen maken. Een
blik op onze tegenwoordige wereldkaart toont
ons, dat wij ons geologisch in een tijdperk
van de vorming van afscheidingen bevinden,
die de geweldige massa land van vroeger
reeds verbrokkeld heeft en nog verder zou
kunnen verbrokkelen. Zulk een scheuring
heeft Scandinavië en Schotland van IJsland
en Groenland gescheidenze vormt daar thans
het noordelijk deel van den Atlantischen Oce
aan tot aan de Pool toe; een andere scheuring
heeft Groenland van Noord-Amerika „afge!
kloofd"; een kleinere Engeland van Europa
en ook zijn door een scheuring in de Oostzee
en de Botnische en Finsche golf Scandinavië
en Finland, bijna van het Europeesch-Aziati
sche vasteland losgemaakt. Op de meeste de
zer plaatsen in het Noorden is nog voor be
trekkelijk korten tijd geologisch gespro
ken vaste grond geweest; zoo was er
bijvoorbeeld nog aan het einde van het ter
tiaire tijdperk, toen zeker reeds menschen-
stammen heen en weer zwierven, tusschen
Europa en Groenland een „landbrug" over
den Atlantischen Oceaan; de vorming van
afscheidingen is dus nog tot onzen tijd voort
gezet. Aan de Zuidzijde echter scheidt een
groote scheuring heden Zuid-Amerika van
West-Afrika en een andere zeer breede, in
den vorm van den Indischen Oceaan, Oost-
Afrika van Indië en Australië. Ook gaat nog
een heel belangwekkende, echter slechts in
sporen aangeduide splitsing langs de geheele
lengte door Afrika zelf van het Niassameer
tot aan de diepe Roode Zee, welke scheu
ring (gedeeltelijk ook eerst van voor korten
tijd) hier op een poging wijst, zelfs deze
oeroude landmassa van Afrika in de lengte-as
be „breken" overigens zou er. als deze
splitsing was doorgezet, een kanaal van groo
te beteekenis voor onze cultuurontwikkeling
gevormd zijn. Onder deze omstandigheden be
staan er voor de toekomst twee mogelijk
heden; er zou een tijdperk van aaneensluiting
van vaste landen kunnen komen en aan den
anderen kant zouden er zich nieuwe scheu
ringen kunnen voordoen. Volgens sommige
aanwijzingen gaan we weer een meer droge
periode tegemoet in tegenstelling met den
voornamelijk natten diluviaaltijd. Bij de vor
ming van nieuwe scheuringen is één mogelijk
heid het waarschijnlijkste maar deze zou voor
ons Europa de bedenkelijkste zijn. Het zou
namelijk het ontstaan zijn van een split
sing, die, ongeveer in de richting van het
Uralgebergte, van het Aralmeer tot aan de
monding van de Ob, Azië weder van Euro
pa zou scheiden. Hier is, naar wordt be
weerd, vóór langen tijd een zee geweest.
Deze „Obsche zee" vereenigde zich met de
oude Middellandsche Zee, die tot voorbij het
Aralmeer en nog verder reikte en sneed zoo
Europa geheel van Azië af. Ons vasteland
was toen een Oostelijk schiereiland van Ame
rika. Het zou nu geen wonder zijn, als deze
„Obsche zee", die eerst kort voor onze pe
riode zou zijn verdwenen, zich later herstelde,
nu er geen bijzonder groote gebergten als
hindernissen in den weg staan. Wel zou een
dergelijke verandering, die Europa tot een
eiland zou maken, groote, voor ons mensc-hen-
geslacht kolossale tijdsruimten in beslag ne
men. O. LI-
DE ZEEHOND BESCHERMD.
De Britten hebben pas vrij laat de bescher
ming der natuurmonumenten in het eilan
denrijk ingevoerd. Thans is men echter des
te ijveriger aan het besehermen van wat maar
even voor besehen ding in te termen valt. De
zoöloog Sir Ray Lancester bericht, dat Lyell
waarschijnlijk een neef van den grooten
geoloog Sir öharles Lyell in het Lager
huis een wet ingediend heeft her bescherming
van den grijzen zeehond. Deze wet is in het
Lagerhuis reeds aangenomen en wordt op het
oogenblik bij de Lords behandeld, waar hij
waarschijnlijk ook wel zal worden aangeno
men. Het dier, waar het om gaat, is niet de
gewone zeehond, maar de groote grijze zee
hond, halnchoeris grypus, die tweemaal zoo
groot is ais de gewone zeehond. Hij "behoort
tot de dieren, die thans zelden meer gezien
worden aan de kusten van Groot-Brittannië.
Aan de kusten van Ierland en Schotland en
op de noordelijke eilanden is het dier waar
genomen, en vroeger kwam liet ook meer
zuidelijk, aan de kust van Norfolk, Coruwal-
lis en Wales, zelfs lui Lancester voor. Daar
is in de tachtiger jaren een levende, jonge
zeehond gevangen, dlie daarop naar de „Zoo"
in Londen is vervoerd. Overigens beperkt het
gebied van den grijzen zeehond zich tot do
kusten van den Atlantischen Oceaan en de
Oostzee.
EEN REUSACHTIGE MOSSEL.
De Indische archipel is een gedeelte der aar
de, waar zoowel de fauna als de flora onder
bijzonder gunstige levensvoorwaarden ware
reuzenvormen vertoonen. Dat geldt niet alleen
voor boomen en bloemen en de boogere dieren,
maar ook voor de insecten en de lagere zee lie
ren. Zoo is dan ook de reuzen mossel (Tridaena
^igae) die, merkwaardig genoeg, zelden in vol
wassen exemplaren naar Europa komt. een
bewoner van de zeeën om onzen archipel. De
driehoekige schelp wordt 1,5 a "2 M. lang en
weegt soms wel 200 K.G. De bewoner zelf. die
zich met voorliefde bij koraalriffen ophoudt,
in een vormlooze, geelwitte, zwart- of g rij -ge
aderde massa. Als men liet dier slechts even
met een riem aanraakt sluiten zich do beide
schelpen met zooveel gewold, dat liet water
wel een M. hoog opspat en de riem als ceu
rijsje doormidden wordt gebroken.
IN GOUD GEBONDEN BOEKEN.
Een prachtig staaltje van Engelsehe boek-
bindkunst eeu boek, dat ongeveer 1400 pond
waard is. zal dezer' dagen naar Amerika ver
huizen. Het is een geïllustreerd manuscript
van enkele gedichten van Keats, dat thans na
twee jaren gereed is. De gedichten zijn ge
schreven en verlucht op velijn en geïllustreerd
met. waterverf, terwijl de marokkijnseho band
met goud is ingelegd en mot meer dan 1000
edelst-eenen is bedekt. Het praal,i-e\ein;duur
werd gebonden door George Sutcliffe, een be
roemdheid op dit gebied. Het is bei duurste
boek, flat hij gebonden heeft sedert eeu Omar
Khavam, eveneens met juweeleu versierd, die