der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K, Kerken te Haarlem en Omliggende plaatsen Een einde. Een vriend in den nood, Dit nummer behoort bij de „Nieuwe Haarl Courant' van 18 Juli 1914. De nadruk vas de berichten en mededeelingen in dit blad is verboden. ZEVENDE ZONDAG NA PINKSTEREN. Les uit den brief van den H. Apostel Paulus aan de Romeinen; VI, 19—2, Broeders! Ik spreek menschelijkerwijze we genis de zwakheid uws vleesehes. Want gelijk gij uwe ledematen hebt aangeboden om der onreinheid en der ongerechtigheid dienstbaar te zijn ter ongerechtigheid, biedt al-zoo nu vruchten oplevert; daarentegen dat geen boom goed genoemd mag worden, tenzij hii vruchten en wel goede vruchten, voortbrengt. Daarmede is de ijdele uitvlucht weerlegd van Ihen, die zich voorspiegelen dat het voldoen de is geen kwaad te doen om in den hemel te komen. Wel degelijk wordt om de kroon der vergelding te ontvangen, gevorderd, dat men goede vruchten! heeft voortgebracht, door goede werken verdiensten verzameld heeft. uwe ledematen aan om der' gerechtigheid te j Deze onomstootelijke waarheid verkondigde tot heiligmaking. Want toen gij Jesus nog duidelijker toen Hu met allen na dienen dienstknechten waart der zonde, waart gu vrij ten aanzien der gerechtigheid. Wat vrucht hebt gij toen gehad van datgene, waar over gij u thans schaamtl liet einde immeis daarvan is de dood. Nu echter, vrijgemaakt van de zonde en dienaars van God geworden, hebt gij uwe vrucht tot heiligmaking en, als einde, het eeuwig leven. Want de soldij der zonde is de dood, maar de genade-gave Gods is bet eeuwig leven in Christus Jesus onzen Heer. Evang. volgens den H. Matthews; VII, 15-21- In dien tijd sprak Jesus tot Zijne leerlin gen: Wacht u voor valsche profeten, die tot u komen in schaapskleederen, maar inwendig grijpende wolven zijn; aan hunne vruchten zult. gij hen kennen. Plukt men wel druiven van doornen of vijgen van distels? Zóó brengt elke goede boom goede vrudhten voort; doch de slechte boom brengt slechte vruchten voort. Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen. Alle boom, die geen goede vruchten voortbrengt, zal uitgehouwen en in het vuur geworpen worden. Aan hunne vruchten derhalve zult gij hen kennen. Niet ieder die tot Mij zegt: Heer! Heer! zal ingaan in het Rijk der hemelen; maar die den wil doet van Mijnen Vader, die in de heme len is, hij zal ingaan in het Rijk der hemelen. druk zijn hoorders toeriep: „niet ieder die tot Mij zegt: Heere, Heer! zal ingaan in het Rijk der hemelen, maar wie den wil doet Mijns Vaders, die in den hemel ie, hij zal ingaan in het rijk der hemelen". Uit die waarschuwing moeten wij besluiten, dat zelfs het geloof in Jesus Christus als den beloofden Messias niet genoeg is ter zaligheid, maar dat het geloof zich levend moet toonen door goede werken, dat het belijden van Jezus' Naam, zonder Zijne geboden te onderhouden, ons niets zal Daten. Maken wij dus het voornemen van te wach ten voor de valsehe profeten, die ook in onze dagen het op ons verderf toeleggen, maar tevens door goede werken onze uitverkiezing voor den 'hemel steeds zekerder te maken, goede vruchten voort te brengen, die ons in het rijk der hemelen zullen doen binnengaan. £vang»iieverk!argng ZEVENDE ZONDAG NA PINKSTEREN. Nadat Nadat Jesus in de Bergrede een kort begrip van Zijne zedeleer aan Zijne hoorders had voorgehouden, en hem vermaand had om door de enge poort en langs het smalle pad op te gaan naar het hun voorgestelde doel. gaat Hij in het Evangelie van dezen Zondag voort met de dringende rede, dat zij zich todb nooit van den rechten weg zouden laten af leiden door dwaalleeraars, die hunnen onder gang beoogen. „Wacht n voor de valsche pro feten". Die vermaning was in den tijd van Jesus' optreden noodig, omdat de diep bedor ven Pbariseën door leer en voorbeeld tracht ten af te houden. Die waarschuwing is niet minder noodig in onzen tijd. Twee soorten van valsche profeten zijn vooral in onze da gen ten verderve der zielen. Eenigen trach ten onder voorwendsel dat zij in wetenschap uitmunten aan de dwaling hoven de waaribeid de voorkeur te geven; anderen willen door de zondaars in hun slechte gewoonten te vleien aan de ondeugd den voorrang hoven de deugd verzekeren; dwaalleeren dus tegen geloof en zeden. Wij behoeven om dit te bewijzen, slechts te wijzen op de godslasterlijke pam fletten, die openhaar ten verkoop worden aan geboden, op de zedelooze voorstellingen en het geloof ondermijnende hoeken, die in win kels worden uitgestald, op de schandelijke feuilletons, die door zoogenaamd neutrale dagbladen te lezen worden gegeven, op de zecïelooze romans, die hij duizenden onder liet volk verspreid worden. Die dwaalleeraars moeten dus met de uiterste zorg vermeden worden, en een eerste middel daartoe is, dat zij gekend en van de leeraars der waarheid onderscheiden worden. „Zij komen tot u in schaapskleederen, maar inwendig zijn zij roof- .zieke wolven," zoo waarschlwde Jesus. De wolf doet ons denken aan roofzucht" en woes- ten aanval, aan dood en vernieling. Maar niet in hun wolvengedaante komen zij tot ons. doch vermomd als zachtmoedige schapen, zij laten hun valsdhe leer niet duidelijk voor onze oogen verschijnen, doch ouder allerlei schoonklinkende woorden. Huichelarij is het kleed waarachter hun ware gezindheid ver borgen blijft. Nog andere kenteekenen geeft de Zaligma-' ker aan. „Aan hunne vruchten zult gij ze kennen". Met deze woorden biedt Jesus een tweede, onfeilbaar middel aan, waardoor de valsehe profeten kunnen erkend worden. „Plukt men wel druiven van doornen of v - gen van distelen? Zoo brengt alle goede hoorn goede vruchten voort, maar de slechte hoorn brengt slechte vruchten voort. Een goede boom kan geen goede vruchten voortbrengen, noch een slechte boom goede vruchten voort brengen". De toepassing hiervan is zeer dui delijk. Een boom kan een goede wijngaard rank of een goede vijgenboom schijnen, maar uiet. naar het uiterlijk van den stam of van de bladeren mag geoordeeld worden, de voortgebrachte vruchten beslissen over de waarde. Is de boom gezond, dan zullen ook de vruchten smakelijk en weldadig zijn; is zij door bederf aangetast, dan zijn ook zijne vruchten slecht en schadelijk. Eveneens is het met de verschillende leeraars. Wie het onder scheid tusschen goeden en slechten met zeker heid maken wil, hij onderzoeke welke vruch ten op leerstellig en zedelijk gebied de door hen verkondigde leer voortbrengt. Zijn zij in overeenstemming met de door Christus'' on feilbare Kerk gepredikte waarheid of zede- leer, dan alleen beschouvve hij ze als ware leeraars, in het andere geval als valsche pro feten, ais roofsche wolven. Opdat wij met die valsche profeten niet ver oordeeld worden, vermaant ons Jesus dat wij ons voor ben wachten Want vreeselijk zal hun straf zijn. De boom die geen goede vruch ten voortbrengt, zal uitgehouwen en in het vuur geworpen worden". Geen uitzondering xam hier gedacht worden. Het lot van elk cüer boomea is door den Oppersten Rechter astgestedd. Opmerkenswaardig is, dat vol gens Jesus' uitspraak niet alleen die boom slechte vruchten oplevert in het vuur zal geworpen worden, maar ook die welke gveno De dokter ging van het ziekbed weg en bracht den professor uit de kamer. Daarna liep hij naar het raam en keek naar den regen, die met kracht uit den hemel stroomde of het eerst zoo even was beginnen te regenen. En toch had het al meer dan vier-en-twintig uren geduurd. De hemel was al bewolkt geweest, toen ze uit wandelen ging, en op straat zag men hier en daar al vochtige plekken, toen men een uur la ter het jonge meisje de breede trappen opdroeg en haar op het bed legde in hare groote, ta melijk kale slaapkamer. Zij, het jonge verwen de schepseltje had steeds een afkeer gehad van elegante ingerichte slaapkamers. Die afkeer be hoorde nu eenmaal tot haar eigenaardigheden. Men had dadelijk den dokter gehaald. Toen hij de kamer binnenkwam, viel hem on willekeurig het contrast op met de slaapkamer van zijn andere rijke patiënten. Duidelijk her innerde hij zich den energieken toon, waarop zij steeds de toenemende zucht naar weelde bestreed. Bijna rees toen bij hem de gedachte, dat zij het maar deed om origineel te wezen, om anders te zijn dan andere jonge meisjes. Nu maakte hij er zich een verwijt van, dat hij haar had durven verdenken. De heldere eenvoudige gordijnen voor de ra men, het witte tafelkleed dat alles gaf een in druk van reinheid en kuischheid. En ook de ge stalte met het weelderige, bruine haar, den slan ken hals, de witte, schoongevormde handen. Het gezicht van de jonge zieke greep den dok ter onbeschrijfelijk aan. Wat roerend lag ze daar in haar hulpeloos heid. Hoe eenvoudig was alles wat haar omgaf. Onwillekeurig stelde hij zich de weelde voor, die tot haar omgeving kon behooren: de zijden kussens, de mollige tapijten, het gedempte licht, de welriekende geuren van de slaapkamers van andere dames. In 't begin scheen het een hersenschudding te zijn, die niet gevaarlijk was. De zieke had da delijk, nadat zij gevallen was, haar bewustzijn teruggekregen. Maar langzamerhand deden zich versclmijselen voor, die op een ernstige ver storing in het ruggemerg wezenen nu, twee da gen later had de professor, die in consult ge haald was, verklaard, dat hij het met den dokter eens was, dat er geen hoop op herstel meer be stond. Terwijl hij voor het raam stond en naar bui ten tuurde, kon hij, de dokter, die er aan gewoon was, ziekte en dood in allerlei vormen te zien, de gedachte niet verdragen, dat zij, die frisscher en levenslustiger dan alle andere menschen ge weest was moest sterven. Van alles wat bij haar behoorde, wat haar om gaf, scheen levenskracht uit te stroomen. Telkens als hij met haar samen was geweest, had hij nog lang daarna gedacht aan haar ori- gineele opmerkingen. Ze was hem zoo sympa thiek geweest en tegelijkertijd zoo verschillend van anderen, dat zelfs hare fouten voor hem een zekere bekoring hadden. Zij was niet altijd voor zichtig geweest in haar woorden en daden. Dik wijls sprak zij een oordeel uit, waar de beleefd heid of gastvrijheid eischten, dat ze zou zwijgen. Die eerlijkheid, die haar veel vijanden gemaakt had, beviel hem steeds. Hij vroeg zich in stilte af, of zij, wier gevoel en ijdelheid zij gekwetst had, hunne vriendschap met haar begraven zou den? Of hunne oogen vochtig zouden worden, als ze lazen: „In den ouderdom van twee en twintig jaar en twee maanden!" Ja, juist twee maanden geleden had ze haar verjaardag gevierd de dokter was op het feest geweest. Wat wa3 ze prachtig in het wit! En wat was ze dien dag vroolijk gev/eest! Behalve haar tante bestond het gezelschap alleen uit jongelui. Zij was zoo lief en eenvoudig geweest. Haar neef Richard had haar geplaagd en ze bleef even vriendelijk toen hij zei, dat ze een verwend kind was, dat niet begreep wat in de wereld omging. Zij en Edith Merry leerden samen Noorsch, hij had haar daarom een blauwkous genoemd en haar gevraagd om eens wat van dat koeter- waalsch te spreken. „Dokter!" zei een stein, die hem door den na tuurlijken klank verraste, „denkt U, dat ik mor gen of overmorgen weer beter ben? Ik voel me heel wel, alleen een beetje zwak en duizelig. In mijn hoofd suist het zoo vreemd, anders doet mij niets pijn. Ik geloof wel, dat ik heen en weer zou kunnen loopen. Het is vreemd voor mij ziek te wezen, en niemand om mij heen te zien. Maar eigenlijk ben ik toch blij dat tante Maria er niet bij was. Ze zou zich zoo ongerust gemaakt hebben en nu behoeft ze niets te hooren vóór alles voorbij is. U hebt haar toch niet geschreven? Waarom' feeft u geen antwoord? Hebt u aan tante laria getelegrafeerd?" „Ja," antwoordde de dokter zacht. „Dan moest ze eigenlijk al hier zijn. Hebt u haar dadelijk getelegrafeerd?" „Neen van mongen vroeg pas." „Van morgen vroeg! Nadat ik zooveel beter was. Waarom hebt u dat gedaan? Nu hebt u haar onnoodig aan het schrikken gemaakt." Ze keerde het hoofd om, keek den dokter aan en zei: „Het gaat veel beter met me, nietwaar? Maar geef me dan toch antwoord?" „Lieve," begon hij, maar zijn stem stokte. Hij ging op den stoel bij het bed zitten en drukte zijn gezicht tegen de gordijnenzijn breede schouders schokten. Een bang en diep zwijgen volgde en daarop zei ze: „Ben ik dan zoo ziek? Bent u soms bang dat ik...." De dokter zuchtte. „U behoeft mij niets meer te zeggen. Ik be grijp het. Ik moet sterven niet waar?" Hij keek haar aan en kon niets zeggen. Ze nam haar zakdoek en droogde zijn oogen af. „Ja, 't is me wel vreemd in mijn hoofd, zoo vreemd of ik dood moet gaan. En zou ik nu echt moeten sterven." De tranen kwamen haar in de oogen. Er heerschte eenige oogenblikken stilzwijgen, toen zeide zij: „Mijn geluk begon nu juist. Mijn leven lang heb ik er op gewacht, en nu begon het nu is het eindelijk gekomen. Ik had alles, behalve dat eene, waar mijn hart 't meest naar verlangde, wat ik 't meest miste en waarvoor ik alles had over gehad. U had het zeker wel al lang gemerkt ik vertel u niets nieuws, ik heb mijn heele leven lang zoo veel van Richard gehouden. Toen ik nog een klein meisje was speelde hij dikwijls met mij. Toen hij naar kostschool ging, telde ik de dagen van de eene vacantie tot de andere. Ik hield zooveel van hem. Wat hij zei, vond ik altijd goed en mooi. U hebt mij dikwijls geplaagd, omdat ik zooveel van Dick, mijn hond, hield en tegen me gezegd, dat ik hem maar bij andere honden moest laten. Weet u waarom dat was? Ik heb hem van Richard gekregen op mijn ver jaardag, toen ik achttien jaar was. Weet u nog wel hoe klein hij toen was?" Ze zweeg. De regen sloeg tegen het raam aan, overigens was alles stil in de kamer. „Men zegt dat ik een zacht kind geweest ben. U herinnert u dat zeker nog wel, want u hebt dikwijls gezegd, dat ik zoo veranderd ben. Ik werd meer en meer teruggetrokken, want ik be waarde al mijn vriendelijkheid voor hem. Of hij mij ooit een woord van liefde zeggen zou weet ik niet. Of hij mij ooit zijn vrouw zou willen maken, weet ik niet, maar als hij het deed, dan zou hij weten dat ik van mijn vroegste jeugd af hem alleen met mijn gansche ziel had toe behoord. Goed was hij altijd voor mij dat weet u maar het was niet dat wat ik verlangde. Ik geloof, dat hij me voor te éénzijdig en bekrom pen hield. Ik gaf me alle moeite om me te ver anderen, om het leven meer van een lichten kant op te nemen. Richard behoort tot de mannen, die niet van dwang houden, die graag vrij met iemand spreken, zonder dat ze ieder woord op de weegschaal behoeven te leggen. Dikwijls heb ik me voor hem dwang moeten aandoen. Maar tot alles was ik graag bereid, als het hem maar beviel. Ik bestudeerde zijn gezicht. Nog vóór hij het zelf wist, wist ik het al, of hij zich over iets ergerde. „De laatste maanden merkte ik, dat hij zich meer en meer tot mij voelde aangetrokken. U weet dat hij in alle zaken zeer openhartig was, maar hij zweeg over wat er in zijn binnenste omging. Daar heb ik me wel eens kwaad over gemaakt. In den laatsten tijd spraken wij veel met elkaar. Hij was vriendelijker dan ooit te voren. Ik her inner mij daar nog zoo'n gelukkig oogenblik. Weet u nog wel, dat ik voor 'n maand zoo'n tandpijn had Op een goeden dag stond ik voor mijn boekenkast ik had watten in mijn ooren en een grooten zijden doek om mijn hoofd. Toen voelde ik plotseling twee mannenhanden die mijn' oogen toedrukten. Natuurlijk wist ik wie het was. Ik zei: Richard; toen lachte hij zoo hartelijk en hij zei, dat ik net grootmoeder was, die haar hoofd ook altijd zoo in een doek wik kelde, als ze tandpijn had. Hoewel wij elkaar van onze jeugd af gekend hebben, was dat de eerste vrijheid die hij zich veroorloofde. O, ik was in den laatsten tijd zoo gelukkig. Ik had het gevoel, of hij mij begon lief te krijgen. Ge looft u dat hij 't doet? Ik heb 't me zelf dik wijls afgevraagd, zonder er op te kunnen ant woorden. Houdt u het voor mogelijk, dat een man een meisje kan lief krijgen, nadat hij haar zijn heele leven gekend heeft? bent een man en kunt daarover beter oordeelen dan ik." „Ik weet het niet," zei hij eindelijk. „Ik kan mij niet voorstellen, dat een man dien gij lief hebt, die liefde niet beantwoorden zou. Hii moest u liefhebben, zelfs al voelde u niets voor hem...." Hij zweeg. Zij scheen niet op zijn woorden te letten, maar volgde haar eigen ge- dachtengang en zei: „Wat mij het beste in Richard bevalt, dat is, dat hij niet de geringste waarde aan mijn geld hecht. De meeste mannen beschouwen het als iets van zeer veel gewicht, hij niet. Als hij mij lief had, dan zou het hem geheel onverschillig zijn of ik geld had of niet. Ja, hij vond het jammer, dat ik rijk was. U kunt het gelooven. Hij beweerde altijd, dat rijkdom eenzaam maakt. Mijn leven was eenzaam, heel eenzaam." .„Hebt u nooit gemeend, dat hij een ander boven u voorlrok?" vroeg de dokter. „Ja, ik was dikwijls jaloersch op andere meisjes. Maar dat hij een ander bepaald voor trok, viel mij pas van den winter op. Hij be moeide zich een tijdlang met Edith. Ja, toen heb ik veel geleden. Weet u wat het zeggen wil, om jaloersch te wezen? Het is zoo'n schrikkelijk brandend gevoel hier, en men voelt zich zoo nameloos ongelukkig. Maar dat zal nu niet meer voorkomen, hoop ik. Ik geloof nu, dat ik zeker kan zijn. Maar mijn hart zal zich niet bedriegen. We zullen zeer gelukkig met elkaar zijn! O God, liever sterven danZe zweeg plotseling en keek naar het bleeke, ern stige gezicht van den dokter. „Hemel, hebt u mij niet gezegd, dat ik sterven moet? Of is het een droom? Dokter, moet ik dan nu sterven en hem verlaten? Hem verlaten, nadat hij nog geen woord van liefde tegen mij gezegd heeft?" Zij verborg het gezicht in haar kussen. De dokter zat zonder zich te bewegen, zonder te kunnen helpen of troosten. Kort daarna begon ze weer: „U weet wel dokter dat ik half uit gek heid kort geleden mijn testament gemaakt heb. Maar nu wordt het ernst. Dick moet weer aan Richard gegeven worden. Hij moet hem nemen als aandenken aan mij." Er volgde een korte pauze. „Zou ik moeten sterven, "zonder hem gezien te hebben? Denkt u, dat hij komen zou als ik om hem stuurde? Hij houdt in 't geheel niet van scènes. O dokter, heb medelijden en stuur om hem! Hij zal wel komen." De dokter ging de kamer uit om te doen wat zij gevraagd had. Toen hij weer aan haar bed kwam, keek ze hem met half gesloten oogen aan en fluisterde: „Ik ben erg slaperig. Ik wou graag slapen." Nauwelijks verstaanbaar voegde ze er aan toe: „Als Richard komt moet u me roepen." De dokter ging weer aan het bed zitten en keek naar het gezicht van het meisje. Toen stond hij op, liep naar het raam en liet de gordijnen zakken. Bij de deur kwam hij een slanken knappen jongen man tegen. Zijn oogen vraagden: „Is het afgeloopen?" En die van den dokter antwoord den even stil: „Het is afgeloopen." De jonge man liet het hoofd zinken en zuchtte diep. „Je schoenen zijn druipnat, Richard," zei de dokter werktuigelijk, zonder toon in zijn stem. „Kom binnen en droog je wat aan het vuur." „Dien schrik vergeet ik mijn leven lang niet," zei Richard. Hij stond bij den schoorsteen en de dokter had zich in een leuningstoel laten val len. „Ik kan het niet gelooven. Denk eens, ik was van plan vandaag hier te komen, om haar te vertellen, dat ik met Edith Merry geëngageerd ben." Toen vroeg Richard weifelend: „Had ze niets voor me te zeggen? Sprak ze in 't geheel niet over me?" „Neen," antwoordde de dokter zacht, maar met vaste stem. „Ze wilde alleen maar dat je Dick mee zoudt nemen." „Het arme kind! Stuurde ze uit zichzelf om me „Ik wist niet, of ik al weg zou kunnen, om je tante van het station te halen. Maar nu kan ik 't zelf wel doen. Het zal een verschrikkelijke slag voor die arme vrouw zijn." „Het arme kind," zeide Richard. „Ik hield zooveel van haar, of 't mijn zuster was. En Edith zal het ook erg spijten. fcL. K. (Episode uit het leven van Mozart). Kommervolle gepeinzen trokken Mozart door het hoofd, terwijl hij op een voormiddag alleen in zijn kamer vertoefde; hij zag er bijna uit als ware alle levenslust voor goed bij hem uitge doofd. Van tijd tot tijd luisterde hij opmerkzaam en ongeduldig of hij zijn Constance niet hoor de aankomen. Dan zette hij zich weder voor het klavier en ontlokte het de wonderlijkste harmo- niën. Doch spoedig sprong hij op, want heden kon zelfs de muziek, die hem anders altijd troost had gebracht hem niet boeien en geheel in haar rijk voeren. Daarbij was het in de kamer zeer koud, zoodanig dat hern de vingers bijna ver stijfden. Hij trad naar de kachel om zich te ver warmen een droevig lachje vloog echter over zijn gelaat; de kachel had vandaag nog geen vuur gezienevenmin waren er nog niet de min ste toebereidselen gemaakt voor 't middagmaal, hoewel het al naar twaalf liep. Daarvoor was geen tijd geweest: Constance was immers naar een hardvochtigen geldschieter gegaan, om uit stel en geduld te vragen, want deze zou morgen beslag komen leggen indien heden niet de reeds vervallen twee honderd gulden terugbetaald werden. Hoe zonnig had Mozart zich in de bruide- gomsdagen de toekomst voorgetooverd en hoe gaarne "had hij zijn lieve Constance, die hij steeds met dezelfde onwankelbare liefde bemin de, over een rozenpad door het leven geleid. Toe vlucht en steun was zij hem in zijn streven en arbeid gebleven; een teedere troosteres, als hem de moed ontzonk. Nu hij dit alles zoo overdacht, was het hem, ais stond hij weer met haar voor 't altaar. Zoo overvloedig hadden zij daar beiden ge weend, en toch, het waren tranen van overstel pende vreugde geweest. Zelfs de priester was er door bewogen geworden, toen hij de diepe ontroering van 't bruidspaar aanschouwde. En welk bange, zware dagen waren sinds dien tijd gekomen, mjTar toch nog altijd vol van het za ligst huwelijksgeluk. Rusteloos had hij gewerkt en getobd, om aan de zijnen een behagelijk levensgeluk te verschaf fen, doch dit wilde hem niet gelukken. Dat viel hem zoo hard. In de verte zag hij het wel sche meren en de toekomst hem bemoedigend toe lachen toch scheen het hem menigmaal toe, alsof hij het beloofde land wel aanschouwen, doch nimmer betreden zou Daar ging de deur langzaam open en zijn Constance trad binnen. Hoe bleek en lijdend was haar nog altijd liefelijk gelaat, hoe rood geweend waren hare oogen en welk een strijd kostte het haar hart, om zich uiterlijk goed te houden. Haar mond trok pijnlijk te zamen, terwijl zij hem tot een lachje wilde dwingen, dat niet ge lukte. Constance, riep Mozart verschrikt uit, want hij had alles in haar stem gelezen. Geen hulp alzoo, mijn lieve, goede Constance. Hij sloot haar iu zijn armen en haar ver kropt gevoel barstte in stroomen van tranen los, terwijl zij haar hoofd als een kind aan zijn borst verborg. Met een door snikken verstikte stem verhaalde zij hem toen, hoe zij gevraagd en gebeden had, om den onbarmhartigen geldschieter te vertee deren en zij bestierf het bijna, toen zij met deze woorden eindigde: Wolfgang, toen zijn scherpe stem als een tweesnijdend zwaard mij in het hart bleef drin gen, toen ik geen redding en geen hulp meer zag, heb ik met opgeheven handen wenende den onbarmhartige om uitstel gesmeekt; doch alels te vergeefs. Constance, riep Mozart in diepe droefheid uit, waarom hebt gij dat gedaan en u dusdanig vernederd, wat zult gij geleden hebben. Terwijl zij haar armen vaster om zijn hals sloeg sprak zij met de grootste innigheid: Wolfgang, ik deed het gaarne, ik deed het immers voor u, en mijn liefde voor u is zoo groot, dat het mij gelukkig maakt, indien ik voor u een offer kan brengen. Zacht drukte hij haar hoofd terug en liefdevol zag hij haar met zijn betraande oogen aan. Mijn dierbare vrouw, niet arm ben ik, maar de rijkste mensch, die de aarde draagt. En niet voor alle keizerskronen, niet voor al de heerlijkheden dezer aarde zou ik u willen mis sen. Met mijn muziek en mijn Constance laaf God mij alles dragen. En weer keerde de blijde bruidsdagen voor hen als terug en bemoedigend sprak hij Hij kome, die onmeedoogende schuld- eischer en eigene zich onze bezittingen toe; mijn grootste schat, uwe liefde kan hij mij niet ontroo- ven en evenmin mijn dierbare kunst. En verhon geren zullen wij zeker niet, want ook bij ons zal het spoedig blijken: De goede God, Hij leeft nog. Zij echter schudde ernstig het hoofd en op beslisten toon sprak zij: Neen, neen, Wolfgang, dat mag niet ge beuren, denk aan de schande, als het algemeen bekend wordt. Gedenk ook uwe vele benijders. Welke lasteringen zullen zij daaruit trekken, als de inboedel in beslag genomen wordt, welk leed vermaak zal dit hun schenken. Haar wangen gloeiden van een edel schaam rood, toen zij met diepe ontroering en bevende stem verder sprak: Hulp moeten wij hebben en zoo wil ik dan mijn dierbaarste schat, het hoogste aandenken uwer liefde, dat ik tot nog toe zoo zorgzaam bespaard heb, voor eenigen tijd uit de handen gegeven. Het is uw bruidsgeschenk, het paarlen collier, dien gij mij op den bruilofsdag met deze woorden overhandigdet: Hij zal het teeken van den band zijn, die ons onverbreekbaar in nood en in lijden, in den hellen zonneschijn van het geluk te zamen bindt. Nooit had ik gedacht, dat ik mij daarvan zou moeten scheiden. Het verscheurt mijn hart reeds uw uwentwil, dat dit gebeuren moet want ik wete immers hoe dierbaar u ook het kleinood is. Medelijdend boog zich Mozart naar Constan ce en omhelsde haar teederlijk, terwijl zijn oogen weer vol tranen schoten. Gij wilt den paarlen collier ten offer bren gen, waaraan gij als aan uw leven gehecht zijt? sprak hij treurig. Wolfgang wij willen alleen het geld daar op leenen. Dat het toch. zoover moest komen, sprak hij smartelijk. Het is het laatste aandenken, dat mij van mijn goede moeder-zaliger is overgebie ven. Och, hoe onbeschrijfelijk heeft ze mij be mind en hoe heeft zij steeds gejuicht, als zij van mijnlauweren hoorde spreken. Ook heeft zij dec collier eens als bruid gedragen en voor niets ter wereld gaf ik hem weg. Gij alleen mocht hem bezitten en als ik u den collier op den bruilofts dag om den hals hing, was het mij, of de ze* gen mijner onvergetelijke moeder u voortaan moest vergezellen. En nu zal hij beleend worden, ondanks dat moeder op haar sterfbed nog ver zocht heeft ik zou hem als geluk aanbrengend in eere houden en daarvoor zorgen, dat hij nooit in vreemde handen kwam. Wolfgang het zal slechts voor korten tijd zijn en met de eerste groote sommen gelds, die weer in huis, komen, zullen wij hem inlossen; zeker zal dit spoedig kunnen gebeuren. Hiermede troostte zij haar man, terwijl ze zelf den grootsten troost noodig had, want het was of er een deel van haar hart mee gemoeid was. In het logement „de Zilveren Slang" diende een levend familielid, het was de rechtschapen Jozef, de rechterhand van den kastelein en de vriend van alle stamgasten. Hij had aan Mo zart reeds menigen dienst bewezen en was de aangewezen man tot het vinden van een ver trouwd persoon, die bereid zou zijn de noodige tweehonderd gulden op den collier te geven, welke een aanzienlijk grootere waarde had. Er werd dus om hem gezonden en niet lang duurde het of daar weergalmden zware stappen en fluitend kwam de gewenschte de trap op. Hij was verzot op muziek en niet voor nieti was Mozart ook een der stamgasten der „Zil veren Slang" geworden. Fluiten was Jozefs grootste genoegen, dat door zijn voortreffelijk' muzikaal gehoor behoorlijk tot zijn recht kwam, Liever zou hij echter gezongen hebben, indien de kastelein hem dit niet op straffe van ontslag verboden had, daar zijn stem eerder op het gekras van een raaf dan op den zang van een nachtegaal geleek. Overigens bezat hij een hart van goud en op zijn breed gelaat troonde een aartsgoedigheid. Ik wensch u een goeden morgen, zeide hij, en trad de kamer binnen. Het viel Constance zeer zwaar, terwijl zij uit de kast het halssnoer nam, en in geschikte woor den de zaak aan Jozef uitlegde. Toen zij nu, nadat zij hem alles had meegedeeld, de étui opende, drukte zij een innigen kus op het hals snoer, en ook paarlen uit haar oogen vielen er op. Geheel eigendotnmelijk vertrok Jozef zijn breed gezicht, toen hij met een eenigszius on vaste stem vroeg: „Alzoo, als lieve bruid beeft mevrouw Mozart bet gedragen? En als een aandenken heeft uw echtgenoot het van zijn goede en brave moede? zaliger ontvangen? Mozart wischte zich een traan uit het oog, Als Jozef nu de liefdevolle vrouw zoo innig bedroefd op het sieraad in haar handen zag staren, schoot ook zijn gemoed vol en met zich-, zelf verlegen, krabde hij zich het hoofd, terwijf hij in afgebroken woorden uitstiet: 'Zoo, zoo, het schoone sieraad zal ik, God bewaar mij, naar een woekeraar of ander b'elee- ner brengen, om er geld op te borgen. En mooie interesten zult gij voor dat uitleenen moe< ten betalen. Wat verdienen die menschen toch DE OFFICIEELE KERKLIJST

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 11