De ro! van minister Fersivai. w groot, de snto-parssol ia neer klein, juist groot genoeg om het gezicht tegen de zonnestralen te beschutten esi te klein om veel wind te van gen. Ze zijn zeer chic, maar.alleen in de auto; wie er mee uit wandelen gaat, maakt zich belachelijk uit een mode-oogpunt be schouwd. *t Zou even d» aas zijn, als wanneer bij een langen donkeren mantel een witkanten parasol zou worden gedragen. Aan den eenen kant hebben we dit jaar over dreven luxueuse parasols, aan den anderen kant zijn ze eenvondig en practisch. Tot de eerste groep behoort een parasol met een dnbbel dak: het bovenste van kant, het on derste van zijde; het merkwaardige ervan is, dat het zijden kan worden neergelaten, terwijl het kanten opengespannen blijft. De practische parasol is van wit geborduurd linnen, dat met zeep en water kan worden ge- wasschen. Zij past bij elk zomertoilet, is niet opzichtig als de kleeding eenvondig en niet banaal als deze elegant is. Jonge dames dragen geen parasols meer. Die doen aan sport en behooren er willen ze met de mode meegaan flink verbrand uit te zien. HET NIEUWSTE OP KINEMATOGRA- FISCH GEBIED. De uitvinding der kinematografie staat nog lang niet op het toppunt harer volmaking. Tel kens naderen de leekenooren berichten uit de technische wereld over de een of andere ver betering, die vaak geen verbetering blijkt te zijn, doch die de gedachte aan een leemte, die aan te vullen is, opwekt. Beeds heeft de uit vinding der kinemacolor, het aanbrengen van een sneldraaiende kleurenfilter voor de lens, die bepaalde kleuren absorbeert en de ge- wenschte doorlaat, de mogelijkheid geopend, kleuren op het doek te brengen. Edison vond een methode uit, waardoor film en gramofoon gelijktijdig afloopen en de bios coopvoorstelling nog sterker het karakter van een tooneelspel krijgt Thans is de uitvinding van de „Eantomo" aan te kondigen. De „Eantomo" geeft een plastische film, d.w.z. dat door deze uitvin ding het doek wordt weggenomen en dat de stralen vallen op een heusch tooneel, waarop een willekeurig decor wordt getooverd. In vergelijkheid bestaan er geen coulissen of ander tooneelrequisietmen ziet slechts het resultaat 'van bepaalde optische werkingen, op een spiegelaehtige groote ruit worden reu- zenprojecties geworpen. Hierop verschijnt de achtergrond, zooals de voorstelling dat eischt. Voor den toeschouwer bewegen de acteurs zich net als bij een werkelijk tooneelstuk, met de zelfde natuurlijkheid en vrijheid. Ooggetuigen van de proefvoorstelling zeggen, dat hier de volmaakte illusie van het heusche tooneel be reikt is. De uitvinder is een Duitsch ingenieur, die er ongeveer vijftien jaar, dus even lang als de kinematografie ernstige beoefening heeft gevonden, aan gewerkt heeft. HET AMEREKAANSCHE HOUT DER TOEKOMST. De „Holzwelt" verneemt van haar New- Yorkschen correspondent het volgende: Zon der profetenblik kan men voorspellen, dat de houtindustrie het meest zal profiteeren van de opening van het Panama-kanaal. Onder de producten, die op het oogenblik in de Veree- nigde Staten vervoerd worden, neemt hout de derde plaats in, na kolen en Szer. Het Panama kanaal zal de reusachtige houtmassa's van de staten Oregon en Washington voor den wereld handel toegankelijk maken. En onder al de houtsoorten, die het Noordwesten der Unie produceert, zal ongetwijfeld na de opening van het Panama-kanaal de Douglas-den (Don- glas Fir) bij den export de eerste plaats in nemen. Het is daarom voor de Europeesche handelaars zaak zich voor dit betrekkelijk nog onbekende hont te interesseeren. De hoeveel heid D -uglas-dennen is in Amerika grooter dan eenige andere boomsoort. Volgens de mee ning van deskundigen levert deze den het beste Amerikaansche hout. Dit neemt in het Westen reeds lang de plaats in, die de Yellow Pine en White Pine in het Oosten hebben. Zoo- dra door het Panama-kanaal de transportkos ten verminderd zijn, zal de Douglasden vooral bij den export de Yellow Pine verdringen, in alle industriën, waarbij hout gobruikt wordt. Het grootste aantal Douglas Firs vindt men in Britsch Columbia, daar vormen zij dichte wou den met 300 voet hooge boomen. Het uurwerk van den Dam te Lund. De Dom van de Zweedsche stad Lund, zal uit zijn rijke inkomsten 100.000 mark ge bruiken, voor de restauratie van twee uur werken, waarvan het oudste reeds in de vierde eeuw bekend was onder den naam „Horlogium mirabile lundense" en een lange geschiedenis en een beroemden naam bezit en van de uitgetrokken som meer dan 80.000 mark voor de herstelling vordert. Na een zesjarigen vóór-arbeid heeft de domarchitect Wahlin met zijn technischen assistent, den torenuurwerkmaker Larsson, uit Kopenhagen, thans een rcconstructieont- werp gemaakt,h etwelk deels op vondsten van belangrijke constructieve en ornamen- tale fragmenten, deels ook op oude teeke- ningen en oude beschrijvingen berust endoor de beteekenis der talrijke mystieke wijzer platen, concentrische en excentrische lijnen en verschillende gekleurde velden, eerst be grijpelijk wordt. Door den beeldhouwer Nils Hansen, is het model van het uurwerk en het gedeelte van den Dom, waarin het in 1923 weer voor het eerst na veie eeuwen zijn bazuinklank zal doen klinken op een schaal van 1 19 vervaardigd. Van het Lundensche wonderuurwerk werd 1442 door den aartsbisschop Hans Laxe- mond het eerst gewag gemaakt. Uitvoerig vertelt Magnus Matthiae in zijn handschrift „Civitatèm quarundum Schanlae brevis des- criptio" van dit kostelijk werk. Het uurwerk, waarvan het grootste blad, verdeeld in cirkels, 8 voet in doorsnede meet, geeft het loopende jaar aan, de maan den, de weken, dagen en uren en de feesten van het kerkelijke jaar. Verder op en on dergang van zon en maan en hun stand in den dierenriem. Verder treden bij het slaan der klok verschillende religieuse figuren naar voren, die allerlei ingewikkelde cere monieën verrichten. Reeds in 1656 stond het uurwerk stil. Het werd in 1380 vervaardigd, zoodat het thans meer dan twee-en-een-halve eeuw ge zwegen heeft. Tel. Een eenvondig beschermingsmiddel. Een bekend schrijver Joseph Conrad, die zelf Ja renlang gevaren heeft en kapitein geweest is, verzekert in een artikel in de „Illustrated London News", dat de ramp van de „Em press of Ireland'* voorkomen had kunnen worden. Daarvoor was volgens hem niets an ders noodig geweest, dan een flinke zeeman, die een hevel wist uit te voeren, en een wrijf hout. In zijn tijd kostten deze wrijfhouten of wrijfkabels ter bescherming van tegen iets stootende schepen ongeveer 30 shilling oer stuk. 1) Zeelieden noemen het wrijfhout een „pud ding", en het woTdt voortdurend gebruikt!1 op 6leepbooten en kan eiken dag in de dek ken worden gezien. Een „pudding" heeft veel van een kussen aan een flink touw, gevuld met oud- kabel en touwwerk, maar dikker in het midden dan aan de einden. Had de „Storetad" zegt de heer Conrad, zulk een „pudding", in evenredigheid mei haar grootte bijv. met een middellijn van 6 voet in het dikste gedeelte gedragen rond haar voorsteven, iets boven de kabelgaten, dan zou de botsing natuurlijk wel eentge schade aangericht hebben, maar zou er geea verlies van mensehenlevens te betreuren ztjn. „Het schijnt bijna te eenvoudig om waar te zijn," besluit de schrijver,,, doch ik verzeker u, dat het toch zoo waar is als iets maar zijn kan. We zullen nu afwachten of deze les ter harte wordt genomen." Onbekende streken. Men zou zoo zeggen, dat er maar weinig streken op aarde zijn, welke nog niet bereisd zijn en welke men nog niet nauwkenrig in kaart heeft weten te brengen. Toch zijn er nog uitgestrekte gebieden, welke den aardrijkskundigen en ontdekkingsreizigers onbekend zijn zegt de U. Ot. In het einde van de vorige eeuw en in de jaren, welke wij nu in deze eeuw gevorderd zijn, heeft men weliswaar talrijke woeste landschappen weten te doorvor- schen en in kaart gebracht, maar er zijn nog reusachtige gebieden over, waarvan men weinig of niets weet. Zoo heeft men in Afrika nog het totaal onbe kende hoogland van Tibesti en van Ahagar. En verder vooral het gebied van Wadai, waar zeer j vijandelijke en woeste negerstammen wonen, zoodat blanken in die streek weinig of niet» hebben kunnen uitrichten. Toch gelooven de aardrijkskundigen dat men in de bewuste onbe kende streken nog zeer belangrijke waarnemin gen zal kunnen doen. Tusschen het Rodolfphemeer en Abessinië strekt zich een uitgebreid landgebied uit, waar van men slechts de randen eenigszins kent. In die randgebieden hebben verschillende ontdek kingsreizigers tochten gemaakt, maar in de binnenlanden is men nog niet kunnen doordrin gen. Arabië is ook nog lang niet geheel en al be kend gebied. Ook daar zijn nog uitgestrekte re gionen, waarvan men niet weet, wat er in te zien is; de oppervlakte van het onbekende ge bied in Arabië Wordt geschat op ruim 800 vier kante kilometers. Ook in Perzië zijn groote streken, waar nog geen blanke den voet op heeft gezet. Dat zijn vooral uitgestrekte deelen van Louristan en Koerdistan. Zooals men weet, heb ben verschillende reizigers, onder wie vooral Hedin genoemd moeten worden, Thibet en Nepal bereisd. Toch is ook dat land met zijn ontelbare passen en dalen nog niet geheel en al doorvorscht, geheele provinciën in het Zuid- Westen van de Thibetaansche hooglanden en hooge bergen in de buurt vau Tsjangu wachten nog op expedities, welke hun bekendheid met de wereld zullen verschaffen. In Nieuw-Guinea zijn nog steeds expedities, welke zooveel moge lijk bekendheid met dat land trachten te ver krijgen. En verschillende eilanden rond Austra lië zijn ook nooit aanschouwd door de oogen van blanke mensehen. Yele van deze eilanden zijn op geen kaart te vinden. Ten slotte is het wel merkwaardig, dat men nog zoo betrekkelijk weinig weet van Zuid- Amerika. Dat land toch is rijk aan vele natuur- schatten van allerlei soort. Het is daaraan veel rijkeT dan het zwarte, donkere werelddeel, dat men Afrika noemt, docht niettemin weet men er eigenlijk nog minder van. Geheele berglan den, behoorende tot de Cordillera's, zijn nooit bereisd en ten Oosten van het gebied van da Amazonerivier zijn eveneens groote gebieden, waarvan men niets weet. In deze buurt worden echter in d.en tegenwoordigen tijd expedities gemaakt, welke allicht nieuws zullen doen ont dekken. Ook de uitgestrekte vlakte, welke rich be vindt langs de noordelijke zijrivieren van de Amazone, en welke bedekt is met reusachtige oerwouden, is betrekkelijk weinig bekend, hoe wel deze landstreek reeds in de 16e eeuw het tooneel is geweest van een avontuurlijk zoeken, van Europeanen naar het land Eldorado, het aardsche Paradijs. Verder naar het Zuiden strekt zioh het land van de Inka's uit. Ondanks het feit, dat de ethnologen en aardrijkskundi gen reeds sedert vele jaren hun opmerkzaam heid op dit gebied hebben gevestigd, is er nog heel wat te doen. Men kan dan ook wel zeggen, dat Zuid-Amerika nog de meeste witte vlek ken op de landkaart van de aarde aanwijst. De houtindustrie in het PanamakanaaL De Holzwelt verneemt van haar New-York- schen correspondent het volgende: „Zonder profetenblik kan men voorspellen, dat de hout-industrie het meest zal profitee ren van de opening van het Panamakanaal. Onder de producten, die op het oogenblik in de Vereenigde Staten vervoerd worden, neemt hont de derde plaats in, na kolen en ijzer. Het Panama-kanaal zal de reusachtige houtmassa's van de staten Oregon en Wash-, ington vóór den wereldhandel toegankelijk maken. En onder al de houtsoorten, die het Noordwesten der Unie produceert, zal onge twijfeld na de opening van het Panama-ka naal de Douglas-den (Douglas Fir) hij den export de eerste plaats innemen. Het is daar om voor de Europeesche handelaars zaak zich voor dit betrekkelijk nog onbekende hout te interesseeren. De hoeveelheid Douglas-den-' nen is in Amerika grooter dan eenige andere boomsoort Volgens de meening van deskun digen levert deze den het beste Amerikaan sche hont. Dit neemt in het Westen reeds, lang de plaats in, die Yellow Pine en White Pine in het Oosten hebben. Zoodra door het Panama-kanaal de transportkosten vermin derd zijn, zal de Douglas-den vooral hij den export de Yellow Pine verdringen, in alle industriën, waarhij hout gebruikt wordt. Hef grootste aantal Douglas Firs vindt, men in Britsch Columbia, daar vormen zij dichte wouden met 300 voet hooge hoomert,. 59 CO w "1 -• r, n J»'-^ a 3© MAANDAG 6 JULI 1914. 39ste JAARGANG No. 8481 BIJVOEGSEL VAN DE NSEUWF. HAARLEMSCHE COURANT, „Wat "duivel wil j'e toch?" sprak mijn oom, (lie een liefhebber was van krasse uitdruk kingen, „met juffrouw Ensley van liefde en jtiouw spreken? Gij moest toch beter we iben. Een jonge dame, die aan een laven vol weelde gewond is en geen zorgen kent! Waar zoudt ge van moeten leven als ge haar: trouw- jfofc?" 1 Ik moest toestemmen dat mijn inkomen hls klerk bij' een groote Londensche firma Slechts 2400 gulden was. „Maar," voegde ik er bij. „Lucy is geneigd om met weinig te beginnen." 1 „Met weinig te beginnen I" herhaalde mijn oom. „Wees toch niet dwaas, jongen. Gij rijt beiden nog te jong. Ik hoop dat ik in langen tijd niets meer. van die zaak zal hoo- irenl Bevend van teleurstelling bleef ik voor hem Staan, zeggende: „Is dat uw laatste woord, mijnheer?" „Ja, stellig," hernam hij haastig, en vóór ik iels verder kon antwoorden, had mijn oom Ide kamer verlaten en hoorde ik hem in de gang den heer Perciva! begroeten. De beide heeren traden in het studeer vertrek van mijn oom, waar ik mij bevond, en de nieuw aangekomene begroette mij' harte lijk. Om een Ireden, waarvan ik de aanlei ding niet begreep, scheen de heer Percival zeer op mij gesteld en liet geen gelegenheid voorbijgaan om het mij te toonen. Wat mij betreft, ik wantrouwde hem, om de zeer na tuurlijke reden, dat hij een allemansvriend! Was en ieder hem ais een man van eer be schouwde. Ik liet de beide heeren alleen en begaf mij naar Lucy Ensley, die pupil van mijn oom, om haar te vertellen hoe slecht ik ge slaagd was. Zij nam het bericht niog al lucht hartig bp, en wij kwamen overeen, dat, hoe lang mijn oom zijn toestemming ook mocht weigeren, onze liefde diezelfde zou blijven en ten slotte wel zou overwinnen; wij had den de zaak reeds zoo dikwijls besproken en besloten, dat niets onze genegenheid zou kunnen verminderen. „Ik geloof, dat ge den heer Pteorcdval ver keerd beoordeelt," sprak Lucy, toen ik haar verbelde welk een afkeer ik van hem had. „Oom heeft een groot vertrouwen in hem; hij is een man van de wereld en zeer scherp zinnig." „Dat is wel waar," hernam ik, „maar toch gteloof ik, dat hij oom Robert nog eens zal beetnemen. Alles wat ik kan zeggen is, dat ik Percival haat, en ik geloof dat ik hem in het oog moet houden." Dien avond verliet ik omstreeks negen uur het huis van mijn oom, vijf minuten na dat de heer Percival vertrokken was. Ik had ongeveer een honderd meter afge legd, toen ik) op de straat een briefkaart zag Eggen, die de een af ander stellig had laten vallen. Daar er nog geen poststempel op stond, besloot ik ze in de naastbijzijnde brievenbus te doen, en Eep een eind weegs terug om dat plan ten uitvoer te brengen, toen ik mijn naam hoorde roepen, en mij omkeerende zag ik den heer Percival, die haastig op mij aankwam. „Heb je mijn briefkaart gevonden? Beste jongen! Ik zocht er naar. >:Dank je vrien delijk!" Ik gaf hem de kaart terug, Wij' zeiden el kaar „goedennacht" en scheidden. De kleine man zag er zeer verhit uit, en scheen ver ward en opgewonden, iets wat hem zelden overkwam. De briefkaart werd mij uit de hand gerukt, en hij sprak vlug, waarschijn lijk om zijn misnoegen te verbergen. Toen ik over al deze dingen nadacht, her innerde ik mij', dat, toen ik de briefkaart vond zij op de straat lag met het adres on- der, zoodat ik niet wist aan wie ze gericht was, maar nu stond mij weer duidelijk voor oogen, wat er op den achterkant geschreven stond; het luidde: laten wij elkaar in café M. ontmoeten, ter bespreking van de zaak aangaande J." Ik kon niet nalaten er deze beteekenis aan te geven: J. was mijn oom Robert Joyce, en café M. was het restaurant dat Percival ge woonlijk bezocht. Wat de „zaak" was, wist ik natuurlijk niet, noch ook wien de afspraak gold. Natuurlijk kon geen van mijn vermoe dens waarheid blijken ts bevatten, maar ik was op dit punt zeer achterdochtig én besloot af te wachten wat 't eind zou zijn. Ik wist dat de heer Percival een dagelijksch bezoeker was van het restaurant M„ en uit zijn gesprekken met mijn oom had ik vernomen, dat zijn ge woon uur een weinig over drieën was. Ik verliet dus het kantoor te kwart voor drieën en vermomde mijzelf voldoende, door een snor en bakkebaarden aan te plakken en een oude bruine jas aan te doen. Aldus uitge rust liep ik heen en weer nabij het M.-café, om den heer Percival af te wachten. Om tien minuten over drieën kwam hij vlug aanloopen, met zijn klein bruin taschje aan de hand, en gling in het café, waarheen ik hem volgde, en een courant opnemend van een der tafels, ging ik zitten aan een tafeltje naast het zijne, met mijn ruig naar hem toe. Wij' bestelden ieder wat, en ik hield mij of ik zeeg aandachtig zat te lezen. Eens of tweemaal betrapte ik den heer Percival, dat hiji naar mij omkeek, maar mijn uiterlijk scheen hem nogal gerust te stellen. Te half vieir verscheen de heer, aan wien dé briefkaart gericht was, en zoodra hij1 had plaats genomen naast zijn vriend, begonnen zij te spreken over effecten en aandeelen en de laatste prijzen. Hoe nauwkeurig Ik ook toe luisterde, hoorde ik niets wat betrekking kon hebben op een komplot en ik begon te gelooi- ven, dat ik werkelijk zulk een dwaas was, als waarvoor mijn oom mij had uitgemaakt. Juist hoorde ik den naam van Joyce noe men; daarna nog eens. Het gesprek werd fluisterend gevoerd, zoodat ik slechts met dig grootste inspanning kón hooren, wat er van gezegd werd. Maar ik vernam genoeg om overtuigd te zijn, dat ik Percival niet zonder reden verdacht had en dat hij zou beproeven, langs een zeer oneerlijken weg, mijn oom Robert geld afhandig te maken. De beidé mannen de heer Percival en zijn vriend hadden ontdekt, dat mijd oom voor een som van drie-en-een-halve ton aan e.L fecten gekocht had, waarvan de waarde over een half jaar verdubbeld zou zijn. Dit laatste was een groot financieel geheim, waardoor de heer Percival en zijn vriend een aardig som metje hoopten te verdienen. Percival had mijn oom overgehaald om zijn effecten te verruilen voor andere, waarin op 't oogenblik eenige rij zing was. Do vriend van den heer Percival zou dé kooper worden van de goede effecten, en mijd oom zou dé andere koopen, welke na verloop van een maand geen waarde meer zou den hebben. Dit was de rol, die mijnheer Per cival speelde, en die hem, indien hij slaagde, groot voordeel zou aanbrengen. Nu was de groote vraag, hoe zijn plannen te verijdelen. Naar mijn oom gaan ©n hem zeggen zijn effecten niet te verkoopen, hem tegen den heer Percival waarschuwend, kon onmoge lijk. Sinds hij geweigerd had zijne toestem ming te geven tot het huwelijk van Lucy en mij', hadden wij niet meer dan hoognoodige woorden gewisseld. Hij beschouwde mij als een jongen, die weinig wist en voor al van zaken geen verstand had. Ik zag dus geen uitweg om te voorkomen dat de vriend van den heer Percival de ef fecten kocht. Het grootste deel van het geld van mijn oom was belegd in hypotheken, en ik wist dat zijn kennis van geldzaken (hij was gepensionneerd kolonel) zeer gering was. Er bleef mij maar één middel over om het geld te redden, en dat was zeer wanhopig. Ik zou al de papieren, die betrekking hadden op de effecten, uit de brandkast stelen, en ze zoolang houden totdat de maatschappij, waarin mijn oom zijn geld zou beleggen, failleerde, of op het punt zou zijn het te doen. Er waren natuurlijk veel bezwaren aan ver bonden, maar ik wilde het wagen om het geld op zoo'n manier te redden, niettegenstaande de geringschatting door mijn oom. Eerst dacht ik er over Lucy's hulp in te roepen, maar later vond ik het beter, dat haar naam niét in de zaak gemoeid zou worden. Den volgenden dag was een Zondag en vol gens gewoonte bracht ik dien bij mijn oom door. Mijn vader was kapitein bij de marine, en weduwnaar; ik was zijn eenig kind. Den ge- heelen dag wachtte ik op de gelegenheid om de papieren te krijgen.' Het geluk diende mij, want eindelijk deed zich een gunstig oogenblik voor. Ik was alleen in de studeerkamer, de brandkast stond open en ik wist waar de pa pieren lagen in een la onderaan. Stil en kalm sloot ik die open, nam ze er uit, deed de la weer op slot en knoopte mijn jas dicht over de kostbare documenten. Juist had ik het gedaan en was ik op het punfe om uit te .gaan, toen ik op de mat vóór de deur den heer Percival ontdekte, die mij strak aanstaarde. Wat had hij' gezien? Ik werd rood, Vroeg een sigarette, om mijh verlegenheid te verber gen, en ging met hem in d© kamer, ritten, mijn best doende om kalm te schijnen. Juist kwam mijn oom binnen, en ik nam "de gelegenheid waar om te ontsnappen. Dé spanning van mijh zenuwen was Vreese- iijk. Ik wendde hoofdpijn voor, en ging vroeg naar bed. Den volgenden morgen werd de dief stal ontdekt. Percival had mij de papieren zien wegnemen. De woede van mijh oom kende geen grenzen, hij' wildé naar geen uitlegging luisteren. Hij verlangde de papieren terug. Ongelukkig kon ik ze hem niet geven. Ik had ze gezonden aan mijn vader, die op 't oogenblik te Gibraltar was. Ik had hem de geheele zaak uitgelegd, en hem verzocht ze binnen een maand terug te zenden. Percival en een zijner vrienden (niet de vriend) maakten mij leelijk uit in tegenwoor digheid van mijh oom, terwijl een detective gehaald door Percival, die de zaak reeds publiek gemaakt bad mij stond op te wach ten' om mij' naar het politiebureau te brengen. Het was geheel nutteloos eenige uitlegging te doen; Percival had de zaken te goed geregeld; hij1 had als reden voor mijne handeling opgege ven spijt en hiaat over de weigering van mijn oom en noemde mij een jong oplichter. Ik zei dat ik bedaard naar het politiebureau zou volgen, en ik geloof dat ik er op dat oogen blik als een verstokt misdadiger moet heb ben uitgezien, zoo kalm was mijn houding. De arme Lucy was erg geschrokken, toen zij de tijding van mijn arrestatie vernam, maar i'k schreef haar een langen brief, waarin ik haar de geheele zaak uitlegde en dat stemde haar aanmerkelijk kalmer. Percival verliet geen oogenblik mijn ooms zijde, iedere gelegenheid nam hij waar om mij te benadeelen. Ik weigerde nu alle inlichtingen, of ik moest mijn oom alleen kunnen spreken en 'daarna een advokaat. Dit werd mij evenwel geweigerd; men zeide mij, den loop der zaak en de open bare terechtzitting af te wachten. Dit behoefde evenwel niet, want geen drie dagen na mijn gevangenneming stond de maat schappij', waarin mijn oom zijn geld zou ste ken, op springen en de heer Percival was den vorigen avond te Southampton gearres teerd, waar hij zich wilde inschepen naar het zonnige zuiden, met gelden en goederen die hem niet eerlijk toekwamen. Dat de vriend van kolonel Joyce zulk een verachtelijk wezen was, veroorzaakte den ouden man veel verdriet. Lucy trachtte hem de zaak uit to leggen, en hem te vertellen wat de aanleiding geweest was voor mijn vreemd .gedrag. In den beginne wilde hij er niets van hooren, maar toen de geheele zaak hem dudileijk werd, luisterde hij toe. Op aanvrage van mijn oom werd ik ontslagen. Mijnheer Percival wercl in mijn cel geplaatst totdat do zaak behandeld zou worden; een maand ja ter o. U3 to O 05 C p K M CL -q 00 cr» c® Yri to to cn YHlL - CC O „CC 03 J o JS ra CC UI CD CD 5 o.» fe*» 13 CL o" o 1 "5 CD OQ OO »-t 3 fcy* S? 05 ra - C b- -r- rt- O £0 K: a ->• o1 95 Sö: §S 2- I VOOR DE HUISKAMER -»i1

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 7