der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K, Kerken te Haarlem en Omliggende plaatsen
Het Handschrift»
Een s»effendacf.
Dit nnmmer behoort ba de „Nieuwe HaarL Courant" van Zaterdag 27 Juni 1914.
De nadruk van de berichten en mededeelingen in dit blad is verboden.
VIERDE ZONDAG NA PINKSTEREN.
Les uit den brie! van den H. Apostel Paulus
aan de Romeinen; VIÏI, 18—23.
Broeders I Ik ben van gevoelen, dat het lij
den van dezen tijd van geen waarde is bij de
toekomstige heerlijkheid, die in ons zal ge
openbaard worden. Want de verwachting van
het schepsel verwacht de openhaarwording
der kinderen Gods. Het schepsel immers werd
Capharaaum. Op die reis werd hij voortdurend
begeleid door een leergierige menigte, en daartoe
behoorden ook de mannen, die later tot Zijne
apostelen zouden worden uitverkoren. Na het
einde van Zijn onderricht, dat waarschijnlijk tot
den middag geduurd had, zeide Jezus op zekeren
dag tot Simon, die zich in de nabijheid zijner
woning bevond: „Steek af naar de diepte en
werp uwe netten uit ter vangst." Simon, dezelfde
die later Petrus genoemd werd, gehoorzaamde,
doch maakte tevens de opmerking: „Meester,
der ijdelhed onderworpen, niet vrijwillig,den ganschen nacht door hebben wij gearbeid en
maar om Hem die het onderwierp, op hoop, niets gevangen, doch op uw woord zal ik het net
dat ook het schepsel zelf van cle slavernij des uitwerpen." De klacht wa3 geuit, maar zijn
bederfs zal worden vrijgemaakt tot de vrij- Ip7"° Almarht
Iheid der heerlijkheid van Gods kinderen.
Want wij weten, dat alle schepsel zucht en
in barensnood is tot nu toe. En niet alleen
dit, maar ook wij zeiven, die de eerstelingen
des Geestes bezitten, ook wij zuchten in ons
zeiven, verwachtend de aanneming tot kinde
ren Gods, de verlossing onzes licbaams, in
Christus Jesus onzen Heer.
Evang. volgens den H. Lucas; V, 1—11.
In dien tijd, toen de scharen op Jesus aan
drongen om het woord Gods te hooren, stond
Hij hij het meer van Genesareth. Hij zag
twee schepen aan het meer liggen; de vïs-
schers nu waren er uitgegaan en reinigden
de netten. En Hij klom in een der stshepen.
dat van Simon was, en verzocht dezen een
weinig van land af te steken. Hij zette zich
neder en leerde de scharen nit het schip.
Als Hij nu ophield met spreken, zeide Hij
tot Simon: Vaar naar de diepte, en werpt
uwe netten uit ter vangst. En Simon ant
woordde en zeide Hem: Meester! den geheelen
nacht door hebben wij gearbeid en niets ge
vangen; maar op Uw woord zal ik het net
uitwerpen. Toen zij dit nu gedaan hadden,
vingen zij een groote menigte visschen; en
hun net scheurde. En zij wenkten hunne ge
zellen, die in het andere schip waren, dat ztl
zouden komen en hen helpen. Deze nu kwa
men; en zij vulden de heide schepen, zoodat
zij bijna zonken. Toen nu Simon Petrus dit
zag, viel bij aan Jesus' knieën neder, zeggen
de: Heer! ga uit van mij, want ik hen een
zondig mensch! Want hij de vischvangst, die
zij gedaan hadden, waren hij en allen die met
men; en zij vulden- de heide schepen, zoodat
evenzoo Jmmbus en Joannes, de zonen van
Zebedeus, ale de gezellen van Simon waren.
Jesus sprak tot Simon: Vrees niet! van nu
af zult gij menschen vangen. En na de sche
pen op het land gebracht te liehhen, verlieten
zij alles en volgden Hem.
FEESTDAG VAN DE HH. PETRUS EN
PAULUS.
Les u't de Handelingen der Apostelen; XIÏ,
l—ll.
In die dagen stak koning Herodes de han
den uit om sommigen van de Kerk te mis
handelen. En Jacobus, den broeder van Joan
nes, doodde bij met het zwaard. En ziende
dat dit den Joden welgevallig was, ging hij
verder en nam ook Petrus gevangen. Het
waren nu de dagen der ongedeesemde broo-
den. Nadat hij hem gevangen genomen had,
zette hij hem in den kerker en gaf hem ter
bewaking over aan vier wachten, elk van
vier soldaten; want na het Paaschfeest wilde
hij hem voor het volk brengen. Petrus werd
dan in de gevangenis bewaard; doch door de
Kerk werd er zonder ophouden voor hem tot
God gebeden.
Toen Herodes hem nu zou voorbrengen,
sliep Petrus in dien nacht tusschen twee sol
daten, geboeid met twee ketenen; en voor de
deur bewaakten wachters de gevangenis. En
zie, een engel des Heeren stond bij hem, en
een licht straalde in den kerker; en Petrus
in de zijde aanstootend, deed hü hem ontwa
keu, zeggende: Sla spoedig op! En de ketenen
vielen van zijne handen af. De engel nu zeide
tot hem: Omgord u en bind uwe schoenen
aan! En hij deed alzoo. En hij zeide tot hem
Doe uwen mantel om en volg mij! En uit
gaande volgde hij hem; en hij wist niet dat
hetgeen door den engel geschiedde, werkelijk
heid was, maar meende dat hij een gezicht
zag. Toen zij nu den eersten en den tweeden
wachtpost waren voorbijgegaan, kwamen zij
aan de ijzeren poort, die naar de stad leidt, en
deze opende zich zelve voor hen. En uitgaan
de, gingen zij ééne straat ver, en eensklaps
scheidde de engel van hem. En Petrus, tot
zich zeiven gekomen, sprak: Nu w,eet ik in
waarheid, dat de Heer Zijuen engel gezonden
en mij verlost heeft uit de hand van Her odes
en uit al de verwachting van het volk de*
Joden.
Evang. van den H. Mattheus; XVI, 13—19.
In dien tijd kwam Jesus in de landstreek
van Caesarea-Philippi, en Hij vroeg Zijne
leerlingen, zeggende: Wie zeggen de men-
chen iel Zij nu zeiden: Sommigen: Joannes
[e Dooper; anderen: Eliae; weder anderen:
Jeremias of een der Profeten. Jesus sprak
tot hen: Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben!
Simon Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de
Christus, de Zoon van den levenden God. En
'Jeeue hernam en sprak tot hem: Zalig zijt gij,
Simon, zoon van Jona! want niet vleesch en
bloed heeft u dit geopenbaard, maar Mijn
Vader, die in den hemel is. En Ik zeg u: gij
tójt Petrus, en op deze steenrots zal Ik Mijne
•kerk bouwen; en de poorten der hel zullen
«aar met overweldigen. En aan u zal Ik de
Reutels geven van het Rijk der hemelen. En
»1 wat gij zult gebonden hebben op aarde zal
?ebv°vnden z«n; al 'wat
Jfl rolt ontbonden hebben op de aarde, zal
Ook in aen nemel ontbonden zijn.
geloof aan Jezus' Almacht en het vertrouwen
op Diens hulp bleken onwankelbaar, Jezus had
gesproken en de apostel kende geen grootere
zorg dan om al zijn bedrevenheid en ervaring
gevangen te geven voor het bevel van den Mees
ter. Zijne belooning was groot, en overtrof verre
zijne verwachtingen: „een groote menigte vis
schen sloten zij in; en zij vulden beide schepen,
zoodat deze bijna zonken."
Alle schrijvers die de wonderbare vischvangst
tot onderwerp kozen van hun beschouwingen,
hebben daarin een prophetisch karakter, een
allerduidelijkste voorafbeelding gevonden, niet
alleen van de moeilijkheden en lasten, die aan
het apostolaat in Jezus' Kerk zouden verbonden
zijn, maar ook van de vele vruchten, die er van
mogen verwacht worden.
In de scharen, die Jezus omringden om Zijn
woord te hooren, zijn de Joden en heidenen
voorgesteld, die het onderricht van den Zoon
Gods behoefden om de waarheid, waarnaar zij
zochten, te vinden. De zee met hare ontelbare
visschen wijst op de wereld met hare bewoners,
die door allerlei hartstochten als door golven
bewogen worden, en rusteloos naar het einddoel
van hun bestaan voortijlen. Gelukkig zij die zich
laten vangen door de netten, die een erbarmende
Liefde, hetzij zelve, hetzij dor hare vertegen
woordigers uitwerpt, die netten, die volgens den
H. Ambrosius „de woorden der waarheid zijn,
wardoor de zielen uit de diepten der duisternis
opgehaald en in het licht van den dag overge
bracht naar den Hemel gevoerd worden." Een
bekwaam stuurman wordt gevorderd om dat
hoogst gewichtig werk met de hoop op een goed
gevolg te kunnen aanvatten. Veel beleid en
groote moed worden van hem geëischt, moeilijke
inspanning kost hem die arbeid. Ook mag hij
niet zichzelven opwerpen, maar slechts op
hooger bevel aan het werk gaan; zonder op
eigen kracht te steunen, moet hij de richting
volgen, die door hoogerhand is aangewezen.
Aan al die voorwaarden is door Petrus voldaanj
die het bevel over zijn schip voerde, maar ge
hoorzaamde aan Jezus. De rijke vangst zelve
wijst onmiskenbaar op de vele vruchten, die in
den loop der tijden van den apostolischen arbeid
zullen ingeoogst worden.
Tevens zien de schriftverklaarders in het ver
haalde wonder een aanmaning voor ieder om
zijn arbeid steeds met een goede meening te
^■ngelieverklaring.
4de ZONDAG NA PINKSTEREN.
R6 d Leermeester had Zijne indruk-
iwekkende Bergrede geëindigd, en zette nu zijn
ipostolischen arbeid voort in de omstreken van
Nauwelijks had de brievenbesteller zich ver
wijderd, of Jules Dupré, die hem van uit zijn
raam op de zesde verdieping had zien binnen
gaan, stond in de kamer van den concierge.
Iets voor mij?
De concierge Benoit zette bedaard zijn bril op
en keek de brieven eens door, die hem ter hand
waren gesteld. Na langdurige beschouwing
schudde hij ontkennend het grijze hoofd
Langzaam besteeg Jules al de trappen, die
hij zoo vroolijk verlangend was afgerend.
Nu vroeg hem zijn vriend, toen hij binnen
trad.
Uit zuinigheid bewoonden ze samen een ver
trek, dat slechts de meest noodzakelijke meubelen
bevatte; twee lage ijzeren ledikanten, drie stoelen
de een al erger defect dan de andere. Op de
vierkante tafel, in een hoek van «het ruime vertrek
geschoven, lagen stapels papieren en couranten.
Beiden hadden zich aan de fraaie letteren
gewijd, doch de eerste stappen, die zij op dien
moeilijken weg hadden afgelegd, hadden hun
nog geen schatten opgebracht. Een paar weke*
lijksche courantenartikelen, een bundeltje komi
sche versjes en drie of vier blijspelen, was al wat
er van hen geplaatst was geworden. En al heeft
men op 26-jarigen leeftijd nog een heele toekomst
voor zich dit neemt toch niet weg, dat kleer
maker, bakker, slager en huisknecht allen op tijd
verlangen betaald te worden.
Nog niets, antwoordde Jules, ik héb het wel
gezegd; eer de maand uit is, behoeft ge nergens
op te rekenen; mijn oom houdt zich stipt aan
dien datum.
Dus dat is nog vijf dagen, ik hoop voor dien
tijd nog een en ander te nuttigen. Dat is waar
lijk geen overdreven wensch zou ik zeggen.
En ik heb een honger als een uitgehonger
de wolf; sinds ons karig souper van gisteren
hebben we nog niets genuttigd.
Weet ge niemand, die ons 100 fancs kan
leenen?
Wel een, die het kan, maar geen die wil.
Annand liep in gedachten verzonken de kamer
op en neer.
Ff1 r'eP hij eensklaps,
Als het een goed idee is.
Hebt gij mij niet verteld, dat hier in huis
een verzamelaar van oude handschriften woonf
Op de eerste verdieping, een zekere Bri-
doux.
Wat is het voor een soort man?
Weet ik het, hoogstens tweemaal heb ik hem
misschien gezien.
Laten we probeeren hem wat te verkoo-
pen.
Handschriften hebben we genoeg, maar
geen historische.
Weet ge zeker, dat er geen enkele beroemd
heid ons heeft geschreven?
Ik geloof het niet, maar hier is de sleutel
van onze correspondentie; kijk eens.
Bedaard ledigde Ai-mand den inhoud van het
koffertje op een stoel, welke hij eerst tegen den
muur zette en begon toen langzaam te zoeken.
Na een hauf uurtje riep hij triomfantelijk:
GevondenHier heb ik een brief van kei
zerin Maria Louise!
Dat zal wel
Nu, kijk maar eens.
Jules zag met een oogopslag, welk document
zijn vriend zoo verheugd heen en weer zwaaide.
Ik herken het heel goed, het is een brief
van Marie Louise, uit les Magasins du Louvre,
mijn vroegere verloofde. Ik was toen vrijwilliger
bij het leger en had het gebracht tot korporaal.
En ik zeg je dat het een briefje is van
keizerin Marie Louise, geadresseerd aan den
grooten Napoleon.
En gedateerd 1873!
In 1813, mijn waarde, je leest verkeerd.
Hoor wat de keizerin schrijft na den slag bij
Lutzen
„Mijn beste korporaal.
„Gij hebt nu genoeg lauweren geoogst, laat uw
leger voor een wijle in den steek en kom mij be
zoeken in het Louvre, waar ik gaap van verve
ling te midden der prachtige kanten.
Marie Louise.
Als dat geen 100 franken waard is! riep
Armand.
En dat vod denkt ge voor die buitensporige
som aan Bridoux te verkoopen! Dat noem ik
diefstal.
Beste vriend, de honger..en later zen
den we hem het geld terug.
Mij goed, maar ik twijfel aan den goeden
uitslag.
Jij moet me helpen. Bestaat die baard nog
van het laatste carnaval?
Ja, die moet hier nog ergens liggen.
Nu zoek dien dan op en dan zal ik je het
aandeel vertellen, dat jij in dit grapje hebt; de
rol is gemakkelijk genoeg te onthouden. Nu, ver
geet het niet, over een kwartier, riep Armand
hem toe en meteen verliet hij de kamer om bene
den bij zijn buurman Bridoux aan te schellen.
De verzamelaar woonde alleen en deed dade
lijk open. Het was een man van omstreeks zestig
van weinig intelligentie getuigdenen 'n ziekelijk
bleeke gelaatskleur. Met één blik had Annand
dit gezien.
Mijnheer, ik wilde graag den heer Bridoux
eens spreken, begon hij.
Die ben ik, mijnheer, kom binnen
Hij sloot de deur en liet den bezoeker in het
salon, waar hij hem een stoel aanwees.
Mijnheer, zeide Armand, men heeft mij
u beschreven als een zeer kundig handschriften
verzamelaar en nu kom ik u iets zeer zeldzaams
aanbiedeneèn eigenhandig geschreven brief van
de keizerin Marie Louise.
Langzaam maakte hij onder het spreken zijn
portefeuille open, nam er een brief uit en ont
vouwde dien met veel omzichtigheid. Bridoux
nam het epistel en las het snel door.
Heel kort! zeide hij. En gij weet zeker, dat
dit de hand van keizerin Marie Louise is?
De keizerin schrijft aan Napoleon I na den
slag bij Lutzen: Mijn beste korporaal nu, gij
weet dat het heele leger hem de kleine korporaal
noemde laat uw leger nu eens in den steek.
Gij ziet den held, die over millioenen levens te
beschikken heeft en dan, hoe duidelijk geeft de
keizerin te kennen, dut zij zich in hare rijke
kanten gewaden verveelt als zij schrijft: Ik gaap
van verveling te midden der prachtige kanten.
Maar de keizerin bewoonde toch de Tuile-
rieëa.
Zeker, mijnheeren deze opmerking bewijst,
dat ge een degelijk historicus zijt. Maar tijdens
de herhaalde afwezigheid van Napoleon, die van
het eene slagveld naar het andere trok, leefde de
keizerin in eenzaamheid in het Louvre. Dat is u
toch zeker bekend.
Bridoux haalde de schouders op als wilde hij
zeggen:
Hoe kon ik zoo iets vergeten! en vroeg:
Hoe komt gij hieraan?
Ik heb den brief van mijn vader en deze
van mijn grootvader, een oud gediende van
Napoleon en groot vereerder van den machtigen
keizer. Als een erfstuk bewaarde hij dit briefje,
dat hij eens opraapte bij gelegenheid dat Napo
leon zijn zakdoek uithaalde en tegelijkertijd dit
stukje papier liet vallen. Het is de nood, die mij
dringt, mijnheer, anders zou ik het zeker niet ver
koopen, maar ik heb 100 franken noodig en ik
kom tot u, omdat ik voor alles mijn vaderland
liefheb en ik dus liever heb dat zulk een gewich
tig document in Frankrijk blijft. Daareven bood
een Engelschman mij tienmaal wat ik u vraag
Tot aan de deur toe heeft hij mij vervolgd; zie
eens den zak van mijn jas heeft hij eenvoudig
stuk getrokken.
Armand liet een scheur zien, die al enkele
weken oud was, doch op den heer Bridoux scheen
het helaas weinig indruk te maken.
Ik wil het wel koopen, maar er eerst een
deskundige over spreken, zeide hij eindelijk.
Het spijt mij, maar ik kan onmogelijk zoo
lang wachten.
En hij dacht: als_Jules nu niet komt, dan valt
de heele zaak in duigen.
Op dat oogenblik ging de bel over.
De heer Bridoux haastte zich open te doen.
Het was Jules, maar onherkenbaar, het hoofd
hield hij ver naar achteren, kaarsrecht stond hij
vopr het oude heertje, zijn gelaat versierd met
twee groote bakkebaardjes en een pruik op van
dezelfde kleur. Hij geleek sprekend op een van
die belachelijke Engelschen, zooals men ze op
het tooneel ziet voorgesteld.
Bridoux zette op het gezicht van zijn bezoeker
groote oogen op.
Ach, begon de Engelschman met de tradi-
tioneele tooneelstem, ik wilde dien heer spreken,
die hier is binnengegaan.
Armand vertoonde zich in de deur en riep
verbaasd
Hoe nu mijnheer, vervolgt gij mij zelfs
hier?
Yes, zeide de zoon van Albion met onver
stoorbare kalmte, ik geef u tweehonderd pond
voor uw briefje.
Maar het is geen manier van doen, zoo een
fatsoenlijk man te vervolgen.
Ik geef vijfhonderd pond.
Mijnheer
Ik geef duizend pond.
Ik eisch dat ge heengaat.
Yes, en met een buiging, als een stok die
doormidden breekt, antwoordde hij kalm: Ik
zal u beneden in de vestibule wachten.
U ziet, hoeveel prijs die Engelschman op
dit document stelt, zeide Armand, zoodra hij
met Bridoux alleen was. Me dunkt, dat dit wel
een waarborg is voor de echtheid.
De verzamelaar haalde uit zijn bureau een
biljet van honderd franken en gaf het Annand,
waarop deze met veel plichtplegingen vertrok.
Dien avond soupeerden de beide vrienden zoo
als ze het in tijden niet gedaan hadden, en toen
ze de rekening vroegen, bedroeg die slechts
12 franken en eenige centimes.
Een paar dagen later kwam de lang verwachte
brief en werd een bankbiljet van 100 franken in
een wit papier gewikkeld, waarop in duidelijke
letters: „Met veel dank de honderd franken te
rug," aan den heer Bridoux terugbezorgd.
Deze heeft het raadsel echter nooit kunnen op
lossen en het briefje van de winkeljuffrouw uit
les Magasins du Louvre afdeeling kanten, heeft
voor hem nog altijd de hooge waarde van een
eigenhandig schrijven van keizerin Marie Louise.
D. v. N. Br.
De kleine pendule sloeg één uur. Het twee
de ontbijt was afgeloopen; het echtpaar stond
van de tafel op. Reeds gedurende den geheelen
maaltijd hadden zij alleen het noodwendige
gesproken, en ook thans, nu zij opstonden,
spraken zij slechts enkele, koele, hoffelijke
woorden tegen elkaar.
Nu ging hij naai' zijn rookkamer, zij naar
haar boudoir.
En buiten viel eentonig de regen neder;
hij kletterde tegen de ramen en plaste op de
vensterbanken. Rondom weefden zich dich
te nevels tot grauwe sluiers en op de stra
ten vormden de neervallende droppels groo
te luchtbellen op de plassen. Huiverend wik
kelden de menschen zich in hunne mantels,
Zij! nam een boek en trachtte te lezen,
doch hare handen beefden, de letters war
relden voor hare oogen. En weder staarde
zij1 in den gloed, minutenlang het boek
viel uit hare handen op het tapijt hare
armen vielen slap naar beneden hare oogen
vulden zich met tranen en eindelijk leunde
zij; met het hoofd achterover in de kussens
en weende bittere tranen nog geen twee
jaar getrouwd en reeds zoo eenzaam en ver
laten eindeloos en bitter waren hare tranen.
En zij verwijlde met hare gedachten in
het verleden werkelijk het moest zoo ver
komen, dat was haar duidelijk, het kon niet
anders 1 En zij. dacht terug aan den tijd,
toen hij haar verzocht had zijne vrouw te
worden.
Hij was de beroemde kunstenaar, dien de
geheele Wereld huldigde, die door de man
nen werd benijd, door de vrouwen verheer
lijkt; hij was overwinnaar waar hij zich ver
toonde, tintelend van geest en vernuft, de
man der wereld, die zich overal volkomen
op zijn gemak gevoelde en zij? Lieve he
mel! zij Was de eenige dochter van eenvou
dige menschen, die door geluk en arbeidzaam
heid zich een groot vermogen hadden ver
worven; wel was zij een slanke figuur, eene
bloeiende schoonheid, maar geestig was zij
niet en de bevallige nonchalance der dame vad
de groote wereld ontbrak haar. Aan hare op
voeding was veel zorg besteed, maar haar
geest maakte zich slechts langzaam van alles
meester. Een hart van goud bezat zij ech
ter, dat ook toegankelijk was voor alles wat
schitterde, en zoo had zij; den trotschen, be
roemden man leeren liefhebben, wiens vrouw,
zij thans Was.
De eerste maanden van haar huwelijk wa
ren een gfeluk zonder einde geweest. De zon
neschijn des geluks en der levensvreugde lach
te haar tegen, waarheen zij ook met hem
ging; hij! was in alle opzichten de man, waar
voor zij hem had' gehouden, hartelijk en goed,
vol liefde, vol takt zij leefde als in efen
droom van een sprookjesland. Zij doorreisden
de halve wereld. Alles wat schoon was wilde
hij haar laten zien; elk harer, wenschen Ver
vullen. Eerst zeven maanden later keerden
zij! terug op hunne villa, die in pracht en
luxe een paleis geleek. En thans wilde zij
hem ook toonen, dat zij de rol van de vrouw
der wereld kon spelen.
Hun huis werd de verzamelplaats van alles
Wat een beroemden naam droeg; de fees
ten, het eene nog schitterender dan het an
dere, volgden elkander op, en zij stralend
van pTacht en schoonheid aan de zijde van
den beroemden man werd gevierd en bewon
derd dat Waren triumfen, waarnaar zij
reeds zoo lang had gesmacht.
Een tijd lang zag hij dat alles rustig aan
en verheugde zich in de naive blijdschap,
Welkë haar bij 'diat alles vervulde, maar ein
delijk, toen de roes der Vreugde hen geheel
dreigde te bedwelmen, toen Zij beiden ze
nuwachtig en opgewonden werdén, bracht hit
haar onder het oog, dat het zoo niet lan
ger kon, Wanneer zij tenminste niet beiden
het slachtoffer van hunne tegenwoordige le
venswijze wilden worden. Daarvan evenwel
wilde zij niets weten. Zij was jong en had
tot heden toe nog weinig van het leven ge
noten, zij wilde nu dan ook don beker dei-
vreugde tot den bodem letdigen.
En weder gaf hij toe. Maar hij deed bet
slechts met tegenzin, want hij gevoelde, hoe
deze jacht, naar genot haar meer en meer
afmatte en hen innerlijk van elkander ver
vreemdde, en bovendien hield het hem van
zijn weik af; dat hij ernstig opvatte. Zoo
ontstond langzamerhand bij hem de eerste
verkoeling. Doch hij wist zich te bedwingen,
liet niets merken, maar leed er inwendig
meer en meer onder.
Zij evenwel zag van dat alles niets. Zij
danste en jubelde het leven door, liet zich
vleien en vieren als de schoone vrouw van
een beroemden man en verheugde zich in
de hulde haar zoo kwistig gebracht
Eindelijk kon hij het niet langer verdra
gen. En op zekeren dag verklaarde hij haar
kalm en beslist, dat deze levenswijze moest
eindigen, omdat hij het verlangde.
Verwonderd en ontsteld zag zij hem aan.
De besliste toon waarop hij sprak, trof haar
hoogst onaangenaam en zette haar tot te
genspraak aan. Zij gaf hem even beslist ten
antwoord, dat een dergelijke levenswijze juist,
was wat zij wenschte, en dat zij gewoon was
te doen en te laten wat zij wilde. Dit verbit
terde hem en zijn antwoord was nog scher
per. Het hare niet minder. Eindelijk ver
klaarde h'ij toornig, dat hij de heer des huizes
was en daarom gehoorzaamheid verlangde.
Dat was haar te veel; woedend sprong zij
op, en in dreigende houding voor hem staande
verklaarde zij, zich eene dergelijke behande
ling niet te zullen laten welgevallen, daar
zij hem een groot vermogen had aangebracht
en 'daarmede kon doen en laten wat zij wilde.
Dat was de breuk.
Met somberen blik, beurtelings gloeiend
rood en doodsbleek wordend, zag hij haar
aan, maar antwoordde niets; zijn geheele hou
ding toonde haar evenwel hoe diep zij hem
met deze woorden had gekrenkt.
En van dien dag af begon een nieuw le
ven. Men leefde meer dan teruggetrokken.
Er kwamen geen gasten meer in huis. Het
heette dat mevrouw niet wel was en de heer
des huizes dringende bezigheden had. En hij
werkte ook hard, met koorteachtigen haast,
dag en nacht want thans werden de uitgaven
voor de huishouding door hem bestreden, van
zijne verdiensten, en de renten van haar groot
vermogen lagen ongebruik* onaangeroerd en
werden bij het kapitaal gevoegd.
Sedert maanden ging dat reeds zoo. Zij
leefden naast elkander als twee vreemden.
Voor de wereld wanneer zij zich aan een
feestelijke bijeenkomst niet konden onttrek
ken speelden zij komedie; te huis even-
Wel als zij' alleen waren, spraken zij slechts
het noodwendigste met elkander en leefden
ieder op zichzelf. In de eerste dagen na die
treurige scene had zij al met haren man
willen spreken, hem om vergeving willen
vragen; want zij had reeds lang berouw over
hare woorden, reeds lang had zij gevoeld,
dat zij ongelijk had gehad en hem grievend
had beleedigd; wanneer zij dan echter zijn
b'ik zag, zijn koudhoffelijkheid ondervond,
die haar zoo oneindig klein maakte, dan ge
voelde zij de grootte harer schuld weder te
meer; dan waagde zij het niet, een enkel
woord ter verontschuldiging uit te spreken en
trok zich terug, angstig en schuchter, en
zweeg en vergoot in stilte bittere tranen.
Huilend gierde de wind door den schoor
steen, zoodat de vonken opvlogen en de jon
ge vrouw uit hare droeve g^ieinzen den op
schrikken. Zij stond op en trad aan 't ven
ster. Nog altijd viel de regen eentonig en
zwaar neder, nog altijd hingen dikke, zware
wolken over het landschap. Grauw en trooste
loos zag het er buiten uit, nog grauwer en
tiroosteloozer hier binnen bij haar.
Daar bleef plotseling haar blik hangen aan
een lief tafereeltje.
Tegenover haar werd een nieuw huis ge
bouwd. En daar tegen den pas opgetrokken
ken muur, in een hoekje, onder een afdak
verscholen zat een jong metselaar met zijn
Vrouwtje, die hem zooeven zijn middagmaal
had gebracht. De beide jonge menschen za
gen elkander met een liefdevollen blik aan
en toen kuste hij haar, eene liefkozing, die
zi| even hartelijk beantwoordde.
En dö jonge Vrouw aan het venster zag
dit met brandende oogen aan en toen zij
eindelijk zich beschaamd terugtrok, viel zij
op een stoel neer en weende en zuchtte luid
waartoe diende toch al die rijkdom en
pracht, die haar omgaf? Ach hoe gaarne had
zij op dat oogenblik van haar rijkdom af
stand gedaan in ruil voor dat geluk, waar
van zij zooeven de onzichtbare getuige waa
geweest. Krampachtig omklemde zij de leu
ning van den stoel en weende bitter.
En in zijne kamer beneden stond de jon
ge man ook aan het yenBter en zag den har-
telijken en vertrouwelijken omgang tussciienl
deze twee jonge menschen, en ook bij hem
Was het onuitsprekelijk groot verlangen op
gekomen naar die innige hartelijke liefde,
die eenmaal tusschen hen had bestaan
maai; aehl dat was voorbij', voorbij misschien
voor altijd I
Zuchtend zette hij zich aan zijne schrijf
tafel en verzonk ih diep nadenken.
Sedert' weken wachtte hij op het verzoek
om vergiffenis, dat zij toch tot hem moest
richten "dan zou alles weer vergeten en
vergeven zijn; maar hij wachtte tevergeefs
zij kwam niet; stil en stom ging zij In
haren hardnekkigen trots haren eigen weg,
leefde teruggetrokken, zoodat de verwijde
ling van dag tot dag grooter was gewor
den. En hoe lang kon dit nog voortduren?
zeker niet lang meer of dé klove tusschen
hen beiden zou nimmer meer te dempen zijn.
Eene huivering liep hem bij deze gedachte
'door de leden.
Ach, hij' had haar nog zoo innig lief, nog
meer .dan voorheen, hij moest het zich-
DE OFFICIEELE KERKLIJST
verrichten. „Ik zal het net uitwerpen," had hij
op Jezus' gebod geantwoord, maar er ook bijge
voegd: „op uw woord." Hij deed wat de H.
Paulus later aan de Colossers voorschreef: „Al
wat gij doet in woord of werk, doet het alles in
den Naam van den Heere Jezus Christus." Ora
God en voor God alleen, moet de leus van iede-
ren waren Christen wezen. God moet het voor
naamste doel, de beweegreden van al onze han
delingen uitmaken. Zijne eer moet door alles
beoogd worden. Die goede meening moeten wij
bij, al ons werk hebben, en die daarom steeds
des morgens voor het begin van den dagelijk-
schen arbeid maken, en in den loop van den dag
zoo nu en dan vooral als wij een zaak van eenig
belang aanvangen, vernieuwen. Dan zal ook onze
arbeid gezegend worden, en al bereiken wij dan
somwijlen het doel niet, dat wij door dien arbeid
beoogden, dan zal het toch geen verloren arbeid
zijn, maar rijke vruchten van verdiensten voor
den Hemel voor ons afwerpen.
jaar met grijzend haar, fletse blauwe oogen, die
In haar boudoir za. t de jon go vrouw aan
den haard en staarde in den gloed. De ge
zellig ingerichte ruimte was goed door
warmd; zij evenwel huiverde nog, zij legde
een pantervel over hare voeten en sloeg zich
een warmen shawl om de schouders en nog
liep haar een rilling door de loden.