der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K, Kerken te Haarlem en Omliggende plaatsen Het Handschrift» Een s»effendacf. Dit nnmmer behoort ba de „Nieuwe HaarL Courant" van Zaterdag 27 Juni 1914. De nadruk van de berichten en mededeelingen in dit blad is verboden. VIERDE ZONDAG NA PINKSTEREN. Les uit den brie! van den H. Apostel Paulus aan de Romeinen; VIÏI, 18—23. Broeders I Ik ben van gevoelen, dat het lij den van dezen tijd van geen waarde is bij de toekomstige heerlijkheid, die in ons zal ge openbaard worden. Want de verwachting van het schepsel verwacht de openhaarwording der kinderen Gods. Het schepsel immers werd Capharaaum. Op die reis werd hij voortdurend begeleid door een leergierige menigte, en daartoe behoorden ook de mannen, die later tot Zijne apostelen zouden worden uitverkoren. Na het einde van Zijn onderricht, dat waarschijnlijk tot den middag geduurd had, zeide Jezus op zekeren dag tot Simon, die zich in de nabijheid zijner woning bevond: „Steek af naar de diepte en werp uwe netten uit ter vangst." Simon, dezelfde die later Petrus genoemd werd, gehoorzaamde, doch maakte tevens de opmerking: „Meester, der ijdelhed onderworpen, niet vrijwillig,den ganschen nacht door hebben wij gearbeid en maar om Hem die het onderwierp, op hoop, niets gevangen, doch op uw woord zal ik het net dat ook het schepsel zelf van cle slavernij des uitwerpen." De klacht wa3 geuit, maar zijn bederfs zal worden vrijgemaakt tot de vrij- Ip7"° Almarht Iheid der heerlijkheid van Gods kinderen. Want wij weten, dat alle schepsel zucht en in barensnood is tot nu toe. En niet alleen dit, maar ook wij zeiven, die de eerstelingen des Geestes bezitten, ook wij zuchten in ons zeiven, verwachtend de aanneming tot kinde ren Gods, de verlossing onzes licbaams, in Christus Jesus onzen Heer. Evang. volgens den H. Lucas; V, 1—11. In dien tijd, toen de scharen op Jesus aan drongen om het woord Gods te hooren, stond Hij hij het meer van Genesareth. Hij zag twee schepen aan het meer liggen; de vïs- schers nu waren er uitgegaan en reinigden de netten. En Hij klom in een der stshepen. dat van Simon was, en verzocht dezen een weinig van land af te steken. Hij zette zich neder en leerde de scharen nit het schip. Als Hij nu ophield met spreken, zeide Hij tot Simon: Vaar naar de diepte, en werpt uwe netten uit ter vangst. En Simon ant woordde en zeide Hem: Meester! den geheelen nacht door hebben wij gearbeid en niets ge vangen; maar op Uw woord zal ik het net uitwerpen. Toen zij dit nu gedaan hadden, vingen zij een groote menigte visschen; en hun net scheurde. En zij wenkten hunne ge zellen, die in het andere schip waren, dat ztl zouden komen en hen helpen. Deze nu kwa men; en zij vulden de heide schepen, zoodat zij bijna zonken. Toen nu Simon Petrus dit zag, viel bij aan Jesus' knieën neder, zeggen de: Heer! ga uit van mij, want ik hen een zondig mensch! Want hij de vischvangst, die zij gedaan hadden, waren hij en allen die met men; en zij vulden- de heide schepen, zoodat evenzoo Jmmbus en Joannes, de zonen van Zebedeus, ale de gezellen van Simon waren. Jesus sprak tot Simon: Vrees niet! van nu af zult gij menschen vangen. En na de sche pen op het land gebracht te liehhen, verlieten zij alles en volgden Hem. FEESTDAG VAN DE HH. PETRUS EN PAULUS. Les u't de Handelingen der Apostelen; XIÏ, l—ll. In die dagen stak koning Herodes de han den uit om sommigen van de Kerk te mis handelen. En Jacobus, den broeder van Joan nes, doodde bij met het zwaard. En ziende dat dit den Joden welgevallig was, ging hij verder en nam ook Petrus gevangen. Het waren nu de dagen der ongedeesemde broo- den. Nadat hij hem gevangen genomen had, zette hij hem in den kerker en gaf hem ter bewaking over aan vier wachten, elk van vier soldaten; want na het Paaschfeest wilde hij hem voor het volk brengen. Petrus werd dan in de gevangenis bewaard; doch door de Kerk werd er zonder ophouden voor hem tot God gebeden. Toen Herodes hem nu zou voorbrengen, sliep Petrus in dien nacht tusschen twee sol daten, geboeid met twee ketenen; en voor de deur bewaakten wachters de gevangenis. En zie, een engel des Heeren stond bij hem, en een licht straalde in den kerker; en Petrus in de zijde aanstootend, deed hü hem ontwa keu, zeggende: Sla spoedig op! En de ketenen vielen van zijne handen af. De engel nu zeide tot hem: Omgord u en bind uwe schoenen aan! En hij deed alzoo. En hij zeide tot hem Doe uwen mantel om en volg mij! En uit gaande volgde hij hem; en hij wist niet dat hetgeen door den engel geschiedde, werkelijk heid was, maar meende dat hij een gezicht zag. Toen zij nu den eersten en den tweeden wachtpost waren voorbijgegaan, kwamen zij aan de ijzeren poort, die naar de stad leidt, en deze opende zich zelve voor hen. En uitgaan de, gingen zij ééne straat ver, en eensklaps scheidde de engel van hem. En Petrus, tot zich zeiven gekomen, sprak: Nu w,eet ik in waarheid, dat de Heer Zijuen engel gezonden en mij verlost heeft uit de hand van Her odes en uit al de verwachting van het volk de* Joden. Evang. van den H. Mattheus; XVI, 13—19. In dien tijd kwam Jesus in de landstreek van Caesarea-Philippi, en Hij vroeg Zijne leerlingen, zeggende: Wie zeggen de men- chen iel Zij nu zeiden: Sommigen: Joannes [e Dooper; anderen: Eliae; weder anderen: Jeremias of een der Profeten. Jesus sprak tot hen: Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben! Simon Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God. En 'Jeeue hernam en sprak tot hem: Zalig zijt gij, Simon, zoon van Jona! want niet vleesch en bloed heeft u dit geopenbaard, maar Mijn Vader, die in den hemel is. En Ik zeg u: gij tójt Petrus, en op deze steenrots zal Ik Mijne •kerk bouwen; en de poorten der hel zullen «aar met overweldigen. En aan u zal Ik de Reutels geven van het Rijk der hemelen. En »1 wat gij zult gebonden hebben op aarde zal ?ebv°vnden z«n; al 'wat Jfl rolt ontbonden hebben op de aarde, zal Ook in aen nemel ontbonden zijn. geloof aan Jezus' Almacht en het vertrouwen op Diens hulp bleken onwankelbaar, Jezus had gesproken en de apostel kende geen grootere zorg dan om al zijn bedrevenheid en ervaring gevangen te geven voor het bevel van den Mees ter. Zijne belooning was groot, en overtrof verre zijne verwachtingen: „een groote menigte vis schen sloten zij in; en zij vulden beide schepen, zoodat deze bijna zonken." Alle schrijvers die de wonderbare vischvangst tot onderwerp kozen van hun beschouwingen, hebben daarin een prophetisch karakter, een allerduidelijkste voorafbeelding gevonden, niet alleen van de moeilijkheden en lasten, die aan het apostolaat in Jezus' Kerk zouden verbonden zijn, maar ook van de vele vruchten, die er van mogen verwacht worden. In de scharen, die Jezus omringden om Zijn woord te hooren, zijn de Joden en heidenen voorgesteld, die het onderricht van den Zoon Gods behoefden om de waarheid, waarnaar zij zochten, te vinden. De zee met hare ontelbare visschen wijst op de wereld met hare bewoners, die door allerlei hartstochten als door golven bewogen worden, en rusteloos naar het einddoel van hun bestaan voortijlen. Gelukkig zij die zich laten vangen door de netten, die een erbarmende Liefde, hetzij zelve, hetzij dor hare vertegen woordigers uitwerpt, die netten, die volgens den H. Ambrosius „de woorden der waarheid zijn, wardoor de zielen uit de diepten der duisternis opgehaald en in het licht van den dag overge bracht naar den Hemel gevoerd worden." Een bekwaam stuurman wordt gevorderd om dat hoogst gewichtig werk met de hoop op een goed gevolg te kunnen aanvatten. Veel beleid en groote moed worden van hem geëischt, moeilijke inspanning kost hem die arbeid. Ook mag hij niet zichzelven opwerpen, maar slechts op hooger bevel aan het werk gaan; zonder op eigen kracht te steunen, moet hij de richting volgen, die door hoogerhand is aangewezen. Aan al die voorwaarden is door Petrus voldaanj die het bevel over zijn schip voerde, maar ge hoorzaamde aan Jezus. De rijke vangst zelve wijst onmiskenbaar op de vele vruchten, die in den loop der tijden van den apostolischen arbeid zullen ingeoogst worden. Tevens zien de schriftverklaarders in het ver haalde wonder een aanmaning voor ieder om zijn arbeid steeds met een goede meening te ^■ngelieverklaring. 4de ZONDAG NA PINKSTEREN. R6 d Leermeester had Zijne indruk- iwekkende Bergrede geëindigd, en zette nu zijn ipostolischen arbeid voort in de omstreken van Nauwelijks had de brievenbesteller zich ver wijderd, of Jules Dupré, die hem van uit zijn raam op de zesde verdieping had zien binnen gaan, stond in de kamer van den concierge. Iets voor mij? De concierge Benoit zette bedaard zijn bril op en keek de brieven eens door, die hem ter hand waren gesteld. Na langdurige beschouwing schudde hij ontkennend het grijze hoofd Langzaam besteeg Jules al de trappen, die hij zoo vroolijk verlangend was afgerend. Nu vroeg hem zijn vriend, toen hij binnen trad. Uit zuinigheid bewoonden ze samen een ver trek, dat slechts de meest noodzakelijke meubelen bevatte; twee lage ijzeren ledikanten, drie stoelen de een al erger defect dan de andere. Op de vierkante tafel, in een hoek van «het ruime vertrek geschoven, lagen stapels papieren en couranten. Beiden hadden zich aan de fraaie letteren gewijd, doch de eerste stappen, die zij op dien moeilijken weg hadden afgelegd, hadden hun nog geen schatten opgebracht. Een paar weke* lijksche courantenartikelen, een bundeltje komi sche versjes en drie of vier blijspelen, was al wat er van hen geplaatst was geworden. En al heeft men op 26-jarigen leeftijd nog een heele toekomst voor zich dit neemt toch niet weg, dat kleer maker, bakker, slager en huisknecht allen op tijd verlangen betaald te worden. Nog niets, antwoordde Jules, ik héb het wel gezegd; eer de maand uit is, behoeft ge nergens op te rekenen; mijn oom houdt zich stipt aan dien datum. Dus dat is nog vijf dagen, ik hoop voor dien tijd nog een en ander te nuttigen. Dat is waar lijk geen overdreven wensch zou ik zeggen. En ik heb een honger als een uitgehonger de wolf; sinds ons karig souper van gisteren hebben we nog niets genuttigd. Weet ge niemand, die ons 100 fancs kan leenen? Wel een, die het kan, maar geen die wil. Annand liep in gedachten verzonken de kamer op en neer. Ff1 r'eP hij eensklaps, Als het een goed idee is. Hebt gij mij niet verteld, dat hier in huis een verzamelaar van oude handschriften woonf Op de eerste verdieping, een zekere Bri- doux. Wat is het voor een soort man? Weet ik het, hoogstens tweemaal heb ik hem misschien gezien. Laten we probeeren hem wat te verkoo- pen. Handschriften hebben we genoeg, maar geen historische. Weet ge zeker, dat er geen enkele beroemd heid ons heeft geschreven? Ik geloof het niet, maar hier is de sleutel van onze correspondentie; kijk eens. Bedaard ledigde Ai-mand den inhoud van het koffertje op een stoel, welke hij eerst tegen den muur zette en begon toen langzaam te zoeken. Na een hauf uurtje riep hij triomfantelijk: GevondenHier heb ik een brief van kei zerin Maria Louise! Dat zal wel Nu, kijk maar eens. Jules zag met een oogopslag, welk document zijn vriend zoo verheugd heen en weer zwaaide. Ik herken het heel goed, het is een brief van Marie Louise, uit les Magasins du Louvre, mijn vroegere verloofde. Ik was toen vrijwilliger bij het leger en had het gebracht tot korporaal. En ik zeg je dat het een briefje is van keizerin Marie Louise, geadresseerd aan den grooten Napoleon. En gedateerd 1873! In 1813, mijn waarde, je leest verkeerd. Hoor wat de keizerin schrijft na den slag bij Lutzen „Mijn beste korporaal. „Gij hebt nu genoeg lauweren geoogst, laat uw leger voor een wijle in den steek en kom mij be zoeken in het Louvre, waar ik gaap van verve ling te midden der prachtige kanten. Marie Louise. Als dat geen 100 franken waard is! riep Armand. En dat vod denkt ge voor die buitensporige som aan Bridoux te verkoopen! Dat noem ik diefstal. Beste vriend, de honger..en later zen den we hem het geld terug. Mij goed, maar ik twijfel aan den goeden uitslag. Jij moet me helpen. Bestaat die baard nog van het laatste carnaval? Ja, die moet hier nog ergens liggen. Nu zoek dien dan op en dan zal ik je het aandeel vertellen, dat jij in dit grapje hebt; de rol is gemakkelijk genoeg te onthouden. Nu, ver geet het niet, over een kwartier, riep Armand hem toe en meteen verliet hij de kamer om bene den bij zijn buurman Bridoux aan te schellen. De verzamelaar woonde alleen en deed dade lijk open. Het was een man van omstreeks zestig van weinig intelligentie getuigdenen 'n ziekelijk bleeke gelaatskleur. Met één blik had Annand dit gezien. Mijnheer, ik wilde graag den heer Bridoux eens spreken, begon hij. Die ben ik, mijnheer, kom binnen Hij sloot de deur en liet den bezoeker in het salon, waar hij hem een stoel aanwees. Mijnheer, zeide Armand, men heeft mij u beschreven als een zeer kundig handschriften verzamelaar en nu kom ik u iets zeer zeldzaams aanbiedeneèn eigenhandig geschreven brief van de keizerin Marie Louise. Langzaam maakte hij onder het spreken zijn portefeuille open, nam er een brief uit en ont vouwde dien met veel omzichtigheid. Bridoux nam het epistel en las het snel door. Heel kort! zeide hij. En gij weet zeker, dat dit de hand van keizerin Marie Louise is? De keizerin schrijft aan Napoleon I na den slag bij Lutzen: Mijn beste korporaal nu, gij weet dat het heele leger hem de kleine korporaal noemde laat uw leger nu eens in den steek. Gij ziet den held, die over millioenen levens te beschikken heeft en dan, hoe duidelijk geeft de keizerin te kennen, dut zij zich in hare rijke kanten gewaden verveelt als zij schrijft: Ik gaap van verveling te midden der prachtige kanten. Maar de keizerin bewoonde toch de Tuile- rieëa. Zeker, mijnheeren deze opmerking bewijst, dat ge een degelijk historicus zijt. Maar tijdens de herhaalde afwezigheid van Napoleon, die van het eene slagveld naar het andere trok, leefde de keizerin in eenzaamheid in het Louvre. Dat is u toch zeker bekend. Bridoux haalde de schouders op als wilde hij zeggen: Hoe kon ik zoo iets vergeten! en vroeg: Hoe komt gij hieraan? Ik heb den brief van mijn vader en deze van mijn grootvader, een oud gediende van Napoleon en groot vereerder van den machtigen keizer. Als een erfstuk bewaarde hij dit briefje, dat hij eens opraapte bij gelegenheid dat Napo leon zijn zakdoek uithaalde en tegelijkertijd dit stukje papier liet vallen. Het is de nood, die mij dringt, mijnheer, anders zou ik het zeker niet ver koopen, maar ik heb 100 franken noodig en ik kom tot u, omdat ik voor alles mijn vaderland liefheb en ik dus liever heb dat zulk een gewich tig document in Frankrijk blijft. Daareven bood een Engelschman mij tienmaal wat ik u vraag Tot aan de deur toe heeft hij mij vervolgd; zie eens den zak van mijn jas heeft hij eenvoudig stuk getrokken. Armand liet een scheur zien, die al enkele weken oud was, doch op den heer Bridoux scheen het helaas weinig indruk te maken. Ik wil het wel koopen, maar er eerst een deskundige over spreken, zeide hij eindelijk. Het spijt mij, maar ik kan onmogelijk zoo lang wachten. En hij dacht: als_Jules nu niet komt, dan valt de heele zaak in duigen. Op dat oogenblik ging de bel over. De heer Bridoux haastte zich open te doen. Het was Jules, maar onherkenbaar, het hoofd hield hij ver naar achteren, kaarsrecht stond hij vopr het oude heertje, zijn gelaat versierd met twee groote bakkebaardjes en een pruik op van dezelfde kleur. Hij geleek sprekend op een van die belachelijke Engelschen, zooals men ze op het tooneel ziet voorgesteld. Bridoux zette op het gezicht van zijn bezoeker groote oogen op. Ach, begon de Engelschman met de tradi- tioneele tooneelstem, ik wilde dien heer spreken, die hier is binnengegaan. Armand vertoonde zich in de deur en riep verbaasd Hoe nu mijnheer, vervolgt gij mij zelfs hier? Yes, zeide de zoon van Albion met onver stoorbare kalmte, ik geef u tweehonderd pond voor uw briefje. Maar het is geen manier van doen, zoo een fatsoenlijk man te vervolgen. Ik geef vijfhonderd pond. Mijnheer Ik geef duizend pond. Ik eisch dat ge heengaat. Yes, en met een buiging, als een stok die doormidden breekt, antwoordde hij kalm: Ik zal u beneden in de vestibule wachten. U ziet, hoeveel prijs die Engelschman op dit document stelt, zeide Armand, zoodra hij met Bridoux alleen was. Me dunkt, dat dit wel een waarborg is voor de echtheid. De verzamelaar haalde uit zijn bureau een biljet van honderd franken en gaf het Annand, waarop deze met veel plichtplegingen vertrok. Dien avond soupeerden de beide vrienden zoo als ze het in tijden niet gedaan hadden, en toen ze de rekening vroegen, bedroeg die slechts 12 franken en eenige centimes. Een paar dagen later kwam de lang verwachte brief en werd een bankbiljet van 100 franken in een wit papier gewikkeld, waarop in duidelijke letters: „Met veel dank de honderd franken te rug," aan den heer Bridoux terugbezorgd. Deze heeft het raadsel echter nooit kunnen op lossen en het briefje van de winkeljuffrouw uit les Magasins du Louvre afdeeling kanten, heeft voor hem nog altijd de hooge waarde van een eigenhandig schrijven van keizerin Marie Louise. D. v. N. Br. De kleine pendule sloeg één uur. Het twee de ontbijt was afgeloopen; het echtpaar stond van de tafel op. Reeds gedurende den geheelen maaltijd hadden zij alleen het noodwendige gesproken, en ook thans, nu zij opstonden, spraken zij slechts enkele, koele, hoffelijke woorden tegen elkaar. Nu ging hij naai' zijn rookkamer, zij naar haar boudoir. En buiten viel eentonig de regen neder; hij kletterde tegen de ramen en plaste op de vensterbanken. Rondom weefden zich dich te nevels tot grauwe sluiers en op de stra ten vormden de neervallende droppels groo te luchtbellen op de plassen. Huiverend wik kelden de menschen zich in hunne mantels, Zij! nam een boek en trachtte te lezen, doch hare handen beefden, de letters war relden voor hare oogen. En weder staarde zij1 in den gloed, minutenlang het boek viel uit hare handen op het tapijt hare armen vielen slap naar beneden hare oogen vulden zich met tranen en eindelijk leunde zij; met het hoofd achterover in de kussens en weende bittere tranen nog geen twee jaar getrouwd en reeds zoo eenzaam en ver laten eindeloos en bitter waren hare tranen. En zij verwijlde met hare gedachten in het verleden werkelijk het moest zoo ver komen, dat was haar duidelijk, het kon niet anders 1 En zij. dacht terug aan den tijd, toen hij haar verzocht had zijne vrouw te worden. Hij was de beroemde kunstenaar, dien de geheele Wereld huldigde, die door de man nen werd benijd, door de vrouwen verheer lijkt; hij was overwinnaar waar hij zich ver toonde, tintelend van geest en vernuft, de man der wereld, die zich overal volkomen op zijn gemak gevoelde en zij? Lieve he mel! zij Was de eenige dochter van eenvou dige menschen, die door geluk en arbeidzaam heid zich een groot vermogen hadden ver worven; wel was zij een slanke figuur, eene bloeiende schoonheid, maar geestig was zij niet en de bevallige nonchalance der dame vad de groote wereld ontbrak haar. Aan hare op voeding was veel zorg besteed, maar haar geest maakte zich slechts langzaam van alles meester. Een hart van goud bezat zij ech ter, dat ook toegankelijk was voor alles wat schitterde, en zoo had zij; den trotschen, be roemden man leeren liefhebben, wiens vrouw, zij thans Was. De eerste maanden van haar huwelijk wa ren een gfeluk zonder einde geweest. De zon neschijn des geluks en der levensvreugde lach te haar tegen, waarheen zij ook met hem ging; hij! was in alle opzichten de man, waar voor zij hem had' gehouden, hartelijk en goed, vol liefde, vol takt zij leefde als in efen droom van een sprookjesland. Zij doorreisden de halve wereld. Alles wat schoon was wilde hij haar laten zien; elk harer, wenschen Ver vullen. Eerst zeven maanden later keerden zij! terug op hunne villa, die in pracht en luxe een paleis geleek. En thans wilde zij hem ook toonen, dat zij de rol van de vrouw der wereld kon spelen. Hun huis werd de verzamelplaats van alles Wat een beroemden naam droeg; de fees ten, het eene nog schitterender dan het an dere, volgden elkander op, en zij stralend van pTacht en schoonheid aan de zijde van den beroemden man werd gevierd en bewon derd dat Waren triumfen, waarnaar zij reeds zoo lang had gesmacht. Een tijd lang zag hij dat alles rustig aan en verheugde zich in de naive blijdschap, Welkë haar bij 'diat alles vervulde, maar ein delijk, toen de roes der Vreugde hen geheel dreigde te bedwelmen, toen Zij beiden ze nuwachtig en opgewonden werdén, bracht hit haar onder het oog, dat het zoo niet lan ger kon, Wanneer zij tenminste niet beiden het slachtoffer van hunne tegenwoordige le venswijze wilden worden. Daarvan evenwel wilde zij niets weten. Zij was jong en had tot heden toe nog weinig van het leven ge noten, zij wilde nu dan ook don beker dei- vreugde tot den bodem letdigen. En weder gaf hij toe. Maar hij deed bet slechts met tegenzin, want hij gevoelde, hoe deze jacht, naar genot haar meer en meer afmatte en hen innerlijk van elkander ver vreemdde, en bovendien hield het hem van zijn weik af; dat hij ernstig opvatte. Zoo ontstond langzamerhand bij hem de eerste verkoeling. Doch hij wist zich te bedwingen, liet niets merken, maar leed er inwendig meer en meer onder. Zij evenwel zag van dat alles niets. Zij danste en jubelde het leven door, liet zich vleien en vieren als de schoone vrouw van een beroemden man en verheugde zich in de hulde haar zoo kwistig gebracht Eindelijk kon hij het niet langer verdra gen. En op zekeren dag verklaarde hij haar kalm en beslist, dat deze levenswijze moest eindigen, omdat hij het verlangde. Verwonderd en ontsteld zag zij hem aan. De besliste toon waarop hij sprak, trof haar hoogst onaangenaam en zette haar tot te genspraak aan. Zij gaf hem even beslist ten antwoord, dat een dergelijke levenswijze juist, was wat zij wenschte, en dat zij gewoon was te doen en te laten wat zij wilde. Dit verbit terde hem en zijn antwoord was nog scher per. Het hare niet minder. Eindelijk ver klaarde h'ij toornig, dat hij de heer des huizes was en daarom gehoorzaamheid verlangde. Dat was haar te veel; woedend sprong zij op, en in dreigende houding voor hem staande verklaarde zij, zich eene dergelijke behande ling niet te zullen laten welgevallen, daar zij hem een groot vermogen had aangebracht en 'daarmede kon doen en laten wat zij wilde. Dat was de breuk. Met somberen blik, beurtelings gloeiend rood en doodsbleek wordend, zag hij haar aan, maar antwoordde niets; zijn geheele hou ding toonde haar evenwel hoe diep zij hem met deze woorden had gekrenkt. En van dien dag af begon een nieuw le ven. Men leefde meer dan teruggetrokken. Er kwamen geen gasten meer in huis. Het heette dat mevrouw niet wel was en de heer des huizes dringende bezigheden had. En hij werkte ook hard, met koorteachtigen haast, dag en nacht want thans werden de uitgaven voor de huishouding door hem bestreden, van zijne verdiensten, en de renten van haar groot vermogen lagen ongebruik* onaangeroerd en werden bij het kapitaal gevoegd. Sedert maanden ging dat reeds zoo. Zij leefden naast elkander als twee vreemden. Voor de wereld wanneer zij zich aan een feestelijke bijeenkomst niet konden onttrek ken speelden zij komedie; te huis even- Wel als zij' alleen waren, spraken zij slechts het noodwendigste met elkander en leefden ieder op zichzelf. In de eerste dagen na die treurige scene had zij al met haren man willen spreken, hem om vergeving willen vragen; want zij had reeds lang berouw over hare woorden, reeds lang had zij gevoeld, dat zij ongelijk had gehad en hem grievend had beleedigd; wanneer zij dan echter zijn b'ik zag, zijn koudhoffelijkheid ondervond, die haar zoo oneindig klein maakte, dan ge voelde zij de grootte harer schuld weder te meer; dan waagde zij het niet, een enkel woord ter verontschuldiging uit te spreken en trok zich terug, angstig en schuchter, en zweeg en vergoot in stilte bittere tranen. Huilend gierde de wind door den schoor steen, zoodat de vonken opvlogen en de jon ge vrouw uit hare droeve g^ieinzen den op schrikken. Zij stond op en trad aan 't ven ster. Nog altijd viel de regen eentonig en zwaar neder, nog altijd hingen dikke, zware wolken over het landschap. Grauw en trooste loos zag het er buiten uit, nog grauwer en tiroosteloozer hier binnen bij haar. Daar bleef plotseling haar blik hangen aan een lief tafereeltje. Tegenover haar werd een nieuw huis ge bouwd. En daar tegen den pas opgetrokken ken muur, in een hoekje, onder een afdak verscholen zat een jong metselaar met zijn Vrouwtje, die hem zooeven zijn middagmaal had gebracht. De beide jonge menschen za gen elkander met een liefdevollen blik aan en toen kuste hij haar, eene liefkozing, die zi| even hartelijk beantwoordde. En dö jonge Vrouw aan het venster zag dit met brandende oogen aan en toen zij eindelijk zich beschaamd terugtrok, viel zij op een stoel neer en weende en zuchtte luid waartoe diende toch al die rijkdom en pracht, die haar omgaf? Ach hoe gaarne had zij op dat oogenblik van haar rijkdom af stand gedaan in ruil voor dat geluk, waar van zij zooeven de onzichtbare getuige waa geweest. Krampachtig omklemde zij de leu ning van den stoel en weende bitter. En in zijne kamer beneden stond de jon ge man ook aan het yenBter en zag den har- telijken en vertrouwelijken omgang tussciienl deze twee jonge menschen, en ook bij hem Was het onuitsprekelijk groot verlangen op gekomen naar die innige hartelijke liefde, die eenmaal tusschen hen had bestaan maai; aehl dat was voorbij', voorbij misschien voor altijd I Zuchtend zette hij zich aan zijne schrijf tafel en verzonk ih diep nadenken. Sedert' weken wachtte hij op het verzoek om vergiffenis, dat zij toch tot hem moest richten "dan zou alles weer vergeten en vergeven zijn; maar hij wachtte tevergeefs zij kwam niet; stil en stom ging zij In haren hardnekkigen trots haren eigen weg, leefde teruggetrokken, zoodat de verwijde ling van dag tot dag grooter was gewor den. En hoe lang kon dit nog voortduren? zeker niet lang meer of dé klove tusschen hen beiden zou nimmer meer te dempen zijn. Eene huivering liep hem bij deze gedachte 'door de leden. Ach, hij' had haar nog zoo innig lief, nog meer .dan voorheen, hij moest het zich- DE OFFICIEELE KERKLIJST verrichten. „Ik zal het net uitwerpen," had hij op Jezus' gebod geantwoord, maar er ook bijge voegd: „op uw woord." Hij deed wat de H. Paulus later aan de Colossers voorschreef: „Al wat gij doet in woord of werk, doet het alles in den Naam van den Heere Jezus Christus." Ora God en voor God alleen, moet de leus van iede- ren waren Christen wezen. God moet het voor naamste doel, de beweegreden van al onze han delingen uitmaken. Zijne eer moet door alles beoogd worden. Die goede meening moeten wij bij, al ons werk hebben, en die daarom steeds des morgens voor het begin van den dagelijk- schen arbeid maken, en in den loop van den dag zoo nu en dan vooral als wij een zaak van eenig belang aanvangen, vernieuwen. Dan zal ook onze arbeid gezegend worden, en al bereiken wij dan somwijlen het doel niet, dat wij door dien arbeid beoogden, dan zal het toch geen verloren arbeid zijn, maar rijke vruchten van verdiensten voor den Hemel voor ons afwerpen. jaar met grijzend haar, fletse blauwe oogen, die In haar boudoir za. t de jon go vrouw aan den haard en staarde in den gloed. De ge zellig ingerichte ruimte was goed door warmd; zij evenwel huiverde nog, zij legde een pantervel over hare voeten en sloeg zich een warmen shawl om de schouders en nog liep haar een rilling door de loden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 13