De ro! van minister Fersivai.
w
groot, de snto-parssol ia neer klein, juist groot
genoeg om het gezicht tegen de zonnestralen
te beschutten esi te klein om veel wind te van
gen. Ze zijn zeer chic, maar.alleen in de
auto; wie er mee uit wandelen gaat, maakt
zich belachelijk uit een mode-oogpunt be
schouwd.
*t Zou even d» aas zijn, als wanneer bij een
langen donkeren mantel een witkanten parasol
zou worden gedragen.
Aan den eenen kant hebben we dit jaar over
dreven luxueuse parasols, aan den anderen
kant zijn ze eenvondig en practisch.
Tot de eerste groep behoort een parasol met
een dnbbel dak: het bovenste van kant, het on
derste van zijde; het merkwaardige ervan is,
dat het zijden kan worden neergelaten, terwijl
het kanten opengespannen blijft.
De practische parasol is van wit geborduurd
linnen, dat met zeep en water kan worden ge-
wasschen. Zij past bij elk zomertoilet, is niet
opzichtig als de kleeding eenvondig en niet
banaal als deze elegant is.
Jonge dames dragen geen parasols meer. Die
doen aan sport en behooren er willen ze met
de mode meegaan flink verbrand uit te zien.
HET NIEUWSTE OP KINEMATOGRA-
FISCH GEBIED.
De uitvinding der kinematografie staat nog
lang niet op het toppunt harer volmaking. Tel
kens naderen de leekenooren berichten uit de
technische wereld over de een of andere ver
betering, die vaak geen verbetering blijkt te
zijn, doch die de gedachte aan een leemte, die
aan te vullen is, opwekt. Beeds heeft de uit
vinding der kinemacolor, het aanbrengen van
een sneldraaiende kleurenfilter voor de lens,
die bepaalde kleuren absorbeert en de ge-
wenschte doorlaat, de mogelijkheid geopend,
kleuren op het doek te brengen.
Edison vond een methode uit, waardoor film
en gramofoon gelijktijdig afloopen en de bios
coopvoorstelling nog sterker het karakter van
een tooneelspel krijgt
Thans is de uitvinding van de „Eantomo"
aan te kondigen. De „Eantomo" geeft een
plastische film, d.w.z. dat door deze uitvin
ding het doek wordt weggenomen en dat de
stralen vallen op een heusch tooneel, waarop
een willekeurig decor wordt getooverd.
In vergelijkheid bestaan er geen coulissen of
ander tooneelrequisietmen ziet slechts het
resultaat 'van bepaalde optische werkingen,
op een spiegelaehtige groote ruit worden reu-
zenprojecties geworpen. Hierop verschijnt de
achtergrond, zooals de voorstelling dat eischt.
Voor den toeschouwer bewegen de acteurs zich
net als bij een werkelijk tooneelstuk, met de
zelfde natuurlijkheid en vrijheid. Ooggetuigen
van de proefvoorstelling zeggen, dat hier de
volmaakte illusie van het heusche tooneel be
reikt is.
De uitvinder is een Duitsch ingenieur, die
er ongeveer vijftien jaar, dus even lang als
de kinematografie ernstige beoefening heeft
gevonden, aan gewerkt heeft.
HET AMEREKAANSCHE HOUT DER
TOEKOMST.
De „Holzwelt" verneemt van haar New-
Yorkschen correspondent het volgende: Zon
der profetenblik kan men voorspellen, dat de
houtindustrie het meest zal profiteeren van de
opening van het Panama-kanaal. Onder de
producten, die op het oogenblik in de Veree-
nigde Staten vervoerd worden, neemt hout de
derde plaats in, na kolen en Szer. Het Panama
kanaal zal de reusachtige houtmassa's van de
staten Oregon en Washington voor den wereld
handel toegankelijk maken. En onder al de
houtsoorten, die het Noordwesten der Unie
produceert, zal ongetwijfeld na de opening
van het Panama-kanaal de Douglas-den (Don-
glas Fir) bij den export de eerste plaats in
nemen. Het is daarom voor de Europeesche
handelaars zaak zich voor dit betrekkelijk nog
onbekende hont te interesseeren. De hoeveel
heid D -uglas-dennen is in Amerika grooter
dan eenige andere boomsoort. Volgens de mee
ning van deskundigen levert deze den het
beste Amerikaansche hout. Dit neemt in het
Westen reeds lang de plaats in, die de Yellow
Pine en White Pine in het Oosten hebben. Zoo-
dra door het Panama-kanaal de transportkos
ten verminderd zijn, zal de Douglasden vooral
bij den export de Yellow Pine verdringen, in
alle industriën, waarbij hout gobruikt wordt.
Het grootste aantal Douglas Firs vindt men in
Britsch Columbia, daar vormen zij dichte wou
den met 300 voet hooge boomen.
Het uurwerk van den Dam te Lund.
De Dom van de Zweedsche stad Lund, zal
uit zijn rijke inkomsten 100.000 mark ge
bruiken, voor de restauratie van twee uur
werken, waarvan het oudste reeds in de
vierde eeuw bekend was onder den naam
„Horlogium mirabile lundense" en een lange
geschiedenis en een beroemden naam bezit
en van de uitgetrokken som meer dan 80.000
mark voor de herstelling vordert.
Na een zesjarigen vóór-arbeid heeft de
domarchitect Wahlin met zijn technischen
assistent, den torenuurwerkmaker Larsson,
uit Kopenhagen, thans een rcconstructieont-
werp gemaakt,h etwelk deels op vondsten
van belangrijke constructieve en ornamen-
tale fragmenten, deels ook op oude teeke-
ningen en oude beschrijvingen berust endoor
de beteekenis der talrijke mystieke wijzer
platen, concentrische en excentrische lijnen
en verschillende gekleurde velden, eerst be
grijpelijk wordt. Door den beeldhouwer Nils
Hansen, is het model van het uurwerk en
het gedeelte van den Dom, waarin het in
1923 weer voor het eerst na veie eeuwen
zijn bazuinklank zal doen klinken op een
schaal van 1 19 vervaardigd.
Van het Lundensche wonderuurwerk werd
1442 door den aartsbisschop Hans Laxe-
mond het eerst gewag gemaakt. Uitvoerig
vertelt Magnus Matthiae in zijn handschrift
„Civitatèm quarundum Schanlae brevis des-
criptio" van dit kostelijk werk.
Het uurwerk, waarvan het grootste blad,
verdeeld in cirkels, 8 voet in doorsnede
meet, geeft het loopende jaar aan, de maan
den, de weken, dagen en uren en de feesten
van het kerkelijke jaar. Verder op en on
dergang van zon en maan en hun stand in
den dierenriem. Verder treden bij het slaan
der klok verschillende religieuse figuren
naar voren, die allerlei ingewikkelde cere
monieën verrichten.
Reeds in 1656 stond het uurwerk stil.
Het werd in 1380 vervaardigd, zoodat het
thans meer dan twee-en-een-halve eeuw ge
zwegen heeft. Tel.
Een eenvondig beschermingsmiddel. Een
bekend schrijver Joseph Conrad, die zelf Ja
renlang gevaren heeft en kapitein geweest is,
verzekert in een artikel in de „Illustrated
London News", dat de ramp van de „Em
press of Ireland'* voorkomen had kunnen
worden. Daarvoor was volgens hem niets an
ders noodig geweest, dan een flinke zeeman,
die een hevel wist uit te voeren, en een wrijf
hout. In zijn tijd kostten deze wrijfhouten
of wrijfkabels ter bescherming van tegen iets
stootende schepen ongeveer 30 shilling oer
stuk. 1)
Zeelieden noemen het wrijfhout een „pud
ding", en het woTdt voortdurend gebruikt!1
op 6leepbooten en kan eiken dag in de dek
ken worden gezien. Een „pudding" heeft veel
van een kussen aan een flink touw, gevuld
met oud- kabel en touwwerk, maar dikker in
het midden dan aan de einden.
Had de „Storetad" zegt de heer Conrad,
zulk een „pudding", in evenredigheid mei
haar grootte bijv. met een middellijn van
6 voet in het dikste gedeelte gedragen rond
haar voorsteven, iets boven de kabelgaten,
dan zou de botsing natuurlijk wel eentge
schade aangericht hebben, maar zou er geea
verlies van mensehenlevens te betreuren ztjn.
„Het schijnt bijna te eenvoudig om waar te
zijn," besluit de schrijver,,, doch ik verzeker
u, dat het toch zoo waar is als iets maar
zijn kan. We zullen nu afwachten of deze les
ter harte wordt genomen."
Onbekende streken. Men zou zoo zeggen,
dat er maar weinig streken op aarde zijn, welke
nog niet bereisd zijn en welke men nog niet
nauwkenrig in kaart heeft weten te brengen.
Toch zijn er nog uitgestrekte gebieden, welke
den aardrijkskundigen en ontdekkingsreizigers
onbekend zijn zegt de U. Ot. In het einde van
de vorige eeuw en in de jaren, welke wij nu in
deze eeuw gevorderd zijn, heeft men weliswaar
talrijke woeste landschappen weten te doorvor-
schen en in kaart gebracht, maar er zijn nog
reusachtige gebieden over, waarvan men weinig
of niets weet.
Zoo heeft men in Afrika nog het totaal onbe
kende hoogland van Tibesti en van Ahagar. En
verder vooral het gebied van Wadai, waar zeer
j vijandelijke en woeste negerstammen wonen,
zoodat blanken in die streek weinig of niet»
hebben kunnen uitrichten. Toch gelooven de
aardrijkskundigen dat men in de bewuste onbe
kende streken nog zeer belangrijke waarnemin
gen zal kunnen doen.
Tusschen het Rodolfphemeer en Abessinië
strekt zich een uitgebreid landgebied uit, waar
van men slechts de randen eenigszins kent. In
die randgebieden hebben verschillende ontdek
kingsreizigers tochten gemaakt, maar in de
binnenlanden is men nog niet kunnen doordrin
gen.
Arabië is ook nog lang niet geheel en al be
kend gebied. Ook daar zijn nog uitgestrekte re
gionen, waarvan men niet weet, wat er in te
zien is; de oppervlakte van het onbekende ge
bied in Arabië Wordt geschat op ruim 800 vier
kante kilometers. Ook in Perzië zijn groote
streken, waar nog geen blanke den voet op heeft
gezet. Dat zijn vooral uitgestrekte deelen van
Louristan en Koerdistan. Zooals men weet, heb
ben verschillende reizigers, onder wie vooral
Hedin genoemd moeten worden, Thibet en
Nepal bereisd. Toch is ook dat land met zijn
ontelbare passen en dalen nog niet geheel en
al doorvorscht, geheele provinciën in het Zuid-
Westen van de Thibetaansche hooglanden en
hooge bergen in de buurt vau Tsjangu wachten
nog op expedities, welke hun bekendheid met
de wereld zullen verschaffen. In Nieuw-Guinea
zijn nog steeds expedities, welke zooveel moge
lijk bekendheid met dat land trachten te ver
krijgen. En verschillende eilanden rond Austra
lië zijn ook nooit aanschouwd door de oogen
van blanke mensehen. Yele van deze eilanden
zijn op geen kaart te vinden.
Ten slotte is het wel merkwaardig, dat men
nog zoo betrekkelijk weinig weet van Zuid-
Amerika. Dat land toch is rijk aan vele natuur-
schatten van allerlei soort. Het is daaraan veel
rijkeT dan het zwarte, donkere werelddeel, dat
men Afrika noemt, docht niettemin weet men
er eigenlijk nog minder van. Geheele berglan
den, behoorende tot de Cordillera's, zijn nooit
bereisd en ten Oosten van het gebied van da
Amazonerivier zijn eveneens groote gebieden,
waarvan men niets weet. In deze buurt worden
echter in d.en tegenwoordigen tijd expedities
gemaakt, welke allicht nieuws zullen doen ont
dekken.
Ook de uitgestrekte vlakte, welke rich be
vindt langs de noordelijke zijrivieren van de
Amazone, en welke bedekt is met reusachtige
oerwouden, is betrekkelijk weinig bekend, hoe
wel deze landstreek reeds in de 16e eeuw het
tooneel is geweest van een avontuurlijk zoeken,
van Europeanen naar het land Eldorado, het
aardsche Paradijs. Verder naar het Zuiden
strekt zioh het land van de Inka's uit. Ondanks
het feit, dat de ethnologen en aardrijkskundi
gen reeds sedert vele jaren hun opmerkzaam
heid op dit gebied hebben gevestigd, is er nog
heel wat te doen. Men kan dan ook wel zeggen,
dat Zuid-Amerika nog de meeste witte vlek
ken op de landkaart van de aarde aanwijst.
De houtindustrie in het PanamakanaaL
De Holzwelt verneemt van haar New-York-
schen correspondent het volgende:
„Zonder profetenblik kan men voorspellen,
dat de hout-industrie het meest zal profitee
ren van de opening van het Panamakanaal.
Onder de producten, die op het oogenblik in
de Vereenigde Staten vervoerd worden,
neemt hont de derde plaats in, na kolen en
ijzer. Het Panama-kanaal zal de reusachtige
houtmassa's van de staten Oregon en Wash-,
ington vóór den wereldhandel toegankelijk
maken. En onder al de houtsoorten, die het
Noordwesten der Unie produceert, zal onge
twijfeld na de opening van het Panama-ka
naal de Douglas-den (Douglas Fir) hij den
export de eerste plaats innemen. Het is daar
om voor de Europeesche handelaars zaak
zich voor dit betrekkelijk nog onbekende hout
te interesseeren. De hoeveelheid Douglas-den-'
nen is in Amerika grooter dan eenige andere
boomsoort Volgens de meening van deskun
digen levert deze den het beste Amerikaan
sche hont. Dit neemt in het Westen reeds,
lang de plaats in, die Yellow Pine en White
Pine in het Oosten hebben. Zoodra door het
Panama-kanaal de transportkosten vermin
derd zijn, zal de Douglas-den vooral hij den
export de Yellow Pine verdringen, in alle
industriën, waarhij hout gebruikt wordt. Hef
grootste aantal Douglas Firs vindt, men in
Britsch Columbia, daar vormen zij dichte
wouden met 300 voet hooge hoomert,.
59
CO
w
"1 -• r, n J»'-^ a
3©
MAANDAG 6 JULI 1914.
39ste JAARGANG No. 8481
BIJVOEGSEL VAN DE NSEUWF. HAARLEMSCHE COURANT,
„Wat "duivel wil j'e toch?" sprak mijn oom,
(lie een liefhebber was van krasse uitdruk
kingen, „met juffrouw Ensley van liefde en
jtiouw spreken? Gij moest toch beter we
iben. Een jonge dame, die aan een laven vol
weelde gewond is en geen zorgen kent! Waar
zoudt ge van moeten leven als ge haar: trouw-
jfofc?"
1 Ik moest toestemmen dat mijn inkomen
hls klerk bij' een groote Londensche firma
Slechts 2400 gulden was. „Maar," voegde ik
er bij. „Lucy is geneigd om met weinig te
beginnen."
1 „Met weinig te beginnen I" herhaalde mijn
oom. „Wees toch niet dwaas, jongen. Gij
rijt beiden nog te jong. Ik hoop dat ik in
langen tijd niets meer. van die zaak zal hoo-
irenl
Bevend van teleurstelling bleef ik voor hem
Staan, zeggende: „Is dat uw laatste woord,
mijnheer?"
„Ja, stellig," hernam hij haastig, en vóór
ik iels verder kon antwoorden, had mijn oom
Ide kamer verlaten en hoorde ik hem in de
gang den heer Perciva! begroeten.
De beide heeren traden in het studeer
vertrek van mijn oom, waar ik mij bevond, en
de nieuw aangekomene begroette mij' harte
lijk. Om een Ireden, waarvan ik de aanlei
ding niet begreep, scheen de heer Percival
zeer op mij gesteld en liet geen gelegenheid
voorbijgaan om het mij te toonen. Wat mij
betreft, ik wantrouwde hem, om de zeer na
tuurlijke reden, dat hij een allemansvriend!
Was en ieder hem ais een man van eer be
schouwde.
Ik liet de beide heeren alleen en begaf
mij naar Lucy Ensley, die pupil van mijn
oom, om haar te vertellen hoe slecht ik ge
slaagd was. Zij nam het bericht niog al lucht
hartig bp, en wij kwamen overeen, dat, hoe
lang mijn oom zijn toestemming ook mocht
weigeren, onze liefde diezelfde zou blijven
en ten slotte wel zou overwinnen; wij had
den de zaak reeds zoo dikwijls besproken
en besloten, dat niets onze genegenheid zou
kunnen verminderen.
„Ik geloof, dat ge den heer Pteorcdval ver
keerd beoordeelt," sprak Lucy, toen ik haar
verbelde welk een afkeer ik van hem had.
„Oom heeft een groot vertrouwen in hem;
hij is een man van de wereld en zeer scherp
zinnig."
„Dat is wel waar," hernam ik, „maar toch
gteloof ik, dat hij oom Robert nog eens zal
beetnemen. Alles wat ik kan zeggen is, dat
ik Percival haat, en ik geloof dat ik hem
in het oog moet houden."
Dien avond verliet ik omstreeks negen uur
het huis van mijn oom, vijf minuten na
dat de heer Percival vertrokken was.
Ik had ongeveer een honderd meter afge
legd, toen ik) op de straat een briefkaart zag
Eggen, die de een af ander stellig had laten
vallen. Daar er nog geen poststempel op stond,
besloot ik ze in de naastbijzijnde brievenbus
te doen, en Eep een eind weegs terug om dat
plan ten uitvoer te brengen, toen ik mijn naam
hoorde roepen, en mij omkeerende zag ik den
heer Percival, die haastig op mij aankwam.
„Heb je mijn briefkaart gevonden? Beste
jongen! Ik zocht er naar. >:Dank je vrien
delijk!"
Ik gaf hem de kaart terug, Wij' zeiden el
kaar „goedennacht" en scheidden. De kleine
man zag er zeer verhit uit, en scheen ver
ward en opgewonden, iets wat hem zelden
overkwam. De briefkaart werd mij uit de
hand gerukt, en hij sprak vlug, waarschijn
lijk om zijn misnoegen te verbergen.
Toen ik over al deze dingen nadacht, her
innerde ik mij', dat, toen ik de briefkaart
vond zij op de straat lag met het adres on-
der, zoodat ik niet wist aan wie ze gericht
was, maar nu stond mij weer duidelijk voor
oogen, wat er op den achterkant geschreven
stond; het luidde: laten wij elkaar in café
M. ontmoeten, ter bespreking van de zaak
aangaande J."
Ik kon niet nalaten er deze beteekenis aan
te geven: J. was mijn oom Robert Joyce, en
café M. was het restaurant dat Percival ge
woonlijk bezocht. Wat de „zaak" was, wist
ik natuurlijk niet, noch ook wien de afspraak
gold. Natuurlijk kon geen van mijn vermoe
dens waarheid blijken ts bevatten, maar ik
was op dit punt zeer achterdochtig én besloot
af te wachten wat 't eind zou zijn. Ik wist dat
de heer Percival een dagelijksch bezoeker was
van het restaurant M„ en uit zijn gesprekken
met mijn oom had ik vernomen, dat zijn ge
woon uur een weinig over drieën was.
Ik verliet dus het kantoor te kwart voor
drieën en vermomde mijzelf voldoende, door
een snor en bakkebaarden aan te plakken en
een oude bruine jas aan te doen. Aldus uitge
rust liep ik heen en weer nabij het M.-café, om
den heer Percival af te wachten.
Om tien minuten over drieën kwam hij vlug
aanloopen, met zijn klein bruin taschje aan de
hand, en gling in het café, waarheen ik hem
volgde, en een courant opnemend van een der
tafels, ging ik zitten aan een tafeltje naast het
zijne, met mijn ruig naar hem toe.
Wij' bestelden ieder wat, en ik hield mij
of ik zeeg aandachtig zat te lezen. Eens of
tweemaal betrapte ik den heer Percival, dat
hiji naar mij omkeek, maar mijn uiterlijk
scheen hem nogal gerust te stellen.
Te half vieir verscheen de heer, aan wien
dé briefkaart gericht was, en zoodra hij1 had
plaats genomen naast zijn vriend, begonnen zij
te spreken over effecten en aandeelen en de
laatste prijzen. Hoe nauwkeurig Ik ook toe
luisterde, hoorde ik niets wat betrekking kon
hebben op een komplot en ik begon te gelooi-
ven, dat ik werkelijk zulk een dwaas was, als
waarvoor mijn oom mij had uitgemaakt.
Juist hoorde ik den naam van Joyce noe
men; daarna nog eens. Het gesprek werd
fluisterend gevoerd, zoodat ik slechts met dig
grootste inspanning kón hooren, wat er van
gezegd werd. Maar ik vernam genoeg om
overtuigd te zijn, dat ik Percival niet zonder
reden verdacht had en dat hij zou beproeven,
langs een zeer oneerlijken weg, mijn oom
Robert geld afhandig te maken.
De beidé mannen de heer Percival en
zijn vriend hadden ontdekt, dat mijd oom
voor een som van drie-en-een-halve ton aan e.L
fecten gekocht had, waarvan de waarde over
een half jaar verdubbeld zou zijn. Dit laatste
was een groot financieel geheim, waardoor de
heer Percival en zijn vriend een aardig som
metje hoopten te verdienen. Percival had mijn
oom overgehaald om zijn effecten te verruilen
voor andere, waarin op 't oogenblik eenige rij
zing was. Do vriend van den heer Percival
zou dé kooper worden van de goede effecten,
en mijd oom zou dé andere koopen, welke na
verloop van een maand geen waarde meer zou
den hebben. Dit was de rol, die mijnheer Per
cival speelde, en die hem, indien hij slaagde,
groot voordeel zou aanbrengen.
Nu was de groote vraag, hoe zijn plannen
te verijdelen.
Naar mijn oom gaan ©n hem zeggen zijn
effecten niet te verkoopen, hem tegen den
heer Percival waarschuwend, kon onmoge
lijk. Sinds hij geweigerd had zijne toestem
ming te geven tot het huwelijk van Lucy
en mij', hadden wij niet meer dan hoognoodige
woorden gewisseld. Hij beschouwde mij als
een jongen, die weinig wist en voor al van
zaken geen verstand had.
Ik zag dus geen uitweg om te voorkomen
dat de vriend van den heer Percival de ef
fecten kocht. Het grootste deel van het geld
van mijn oom was belegd in hypotheken, en
ik wist dat zijn kennis van geldzaken (hij was
gepensionneerd kolonel) zeer gering was. Er
bleef mij maar één middel over om het geld
te redden, en dat was zeer wanhopig. Ik zou
al de papieren, die betrekking hadden op de
effecten, uit de brandkast stelen, en ze zoolang
houden totdat de maatschappij, waarin mijn
oom zijn geld zou beleggen, failleerde, of op
het punt zou zijn het te doen.
Er waren natuurlijk veel bezwaren aan ver
bonden, maar ik wilde het wagen om het geld
op zoo'n manier te redden, niettegenstaande
de geringschatting door mijn oom. Eerst dacht
ik er over Lucy's hulp in te roepen, maar later
vond ik het beter, dat haar naam niét in de
zaak gemoeid zou worden.
Den volgenden dag was een Zondag en vol
gens gewoonte bracht ik dien bij mijn oom
door. Mijn vader was kapitein bij de marine,
en weduwnaar; ik was zijn eenig kind. Den ge-
heelen dag wachtte ik op de gelegenheid om
de papieren te krijgen.' Het geluk diende mij,
want eindelijk deed zich een gunstig oogenblik
voor. Ik was alleen in de studeerkamer, de
brandkast stond open en ik wist waar de pa
pieren lagen in een la onderaan. Stil en
kalm sloot ik die open, nam ze er uit, deed de
la weer op slot en knoopte mijn jas dicht
over de kostbare documenten.
Juist had ik het gedaan en was ik op het
punfe om uit te .gaan, toen ik op de mat vóór
de deur den heer Percival ontdekte, die mij
strak aanstaarde.
Wat had hij' gezien? Ik werd rood, Vroeg
een sigarette, om mijh verlegenheid te verber
gen, en ging met hem in d© kamer, ritten,
mijn best doende om kalm te schijnen.
Juist kwam mijn oom binnen, en ik nam
"de gelegenheid waar om te ontsnappen.
Dé spanning van mijh zenuwen was Vreese-
iijk. Ik wendde hoofdpijn voor, en ging vroeg
naar bed. Den volgenden morgen werd de dief
stal ontdekt. Percival had mij de papieren zien
wegnemen. De woede van mijh oom kende
geen grenzen, hij' wildé naar geen uitlegging
luisteren. Hij verlangde de papieren terug.
Ongelukkig kon ik ze hem niet geven. Ik
had ze gezonden aan mijn vader, die op 't
oogenblik te Gibraltar was. Ik had hem de
geheele zaak uitgelegd, en hem verzocht ze
binnen een maand terug te zenden.
Percival en een zijner vrienden (niet de
vriend) maakten mij leelijk uit in tegenwoor
digheid van mijh oom, terwijl een detective
gehaald door Percival, die de zaak reeds
publiek gemaakt bad mij stond op te wach
ten' om mij' naar het politiebureau te brengen.
Het was geheel nutteloos eenige uitlegging te
doen; Percival had de zaken te goed geregeld;
hij1 had als reden voor mijne handeling opgege
ven spijt en hiaat over de weigering van mijn
oom en noemde mij een jong oplichter. Ik zei
dat ik bedaard naar het politiebureau zou
volgen, en ik geloof dat ik er op dat oogen
blik als een verstokt misdadiger moet heb
ben uitgezien, zoo kalm was mijn houding.
De arme Lucy was erg geschrokken, toen zij
de tijding van mijn arrestatie vernam, maar i'k
schreef haar een langen brief, waarin ik haar
de geheele zaak uitlegde en dat stemde haar
aanmerkelijk kalmer.
Percival verliet geen oogenblik mijn ooms
zijde, iedere gelegenheid nam hij waar om mij
te benadeelen.
Ik weigerde nu alle inlichtingen, of ik moest
mijn oom alleen kunnen spreken en 'daarna een
advokaat. Dit werd mij evenwel geweigerd;
men zeide mij, den loop der zaak en de open
bare terechtzitting af te wachten.
Dit behoefde evenwel niet, want geen drie
dagen na mijn gevangenneming stond de maat
schappij', waarin mijn oom zijn geld zou ste
ken, op springen en de heer Percival was
den vorigen avond te Southampton gearres
teerd, waar hij zich wilde inschepen naar het
zonnige zuiden, met gelden en goederen die
hem niet eerlijk toekwamen.
Dat de vriend van kolonel Joyce zulk een
verachtelijk wezen was, veroorzaakte den
ouden man veel verdriet. Lucy trachtte hem
de zaak uit to leggen, en hem te vertellen wat
de aanleiding geweest was voor mijn vreemd
.gedrag. In den beginne wilde hij er niets
van hooren, maar toen de geheele zaak hem
dudileijk werd, luisterde hij toe. Op aanvrage
van mijn oom werd ik ontslagen. Mijnheer
Percival wercl in mijn cel geplaatst totdat do
zaak behandeld zou worden; een maand ja ter
o.
U3
to
O
05 C p K M
CL -q
00 cr» c® Yri
to to cn YHlL
- CC O
„CC 03 J
o JS ra
CC
UI
CD CD
5 o.»
fe*» 13 CL
o" o 1 "5
CD OQ OO
»-t 3 fcy* S?
05 ra - C b- -r-
rt- O £0
K: a ->• o1 95 Sö:
§S 2-
I VOOR DE HUISKAMER
-»i1