der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K, Kerken te Haarlem en Omliggende plaatsen De wraak ian Chiistoilel Booth. De kleine defectieve. DE OFFICIEELE KERKLIJS Dit nummer behoort b« de „Nienwe Haart. Courant" van Zaterdag 4 Juli 1914. De nadruk van de berichten en mededeelingen in dit blad is verboden. VIJFDE ZONDAG NA PINKSTEREN. Les uit den brief van den H. Apostel Petrus; III. 8-15. ,^eerfi'ëliefden! Weest allen eendrachtig dm v 1 S0bed, medelijdend, broederlievend, barm- ,ai1 bescheiden, nederig, geen kwaad met I aad, noeh echelden met schelden vergel- ^en, maar integendeel zegensprekend; want naartoe zijt gij geroepen, opdat gij zegen als andeel moogt hebben. Want die het leven liefhebben en goede dagen wil zien, hij weêr- nonde zijne tong van het kwaad en zijne lip- Pan van bedrog te spreken; hij wiilte af van Pet kwade en doe het goede: hij zoeke den y^ade en jage dien na! Want de oogen des eci'en zijn op de rechtvaardigen, en Zijne °ren naar hunne gebeden; maar het aan dicht des Heeren is tegen de kwaaddoeners. :ra wie zou u schade toebrengen, indien gij Pj'eraars zijt voor het goede? Doch al lijdt Sij ook iets om de gerechtigheid, zalig gij! reest dan hunne verschrikking niet en laat p. Piet ontstellen, maar heiligt den Heer 11 ristu6 in uwe harten, Rvang. \r0igens den H. Mattheus; V, 2024» Ip dien tijd sprak Jesus tot Zijne leerlin- geP; Indien uw gerechtigheid die der Schrift geleerden en Phariseën niet te boven gaat, zult gp in het Rijk der hemelen niet binnen gaan. Rij hebt gehoord dat aan de ouden gezegd gij zult niet doodslaan; en wie een dood- rpaf begaat, zal strafbaar zijn voor het ge- echt. Maar Ik zeg u: al wie zich vertoornt (fe®en zijnen broeder, zal schuldig zijn voor pet. gerecht; en wie tot zijnen broeder zegt: <a! zal schuldig zijn voor den Raad; en v-'e zeg^. Gij dwaas! zal schuldig zijn voor helsche vuur. Wanneer gij derhalve uwe Bergave brengt aan het altaar, en daar in- 'ischtig wordt dat uw broeder iets tegen u Peeft, laat uw offer daar voor het altaar en gn u eerst met uwen broeder verzoenen; en dan zult gij uw offer komen opdragen. gen prijs op het offer ,Hp vordert het van al Zijne schepselen zonder uitzondering, maar Hij wil het niet aannemen uit de handen van dengene, die in vijandschap leeft met zijn broeder, tenzij eerst aan de eischen der liefde voldaan zij. Hij doet ook een wijle afstand van zijn recht, ten einde eerst aan de eischen der naastenliefde voldaan worda Laat dus het Evangelie van dezen Zondag ons leeren, 'hoe hoog God het schat dat wij alle beleediging en ongelijk ons aangedaan, vergeven, en ons aansporen steeds zooveel mogelijk met alle mensehen in liefde te le ven, nooit een beleediging te wreken, en allen toorn uit ons hart te verbannen, dan zal onze gerechtigheid volmaakter zijn dan die der Schriftgeleerden en Phariseën, en mogen wij dus hopen in het rijk der hemelen in te gaan, VIJFDE ZONDAG NA PINKSTEREN. Zaligmaker treedt in het Evangelie van Zondag op als gezaghebbend Leeraar, j en« woord geen tegenspraak duldt. Zooals ^Us hier sprak, had nooit eenig Godsge zant gesproken. Wij kunnen ons moeilijk Wc ^fbaz'ng voorstellen van allen die Zijn de eu aanhoorden. Zij allen waren gewoon den°Vers*en vaD bun volk, de Scliriftgeleer- d„ ®P Phariseën, als mannen van hooge nb i te beschouwen, en nu vernemen zij dat mond van den Goddeli.iken Meester, v-j V^PPiand den hemel kan binnengaan, zoo bbevalligheid bij God niet uitmunt bo- )]U die hooggeprezenen uit Israël. Al best Ser?chtigheid was slechts uitwendig, .1 Ond alleen in schijn, en zonden van ge- 'tahten werdeii door ben niet gerekend» als Zij niet door uitwendige daden gevolgd wer den. Daartegenover plaatst Jesus Zijne vol maakte zedeleer: „Gij hebt gehoord dat tot dc oiicien gezegd is: gij zult niet doodslaan, en wie doodslaat, zal schuldig zijn voor het gerechL Doch Ik zeg u: al wie zich vertoornt ■ogen zijnen broeder, zal schuldig zijn voor het gerecht; en wie tot zijnen broeder zegt: raka, zal schuldig zijn voor den raad, en wie Z0gt: gij dwaas, zal schuldig zijn voor het hel- «che vuur." T°t goed begrip dezer woorden is het noo- '81 dat wij e'enige bijzonderheden uit de Pphtspleging der Joden vermelden, i.btet vijfde gebod op den Sinaï afgekon- "Jgd, verbood den moord. De letter van de lv.et strekte zich niet verder uit dan tot de jtwendige daad, maar omdat God harten en 1 'er?.n doorgrondt, kon Hij niet een wet af- all en' bi0 in een uitwendige 'handeling b jen scbuld erkende. De zonde door moord dreven, neemt haren aanvang in het hart j1 de inwendige gesteldheid van hoosdoener. vaif moet dus ook onder het bereik der wet 'Sn' en door de wet verboden zijn. De Pha- vo»|C1li,ntfi d'e de uitwendige daad alleen veroordeeld3^ ^ieldei'. moesten door Jesus de dwaabel 7-den' 0m als met één slag aan in te slaan nn ir te£enstanders den bodem zonde teeeri Jesa* drie graden in de drie snmd vufde g0bod, waaraan ook zonlT £Van straf beantwoordden. De beelt haren oorsprong in het hart, en der, ,ar'n soms besloten, zonder tot woor- vPli 0 _aden over te gaan. Maar al wie zich do- 00r °P zÜnen broeder, is reeds overtre- v®p 'et, g0bod, en dus schuldig voor het Terecht. Behalve de gewone rechtbank, be- j °Pd er nog een hooger gerechtshof, de 'h°ge raad of Sanhedrin genoemd. Deze von de zwaarste misdaden en legde de naarste straffen op, bijv. den dood door 'g. 00niging. Zulk een vonnis werd door den •df, Smaker toepasselijk verklaard op allen, ten nUU *oora in heleedigende woorden uit- tiinf i derd® soort van zonde is de toorn, die ooi ®cbts in scheldwoorden uitbarst, maar 8ii il verwens0bïng overslaat. Wie zeide: de JodU3S' scb°ld volgens de beteekenis, die 1Pene 0n aan de woorden hechtten, zijn even- eeil y? n°or een God-vergeten menseh, voor .•md-loochenaar, en uitte daarbij den boiuy i R°ds toorn op hem mocht neder- 'den. q' a door God verworpen mocht wor- ('ie o aarde is geen rechtbank te vinden, /»bteW0r 7'u'h misdrijf een vonnis kon uit- -ii, Rod alleen kan en zal hier oordee- 1 h'. adeen straffen. De gehentia, waar- I f,l imp1' gedreigd wordt, een uitgestrekt 'a M Jerusalem, waar eertijds de af- v«P vü6 -Israëlieten hun kinderen in de ar- pp Mm det gloeiend gemaakte afgodsbeeld °ar Oc?Ctl t0n offer lieten verbranden, en c sommige ter dood veroordeelden aP het eV,1Ur stierven, was een voorstelling 'i PP vuur der h&l. (Yeg0u (je Pf'd'g slot der strafrede, die Jesus PPtstfl -thariseën gericht had. vormen de v®HMe Zonw°°rdetl van het Evangelie van de "(|Rg ?'b leeren ons welk een hooge 1,0 Rod va.u Liefde hecht aan fle csschen vijanden. God stelt hoo- De regen kletterde op zekeren dag in Maart tegen de ruiten van het ziekenhuis. Ik had juist de ronde gedaan, en zette mij neer naast Martha (een der verpleegden), die op een treurigen dag als deze zeker wel behoefte zou hebben aan een gezellig praatje. Ik had evenwel nog geen vijf minuten naast haar gezeten, of ik bemerkte dat zij hijzonder ze nuwachtig was; hare oogen schitterden, hare handen gloeiden, en -baar polsslag was zeer gejaagd. Na de gewone inleiding zei ik: Wat is er, Martha? Wat hebt gij van daag toch? Toch geen pijn of nieuwe zorgen Neen, mijnheer, antwoordde zij, maar mijne gedachten laten mij vandaag niet met rust 'tis heden een gedenkdag. Hier kon zij niet verder. Hare mooie oogen vulden zich met tranen en zij had alle moeite om zich goed te 'houden. Vertel mij eens iets omtrent dien ge denkdag, vroeg ik haar. Het is vandaag juist twaalf jaar gele den, dat ik mijn echtgenoot, Jean Iouvain voor het eerst zag, en onze ontmoeting had onder zeer bijzondere omstandigheden plaats. Ik werd uitgezonden om een schuldige, die men meende dat een vrouw was, op te spo ren, en ik moest mij naar de Riviera bege ven, ten einde haar te zoeken. Ik was in het hospitaal St. Jacobus geweest om een man te spreken, die mij inlichtingen zou kunnen verstrekken, naar ik dacht, en daar kwam ik plotseling op het denkbeeld, dat het kleed van een zuste van liefde al een zeer goede vermomming voor mij wezen zou. ik verliet Parijs tijdig om 's morgens vroeg te Marseille te kunnen zijn. Daar begaf ik mij naar bet huis van eene vriendin, waar ik van kleeren verwisselde, en toen ik mij aan het station in een spiegel Bekeek, herkende ik mijzelf nauwelijks. Er kwam geen haartje te voorschijn en de witte kraag en gr-oote kap gaven aan mijn gelaat een geheel ander voor komen. Ik had een taschje gekocht, juist zooale de zusters altijd hij zich dragen, waar- 'n'k de zaken, die ik het meest noodig 'had, geborgen had; mijn papieren zaten in mijn kleed genaaid. Ik was toen nog jong, 0n ik stelde zooveel belang in mijn zaken, dat ik dikwijls heele nachten lag te peinzen wat uit putting en vele aanvallen van hoofdpijn ten gevolge had. Om de slapeloosheid te voorkomen en de hoofdpijn te verzachten, dToeg ik altijd een fleschje ether en een kleine hoeveelheid chloroform hij mij, uit voorzorg elk in een doosje met watten verpakt. O, ik begrijp het al, viel ik haar in de rede, de persoon die ge moest opsporen, vond deze fleschjes en gebruikte den inhoud om u te bedwelmen. Pardon, mijnheer,, hernam zij, mijn ver haal is heel anders! Te Marseille stapte ik in een coupé, waaruit verscheidene menschen kwamen. Er zat nu nog alleen een man in. in, die mij trachtte te verhinderen binnen te gaan; maar ik keek hem scherp aan en ver kreeg toch een plaats. Hij ging toen met ge kruiste armen voor het portier staan en ver liet zijne plaats niet, vóór de trein het sta tion verlaten had. Toen ging 'hij zitten in den hoek, die het verst van mij af was, en wierp den wijden mantel dien hij droeg, af. Tot mijn groote verbazing en schrik be merkte ik, dat hij gedeeltelijk als een vrouw gekleed was. Vervolgens nam hü van onder de bank een tasch, zooals die, waarin de werk lui doorgaans hun gereedschap bergen, en zette kalm zijn toilet voort. Natuurlijk keek ik naar hem. Hij was klein en fijn gebouwd, en toen hij zijn jas en vest vervolgens zijn kraag en das afdeed, zag ik een groot lit- teeken, dat van zijn linkeroor onder zijn kin doorliep. Ik herkende hem dadelijk; het was Duret- te, de man dien ik veilig in de gevangenis te Toulon waande; hij was de hoofdman van een dievenbende, die gedurende drie jaar Pa rijs onveilig gemaakt had en die men geluk kig drie maanden geleden had kunnen snap pen. Degene, die hem had gevangen genomen, had voor die moedige daad 2500 gulden be- looniug gehad; en nu was hij weer vtü, en hier voor mij in de kleine ruimte. Hij hield een oogenblik op met het maken van zijn toilet, en zei met zijn kalme heldere stem, die ik wist dat een zijner karaktertrek ken was: Luister, het is om mijn leven te doen. Ik ben zeer aan het leven gehecht, en om vrij te komen zal ik niets ontzien begrijpt ge dat? Niets! Dit zeggende, haalde hij uit zijn tasch een groot scherp mes, zooals de schoenmakers ge bruiken, en legde dat op de bank naast zich. Ge kunt hegrijpen, mijnheer, hoe ik te moede was. Maar de gedachten gaan snel, en gedu rende mijn korte reis hadden zich in mijn hoofd allerlei denkbeelden gevormd. Het was Durette; als ik e'r slechts in kon slagen hem weer gevangen te nemen, zou de bdooning, die ik voor die daad ontving, mijn oude zieke moeder een rustigen ouden dag bezorgen. Ik moest het dus beproeven en zat na te denken, zonder den moed op te geven. Maar wat te doen? Bij zijne woorden had ik mij zoover mogelijk van hem verwijderd; ik beefde en de tranen kwamen mij in de oogen, toen ik hem smeekend aanzag. Wees niet hang, zuster, zei hij spottend, als gij maar doet wat ik u zeg, hebt gij niets te vreezen. Ik zal den trein te Tonlon verla ten, en als de conducteur komt, moet gij met mij praten, alsof ik naar mijn familie ga en gij te Lyon reeds kennis met. mij gemaakt hadt. Natuurlijk beloofde ik hem dat en hij ging door met zijn toilet. Zijn haar was kort ge knipt, maar 'hij zette een zwarte vrouwen pruik op en deed ringetjes in zijn ooren; hij had een hand om zijn midden, dien hij los maakte. Toen liet hij mij een wit chemiset vastmaken en trok hij een lijfje aan, dat ik dioht moest rijgen. Gij kunt hegrijpen, mijn heer, hoe mijn gedachten waren! Mijn handent heefden van opgewondenheid; de trein snelde maar steeds voort, en het is wel een uur stoo- mens van Marseille naar Tonlon. Hij praatte druk ik geloof dat hij het prettig vond, na een tijd eenzame opsluiting weer eens te kunnen spreken. Hii stelde mij nog eens gerust, en zeide mij geen kwaad te zullen doen, als ik hem strikt gehoorzaamde. En ik zal uw trein nakijken, zuster, voeg de hij er bij. Toen ik hem gekleed had, ging ik naar mijn plaats terug en lachte. Hij keek mij hoos aan en vroeg mij waarom ik zoo bespottelijk deed. Ik zei hem, dat zijn gelaat zoo bleek was, en dat dit bij zijn zwarte haar geheel niet paste; hij zou dadelijk opgemerkt wor den. Hij zat zoo'n beetje in zichzelf te brom men, maar bracht toch onderwijl een fleschje met verf en een borstel te voorschijn en be gon ziin handen te kleuren. Het wilde^ even wel niet vloeien, en hoe hii het fleschje ook schudde, het hieven stukjes. Ik zou wat spiritus noodig hebben, zei hij nijdig. Ik beefde toeni werkelijk van angst, want heit was een hachelijke toest'and, waarin ik mij bevond. Toen kwam ik op een goeden inval en zei: „Cognac heb ik niet hij mij, maar ik gebruik zoo nn en dan een medicijn, die spiritus bevat, en die beb ik altijd bij mij." Ik schonk wat van de ether in zijn fleschje en schudde het, Dat hielp en er ont stond een bruine vloeistof. Nauwelijks gaf hij zich den tijd mij te bedanken, maar be gon ijverig zijn handen te kleuren,^ waarbij hij even gemakkelijk zijn linker als zijn rech terband gebruikte; toen kwam zijn gelaat aan de beurt, en ik lachte weer, maar ditmaal van vreugde; want ik had al miin moed bij elkaar geraapt en voelde, dat ik erin zou slagen hem te vatten. Waarom lacht ge nn weer? vroeg hij op barschen toon. Omdat ge uw wangen veel te donker maakt, uw oogleden zijn wit, en om nw lip pen hebt ge ook een heelen kring vergeten, zeide ik, zooveel mogelijk vastheid aan mijn stem gevend. Goede hemel! riep hij nit, en zich toen tot mij wendend, sprak hij: Neem gij den borstel en verf mij! Ik nam den borstel en hield mij of ik erg beefde, toen ik hem aanraakte. Dwaas, die ge zijt, riep hij uit. Ik zal je geen leed doen, maar zie dan toch hoe snel de trein rijdt er is geen oogenblik te verliezen. Goed, mijnheer, was miin antwoord, maar dan moet ge ook doen, wat ik u zeg. Ik nam zijn jas en sloeg die om hem heen, zooals dat in een kapperswinkel gebeurt, en terwijl ik hem vroeg zijn oogen te sluiten, begon ik de leden te kleuren. Het volgende oogenblik nam ik den borstel in miin linker hand, met mijn rechter deed ik het stopje van bet chloroformfl0schje af en goot de helft van den inhoud uit op de watten, waar in het verpakt was geweest. Gelukkig was het een groot stuk, 0n terwijl ik den horstel liet vallen, drukte ik hem de watten op neus en mond. Hij was zóó verrast door mijn plotselinge handeling, dat hij het eerste oogenblik vol komen kalm bleef, 011 toen hij zijn oogen opende, wierp ik hem het fleschje met verf in het gelaat, nog steeds de watten onder zyn neus duwend. Voor e0n °°£enblik was hij ver blind; zijn armen, zaten m zijn jas verward. Als nn de chloroform haar werk maar deed, dan was ik gered. DeT1 angst-, die mij die oogenhlikken vervulde, zal ik nooit vergeten. Hij trachtte het mes te grijpen, maar ik wierp liet van de "ba-ök» juist toGn ik bemerk- te, dat de pogingen om zich te verzetten, zwakker werden; nog eens drukte ik hem de watten onder den neus en hü liet zün hooid hangen, terwijl zijn armen slap langs zijn li chaam vielen. Ik had geen ondervinding van de werking der verdoovende middelen, en nu begon ik te vreezen, dat ik hem gedood had. Ik meende wel eens gehoord te hebben, dat sommige gestellen er al heel slecht tegen bestand wa ren, en ik dacht nu mogelijk een lük aan bef gerecht te zullen overleveren. Hp zag er ijzingwekkend uit, met zijn half gekleurd gelaat. Ik plaatste mijn band op zijn hart en voelde zijn P0dS gelukkipr ontdekte ik dat die klopte. Toen ging ik op den grond zitten met zün pols m mijn handen, het chlo roform op mijn schoot, om, als zijn pols snel ler begon te kloppen, de rest van den inhoud op de watten nit te storten. Ik heb vele moeiliike uren doorleefd, maar nooit een zooals dit. Ik ben niet wreed van natuur, en terwijl no£ 00n kwartier met mijn slachtoffer in den trein doorbracht, ver baasde het mü, hoe ik zoo had kunnen han delen, en het scheen mii toe, dat ik Martha Leclerc niet- was. De trein verminderde zijn vaart en hield eindelijk aan 'het station stil, waar de kaart jes nagezien moesten worden. Twee conduc teurs openden de waggons. Ik sprong op en liep bet perron op, in mijne opgewondenheid niet anders roepende dan: Durette! Durette! Wat is er met Durette? vroeg mü een groote man, die naderbü kwam. Daar is hij daar! zei ik en viel be wusteloos neer in de armen van den man naast mü. Verder herinner ik mü niets meer, dan dat ik bükwam in de kamer van den stationschef, die met tweepolitie-agenten en den grooten man om mü heen stonden. Dit is Jean Louvain, directeur van de gevangenis te Toulon, zeide de stationschef. Durette ontsnapte gisteren en hü begreep wel dat hü weer naar Toulon zou terugkeereit, maar zou hem toch, als vrouw verkleed, nooit gevonden hebben. Ik 'had ook niet kunnen denken, dat hü mü door een vtouw in handen geleverd zou worden, zei de diepe stem van Jean Louvain. En zoo maakte ik kennis met miin echtge noot. „Dat wil dus zeggen, Tom, dat wü zullen moeten wachten tot je oom dood is," sprak het meisje, terwpl zij met het hoofd op de hand steunde, welke op den schouder van haar aan bidder rustte. „Dat vrees ik, lieve. Hp is zeer onredelpk, maar ik zal vanmiddag nog eens met hem pra ten, en zien of hp dan mogelpk wat meegaan der is." „Maar, wat ge ook doet, maak je oom alsje blieft niet boos," sprak Lucy op angstigen toon, toen zp plotseling haar lief, blozend ge laat tot haar verloofde ophief. „Wees maar niet bevreesd, lieve," sprak bp luchthartig, „hp kan mp geen kwaad doen." „Kan hp je geen kwaad doen? Hp kan toch je maandgeld inhouden!" „Dat ligt niet langer in zpn macht." „Wat? Hoe bedoel je dat? Moet dat betee- kenen, dat bij het reeds ingehouden heeft?" Tom Halleford knikte. „En dat alleen om mp! Maar Tom, waarom hebt ge daar niets van verteld? O, hoe vreese- lpk." „O, Tom!" sprak de jonge man baar lachend na. ,,'t Is heuseh zoo erg niet." „Maar ge moet toch iets hebben om van te leven." „Daar hebt ge volkomen gelijk aan, en daar om ga ik de volgende week naar Londen om een betrekking te zoeken. Mijn oude schoolkame raad, Dick Bennet, die daar op een kantoor is, zal mp helpen zoeken." „Maar, Tom, gij zijt volstrekt niet aan kan toorwerk gewoon en het zal je zoo hard vallen in Londen te wonen, gij, die zoo veel van h0t buitenleven lioudt." „Stil, Lucy, men is niet gelieel voor zpn plei- zier op de wereld, en ik geloof ook wel, dat het verblijf in Londen zpn goede zijde heeft; ik zie dan eens wat van de wereld, en kan toch altpd niet op het land blpven suffen." ,,'t Is zeker omdat gp ons engagement niet verbreken wilt, dat je oom je maandgeld in hield?" „Ja, zoo iets was bet wel. Maar dat was niet het eenige. Den een of anderen dag was het toch tusschen oom en mp tot een uitbarsting gekomen, 't Is dus veel beter zoo. Ween nn niet je oogen rood om mij, of ik vertel je nooit meer iets." Op die wijze was het meisje spoedig getroost, en bet volgende half uur ging voor de beide verloofden maar al te snel voorbij. Na verloop van dien tpd keerde Lucy Fairfield naar het schoolgebouw terug (want zij was onderwpze- res) en Tom begaf zich door de weide naar „De Boerderij." De Boerderp was niet groot, maar het was een buitengewoon mooi huis, ruim twee eeuwen oud, en gelegen op de grens van een stijgenden weg. Het goed behoorde aan zpn tegenwoordi- gen bewoner Christoffel Booth, en bp zpn dood kwam het aan zpn neef, Tom Halleford. Dit kon de oude man niet verhinderen, maar hij weigerde boos een schikking te maken, waarbij bepaald werd, dat de jonge man nu reeds een klein inkomen zou genieten van het goed, dat later toch zijn deel zou worden. Met het doel zpn oom nog eens over dit punt te spreken, was hp nu op weg gegaan naar het huis van den heer Booth. Het oude huis zag er dien dag niet uit zoo als anders het geval was. Overal heerschte wan orde; hier en daar lagen hoopjes stroo, de kleeden waren opgenomen, en uit dit alles bleek dat de oude man plannen gemaakt had. De deur werd geopend door den huisknecht van mijnheer Booth. Hij heette Durot en was een vertrouwde van den ouden man. Tom had den Franscliman nooit gaarne mogen lijden. Du- rot grinnikte onbeschaamd toen hij Tom in 't oog kreeg, en vertelde hem, dat het lang niet zeker was, dat hp zijn oom zou kunnen spreken. Zonder iets té antwoorden baande Tom zich een weg naar de kamer, waar de oude man gewoon lijk verblijf hield, en vond hem, met een bril op den neus, over een landkaart van Europa ge bogen. „Gaat ge naar 't buitenland, oom?" vroeg de jonge man, zonder te trachten zijn verbazing te verbergen. „Ik denk er over. En waarom zou ik ook niet, hó? Frankrijk bet zuiden nnmelpk, waar het den geheelen winter door warm is Spanje Algiers, Italië; waarom zou ik niet evengoed als ieder ander die heerlijke landen bezoeken?" „Wel neen, oom, er bestaat, geen enkele Teden waarom ge het niet zondt doen, en ik hoop dat ge u goed zult amuseeren." „Dit ellendige klimaat zou mij spoedig doo- den," en een holle kuch scheen de veronderstel ling van den ouden man tot zekerheid te maken. „Maar in het zonnige zuiden zal ik mijn kracht en gezondheid terugkrijgen en weer gezond wor den. Tk ben nog niet oud" (bij deze woorden wierp hp een spptigen blik op zpn neef) „en ik denk nog wel twintig jaar te leven. Ik weet eigenlpk geen enkele reden, waarom ik niet nog twintig jaar zou leven. Maar ik ben bang, dat dit jou niet erg zal bevallen, hè?" „Oom, gp beoordeelt mü verkeerd, dat doet ge werkelijk," sprak Tom ernstig. „Het zou dwaas zpn te ontkennen dat ik later heel graag hier zou wonen. En als gij sterft, heb ik er even veel recht op als gij thans. Maar als gij u voor stelt, dat ik jaloérsch ben of naar uw dood ver lang, neen oom, dan moge de hemel u vergeven voor het onrecht dat u mp aandoet." „Tom, luister naar mijn raad. Geef dat onop gevoede ding, dat je tot je verloofde gemaakt hebt, op, en trouw een meisje van je stand, dan is morgen „De Boerderp" je eigendom; maar als je er bü volhardt dat nest te trouwen, dan zul je nog in geen twintig jaar deze woning je eigen dom noemen. Dat zweer ik." Mpn ideeën omtrent dat punt heb ik u reeds meer dan eens medegedeeld, oom, en daar valt niets aan te veranderen. Maar waarom zpt ge toch zoo tegen Lucy Fairfield ingenomen? Ik zou zoo graag willen, dat u mij dat eens vertel- det," „Misschien weet ik wel wat meer van haar dan gp," sprak de oom, en gewaarschuwd door den woedenden blik uit het oog van zpn neef, voegde hp er bp: „En bovendien, zij is geen dame, Al wat ik van je verlang, is, dat je hier een dame zult brengen, als ik ben heengegaan, en dat is toeli niet te véél gevraagd is het wel Tom's antwoord laat zicb gemakkelpk gis sen. Nog bpna een uur was hp bezig om te trachtten zpn oom zachter voor Lucy te stem men, maar het waren vergeefsehe pogingen, en ten laatste vertrok hp. Durot solieen meer dan blij, toen hp hem ten laatste zag vertrekken. Dit meende Tom ten minste op te merken, toen lip de deur achter hem sloot. Op het einde der volgende week had Tom zich naar Londen begeven en was de heer Christoffel Booth tot herstel zpner gezondheid naar het Zuiden van Frankrpk vertrokken. Hij had zich voorgesteld niet meer naar Engeland terug te keeren. Er bestond wel eenige grond voor de bittere stemming van den heer Booth tegover Luey. Ongeveer een jaar geleden wai hem plotseling opgevallen, dat hp toch wel een erg eenzaam leven leidde, en dat het mogelplf wel goed zou zijn een vrouw te zoeken, die haar lot met hem wilde deelen. Van al de jonge dames uit den omtrek stond het uiterlijk van de onderwijzeres hem het beste aan, cn zeer tot verwondering van Lucy vroeg hij haar ten huwelpk. Nooit had hp gedacht een weigerend ant woord te zullen krijgen. Welke dorpsschooljuf frouw zou niet graag meesteres worden op „De Boerderp?" Maar zij wees hem af en maakte daardoor den ouden man tot haar vijand voor zijn geheel verder leven. Toen hij er op aan drong de reden te weten harer weigering, in de hoop den naam van een medeminnaar te ver nemen, vertelde het meisje hem, dat hii meer kans had op een gelukkig huwelpk als hij trouwde met een dame, die zija leeftijd meer nabp kwam; dit antwoord stemde den ouden man nog meer tot bitterheid. De liefde, waar mee hü haar bemind had, was in haat veran derd, en toen men hem vertelde, dat men zijn neef en Lucy te zamen had zien wandeleu, ken de zpn woede geen grenzen. De gedachte, dat zp nu toch eigenares van „De Boerderij" zou worden maakte hem razend. Het was onver draaglijk. Als hij er den moed toe had gehad, zou Christoffel Booth in staat geweest zpn ze beiden eigenhandig te vermoorden, liever dan het meisje toe te staan op die wiize over hem te triomfeeren. Maar lip was nu ver weg, terwijl Luey zoo tevreden mogelpk haar dagelijksche plichten waarnam, trachtende haar Tom te troosten met het vooruitzicht op den tijd als zij ver- eenigd zouden zijn. Tom's brieven waren pret tig en opgewekt, maar toch meende zij er uit op te maken dat hp haar iets verzweeg. Achttien gulden per week was ook geen groot inkomen voor een man als Tom meende zp. Zp wist ook niet, dat bp Tom's onbekend heid met Londen, zpn landelpke manieren en zpn gebrek aan kennis van zaken, zijn patroons dikwijls dachten, dat zp dien breeden, gespier den jongen man liever niet in dienst hadden moeten nemen. Londen was voor hem een kelder en het kan toor een gevangenis; maar hij had anders niets om van te leven en sleepte zijn bestaan voort, zijn best doende niet naar zijn ooms dood ta verlangen en hopende, dat het laugzamerhnnd wel hf"r zou gaan. Di< te liet evenwel lang op zich wach ten. >mer en de herfst gingen voorbij, da winter kwam en ging, weer verscheen de lente en maakte plaats voor den zomer, en nog was Tom klerk tegen achttien gulden per week, en onderwees Luey nog de dorpskinderen, terwijl Christoffel Booth nog steeds in 't buitenland vertoefde. Weer ging er een jaar voorbij, zonder eenige wijziging in den toestand te brengen. Soms eens in de vier of vpf maanden, ging Tom naar het kantoor van den notaris zijns ooms, den heer Nicolaas Bent, om te vragen of er ook tpding van hem was. Het antwoord luidde altpd hetzelfde. Mijnheer Booth was wel; „werkelijk schijnt onder Italië's blauwen hemel zijn jeugd te zpn teruggekeerd," zeide de notaris glimlachend. Tom zeide blij te zpn dit te hooren en verliet het kantoor.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 13