Smakelijk Brood Electr. Luxe-Broodfabriek Nederiaodsclie K. I. Volksbond voor Haarlet) en buiteniemeeaten. HET MEDAILLON. EEN VERGISSING. Mengelwerk. Bezorging op ieder gewenscht tijdstip in alle omliggende dorpen. HENK! J. CARELS, Namens het bestuur, A. L. VOLLAERTS Seer. 9 gez. H. Mis; half 7 Lof ter eere van liet B. Hart met Litanie en akte van toewijding. De Kcrkbcricliten die te laat inkwamen voor dit nu mm Cr, zijn opgenomen in de Nieuwe Ilaarleinsche Courant van heden. ROOSTER DER RETRAITEN van het St. CJenienshuis te Noord wükerhont- 23—26 Juni. Kantoor- en Winkeljuffrouwen. Vergoeding 6.—. 29 Juni—2 Juli. Jonge dames. Verg. 10. 4—7 Juli. Jongenspatronaat. Vergoeding 4. 9—12 Juli. Meisjes. Vergoeding 4.—. 14—17 juii. Jongedames uit den Middenstand. Vergoeding 6.— 19—22 Juli. H.H. Handels-, Kantoor- en Win kelbedienden. Vergoeding 4.—. 25—28 Juli. Mannen en Jongelingen. Verg. ƒ4. Van het Retraitenliuis „De Thabor" te Rotterdam. 15—18 Juni. Huismoeders. Vergoeding 4.—. Door een pater Dominicaan. 23—26 Juni. Meisjes uit dorpen. Vergoeding 4.—. Door een pater Capucijn. 29 Juni—2 Juli. Leden der Eeuwigd. Aan bidding. Door een pater Jesuiet (voltallig). 69 Juli. Meisjes uit dorpen. Vergoeding ƒ6 Door een pater Augustijn. 20—23 Juli. Meisjes uit stedem Vergoeding 4. Door een Pater Redemptorist. 27—30 Juli. Gehuwde dames Middenstand. Verg. 6. Door een Pater Dominicaan. Afdeeling HAARLEM. Bondsgebouw Smedestraat 23. Maandag 15 Juni. Ondersteuningsfonds. Vergadering Schoenmakers. Dinsdag 16 Juni. Vergadering Metselaars. Donderdag 18 Juni. Rechtskundig advies. Rederijkers. Vrijdag 19 Juni. Propagandaclub. Zaterdag 20 Juni. Hulpspaarbank Schoter kwartier. Half negen Spaarbank. Steunco mité. Inschrijving Bakkerij. Spaarkas Sint vricolaas. Afdeeling BEVERWIJK en Omstreken. Bondsgebouw Peperstraat 15. Zaterdag 13 Juni 's avonds van 8—9 uur zit ting Spaarkas St. Nicolaas en Retraitefonds. Zondag 14 Juni. Viering van het tienjarig bestaan der onderafdeeling Spaarkas, 's Mor gens 6 uur H. Mis voor de leden. De leden worden verzocht tot de H. Tafel te naderen en het insigne zichtbaar te dragen. Namens het bestuur, J. DE GOEDE, Secr. Afdeeling KROMMENIE en Omstreken. Secretariaat Van Hoogendorpstraat 30. Zaterdagavond van 7—8 uur Spaarkas- Niet 21 Juni, doch 28 Juni Encycliekfecst. Men waehte nadere bekendmaking af. Namens het bestuur, S. VROUWE, Secr. Afdeeling' OVERVEEN en Omstreken. Zaterdag 13 Juni des avonds Van half 8 tot half 9 zitting Spaarbank en Spaarkas in het gewone lokaal; tevens gelegenheid zich als lid op te geven. Namens het bestuur, W, VAN DEN AARDWEG, Secr. Afdeeling LISSE. Zaterdag va n89 uur Spaarkas. Dinsdag 16 Juni om 8 uur vergadert het steuncomité in de Kleine Vereeniging. Mededeeling. Zondag 14 Juni zal de H. Mis om 7 uur worden opgedragen voor de leden van Sint Isidorus. Alle leden worden verzocht getooid met het Bondsinsigne tot de H. Tafel te na deren. Bloemistarbeiders, weest voor uwe geeste lijke belangen ook als een man op uw post. Namens het bestuur, H. J. VAN TONGEREN, Secr. Afdeeling SASSEN HEIM en Omstreken. Woensdag 17 Juni, des avonds ten 8 uur, verplichte vergadering. Voor den verkoop van het Tuberculose-bloempje op 19 Juli zal een dames-comité worden gevormd. Zoo er leden zijn, die dames voor dat liefdewerk weten, dat zij zich dan bü bet bestuur ver- Voegen. De propagandisten worden verzocht om op de verplichte vergadering tegenwoor- ïig te zijn, om dan de premies in ontvangst te nemen voor de aangeworven leden. Namens het bestuur, J. PREENEN, Seer. Afdeeling NOORüWIJK. Jaarvergadering op Maandag 15 Jm a- s,> 1b avonds half negen, in 't St. Jeroensgebouw aan de Voorstraat. Agenda: Verslag secreta ris. Rekening en verantwoording van den penningmeester. Vaststelling van het regle ment. Verkiezing van drie bestuursleden, we gens periodieke aftreding van voorzitter, pen ningmeester en 1ste commissaris. Rondvraag. Op Aondag 2l Juni zal er een H. Mis wor den opgedragen voor de zielerust van ons overleden lid den heer J. Vinck. De leden worden verzoo t dien dag te commnniceeren te zijner intentie. Alpiens het bestuur, J- - BUNDERS. Secr. Afdeeling VOORHOUT. Zondag 14 Juni na de Hoogmis tot half één zitting Spaarkas in de Zusterschool. Namens het bestuur, A. HEERINGS, Secr. Blauw welfde de hemel over den eindeloozen aterspiegel van den Oceaan. Een zacht bries je blies over de golven, die schitterend in den zonneglans, hun eentonig lied murmelden. Ver weg in het Oosten, bewoog zich een zwarte stip die langzaam naderde en zich steeds duidelij ker afteekende tegen den azuren hemel. Al lengs werd de romp van een groot schip zicht baar, dat majestueus, met zijn boeg diepe vo ren door het water snijdend, rustig en kalm de oceaan doorkliefde. Op het dek stonden de passagiers, en bewon derden het schouwspel der opgaande zon. Groepsgewijze hadden de reizigers zich bij el kaar gevoegd, en aan de verschillende talen, die over bet dek weerklonken, was op te mer ken, dat het gezelschap tot verscheidene natiën behoorde. Aan de verschansing leunde in gepeins ver zonken een man van middelbaren leeftijd, en staarde onbeweeglijk op het golvend watervlak. Naast hem speelde een allerliefst knaapje van zeven a acht jaar. Een jonge matroos slenterde lustig- fluitend, de beide passagiers voorbij en begaf zich naar het achterdek. De man aan de verschansing keerde zich om en toonde een edel gevormd gelaat, waaruit duidelijk het type van den Germaan sprak. Hij zag den matroos voor bijgaan, en eene plotselinge ontroering werd op zijn gezicht merkbaar. Ook de matroos, die den reiziger slechts vluchtig had opgenomen,, ont stelde; hij ging ijlings verder, zoodat de reizi ger, die hem wilde volgen, hem eensklaps in het gedrang kwijt raakte. De Duitseher keerde daarop naar de verschansing terug en men kon bemerken, hoe eene smartelijke herinnering in hem was opgewekt. Achter een geweldigen schoorsteen stond de jeugdige matroos, en zijn donkere oogen rust ten met onverzoenlijken haat op den Duitschen reiziger. „Ja," sprak hij ijl zich zei ven, er is geen twij fel meer, hij is het, de verwoester van mijn levensgeluk, hij, die mij heeft gebracht tot het harde zeemansleven; weggejaagd uit een wereld van geluk en zonneschijn, weg uit mijn vaderland." Toen hij bij dezen man als boekhouder op zijn kantoor werkzaam was, en zijn plicht getrouw vervulde, toen, ja toen was hij gelukkig. Hoe oprecht en teeder had hij haar bemind, de doch ter van den trotschen koopman, niet om haar rijkdom, neen, enkel en alleen om haren een voud, hare lieftalligheid en haar edel hart. Welke grootsche plannen had hij niet gebouwd voor de toekomst, tot opeens, op dien treurigen morgen, al zijn verwachtingen de bodem werd ingeslagen, en hij als dief, als eerlooze bedrie ger gebrandmerkt, moest vluchten. Nog klonken hem de woorden ïn de ooren, die zijn patroon hem toeriep„Ts dat de dank, dat ik voor u heb gezorgd als een vader! Zóó beloont gij mijn onbeperkt vertrouwen in u?" „De nagedachtenis aan uw braven vader houdt mij er van terug u gerechtelijk te laten vervolgen, verlaat echter onmiddellijk mijn liuis, en kom mij niet meer onder de oogen, on dankbare!" En liij was gevlucht, ofschoon hij zich on schuldig wist. Zijn trotsch gemoed was er tegen opgekomen, als dief behandeld te wor den als een waanzinnige had hij rondgezwor ven,' tot hij eindelijk op dit schip als matroos was aangesteld. Welk een ellendig leven had hij tot nu toe niet gehad! Hoeveel ougeloofelijke zielskwellingen had hij, in die twee jaren, dat hij hier was, niet moeten verduren! Als hij in droeve oogenblikken meende, zijn leed niet meer te kunnen dragon, dan viel zijn oog op een klein medaillon, waarin de beeltenis van een blond meisje, en één blik daarop was vol doende hem te troosten, en tot betere gedach ten te brengen. In dat verschrikkelijk uur van zijn heengaan had het dierbaar meisje hem dit aandenken geschonken, als bewijs dat zij niet aan zijn onschuld twijfelde. Al deze herinneringen waren door het weer zien van dén reiziger bij den matroos opge wekt. Schier onbewust had hij het medaillon ter hand genomen; nu bezag hij het met tranen in de oogen; bezag het lang, en weende om zijn verloren geluk. Plotseling hief hij het hoofd weder omhoog, en een trek van bitteren haat ontsierde zijn schoon, mannelijk gelaat, zoodra hij den Duitschen reiziger weer zag, die zorge loos in de verte tuurde. Machtig bruiste het op in zijn ziel, nu hij daar zoo plotseling den ver stoorder van zijn levensgeluk voor zich zag. Hij verkeerde reeds lang in den vasten waan, dat die WTcede man daar, enkel en alleen den diefstal had voorgewend, om van den lastigen, armen jongeling bevrijd te worden, die het ge waagd had, een blik op zijn dochter te werpen. Nu zou hem misschien de gelegenheid wor den geboden, zich op zijn voormaligen patroon te wreken enhij zóu zich wreken, dat be wees de blik van onverzoenlijken haat, waar mede zijn oogen op den Duitseher rustten. Ook in het gemoed van dezen, waren, bij het zien van den matroos, herinneringen opgewekt. Onwillekeurig moest hij aan zijn vorigen boek houder denken, die hij wegens diefstal had ont slagen, wiens onschuld echter later was geble ken. Zijn eigen zoon had de gelden zijns vaders ontvreemd en de boeken vervalscht. Terstond had hij in alle couranten oproepingen laten plaatsen, om den onschuldige terug te vinden, doch tevergeefs; tot nu toe had hij niets van zich laten hooren en geen spoor was van hem gevonden. Lena, de eenige dochter van den handelsman, was van dien tijd af stil en ernstig geworden, en in stilte treurde zij steeds over den gelief de. Hoe vurig had hij, August Kramer, steeds verlangd, zijn onschuldigeu boekhouder terug te vinden, en nu opeens meende hij hém gezien te hebben. <Ta, hij was het, die jonge matroos, die zooeven hem voorbijging. O, thans zou hij hem opzoeken, hem alles vertellen, hem verge ving vragen voor het groote onrecht, hem aan gedaan, hem meenemen naar het vaderland, hem terugvoeren in de armen zijner dochter. Een ontzettend angstgeschrei schrikte hem plotseling uit zijn gedachten op, en zich haastig omkeerend, bemerkte hij, dat zijn zoontje niet meer hij hem was. Het knaapje was op de ver schansing geklommen en in zee gevallen. Angst, vertwijfeling spiegelt zich af op het ge laat van den vader; hij wil het kind nasprin- gen, doch vele armen houden hem tegen. „Duizend Mark voor hem, die mijn kind redt!" De gansche doodsangst van een vertwijfeld vaderhart ligt in deze woorden opgesloten. Eene groote opschudding heerscht op het dek, niemand heeft den moed, zich aan het reddings werk te wagen.Ook de jonge matroos heeft het ongeluk gezien en eene afschuwelijke ge dachte maakt zich. van hem meester. Geen der andere matrozen is op dit moment ter plaatse. Als hij zich nu, op dit oogenblik, eens aan den vader bekend maakte? Wanneer hij thans zeide, zie, mijnheer Kramer, ik zou uw kind kunnen redden indien ik wilde, maar ik weiger; dit zal de vergelding zijn van alles, wat gij, de ver woester van mijn levensgeluk, mij hebt aange daan. In één oogenblik flitste deze gedachte door zijn brein, en een paar seconden had er eene vreeselijke strijd plaats in de ziel van den matroos; dan viel zijn blik op het medaillon in zijn hand en, zijn goed gesternte zegevierde! Met bijna bovenmensclielijke kracht wierp hij die wraakgedachten van zich af, en op 't zelfde oogenblik was hij met een koenen sprong in 't water. In groote opwinding hield de vader zijn blik op de plaats gevestigd, waar zijn kind en nu ook de matroos zich bevonden. De kapitein en eenige matrozen kwamen thans haastig toege sneld, terwijl de machines stop gezet werden. Oogenblikken van onuitsprekelijken angst volg den; oogenblikken, welke den vader eene eeuwigheid toeschenen. Eindelijk werd de ma troos zichtbaar, in de eene hand hield hij het bewustelooze knaapje, terwijl hij met de andere zich poogde voort te bewegen. Nog scheidde hem een betrekkelijk groote afstand van het schip en men kon zien, dat hij zich met de uiterste krachtsinspanning nog boven water hield. Haastiger werden zijne bewegingen en plotseling zonk de arm, waarmede hij kramp achtig het kind omklemde, krachteloos neder, en redder en drenkeling verdwenen weer in de diepte. Opnieuw klonken angstkreten, van het schip; twee, drie matrozen sprongen tegelijker tijd overboord en zwommen naar de plaats des onheils. Nogmaals gingen oogenblikken van angstige spanning voorbij. Daar doken zij weer op; een matroos hield het kind, een andere het slappe lichaam van hun braven makker omkneld. Van uit het schip werden den wakkeren man nen reddingskoorden toegeworpen, en nu trok men hen snel op liet dek. De beide bewusteloo- zen werden behoedzaam op een zeil gelegd en alle pogingen in het werk gesteld, om de le- vensgeesten weer op te wekken. Na eenigen tijd sloeg het knaapje de oogen op en hartstoch telijk drukte de vader het aan zijn van vreugde kloppend hart. De matroos echter was nog steeds in een zware bewusteloosheid verzonken bleek, met gesloten oogen, lag hij daar als een doode. Ernstig en bezorgd luisterde de scheeps dokter naar het kloppen van zijn hart, dat nog slechts zeer zwak en onregelmatig sloeg. „Wij moeten hem onmiddellijk te bed brengen, de arme jongen zal een hevige koorts te doorstaan krijgen," zeide hij tot den kapitein. „Ik hoop van harte, dat hij die zal doorstaan," antwoord de deze, „geloof mij, dokter, die jongen is mij lief geworden in de twee jaar, dat hij met ons vaart." Eenige matrozen hadden nu eene hraancard gehaald en brachten hem voorzichtig in het scheeps-hospitaal. Hier werd hij van droge klee- dingstukken voorziende dokter gaf hem eeni ge opwekkende druppels in en allengs werd zijn adem rustiger en scheen hij in eene zachte slui mering te geraken; de arts schreef de uiterste rust voor en verwijderde zich toen. Niemand was er meer aan het ziekbed dan een matroos en de Duitsche koopman. Met bezorgden blik waarin de liefde van een vader zich weerspie gelde, beschouwde August Kramer het bleeke gelaat van zijn voormaligen boekhouder Her man. Schaamte en berouw voelde hij hij de ge dachte dat hij aan de trouw van dezen edelen jongeling had getwijfeld. Terwijl hij daar zoo stond, viel zijn oog op ae gesloten hand van den zieke, waartusschen door de vingers iets als goud hem tegenblonk. Niet zonder moeite opende hij die halid. Een klein medaillon was het. dat zoo krampa^'K tusschen de vingeren gekneld was; hij bezag het en zie. het was de beeltenis van het hem zoo bekende gezichtje, van ziin eenige dichter. Tranen 3prongen hem in de oogen en gehoor gevend aan een plotselin- gen drang van zijn hart. kuste hij met innig heid het portretje i'1 medaillon en daarna eveneens met eerbied en liefde den hem nu zoo dierbaar geworden matroos. En in zijn bi'inentste kwam de ge dachte op, dat hij destijds tw ee hartdh van elkander had gescheiden, die door God voor el kaar schenen bestemd- Een innig gebed steeg uit zijn overvol gemoed tot God omhoog, een gebed om genezing voor den redder van zijn kind. Twee dagen lflg Herman bewusteloos; maar zijn sterk gestel zegevierde en toen hij de oogen opsloeg, trof zijn eerste blik hem, in wien hij meende zijn vijand te zien, den man, die hem zoo wreed en onbarmhartig van zich had ge- st.ooten. Deze echter greep heide handen van den zieke en sprak met ontroerde stem: „Herman, kunt ge mij vergeven? Kunt ge het onrecht vergeten, dat ik u heb aangedaan?" Herman streek met. do hand over 't voor hoofd, als om zich te bezinnen, waar hij was en wat er was gebeurd. Langzaam kwam al het voorgevallene hem weer voor den geest en zijn eerste vraag was: „Is u kind gered?" „'Ja, het is gered, en aan u dank ik het, mijn dierbare zoon." Hoe weldoend waren deze woorden voor den armen jongeman; maar neen, 't is slechts een woord van dank, zonder eenige andere betee- keniseen woord van dank van een vader, tegen den redder van zijn kind; immers, hij moest hem toch verachten, den bedrieger. „U moet mij niet bedanken, mijnheer Kra mer, wat ik deed was mijn plicht," sprak hij op bitteren toon. „O, spreek toch zoo niet, Herman. Ik zie wel, dat gij mij nog haat, voor het verdriet dat ik u voor twee jaar heb aangedaan. Maar nogmaals, ik smeek het u, vergeef mij, ik zal trachten, zooveel ik kan alles goed te maken." „Welnu dan, ik vergeef u," sprak Herman, terwijl hij den koopman de hand reikte; maar nog eens zweer ik n, dat ik onschuldig was!" „Ik weet het, Herman, een ander, wiens naam ik liever niet noemen wil, had opzettelijk alle schuld op u doen vallen 1" „Dus, u houdt mü niet meer voor een dief?" Als een jubelkreet klonken deze woorden van den matroos. „Neen, dierbare zoon, te laat heb ik mijn on recht ingezien. Hoe heb ik u gezocht, overal en altijd die lange jaren, en eindelijk, twee dagen geleden, heb ik u gezien en herkend; ik wilde u direct naijlen, doch was u in het gedrang verloren." „En ïk ellendige, zon slechts op wraak; ik had uw kind willen laten verdrinken, indien niet iets mij daarvan had teruggehouden," zei hij bewogen. Niet lang duurde het, of de jonge matroos was weer geheel hersteld; in gezelschap van den handelsman keerde hij terug naar zijn va derstad, waar een geliefd meisje hem gelukkig en blij verwachtte En toen zij hem vroeg, wat hem den moed had gegeven, zijn hard lot te dragen het kind van zijn vermeenden vijand te redden, haalde hij een klein medaillon te voorschijn, wees er op en sprak: „mijn goed gesternte"! Ctr. „Een brunette, tamelijk lang, met prachtig donker bruine oogen en haar. Je zult ze herken nen van het portret dat je op mijn schrijftafel hebt gezien. Vergeet niet haar te zeggen, dat ik een verschrikkelijke kou heb gevat, en dat mama niet wilde dat ik haar ging afhalen en dat jij George, mijn broer zijt." Onder zulke aanbevelingen van zijn zuster, snelde George Stevens de stoep af en begaf zich naar het station, om de schoolvriendin van zijn zuster, juffrouw Jansen af te halen. „Een brunette tamelijk lang bruine oogen en haar lief" herhaalde George werk tuigelijk in zichzelven en telde die hoedanig heden na op zijn vingers. „Ik weet niet, maar deze beschrijving zou minstens op een derde van de meisjes passen, die ik ken. 't Is erg las tig, als men uitgezonden is om een persoon te ontmoeten, die men nooit gezien heeft." Het was een sombere dag geweest, zoodat de schemering reeds was ingevallen, toen hij het station bereikte. De trein stoomde juist het sta tion binnen. Ha, daar kwam een jonge dame, onopge merkt met een taschje in de hand. Zij was ta melijk lang en net gekleed. George beschouwde haar. Voorzoover zij haar gelaatstrekken kon onderscheiden, gedeeltelijk beschaduwd door den rand van haar hoed, was zij een brunette. Hij wachtte. Zij bleef staan op 't perron be sluiteloos naar rechts en links uitziende. „Ze is het," meende George en vlug vooruit stappend vroeg hij: „Is u juffrouw Jansen?" „Ja," stamelde zij langzaam, als in twijfel wat zij zeggen moest. „En is u u is Mark, niet waar?" „O neen, ik ben George," antwoordde hij lachend. „Mijn zus is verkouden, en ik ben hier om u af te halen." Het meisje lachte insgelijks, en riep toen op een toon van gToote blijdschap uit: „Wat ben ik blij, dat gij kwaamt. Ik was zoo in verlegenheid. Ik heb het adres verloren, en ik was bang, dat, bij het stormige weer, nie mand aan het station zou zijn, om mij af te halen, en ik weet zelf niet, wat ter wereld ik zou aanvangen." „Om u de waarheid te zeggen, u liep de kans van niet te zijn afgehaald," merkte George op. Mijn zus was van plan te gaan maar op het laatste oogenblik nam haar verhoudheid zóó toe, dat zij niet kon uitgaan, en als ik bij geluk niet vroeger dan gewoonlijk was thuis geko men, dan had u hier een poosje te wachten ge had. Intussclien ik was er, en ik ben er zeer blij om" voegedè hij er galant bij. „Ik ook," antwoordde het meisje, in vroo- lijke stemming. „Hoe kluchtig, dat ik u „Mark" kon noemen. „Maar toch is het van den ande ren kant weer niet dwaas, in aanmerking ne mende dat ik u of hem nooit heb gezien." George lette scherper op haar. Ze moest zeker schertsen, want, Mark dat was de kat. „En hoe maakt het Mark?" ging ze voort. „Naar ik gehoord heb was hi; in den laatsten tijd niet wel." ,.Hü is nu heel goed." verzekerde George om zichtig, en haar niet verder inlichtend, uit vrees, haar soms veGegeu te maken. „En kan tante zich nog al gemakkelijk be wegen?" vroeg zijn gezellin. „Tk hoop dat haar reumathiek haar niet dikwijls plaagt." „Tante", dat. moest zeker zijn moeder zijn. Hij overwoog, dat zijn zuster misschien had be weerd. dat juffrouw Jansen en zij nog verre verwanten waven en zoo, waarschijnlijk hadden zij zich gewoon gemaakt om eikaars moeder als „tante" aan te duiden. Ja zeker." antwoordde hij. ,,Ze jnaakt het zeer goed. Maar wacht eens, hernam George, plotseling. ..ik vroeg u niet naar uw bagage, omdat, wij die van avond niet meer konden laten bezorgen; maar in den morgen zal ik er om zenden." „Lieve hemel, mijn bagage is direct doorge gaan," verklaarde de jonge dame. „Ik kan juist een dag en een nacht blijven, en deze tascli houdt alles iu, wat ik noodig heb." „Hoe en wij verwachten, dat uw bezoek van eenigszins langen Auur zou zijn," riep George teleurgesteld uit. „Maar ik vertelde la mijn brief".... „Daar is onze tram", onderbrak George. De tram was vol mensehen die'van hun zaken naar huis gingen. Een man bood hoffelijk zijn zitplaats aan het meisje aan, maar George had slechts een staanplaats, en het gesprek over hangende kwestie was voor het oogenblik on derbroken. Terwijl bij daar stond, zich vasthoudend aan de riem boven zijn hoofd, kwamen enkele pun ten van het gesprek, dat hij met zijn gezellin had gehad, hem met verontrustende hardnek kigheid bestormen. Wat, als zij eens de verkeer de persoon was. De mogelijkheid maakte hem angstig. Hij gluurde uaar haar tusschen de andere menschen door. Vrij slank ja. Brunete haar en oogen ja. Aantrekkelijk, ja, dat vooral; en zij had gezegd, dat. zij juffr. Jansen was. „Slechts twee straten, en we zijn er," kon digde hij aan, toen zij de tram verlieten. „Twee," herhaalde zij. „Ik was van meening dat het er zes of zeveu waren. Het komt mij voor, dat tante mij dit gezegd heeft." „Tante heeft haar dat gezegd. Lieve hemel, dat was een nieuw onrustbarend woord George voelde zijn vertrouwen wegzinkeD, en een angstige twijfel maakt zich van hem mees ter. Zijn zuster hoorde hem de stoep opkomen er als George de belknop aanraakte, trok zij de deur open. Zij voerde haar gast in triumf de spreekka mer binnen, maar George hield zich op den achtergrond in de gang. Hij begreep dat thanr de crisis kwam en hij voelde groote neiging om naar boven te vluchten. Intussclien behield zijn nieuwsgierigheid de overhand. Hij luisterde en hoorde 'n kreet van ontstel tenis, daarop een geproest van zenuwachtig lachen, en zijn eigen naam weerklinkend te midden van de uitgeschaterde vroolïjkheid. „O George, George," riep zijn zuster uit. „Hoe kom je daar toe. Dat is mijn vriendin in 't geheel niet; en je hebt haar gebracht var het station „Maar ze zei, dat ze juffrouw Jansen was," verklaarde George. „Ik ben juffrouw Fransen. Ik dacht dat hij vroeg of ik juffr. Fransen was," antwoordde de jonge dame rood, van ergernis en verlegen heid. „Zij verstond u verkeerd de machines ma ken zoo'n leven" verklaarde mevrouw Stevens vriendelijk. „Maar hij beantwoordde mijn vragen omtrent Mark en tante," hernam de vreemdelinge met verontwaardiging. „Mark is onze kat, en met tante dacht ik, dat u mijn moeder meende," antwoordde George. „U zult u herinneren, dat ik zei dat ik George was." Het meisje begon te lachen met de overigen. „Welnu," hernam zij, „u ziet, dat ik hiei kwam, om mijn tante te bezoeken, mevrouw Keijstra; zij woont ergens op een plein op de zelfde verdieping met een gezin, waarin ver scheidene jongens zijn en een meisje, en de naam i an een dier kinderen is Mark, de namen var de anderen ben ik vergeten. Zij had gezegd, dat, mocht ze soms zelf niet naar den trein kun nen gaan, dan óf de jongens, óf het meisje ir haar plaats zouden komen om mij af te halen; en nu veronderstelde ik natuurlijk, dat mijn heer George Mark's broer was. En nu ben ik hier, en in ernst, wat zult ge met mij aanvari"- gen? Tante zal doodelijk ongerust zijn." „Herinnert ge u het adres uwer tante niet?" vroeg mevrouw Stevens. „Neen, ik vrees van niet," antwoordde het meisje. „Maar ik geloof, dat het ergens aan de zuid-zijde is." „Zou u het weten, als u het hoorde?" vroeg George. „O, ja; ik ben zeker, dat ik 't herkennen zou. Tante's naam is mevrouw Marie K. Keijstra, eD zij woont hier al meer dan een jaar." „Ik zal in het adresboek kijken," bood George aan; en hetzelfde oogenblik was hij weg. Na eenigen tijd kwam hij terng. „Jan van der Heijdenstraat, is dat het?" vroeg hij. „Ja, inderdaad, nu herinner ik mij. Dank n duizendmaal", sprak zij verheugd. „Maar laat ons nu gaan, als 't u belieft." „In elk geval," hield George stoutmoedig staande, „mijn zus stuurt mij met aanwijzin gen om een meisje af te halen, tamelijk lang met bruin haar en oogen, en en welnu ik handelde zoo goed als ik kon, niet waar?" „Wij hebben u niets te verwijten, George,' antwoordde zijn moeder. Het spreekt van zelf, dat juffrouw Fransen en George een half jaar later een paar waren (Hsg.) HORIZONTAAL EN VLAK. Horizontaal en vlak is niet- hetzelfde. Ho rizontaal is de oppervlakte van stilstaand wa ter, en met het waterpas wordt dan ook gemeten, of iets horizontaal ligt. Vlak ie daarentegen een geometrische uitdrukking; vlak is de lijn, die tot de oneindigheid recht hoekig staat op de loodlijn. Terwijl de hori zontale lijn dus ten slotte gelijk kan staai met een cirkelboog, verwijdert de vlakke lijn zich steeds van het middelpunt der aarde Met 'dit feit houdt de ingenieur zorgvuldig re kening. Hij zal b.v. nooit een tunnel bouwen., welks ondergrond absoluut vlak is. Daar zou het water in blijven staan. Liever projec teert hij twee schuinoploopende vlakke lij nen, 'die elkaar in het midden met een stompen hoek ontmoeten. Aan beide uiteinden begint men te boren. Het water loopt dan onder he! werk van zelf weg. Een tunnel in horizontab lijn is moeilijker te bouwen. Door een hori zontale tunnel van hoogstens 15 K.M. langt* kan men heenzien. Is hij langer, zooals df Simplontunnel van 20 K.M., dan ziet mer er niet meer door heen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 15