ALLERLEI. j EEN WRAAKNEMING. neen, het aanbreiten ran den dag benoeven ai te wachten om hunne vaart voort te zetten. Niettegenstaande al die voorzorgen komen ge durende den langen neveltijd, hoofdzakelijk in Juni en Juli, talrijke ongelukken voor. En gelijk het door een sterke branding omgeven Sable- eiland nabij New-York het kerkhof van duizen den schepen genoemd wordt, zoo voert ook Anticosti een dergelijken naam. Als niettemin zoovele schepen, met te zamen een inhoud van 13 millioen ton, den weg langs den Laurens- stroom nemen, geschiedt dit wijl de vaartijd naar Montréal onder gelijke omstandigheden een dag korter is dan naar New-York, want de afstand van de Europeesche havens is nagenoeg 500 K.M. minder. De scheepvaart op de St. Lau- rensrivier zal ook in de toekomst steeds leven diger worden, omdat door de kanalen zij de Niagara-watervallen kleine oceaanbooten in de vijf groote meren en daardoor in 't hart van het Amerikaansche vasteland kunnen door dringen. De eigenlijke uitmonding der rivier ligt zui delijk van Pointe des Monts aan de woeste ijs- en rotsenkust van Labrador. Daar heeft de St. Laurens een breedte van 50 K.M., die des te geringer wordt, naarmate men verdr stroom opwaarts komt. Kort vóór Québec, de oude, hoogst belangwekkende hoofdstad van de gelijk namige provincie, is de rivier nog altijd 20 tot 30 K.M. breed. Eerst het hooge voorgebergte van de Laurensketen, waarop Québec zelfs gele gen is, springt ver in den stroom vcooruit en vernauwt dien tot anderhalven kilometer. Boven kaap Diamant, zooals deze vooruitspringende rots genoemd wordt, heeft de St. Laurens weer een breedte van drie tot vijf kilometer. Tusschen Québec en Montreal stroomt de rivier door het Lac St. Pierre (St. Pieters-meer) en hier ligt de bovengrens van het deel der rivier, waarop de werking van eb en vloed, die aan den mond van zes tot zeven meter hoog is, waarneembaar is. De lengte van de eigenlijke rivier van haar uitvloeiing van het Ontario-meer tot aan den mond bij Pointe des Monts bedraagt ongeveer 1200 K.M. In haar bovenloopt tot Montreal, een afstand van 270 K.M., liggen vele stroom versnellingen en watervallen, die men thans langs kanalen kan omvaren. De schepen zijn daaroveral en ook op den wijden Oceaan veiliger dan in het nevelgebied aan den benedenloop der St. Laurens, die het eerst in 1534 bevaren werd door den Fransch- man Jacques Cartier op een tocht, voor het zoe ken van een doorvaart naar Indië ondernomen. Hem volgden in de 16e en 17e eeuw een aantal Fransche uitwijkelingen, wier nakomelingen te- j genwoordig nog de oevers van den stroom bewo nen en verder ook in de provincie Québec de meerderheid der bevolking uitmaken. Gelukt het een of meer schipbreukelingen van de „Empress of Ireland" die niet door de ter hulp gesnelde schepen zijn opgepikt, Rimouski of een dorp op Gaspé te bereiken, dan zijn zij zeker van een vriendelijke opname. De interkoloniale spoor weg voert van Québec in oostelijke richting langs den zuidelijken oever van de St. Laurens, verbindt al die Fransche stadjes en dorpen en vindt vindt voorloopig 100 K.M. aan de andere zijde van Rimouski, bij Matane, zijn eindpunt. Overal wonen de nakomelingen van de Norman- dische émigrés met hun zeer talrijke huisgezin nen, die onder leiding hunner priesters streng aan het uit het moederland meegenomen katho liek geloof en aan hun taal vasthouden. Ri mouski zelf is een net stadje, vlak aan den oever de rivier gelegen, met flinke hotels, waar gedurende den zomer vele Canadeezen en Yan kee's wonen of deze plaats kiezen als uitgangs punt voor interessante visch- of jachtpartijen naar het bijna geheel onbewoonde, grootendeels nog ondoorzochte schiereiland Gaspé. De steile, klippenrijke noordelijke oever van den St. Laurensstroom is veel minder bewoond dan de zuidelijke oever, en mocht een reddings boot der schipbreukelingen door den stroom naar Anticosti gedreven worden, dan kunnen slechts ter redding uitgezonden schepen hulp orengen. Ofschoon half zoo groot als Nderland, ivordt dit reuzeneiland slechts door eenige vis- scbers bewoond. Eenige jaren geleden werd dit eiland door den Franschen chocolade-fabrikant Meunier aangekocht. Het zuid-westen moet vruchtbaar land en fraaie bosschen bezitten; de oostelijke helft toont slechts kreupelhout en knoestige takken, die zoo dicht in elkaar gegroeid zijn, dat de jagers op sneeuwschoenen hun weg boven hei ondoordringbaar dek van boomkronen moeten nemen. Alles is, met uitzondering van de laatste zomer- en herfstmaanden onder een dichten nevel begraven. De oorzaak van dien nevel is dezelfde, die op de gevaarlijke, door de scheepvaart zoo gevreesde New-Foundland-banken dichte nevels doet ontstaan. Hier zoowel als daar komen de warme Golfstroom met den ijzigen Poolstroom te zamer., nier zoowel als daar zijn er massa's ijsaergsii. Terwijl ecncer de doolstroom met zijn spookachtige boden uit het noorden, zooals zij de „7 itanic" een ijselijk inde bereid hebben, naar de banken ter. oosten van het groote eiland New- Foundland zuidwaarts stroomt, dringen de ijs bergen in de Golf van St. Laurens ten westen van New-Foundland door de smalle straat van Belle-Isle binnen. Indien deze straat kon ver sperd worden, dan zouden er in de Golf van St. Laurens en den stroom zelf geen nevels meer voorkomen, ongelukken als die van de „Empire of Ireland" konden vermeden worden, en de scheepvaart van Canada ws veel veiliger dan thans. Canada heeft bijna honderd millioen gul den voor de verbetering van den waterweg der St. Laurensrivier naar de groote meren uitge geven, het moet nu nog ten aanzien van de ver betering der scheepvaart naar de zee en 25 mil lioen gulden offeren. Op deze som wordt de aan leg van een sperdam door de straat van Belle Isle berekend. Aan haar noordelijk einde is deze straat slechts 16 K.M. breed bij een diepte van hoogstens 70 M. Het plan is reeds tientallen van jaren geleden ontworpen. Misschien geeft de ramp van de „Empress of Ireland" den stoot tot de uitvoering van het ontwerp. Daardoor zouden, volgens de verzekering van den ontwer- per van het plan, ook Labrador en de kustlan den van den St. Laui-ensstroom een warmer klimaat verkrijgen en meer bewoonbaar zijn, voorwaar een doel, dat wel een grooter geld- offer waard is, afgezien van de voorkoming van zeerampen, waaraan reeds zoovele duizenden menschen ten offer vielen. (Resb.) Aan 'de hoofddeur van een kerk te Parijs, zag jnen in het eerste gedeelte van deze eeuw een bedelenden grijsaard, die eiken dag getrouw zijn plaats weer kwam innemen. Zijn manieren, zijn toon, zijn houding verrieden een betere opvoeding dan die, welke gewoon lijk het deel is der behoeftigen. Onder de lom pen, met een zekere waardigheid gedragen, glansde nog de herinnering aan een veel hoo- geren stand. Jacques was zijn naam. Zijn goedheid, zijn onpartijdigheid bij het deelen der aalmoezen, zijn ijver om allen twist bij te leggen, hadden hem een welverdiende achting verworven. Toch waren zoowel voor zijn beste vrienden als voor zijn grootste weldoeners zijn leven en zijn lijden een geheim. Dikwijls zag men de tranen langs zijn ge rimpeld gelaat glinsteren, een groot onheil of een diepe wroeging scheen zijn ziel in beroering te brengen; in de eerste tijden dei- Kerk zou men hem voor een groot misdadiger hebben gehouden, veroordeeld om uitgesloten te zijn van de vergadering der geloovigen en als een zwijgende schaduw roncl te dwalen te midden der levenden. Een geestelijke begaf zich dagelijks naar deze kerk om de H. Mis te lezen. Gesproten uit een der oudste familiën van Frankrijk, be zitter van een onmetelijk fortuin, vond hij' zijn vermaak er in, ruime aalmoezen te geven. De grijze bedelaar was voor hem het voor werp geworden van een zekere genegenheid en eiken morgen vergezelde de kapelaan zijn aalmoes met welgemeende woorden. Eens verscheen Jacques niet op het gewone uur. De kapelaan, bedroefd, dat hij zijn aal moes niet kon schenken, zocht de woning van den bedelaar, en vond den grijsaard ziek uitgestrekt op een armoedig bed. De blikken van den geestelijke werden getroffen dooi de weelde en de armoede, die in de meubelen elkander afwisselden. Een prachtig gouden uurwerk hing boven de legerstede; twee rijk versierde schilderijen, bedekt met floers, hin gen aan de met kalk gewitte muren; een ivoren Christusbeeld, schoon bewerkt, hing aan het voeteinde; op een antieken stoel, met gothiek snijwerk en tusschen eenige oude boeken lag een foliant met zilveren sluiting; het geheel sprak van een vreeselijken ach teruitgang. De tegenwoordigheid van den priester be zielde' den grijsaard, en met een van dank baarheid trillende stem riep hij uit: „Eer waarde, denkt gij nog aan een ongelukkige?" „Vriend", hernam de kapelaan, „een pries ter vergeet nooit de armen, ik kwam vra gen, of gij iets noodig hadt." 1 „Ik heb nergens moer behoefte aan," ant woordde de bedelaar; „mijn dood is nabij, mijn geweten alleen is niet gerust!" „Uw geweten? Hebt gij een fout uit te boeten? „Een misdaad, een groote misdaad, een mis daad waarvoor mijn geheel leven een wrecde en nuttelooze boete was, een misdaad zon der vergiffenis!" „Zij bestaat niet", zei de priester, ,,d© twij fel zou een vreeselijker beleediging zijn dan uwe misdaad zelf. De godsdienst strekt de armen uit voor het berouw; Jacques, ak uw berouw oprecht is, roep dan de goddelijke goedheid in; zij zal u niet verlaten. Spreek uw biecht." „Hoor, vader! Alvorens mijn biecht te be- ginnen. sta mij toe u mijn vreeselijke geschie denis te verhalen. Als zoon van een armen daglooner, die zeer in de gunst stond van een hoogadellijke familie, voor welke mijn vader een klein stukje grond bebouwde, werd ik van mijn jeugd af op het kasteel mijner meesters op genomen. Bestemd om kamerdienaar te zijn van den zoon des huizes, veranderde de op voeding, die men mij gaf, door mijn snelle vorderingen in de studie en de goedgunstig heid mijner meesters mijn positie; ik werd secretaris. Ik was juist vijf en twintig jaar, toen de revolutie uitbrak. Ik ma-akte het plan, het kasteel, waar ik van mijn jeugd af was ge weest, te verlaten voor het slagveld. Als ik die beweging had gevolgd, zou de on dankbaarheid mij niet tot misdaad hebben ge voerd! De woede der revolutionnairen ver breidde zich spoedig in de provinciën. Vree- zende te worden aangevallen in het kasteel, ontsloegen mijn meesters hun dienstknechten. Inderhaast werd eenig goed te gelde ge maakt, en slechts de kostbaarste familiestuk ken meenemende, begaven zij zich naar Pa rijs, terwijl zij een schuilplaats zochten in de drukte en rust in de duisternis van hun verblijf. Als kind des huizes volgde ik hen. Inge schreven op de lijst- der uitgewekenen, wa ren zij van hun goederen spoedig beroofd, maar het schaadde hun niet zij waren allen te zamen, rustig, onbekend. Bezield met een levendig geloof in de Voorzienigheid, wacht ten zij een kalmeren tijd. IJdele hoop! De eenige persoon, die in staat was hun schuil plaats openbaar te maken en hen aan hun toevluchtsoord te ontrukken, had de lafheid hen te verraden. En die verrader ben ik. De vader, de moeder, vier dochters, engelen door hun onschuld en hunne schoonheid, en een jong kind van 'tien jaren werden te za-s men in een kerker geworpen en aan de gru welen der gevangenschap overgeleverd. Hun proces werd ingesteld. De minste redenen waren destijds voldoende om een onschuldige ter dood te brengen. Toch had de openbare beschuldiger moeite om een reden tot vervol ging te vinden tegen deze edele familie. Ei werd een man gevonden, ingelijfd in de huise lijke gedachten en deze dacht de misdaad van samenzwering uit. Die lasteraar, die val- sche getuige ben ik.. Het schandelijkste doodvonnis werd uitge sproken, slechts de jonge zoon werd gespaard. Arme wees, bestemd om een ge-heele familie te "beweenen en haar moordenaar te vervloe ken, zoo hij hem ooit had gekend! Bij het ondergaan der zon, verlicht door fakkels, voerde de afschuwelijke kar deze edele familie ter dood. De vader, diep be droefd, hield zijn twee jongste dochters ir zijn armen; de moeder, een sterke christen vrouw, drukte haar oudste dochters aan hel hart, en allen, hun hoop latende varen en hun herinneringen, baden de gebeden der. sterven den. Kooit kwam de naam van hun moorde naar over hun lippen. Daar het laat was, had de beul zijn post aan een knecht overgelaten. Weinig gewend aan het vreeselijk bedrijf, vroeg de knecht de hulp van een voorbij ganger. Een man leende zich om hem te hel pen in zijn onedel bedrijf. Die voorbijganger was ik. De prijs van zooveel misdaden was een som van drie duizend francs in goud, en de kostbaarheden, die gij nog hier ziet, de on- wederlegbare getuigen van mijn misdaad. Ka die, misdaad wilde ik mij door de weel- do verdooven. Het goud was nauwelijks ver teerd, of de wroeging maakte zich van mij meester. Geen enkele onderneming, geen enkel werk had een goeden uitslag. De herin nering aan mijn misdaad was zoo levendig, zoo hevig, dat ik wanhopend aan de goddelijke goedheid, nooit den troost des geloofs durfde inroepen, noch de kerk binnentreden. De aal moezen, vooral de uwe, eerwaarde, hielpen mij om "de gestolen som weder op te spa ren, daar is zij. De voorwerpen van weelde, die gij in mijn kamer ziet, dit uurwerk, dat Christusbeeld, dit boek, deze omfloerste por tretten, waren het eigendom mijner slacht offers. O! wat is het berouw lang geweest! Maar tevens hoe onmachtig. Eerwaarde va der, meent gij, dat ik de vergiffenis van God mag hopen?" „Mijn zoon", hernam de priester, „uw mis daad is zeker vreeselijk; de omstandigheden zijn erg. De weezen, door de revolutie ge maakt, begrijpen beter dan eenig ander, welk een droefheid uw slachtoffers moeten hebben gevoeld! Een geheel leven in tranen door gebracht, is niet te veel voor de uitboeting van 2ulk een misdaad. Toch zijn de schatten der goddelijke barmhartigheid onmetelijk. Dank zij uw berouw vol vertrouwen in de on- puttelijke goedheid van God, meen ik u ver giffenis te kunnen verzekeren. Spreek uw biecht." Toen stond de priester op. De bedelaar, als bezield door een nieuw leven, staat van zijn bed op, en zich op de knieën werpend, doet dij 'de belijdenis zijner zonden. De priester zou juist de woorden der absolutie uitspre ken, toen de bedelaar riep: „Vader, wacht; alvorens mij vergiffenis te schenken, laat ik mij van de vruchten van mijn misdaad ontdoenneem deze voorwerpen, verkoop ze, verdeel den prijs er van aan de armen." In zijn haastige bewegingen rukte de be delaar het floers van de schilderij af en zeide: „Ziedaar de beeltenis mijner goede mees ters." Op dit gezicht ontstelt de priester en laat zich de woorden ontvallend: „Vader! moe der Aanstonds grijpen de herinnering aan het gebeurde, de tegenwoordigheid van den moor denaar, het gezicht dier voorwerpen de ziel des priesters aan, en toegevend aan een on willekeurige zwakheid, laat hij zich op een stoel vallen. Het hoofd op de handen geleund, stort hij overvloedige tranen; een diepe wond is zoo even in zijn hart weer geopend. De verschrikte bedelaar, zijn oogen niet durvende opheffen tot den priester, werpt zich aan zijn voeten en roept op weifelen den toon: „Meester! meester!" De priester tracht, zonder hem aan te zien, zijn smart te onderdrukken. De bedelaar roept uit: „Ja ik ben een moordenaar, een monster, een eerlooze! Be schik over mijn leven; wat moet ik doen om u te wrekenHad ik geen gelijk te zeggen, 'dat mijn misdaad onvergeeflijk was? Ik wist wel, dat zelfs de godsdienst mij zou terugstooten. Het berouw is niets voor een moordenaar van mijn soort; geen vergiffenis, niet waar, geen vergiffenis?" Deze laatste woorden, uitgesproken op wa-n- hopigen toon, riepen in de ziel des priesters weder zijn roeping en zijn plichten wakker... De strijd tusschen de kinderlijke liefde en de priesterlijke macht houdt aanstonds op. De menschelijke zwakheid had een oogenblik de tranen bij den jongeling opgewekt. De gees telijke greep het kruisbeeld, het vaderlijk erfdeel, de handen van dien ongelukkige ont vallen, en het den. bedelaar toonend, zegt hij op bewogen toon: „Vriend... is uw berouw oprecht?" „Ja, vader." En de priester spreekt met trillende stem, maai' vastberaden, de woorden uit, die de misdaad uitwisschen en de vergiffenis van den hemel doen dalen. Maar nauwelijks van zijn schuld ontslagen, zinkt de bedelaar achterover; de aandoening was te groot geweest. Hij was niet meer. „Hgzn." OUD PORSELEIN IN INDIë. „Eenige ingezetenen van Indië hebben be kendheid gekregen om hun mooie verzameling van Chineesch porselein. Heel veel hiervan is op Java en Madoera gevonden, terwijl als andere belangrijke vindplaatsen van oud-Chineesch por selein Bali, Palembang, Noord-Celebes en de Molukken werden genoemd. Oude handelaren hebben in de vroegste tijden, lang voor de komst der eerste Hollanders in Indië vazen en borden uit China aangebracht, ruilmiddelen voor den handel in inlandsche producten. De artistieke ruilmiddelen kwamen dan natuurlijk terecht bij de hoofden, die bij het handeldrijven hun be middeling verleenden. Langen tijd heeft het bezit van vele voorwerpen van porselein in de inland sche wereld als een teeken van bijzondere gegoed heid gegolden, schrijft de „Java Bode". „Door het verval van den inlandschen adel en de vermindering van de macht en den luister der inlandsche hoofden zijn successievelijk die mooie stukken in andere handen overgegaan. Onder het aan Europeesche verzamelaars in Indië verkochte porselein moeten zich tal van namaak-antieke voorwerpen bevinden, en dit laat zich verklaren door de waarschijnlijkheid, dat China voor het reeds onderschreven doel een vrij belangrijken export van luxe porselein naar Indië had. Het zou dus niet zoo heel verwon derlijk zijn, dat de Chineesche handelaren reeds toentertijd herhaaldelijk de Inlandsche hoofden voor hun commerciëele bemoeienissen met de minder kostbare imitatie beloonden, en vooral zal dit zoo geweest zijn, toen het echte, oude porse lein wat zeldzaam ging worden. In de laatste tien jaren zijn de Indische vind plaatsen van Chineesch porselein nagenoeg uit geput. Er komen op de groote plaatsen van Java nu en dan nog wel Palembangsche handelaren porseleinen voorwerpen rondventen, er zal hier en daar ook nog een echt exemplaar te vinden zijn, maar de grootste voorraden zijn reeds uit Indië verdwenen. Wij kennen iémand, die, door in het binnen land juist in een nog weinig afgezocht centrum ijverig oud Chineesch porselein te verzamelen, hiervan binnen een jaar tijd een collectie bij elkaar kreeg, welke hem ongeveer f 1000 had gekost en bij verkoop in Indië f 11,000 op bracht. Een administrateur van een particuliere onder neming was zoo gelukkig om, betrekkelijk kort voor zijn verlof naar Europa, een kleine verza meling Chineesch porselein uit de dessa's te kunnen koopen, welke verzameling in Europa f 6000 waard bleek te zijn. Onlangs plaatsten wij in de „Java-Bode" een artikel over den toenemenden handel in Chi neesche antiquiteiten in Europa en Amerika; één dag daarna vernamen wij van een verzamelaar, dat eenige Chineezen van Indië, wetend, welke prijzen voor oud (en namaak oud) Chineesch porselein besteed worden, naar China gegaan zijn, om vazen en borden op te sporen, ten einde die in Indië vbordeelig van de hand te kunnen doen. Kortelings geleden werd in Londen voor een paar oud-Chineesche porseleinen Familie- rose bekers, elk 19 inches hoog en van de Kien Nung-periode, een som van 2000 guineas of ruim f 25,000 betaald. Voor degenen, die zich misschien hierdoor zouden laten verlokken, om hun geld ook eens in porcelein te steken, kunnen wij nog als een soort van waarschuwing meedeelen, dat er onder de Indische verlofgangers-porseleinspeculanten ook eenige bekenden zijn, die eerst door de echte antiquaren in Europa tot de ontnuchterende ontdekking werden gebracht, dat zij in Indië eigenlijk niet dan waardelooze imitatie hadden gekocht, waarvoor zij veel meer geld hadden besteed, dan noodig was. Nu de hernieuwde, rechtstreeksche invoer van Chineesch porselein naar Indië geconstateerd is, kunnen verzame laars en liefhebbers van antiquiteiten op hun hoede wezen, om niet op een dergelijke manier beetgenomen te worden." EUROPA ALS TOEKOMSTIG EILAND. In een boeiend overzicht van de geologische geschiedenis der aarde, dat Wilhelm Bölsche in de laatste aflevering van het maandschrift „Des Greif" publiceert, behandelt hij ten slot te ook de vraag van den vorm van Europa in een verre toekomst, die ons vasteland we der tot een eiland zou kunnen maken. Een blik op onze tegenwoordige wereldkaart toont ons, dat wij ons geologisch in een tijdperk van de vorming van afscheidingen bevinden, die de geweldige massa land van vroeger reeds verbrokkeld heeft en nog verder zou kunnen verbrokkelen. Zulk een scheuring heeft Scandinavië en Schotland van IJsland en Groenland gescheidenze vormt daar thans het noordelijk deel van den Atlantischen Oce aan tot aan de Pool toe; een andere scheuring heeft Groenland van Noord-Amerika „afge! kloofd"; een kleinere Engeland van Europa en ook zijn door een scheuring in de Oostzee en de Botnische en Finsche golf Scandinavië en Finland, bijna van het Europeesch-Aziati sche vasteland losgemaakt. Op de meeste de zer plaatsen in het Noorden is nog voor be trekkelijk korten tijd geologisch gespro ken vaste grond geweest; zoo was er bijvoorbeeld nog aan het einde van het ter tiaire tijdperk, toen zeker reeds menschen- stammen heen en weer zwierven, tusschen Europa en Groenland een „landbrug" over den Atlantischen Oceaan; de vorming van afscheidingen is dus nog tot onzen tijd voort gezet. Aan de Zuidzijde echter scheidt een groote scheuring heden Zuid-Amerika van West-Afrika en een andere zeer breede, in den vorm van den Indischen Oceaan, Oost- Afrika van Indië en Australië. Ook gaat nog een heel belangwekkende, echter slechts in sporen aangeduide splitsing langs de geheele lengte door Afrika zelf van het Niassameer tot aan de diepe Roode Zee, welke scheu ring (gedeeltelijk ook eerst van voor korten tijd) hier op een poging wijst, zelfs deze oeroude landmassa van Afrika in de lengte-as be „breken" overigens zou er. als deze splitsing was doorgezet, een kanaal van groo te beteekenis voor onze cultuurontwikkeling gevormd zijn. Onder deze omstandigheden be staan er voor de toekomst twee mogelijk heden; er zou een tijdperk van aaneensluiting van vaste landen kunnen komen en aan den anderen kant zouden er zich nieuwe scheu ringen kunnen voordoen. Volgens sommige aanwijzingen gaan we weer een meer droge periode tegemoet in tegenstelling met den voornamelijk natten diluviaaltijd. Bij de vor ming van nieuwe scheuringen is één mogelijk heid het waarschijnlijkste maar deze zou voor ons Europa de bedenkelijkste zijn. Het zou namelijk het ontstaan zijn van een split sing, die, ongeveer in de richting van het Uralgebergte, van het Aralmeer tot aan de monding van de Ob, Azië weder van Euro pa zou scheiden. Hier is, naar wordt be weerd, vóór langen tijd een zee geweest. Deze „Obsche zee" vereenigde zich met de oude Middellandsche Zee, die tot voorbij het Aralmeer en nog verder reikte en sneed zoo Europa geheel van Azië af. Ons vasteland was toen een Oostelijk schiereiland van Ame rika. Het zou nu geen wonder zijn, als deze „Obsche zee", die eerst kort voor onze pe riode zou zijn verdwenen, zich later herstelde, nu er geen bijzonder groote gebergten als hindernissen in den weg staan. Wel zou een dergelijke verandering, die Europa tot een eiland zou maken, groote, voor ons mensc-hen- geslacht kolossale tijdsruimten in beslag ne men. O. LI- DE ZEEHOND BESCHERMD. De Britten hebben pas vrij laat de bescher ming der natuurmonumenten in het eilan denrijk ingevoerd. Thans is men echter des te ijveriger aan het besehermen van wat maar even voor besehen ding in te termen valt. De zoöloog Sir Ray Lancester bericht, dat Lyell waarschijnlijk een neef van den grooten geoloog Sir öharles Lyell in het Lager huis een wet ingediend heeft her bescherming van den grijzen zeehond. Deze wet is in het Lagerhuis reeds aangenomen en wordt op het oogenblik bij de Lords behandeld, waar hij waarschijnlijk ook wel zal worden aangeno men. Het dier, waar het om gaat, is niet de gewone zeehond, maar de groote grijze zee hond, halnchoeris grypus, die tweemaal zoo groot is ais de gewone zeehond. Hij "behoort tot de dieren, die thans zelden meer gezien worden aan de kusten van Groot-Brittannië. Aan de kusten van Ierland en Schotland en op de noordelijke eilanden is het dier waar genomen, en vroeger kwam liet ook meer zuidelijk, aan de kust van Norfolk, Coruwal- lis en Wales, zelfs lui Lancester voor. Daar is in de tachtiger jaren een levende, jonge zeehond gevangen, dlie daarop naar de „Zoo" in Londen is vervoerd. Overigens beperkt het gebied van den grijzen zeehond zich tot do kusten van den Atlantischen Oceaan en de Oostzee. EEN REUSACHTIGE MOSSEL. De Indische archipel is een gedeelte der aar de, waar zoowel de fauna als de flora onder bijzonder gunstige levensvoorwaarden ware reuzenvormen vertoonen. Dat geldt niet alleen voor boomen en bloemen en de boogere dieren, maar ook voor de insecten en de lagere zee lie ren. Zoo is dan ook de reuzen mossel (Tridaena ^igae) die, merkwaardig genoeg, zelden in vol wassen exemplaren naar Europa komt. een bewoner van de zeeën om onzen archipel. De driehoekige schelp wordt 1,5 a "2 M. lang en weegt soms wel 200 K.G. De bewoner zelf. die zich met voorliefde bij koraalriffen ophoudt, in een vormlooze, geelwitte, zwart- of g rij -ge aderde massa. Als men liet dier slechts even met een riem aanraakt sluiten zich do beide schelpen met zooveel gewold, dat liet water wel een M. hoog opspat en de riem als ceu rijsje doormidden wordt gebroken. IN GOUD GEBONDEN BOEKEN. Een prachtig staaltje van Engelsehe boek- bindkunst eeu boek, dat ongeveer 1400 pond waard is. zal dezer' dagen naar Amerika ver huizen. Het is een geïllustreerd manuscript van enkele gedichten van Keats, dat thans na twee jaren gereed is. De gedichten zijn ge schreven en verlucht op velijn en geïllustreerd met. waterverf, terwijl de marokkijnseho band met goud is ingelegd en mot meer dan 1000 edelst-eenen is bedekt. Het praal,i-e\ein;duur werd gebonden door George Sutcliffe, een be roemdheid op dit gebied. Het is bei duurste boek, flat hij gebonden heeft sedert eeu Omar Khavam, eveneens met juweeleu versierd, die

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 8