der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K, Kerken te Haarlem en Omliggende plaatsen
De wraak ian Chiistoilel Booth.
De kleine defectieve.
DE OFFICIEELE KERKLIJS
Dit nummer behoort b« de „Nienwe Haart. Courant" van Zaterdag 4 Juli 1914.
De nadruk van de berichten en mededeelingen in dit blad is verboden.
VIJFDE ZONDAG NA PINKSTEREN.
Les uit den brief van den H. Apostel Petrus;
III. 8-15.
,^eerfi'ëliefden! Weest allen eendrachtig dm
v 1 S0bed, medelijdend, broederlievend, barm-
,ai1 bescheiden, nederig, geen kwaad met
I aad, noeh echelden met schelden vergel-
^en, maar integendeel zegensprekend; want
naartoe zijt gij geroepen, opdat gij zegen als
andeel moogt hebben. Want die het leven
liefhebben en goede dagen wil zien, hij weêr-
nonde zijne tong van het kwaad en zijne lip-
Pan van bedrog te spreken; hij wiilte af van
Pet kwade en doe het goede: hij zoeke den
y^ade en jage dien na! Want de oogen des
eci'en zijn op de rechtvaardigen, en Zijne
°ren naar hunne gebeden; maar het aan
dicht des Heeren is tegen de kwaaddoeners.
:ra wie zou u schade toebrengen, indien gij
Pj'eraars zijt voor het goede? Doch al lijdt
Sij ook iets om de gerechtigheid, zalig gij!
reest dan hunne verschrikking niet en laat
p. Piet ontstellen, maar heiligt den Heer
11 ristu6 in uwe harten,
Rvang. \r0igens den H. Mattheus; V, 2024»
Ip dien tijd sprak Jesus tot Zijne leerlin-
geP; Indien uw gerechtigheid die der Schrift
geleerden en Phariseën niet te boven gaat,
zult gp in het Rijk der hemelen niet binnen
gaan.
Rij hebt gehoord dat aan de ouden gezegd
gij zult niet doodslaan; en wie een dood-
rpaf begaat, zal strafbaar zijn voor het ge-
echt. Maar Ik zeg u: al wie zich vertoornt
(fe®en zijnen broeder, zal schuldig zijn voor
pet. gerecht; en wie tot zijnen broeder zegt:
<a! zal schuldig zijn voor den Raad; en
v-'e zeg^. Gij dwaas! zal schuldig zijn voor
helsche vuur. Wanneer gij derhalve uwe
Bergave brengt aan het altaar, en daar in-
'ischtig wordt dat uw broeder iets tegen u
Peeft, laat uw offer daar voor het altaar en
gn u eerst met uwen broeder verzoenen; en
dan zult gij uw offer komen opdragen.
gen prijs op het offer ,Hp vordert het van al
Zijne schepselen zonder uitzondering, maar
Hij wil het niet aannemen uit de handen van
dengene, die in vijandschap leeft met zijn
broeder, tenzij eerst aan de eischen der liefde
voldaan zij. Hij doet ook een wijle afstand
van zijn recht, ten einde eerst aan de eischen
der naastenliefde voldaan worda
Laat dus het Evangelie van dezen Zondag
ons leeren, 'hoe hoog God het schat dat wij
alle beleediging en ongelijk ons aangedaan,
vergeven, en ons aansporen steeds zooveel
mogelijk met alle mensehen in liefde te le
ven, nooit een beleediging te wreken, en allen
toorn uit ons hart te verbannen, dan zal onze
gerechtigheid volmaakter zijn dan die der
Schriftgeleerden en Phariseën, en mogen wij
dus hopen in het rijk der hemelen in te gaan,
VIJFDE ZONDAG NA PINKSTEREN.
Zaligmaker treedt in het Evangelie van
Zondag op als gezaghebbend Leeraar,
j en« woord geen tegenspraak duldt. Zooals
^Us hier sprak, had nooit eenig Godsge
zant gesproken. Wij kunnen ons moeilijk
Wc ^fbaz'ng voorstellen van allen die Zijn
de eu aanhoorden. Zij allen waren gewoon
den°Vers*en vaD bun volk, de Scliriftgeleer-
d„ ®P Phariseën, als mannen van hooge
nb i te beschouwen, en nu vernemen zij
dat mond van den Goddeli.iken Meester,
v-j V^PPiand den hemel kan binnengaan, zoo
bbevalligheid bij God niet uitmunt bo-
)]U die hooggeprezenen uit Israël. Al
best Ser?chtigheid was slechts uitwendig,
.1 Ond alleen in schijn, en zonden van ge-
'tahten werdeii door ben niet gerekend» als
Zij niet door uitwendige daden gevolgd wer
den. Daartegenover plaatst Jesus Zijne vol
maakte zedeleer: „Gij hebt gehoord dat tot
dc oiicien gezegd is: gij zult niet doodslaan,
en wie doodslaat, zal schuldig zijn voor het
gerechL Doch Ik zeg u: al wie zich vertoornt
■ogen zijnen broeder, zal schuldig zijn voor
het gerecht; en wie tot zijnen broeder zegt:
raka, zal schuldig zijn voor den raad, en wie
Z0gt: gij dwaas, zal schuldig zijn voor het hel-
«che vuur."
T°t goed begrip dezer woorden is het noo-
'81 dat wij e'enige bijzonderheden uit de
Pphtspleging der Joden vermelden,
i.btet vijfde gebod op den Sinaï afgekon-
"Jgd, verbood den moord. De letter van de
lv.et strekte zich niet verder uit dan tot de
jtwendige daad, maar omdat God harten en
1 'er?.n doorgrondt, kon Hij niet een wet af-
all en' bi0 in een uitwendige 'handeling
b jen scbuld erkende. De zonde door moord
dreven, neemt haren aanvang in het hart
j1 de inwendige gesteldheid van hoosdoener.
vaif moet dus ook onder het bereik der wet
'Sn' en door de wet verboden zijn. De Pha-
vo»|C1li,ntfi d'e de uitwendige daad alleen
veroordeeld3^ ^ieldei'. moesten door Jesus
de dwaabel 7-den' 0m als met één slag aan
in te slaan nn ir te£enstanders den bodem
zonde teeeri Jesa* drie graden in de
drie snmd vufde g0bod, waaraan ook
zonlT £Van straf beantwoordden. De
beelt haren oorsprong in het hart, en
der, ,ar'n soms besloten, zonder tot woor-
vPli 0 _aden over te gaan. Maar al wie zich
do- 00r °P zÜnen broeder, is reeds overtre-
v®p 'et, g0bod, en dus schuldig voor het
Terecht. Behalve de gewone rechtbank, be-
j °Pd er nog een hooger gerechtshof, de
'h°ge raad of Sanhedrin genoemd. Deze von
de zwaarste misdaden en legde de
naarste straffen op, bijv. den dood door
'g. 00niging. Zulk een vonnis werd door den
•df, Smaker toepasselijk verklaard op allen,
ten nUU *oora in heleedigende woorden uit-
tiinf i derd® soort van zonde is de toorn, die
ooi ®cbts in scheldwoorden uitbarst, maar
8ii il verwens0bïng overslaat. Wie zeide:
de JodU3S' scb°ld volgens de beteekenis, die
1Pene 0n aan de woorden hechtten, zijn even-
eeil y? n°or een God-vergeten menseh, voor
.•md-loochenaar, en uitte daarbij den
boiuy i R°ds toorn op hem mocht neder-
'den. q' a door God verworpen mocht wor-
('ie o aarde is geen rechtbank te vinden,
/»bteW0r 7'u'h misdrijf een vonnis kon uit-
-ii, Rod alleen kan en zal hier oordee-
1 h'. adeen straffen. De gehentia, waar-
I f,l imp1' gedreigd wordt, een uitgestrekt
'a M Jerusalem, waar eertijds de af-
v«P vü6 -Israëlieten hun kinderen in de ar-
pp Mm det gloeiend gemaakte afgodsbeeld
°ar Oc?Ctl t0n offer lieten verbranden, en
c sommige ter dood veroordeelden
aP het eV,1Ur stierven, was een voorstelling
'i PP vuur der h&l.
(Yeg0u (je Pf'd'g slot der strafrede, die Jesus
PPtstfl -thariseën gericht had. vormen de
v®HMe
Zonw°°rdetl van het Evangelie van de
"(|Rg
?'b leeren ons welk een hooge
1,0 Rod va.u Liefde hecht aan fle
csschen vijanden. God stelt hoo-
De regen kletterde op zekeren dag in Maart
tegen de ruiten van het ziekenhuis. Ik had
juist de ronde gedaan, en zette mij neer naast
Martha (een der verpleegden), die op een
treurigen dag als deze zeker wel behoefte
zou hebben aan een gezellig praatje. Ik had
evenwel nog geen vijf minuten naast haar
gezeten, of ik bemerkte dat zij hijzonder ze
nuwachtig was; hare oogen schitterden, hare
handen gloeiden, en -baar polsslag was zeer
gejaagd. Na de gewone inleiding zei ik:
Wat is er, Martha? Wat hebt gij van
daag toch? Toch geen pijn of nieuwe zorgen
Neen, mijnheer, antwoordde zij, maar
mijne gedachten laten mij vandaag niet met
rust 'tis heden een gedenkdag.
Hier kon zij niet verder. Hare mooie oogen
vulden zich met tranen en zij had alle moeite
om zich goed te 'houden.
Vertel mij eens iets omtrent dien ge
denkdag, vroeg ik haar.
Het is vandaag juist twaalf jaar gele
den, dat ik mijn echtgenoot, Jean Iouvain
voor het eerst zag, en onze ontmoeting had
onder zeer bijzondere omstandigheden plaats.
Ik werd uitgezonden om een schuldige, die
men meende dat een vrouw was, op te spo
ren, en ik moest mij naar de Riviera bege
ven, ten einde haar te zoeken. Ik was in het
hospitaal St. Jacobus geweest om een man
te spreken, die mij inlichtingen zou kunnen
verstrekken, naar ik dacht, en daar kwam ik
plotseling op het denkbeeld, dat het
kleed van een zuste van liefde al een zeer
goede vermomming voor mij wezen zou. ik
verliet Parijs tijdig om 's morgens vroeg te
Marseille te kunnen zijn. Daar begaf ik mij
naar bet huis van eene vriendin, waar ik
van kleeren verwisselde, en toen ik mij aan
het station in een spiegel Bekeek, herkende
ik mijzelf nauwelijks. Er kwam geen haartje
te voorschijn en de witte kraag en gr-oote kap
gaven aan mijn gelaat een geheel ander voor
komen. Ik had een taschje gekocht, juist
zooale de zusters altijd hij zich dragen, waar-
'n'k de zaken, die ik het meest noodig 'had,
geborgen had; mijn papieren zaten in mijn
kleed genaaid. Ik was toen nog jong, 0n ik
stelde zooveel belang in mijn zaken, dat ik
dikwijls heele nachten lag te peinzen wat uit
putting en vele aanvallen van hoofdpijn ten
gevolge had.
Om de slapeloosheid te voorkomen en de
hoofdpijn te verzachten, dToeg ik altijd een
fleschje ether en een kleine hoeveelheid
chloroform hij mij, uit voorzorg elk in een
doosje met watten verpakt.
O, ik begrijp het al, viel ik haar in de
rede, de persoon die ge moest opsporen, vond
deze fleschjes en gebruikte den inhoud om u
te bedwelmen.
Pardon, mijnheer,, hernam zij, mijn ver
haal is heel anders! Te Marseille stapte ik
in een coupé, waaruit verscheidene menschen
kwamen. Er zat nu nog alleen een man in.
in, die mij trachtte te verhinderen binnen te
gaan; maar ik keek hem scherp aan en ver
kreeg toch een plaats. Hij ging toen met ge
kruiste armen voor het portier staan en ver
liet zijne plaats niet, vóór de trein het sta
tion verlaten had. Toen ging 'hij zitten in den
hoek, die het verst van mij af was, en wierp
den wijden mantel dien hij droeg, af.
Tot mijn groote verbazing en schrik be
merkte ik, dat hij gedeeltelijk als een vrouw
gekleed was. Vervolgens nam hü van onder
de bank een tasch, zooals die, waarin de werk
lui doorgaans hun gereedschap bergen, en
zette kalm zijn toilet voort. Natuurlijk keek
ik naar hem. Hij was klein en fijn gebouwd,
en toen hij zijn jas en vest vervolgens zijn
kraag en das afdeed, zag ik een groot lit-
teeken, dat van zijn linkeroor onder zijn kin
doorliep.
Ik herkende hem dadelijk; het was Duret-
te, de man dien ik veilig in de gevangenis
te Toulon waande; hij was de hoofdman van
een dievenbende, die gedurende drie jaar Pa
rijs onveilig gemaakt had en die men geluk
kig drie maanden geleden had kunnen snap
pen. Degene, die hem had gevangen genomen,
had voor die moedige daad 2500 gulden be-
looniug gehad; en nu was hij weer vtü, en
hier voor mij in de kleine ruimte.
Hij hield een oogenblik op met het maken
van zijn toilet, en zei met zijn kalme heldere
stem, die ik wist dat een zijner karaktertrek
ken was:
Luister, het is om mijn leven te doen.
Ik ben zeer aan het leven gehecht, en om
vrij te komen zal ik niets ontzien begrijpt
ge dat? Niets!
Dit zeggende, haalde hij uit zijn tasch een
groot scherp mes, zooals de schoenmakers ge
bruiken, en legde dat op de bank naast zich.
Ge kunt hegrijpen, mijnheer, hoe ik te moede
was. Maar de gedachten gaan snel, en gedu
rende mijn korte reis hadden zich in mijn
hoofd allerlei denkbeelden gevormd.
Het was Durette; als ik e'r slechts in kon
slagen hem weer gevangen te nemen, zou de
bdooning, die ik voor die daad ontving, mijn
oude zieke moeder een rustigen ouden dag
bezorgen. Ik moest het dus beproeven en zat
na te denken, zonder den moed op te geven.
Maar wat te doen? Bij zijne woorden had ik
mij zoover mogelijk van hem verwijderd; ik
beefde en de tranen kwamen mij in de oogen,
toen ik hem smeekend aanzag.
Wees niet hang, zuster, zei hij spottend,
als gij maar doet wat ik u zeg, hebt gij niets
te vreezen. Ik zal den trein te Tonlon verla
ten, en als de conducteur komt, moet gij met
mij praten, alsof ik naar mijn familie ga en
gij te Lyon reeds kennis met. mij gemaakt
hadt.
Natuurlijk beloofde ik hem dat en hij ging
door met zijn toilet. Zijn haar was kort ge
knipt, maar 'hij zette een zwarte vrouwen
pruik op en deed ringetjes in zijn ooren; hij
had een hand om zijn midden, dien hij los
maakte. Toen liet hij mij een wit chemiset
vastmaken en trok hij een lijfje aan, dat ik
dioht moest rijgen. Gij kunt hegrijpen, mijn
heer, hoe mijn gedachten waren! Mijn handent
heefden van opgewondenheid; de trein snelde
maar steeds voort, en het is wel een uur stoo-
mens van Marseille naar Tonlon.
Hij praatte druk ik geloof dat hij het
prettig vond, na een tijd eenzame opsluiting
weer eens te kunnen spreken. Hii stelde mij
nog eens gerust, en zeide mij geen kwaad te
zullen doen, als ik hem strikt gehoorzaamde.
En ik zal uw trein nakijken, zuster, voeg
de hij er bij.
Toen ik hem gekleed had, ging ik naar
mijn plaats terug en lachte. Hij keek mij hoos
aan en vroeg mij waarom ik zoo bespottelijk
deed. Ik zei hem, dat zijn gelaat zoo bleek
was, en dat dit bij zijn zwarte haar geheel
niet paste; hij zou dadelijk opgemerkt wor
den. Hij zat zoo'n beetje in zichzelf te brom
men, maar bracht toch onderwijl een fleschje
met verf en een borstel te voorschijn en be
gon ziin handen te kleuren. Het wilde^ even
wel niet vloeien, en hoe hii het fleschje ook
schudde, het hieven stukjes.
Ik zou wat spiritus noodig hebben, zei
hij nijdig.
Ik beefde toeni werkelijk van angst, want
heit was een hachelijke toest'and, waarin ik
mij bevond. Toen kwam ik op een goeden
inval en zei: „Cognac heb ik niet hij mij,
maar ik gebruik zoo nn en dan een medicijn,
die spiritus bevat, en die beb ik altijd bij
mij." Ik schonk wat van de ether in zijn
fleschje en schudde het, Dat hielp en er ont
stond een bruine vloeistof. Nauwelijks gaf
hij zich den tijd mij te bedanken, maar be
gon ijverig zijn handen te kleuren,^ waarbij
hij even gemakkelijk zijn linker als zijn rech
terband gebruikte; toen kwam zijn gelaat aan
de beurt, en ik lachte weer, maar ditmaal
van vreugde; want ik had al miin moed bij
elkaar geraapt en voelde, dat ik erin zou
slagen hem te vatten.
Waarom lacht ge nn weer? vroeg hij op
barschen toon.
Omdat ge uw wangen veel te donker
maakt, uw oogleden zijn wit, en om nw lip
pen hebt ge ook een heelen kring vergeten,
zeide ik, zooveel mogelijk vastheid aan mijn
stem gevend.
Goede hemel! riep hij nit, en zich toen
tot mij wendend, sprak hij: Neem gij den
borstel en verf mij!
Ik nam den borstel en hield mij of ik erg
beefde, toen ik hem aanraakte.
Dwaas, die ge zijt, riep hij uit. Ik zal
je geen leed doen, maar zie dan toch hoe
snel de trein rijdt er is geen oogenblik te
verliezen.
Goed, mijnheer, was miin antwoord, maar
dan moet ge ook doen, wat ik u zeg.
Ik nam zijn jas en sloeg die om hem heen,
zooals dat in een kapperswinkel gebeurt, en
terwijl ik hem vroeg zijn oogen te sluiten,
begon ik de leden te kleuren. Het volgende
oogenblik nam ik den borstel in miin linker
hand, met mijn rechter deed ik het stopje
van bet chloroformfl0schje af en goot de
helft van den inhoud uit op de watten, waar
in het verpakt was geweest. Gelukkig was
het een groot stuk, 0n terwijl ik den horstel
liet vallen, drukte ik hem de watten op neus
en mond.
Hij was zóó verrast door mijn plotselinge
handeling, dat hij het eerste oogenblik vol
komen kalm bleef, 011 toen hij zijn oogen
opende, wierp ik hem het fleschje met verf
in het gelaat, nog steeds de watten onder zyn
neus duwend. Voor e0n °°£enblik was hij ver
blind; zijn armen, zaten m zijn jas verward.
Als nn de chloroform haar werk maar deed,
dan was ik gered. DeT1 angst-, die mij die
oogenhlikken vervulde, zal ik nooit vergeten.
Hij trachtte het mes te grijpen, maar ik
wierp liet van de "ba-ök» juist toGn ik bemerk-
te, dat de pogingen om zich te verzetten,
zwakker werden; nog eens drukte ik hem de
watten onder den neus en hü liet zün hooid
hangen, terwijl zijn armen slap langs zijn li
chaam vielen.
Ik had geen ondervinding van de werking
der verdoovende middelen, en nu begon ik te
vreezen, dat ik hem gedood had. Ik meende
wel eens gehoord te hebben, dat sommige
gestellen er al heel slecht tegen bestand wa
ren, en ik dacht nu mogelijk een lük aan bef
gerecht te zullen overleveren.
Hp zag er ijzingwekkend uit, met zijn half
gekleurd gelaat. Ik plaatste mijn band op zijn
hart en voelde zijn P0dS gelukkipr ontdekte
ik dat die klopte. Toen ging ik op den grond
zitten met zün pols m mijn handen, het chlo
roform op mijn schoot, om, als zijn pols snel
ler begon te kloppen, de rest van den inhoud
op de watten nit te storten.
Ik heb vele moeiliike uren doorleefd, maar
nooit een zooals dit. Ik ben niet wreed van
natuur, en terwijl no£ 00n kwartier met
mijn slachtoffer in den trein doorbracht, ver
baasde het mü, hoe ik zoo had kunnen han
delen, en het scheen mii toe, dat ik Martha
Leclerc niet- was.
De trein verminderde zijn vaart en hield
eindelijk aan 'het station stil, waar de kaart
jes nagezien moesten worden. Twee conduc
teurs openden de waggons. Ik sprong op en
liep bet perron op, in mijne opgewondenheid
niet anders roepende dan: Durette! Durette!
Wat is er met Durette? vroeg mü een
groote man, die naderbü kwam.
Daar is hij daar! zei ik en viel be
wusteloos neer in de armen van den man
naast mü. Verder herinner ik mü niets meer,
dan dat ik bükwam in de kamer van den
stationschef, die met tweepolitie-agenten en
den grooten man om mü heen stonden.
Dit is Jean Louvain, directeur van de
gevangenis te Toulon, zeide de stationschef.
Durette ontsnapte gisteren en hü begreep wel
dat hü weer naar Toulon zou terugkeereit,
maar zou hem toch, als vrouw verkleed, nooit
gevonden hebben.
Ik 'had ook niet kunnen denken, dat hü
mü door een vtouw in handen geleverd zou
worden, zei de diepe stem van Jean Louvain.
En zoo maakte ik kennis met miin echtge
noot.
„Dat wil dus zeggen, Tom, dat wü zullen
moeten wachten tot je oom dood is," sprak het
meisje, terwpl zij met het hoofd op de hand
steunde, welke op den schouder van haar aan
bidder rustte.
„Dat vrees ik, lieve. Hp is zeer onredelpk,
maar ik zal vanmiddag nog eens met hem pra
ten, en zien of hp dan mogelpk wat meegaan
der is."
„Maar, wat ge ook doet, maak je oom alsje
blieft niet boos," sprak Lucy op angstigen
toon, toen zp plotseling haar lief, blozend ge
laat tot haar verloofde ophief.
„Wees maar niet bevreesd, lieve," sprak bp
luchthartig, „hp kan mp geen kwaad doen."
„Kan hp je geen kwaad doen? Hp kan toch
je maandgeld inhouden!"
„Dat ligt niet langer in zpn macht."
„Wat? Hoe bedoel je dat? Moet dat betee-
kenen, dat bij het reeds ingehouden heeft?"
Tom Halleford knikte.
„En dat alleen om mp! Maar Tom, waarom
hebt ge daar niets van verteld? O, hoe vreese-
lpk."
„O, Tom!" sprak de jonge man baar lachend
na. ,,'t Is heuseh zoo erg niet."
„Maar ge moet toch iets hebben om van te
leven."
„Daar hebt ge volkomen gelijk aan, en daar
om ga ik de volgende week naar Londen om een
betrekking te zoeken. Mijn oude schoolkame
raad, Dick Bennet, die daar op een kantoor is,
zal mp helpen zoeken."
„Maar, Tom, gij zijt volstrekt niet aan kan
toorwerk gewoon en het zal je zoo hard vallen
in Londen te wonen, gij, die zoo veel van h0t
buitenleven lioudt."
„Stil, Lucy, men is niet gelieel voor zpn plei-
zier op de wereld, en ik geloof ook wel, dat het
verblijf in Londen zpn goede zijde heeft; ik zie
dan eens wat van de wereld, en kan toch altpd
niet op het land blpven suffen."
,,'t Is zeker omdat gp ons engagement niet
verbreken wilt, dat je oom je maandgeld in
hield?"
„Ja, zoo iets was bet wel. Maar dat was niet
het eenige. Den een of anderen dag was het
toch tusschen oom en mp tot een uitbarsting
gekomen, 't Is dus veel beter zoo. Ween nn niet
je oogen rood om mij, of ik vertel je nooit meer
iets."
Op die wijze was het meisje spoedig getroost,
en bet volgende half uur ging voor de beide
verloofden maar al te snel voorbij. Na verloop
van dien tpd keerde Lucy Fairfield naar het
schoolgebouw terug (want zij was onderwpze-
res) en Tom begaf zich door de weide naar „De
Boerderij."
De Boerderp was niet groot, maar het was
een buitengewoon mooi huis, ruim twee eeuwen
oud, en gelegen op de grens van een stijgenden
weg. Het goed behoorde aan zpn tegenwoordi-
gen bewoner Christoffel Booth, en bp zpn dood
kwam het aan zpn neef, Tom Halleford. Dit
kon de oude man niet verhinderen, maar hij
weigerde boos een schikking te maken, waarbij
bepaald werd, dat de jonge man nu reeds een
klein inkomen zou genieten van het goed, dat
later toch zijn deel zou worden. Met het doel
zpn oom nog eens over dit punt te spreken, was
hp nu op weg gegaan naar het huis van den
heer Booth.
Het oude huis zag er dien dag niet uit zoo
als anders het geval was. Overal heerschte wan
orde; hier en daar lagen hoopjes stroo, de
kleeden waren opgenomen, en uit dit alles bleek
dat de oude man plannen gemaakt had.
De deur werd geopend door den huisknecht
van mijnheer Booth. Hij heette Durot en was
een vertrouwde van den ouden man. Tom had
den Franscliman nooit gaarne mogen lijden. Du-
rot grinnikte onbeschaamd toen hij Tom in 't
oog kreeg, en vertelde hem, dat het lang niet
zeker was, dat hp zijn oom zou kunnen spreken.
Zonder iets té antwoorden baande Tom zich een
weg naar de kamer, waar de oude man gewoon
lijk verblijf hield, en vond hem, met een bril
op den neus, over een landkaart van Europa ge
bogen.
„Gaat ge naar 't buitenland, oom?" vroeg de
jonge man, zonder te trachten zijn verbazing te
verbergen.
„Ik denk er over. En waarom zou ik ook niet,
hó? Frankrijk bet zuiden nnmelpk, waar het
den geheelen winter door warm is Spanje
Algiers, Italië; waarom zou ik niet evengoed
als ieder ander die heerlijke landen bezoeken?"
„Wel neen, oom, er bestaat, geen enkele Teden
waarom ge het niet zondt doen, en ik hoop dat
ge u goed zult amuseeren."
„Dit ellendige klimaat zou mij spoedig doo-
den," en een holle kuch scheen de veronderstel
ling van den ouden man tot zekerheid te maken.
„Maar in het zonnige zuiden zal ik mijn kracht
en gezondheid terugkrijgen en weer gezond wor
den. Tk ben nog niet oud" (bij deze woorden
wierp hp een spptigen blik op zpn neef) „en ik
denk nog wel twintig jaar te leven. Ik weet
eigenlpk geen enkele reden, waarom ik niet nog
twintig jaar zou leven. Maar ik ben bang, dat
dit jou niet erg zal bevallen, hè?"
„Oom, gp beoordeelt mü verkeerd, dat doet
ge werkelijk," sprak Tom ernstig. „Het zou
dwaas zpn te ontkennen dat ik later heel graag
hier zou wonen. En als gij sterft, heb ik er even
veel recht op als gij thans. Maar als gij u voor
stelt, dat ik jaloérsch ben of naar uw dood ver
lang, neen oom, dan moge de hemel u vergeven
voor het onrecht dat u mp aandoet."
„Tom, luister naar mijn raad. Geef dat onop
gevoede ding, dat je tot je verloofde gemaakt
hebt, op, en trouw een meisje van je stand, dan
is morgen „De Boerderp" je eigendom; maar als
je er bü volhardt dat nest te trouwen, dan zul je
nog in geen twintig jaar deze woning je eigen
dom noemen. Dat zweer ik."
Mpn ideeën omtrent dat punt heb ik u reeds
meer dan eens medegedeeld, oom, en daar valt
niets aan te veranderen. Maar waarom zpt ge
toch zoo tegen Lucy Fairfield ingenomen? Ik
zou zoo graag willen, dat u mij dat eens vertel-
det,"
„Misschien weet ik wel wat meer van haar
dan gp," sprak de oom, en gewaarschuwd door
den woedenden blik uit het oog van zpn neef,
voegde hp er bp: „En bovendien, zij is geen
dame, Al wat ik van je verlang, is, dat je hier
een dame zult brengen, als ik ben heengegaan,
en dat is toeli niet te véél gevraagd is het
wel
Tom's antwoord laat zicb gemakkelpk gis
sen. Nog bpna een uur was hp bezig om te
trachtten zpn oom zachter voor Lucy te stem
men, maar het waren vergeefsehe pogingen,
en ten laatste vertrok hp.
Durot solieen meer dan blij, toen hp hem ten
laatste zag vertrekken. Dit meende Tom ten
minste op te merken, toen lip de deur achter
hem sloot.
Op het einde der volgende week had Tom
zich naar Londen begeven en was de heer
Christoffel Booth tot herstel zpner gezondheid
naar het Zuiden van Frankrpk vertrokken. Hij
had zich voorgesteld niet meer naar Engeland
terug te keeren. Er bestond wel eenige grond
voor de bittere stemming van den heer Booth
tegover Luey. Ongeveer een jaar geleden wai
hem plotseling opgevallen, dat hp toch wel een
erg eenzaam leven leidde, en dat het mogelplf
wel goed zou zijn een vrouw te zoeken, die haar
lot met hem wilde deelen. Van al de jonge
dames uit den omtrek stond het uiterlijk van
de onderwijzeres hem het beste aan, cn zeer
tot verwondering van Lucy vroeg hij haar ten
huwelpk.
Nooit had hp gedacht een weigerend ant
woord te zullen krijgen. Welke dorpsschooljuf
frouw zou niet graag meesteres worden op „De
Boerderp?" Maar zij wees hem af en maakte
daardoor den ouden man tot haar vijand voor
zijn geheel verder leven. Toen hij er op aan
drong de reden te weten harer weigering, in de
hoop den naam van een medeminnaar te ver
nemen, vertelde het meisje hem, dat hii meer
kans had op een gelukkig huwelpk als hij
trouwde met een dame, die zija leeftijd meer
nabp kwam; dit antwoord stemde den ouden
man nog meer tot bitterheid. De liefde, waar
mee hü haar bemind had, was in haat veran
derd, en toen men hem vertelde, dat men zijn
neef en Lucy te zamen had zien wandeleu, ken
de zpn woede geen grenzen. De gedachte, dat
zp nu toch eigenares van „De Boerderij" zou
worden maakte hem razend. Het was onver
draaglijk. Als hij er den moed toe had gehad,
zou Christoffel Booth in staat geweest zpn ze
beiden eigenhandig te vermoorden, liever dan
het meisje toe te staan op die wiize over hem
te triomfeeren.
Maar lip was nu ver weg, terwijl Luey zoo
tevreden mogelpk haar dagelijksche plichten
waarnam, trachtende haar Tom te troosten
met het vooruitzicht op den tijd als zij ver-
eenigd zouden zijn. Tom's brieven waren pret
tig en opgewekt, maar toch meende zij er uit
op te maken dat hp haar iets verzweeg.
Achttien gulden per week was ook geen
groot inkomen voor een man als Tom meende
zp. Zp wist ook niet, dat bp Tom's onbekend
heid met Londen, zpn landelpke manieren en
zpn gebrek aan kennis van zaken, zijn patroons
dikwijls dachten, dat zp dien breeden, gespier
den jongen man liever niet in dienst hadden
moeten nemen.
Londen was voor hem een kelder en het kan
toor een gevangenis; maar hij had anders niets
om van te leven en sleepte zijn bestaan voort,
zijn best doende niet naar zijn ooms dood ta
verlangen en hopende, dat het laugzamerhnnd
wel hf"r zou gaan.
Di< te liet evenwel lang op zich wach
ten. >mer en de herfst gingen voorbij, da
winter kwam en ging, weer verscheen de lente
en maakte plaats voor den zomer, en nog was
Tom klerk tegen achttien gulden per week, en
onderwees Luey nog de dorpskinderen, terwijl
Christoffel Booth nog steeds in 't buitenland
vertoefde.
Weer ging er een jaar voorbij, zonder eenige
wijziging in den toestand te brengen.
Soms eens in de vier of vpf maanden, ging
Tom naar het kantoor van den notaris zijns
ooms, den heer Nicolaas Bent, om te vragen of
er ook tpding van hem was. Het antwoord
luidde altpd hetzelfde.
Mijnheer Booth was wel; „werkelijk schijnt
onder Italië's blauwen hemel zijn jeugd te zpn
teruggekeerd," zeide de notaris glimlachend.
Tom zeide blij te zpn dit te hooren en verliet
het kantoor.