der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K, Kerken te Haarlem en Omliggende plaatsen
Als di Nood het hoogst is,
is dn itBiitiiny nabij.
GERED.
I
-J
hvangeiieverklaring.
DE OFFICIEELE KERKLIJST
Dit nummer behoort bij de „Nieuwe Haart Courant" van 1 Augustus 1911
De nadruk van de berichten en mededeelingen in dit blad is verboden.
NEGENDE ZONDAG NA PINKSTEREN.
Les uit den eersten brief van den H. Apostel
Paulus aan de Korinthiërs; X, 613.
Broeders! Laat ons geen begeerte voeden
welke rampen het verworpen volk van God
en de goddelooze stad getroffen hebben.
Het tweede deel van het Evangr" e-vedhaal
van dezen Zondag geschiedde volgens het
verhaal van den H. Marcus niet op den dag
tot het kwaad, gelijk ook zij ze hebben gevoed.zeJven van Jesus' plechtige intrede in Jera-
En wordt geen afgodendienaars, zooals som-ealem, maar den daarop volgenden dag. Reeds
migen van hen, gelijk er geschreven staat: in ^ei1 namiddag van Zijn pleehtigen intocht-
hei volk zat neder om te eten en te drinken, had Jesus, om op te merken wat in den tem
en zij stonden op om te spelen. En laat ons P6' (GR'en den aan Gods huis versclhuldig-den
,eeu ontucht bedrijven, gelijk eenigen van al'hcid plaats greep, alles rondom bezien, doch
hen ontucht bedreven hebben; en op éénen omdat intussc'hen reeds avond begon te
dag vielen er drie en twintig duizend. Noch worden, zijn voorgenomen plan uitgesteld, en
laat ons den Christus tergen, gelijk sommi-;was niet Zijne leerlingen naar Bethanië te
gen van hen Hem getergd»hebben; en door raggekeerd om daar te overnachten. Hij had
de slangen kwam zij om. En mort niet, gelijk,m£t droefheid daar in den tempel dezelfde
eenigen van hen gemord hebben; en zij kwa- onbetamelijke handelingen gezien als voor
men om door den verderfengel. i omstreeks drie jaren. De heiligheid van Gods
Dit alles nu is hun bij wijze van vóóraf- j buis en de eer Zijns Vaders eisdhten ander
beeld'mg overkomen, en het is geschreven totmaal eeu streng optreden. De koopers en
waarschuwing voor ons, tot wie de uiteinden verkoopers werden uit den tempel verdreven,
der wereld gekomen zijn. Derhalve, die meent de tempels der geldwisselaars en van ben die
Toewan, riep hij, nog ia eb hoop voprjemd, droog, tot berstens toe door de groote
ons. Een detachement kömt langis den an-hitte en zoodra de vlammen op een plaats
deren oever van de rivier; gelukt1 het ons
een boodschap te zenden, dan zijn we ge
red.
'at bij staat, zie toe dat ibij niet valle! Geen
bekoring taste u aan, tenzij die menschelijk
'•s; God nu :s getrouw en zal niet toelaten,
dat gij boven uw kracht bekoort wordt, maar
.net de bekoring zal Hij ook de uitkomst ver
benen, opdat gij ze kunt doorstaan.
Evangelie volgens den H. Lucas; XIX, 41—47.
In dien tijd, toen Jesus Jerusalem naderde
en de stad zag, weende Hij over (baar en
sprak: Mocht ook gij erkennen en wel op de
zen uwen dag, wat u tot vrede is! Maar nu
duiven voor de offeranden verkochten, wei
den omvergeworpen, zelfs duldde- Jesus niet
dat iemand, om zich de moeite van een om
weg te besparen, eenige koopwaar door de
voorhoven des tempels droeg. Vol majesteit
riep Hij om Zijn gedrag te rechtvaardigen,
den Joden toe: „Mijn huis is een buis des ge-
beds, doch gij hebt er een roovershol van ge
maakt." Met veel meer recht dan de tempel
van Jerusalem, mogen onze tempels ihuis van
God en huis des gebeds genoemd worden.
Laat het Evangelie van dezen Zondag ons
I dus leeren steeds met den grootsten eerbied
o liet voor uwe oogen verborgen. Want er.jn die tempels tegenwoordig te zijn. Helaas,
zullen dagen over u komen, dat uwe vijanden
n met eenen wal omringen en u insluiten en
u benauwen zullen van alle kanten; en zij
zullen ten gronde werpen u en uwe kinderen
die iu u zijn; en zij zullen in u den eenen steen
niet op den andereu laten; omdat gij den tijd
uwer bezoeking niet erkend hebt.
Nadat Hij nu den tempel was binnenge
gaan, begon Hij degenen, welke daarin ver
kochten en kochten, uit te drijven, terwijl Hij
bun zeide: Er staat geschreven: Mijn Ihuis is
een huis des gebeds. Doch gij hebt het go-
maakt tot eeu roovershol! En Hij leerde da
gelijks in den tempel.
zoovclen vergeten dat in onze dagen en be
drijven allerlei oneerbiedigheden in het huis
Gods. Laten wij door onzen eerbied toonen
diep overtuigd te zijn van de heiligheid der
plaats, dan zullen wij ook de waarheid onder
vinden van de woorden door God van den
tempel gesproken: Mijn oogen en Mijn Hart
zullen daar zijn ten allen dage.
NEGENDE ZONDAG NA PINKSTEREN.
Slechts tweemalen lezen wij in liet Evan
gelie dat Jesus geweend heeft. Hij stortte
ranen bij het graf van Zijn vriend Lazarus,
cu bij het zien van het ongeloovig Jerusalem,
i Beide malen openbaarde Jesus de liefde van
Zijn minnend Hart. Een blik op de onge
lukkige stad Jerusalem geworpen ontroert
Zijne ziel, en Hij laat den vrijen loop aan
-Zijne_ tranen. Voor eigen lijden süheen Hij
Zijn leven ongevoelig. Al de gevoelens, waar
door Hij wilde getroffen worden, hadden hun
oorsprong in het ongeluk der menschen, die
Hij kwam verlossen. Hij kwam, zooals voor
speld nas, als een zachtmoedig, rechtvaardig
Koning, om eeu rijk van liefde en zaligheid
te stichien. Met de gevoelens in liet hart be
stijgt Hij den Olijfberg, en daar lag voor
Zijne oogen de ganscbe heerlijkheid der stad
en des tempels. Hij aanschouwde de geest
drift van het Hem hegeleidend volk, dat wed
ijverde in betuigingen van eerbied en liefde
voor den groeten Zoon van David; Hij hooi
de de lofliederen door een juichende menigte
aangeheven ter eere van den Messias; maar
iet zien van Jerusalem drong de rechtmatige
gevoelens van blijdschap over dat alles terug
en perste Hem tranen van droefheid uit de
oogen. Jesus weende op den dag van den
sehittcrendsten triomftocht dien Hij ooit ge
houden liad, een blik in de toekomst vervulde
Zijn Hart met bet grievendst leedgevoel. Hij
zag op dat oogenblik al hetgeen na eenige
dagen volgen zou. Nu eer. liulde en liefde,
dan smaad, verguizing en martelingen.
Terwijl nu velen Hem lofliederen toezin
gen, zulten anderen dan het Hosanna voor
eeu: kruisig Hem! verwisselen.
Nog verder zag Zijne voorwetenschap. Als
een gevolg van de misdaad, die het Joodsche
volk aan den Messias begaan zou. zag Jesus
de verschrikkelijke straf, die over dat volk
komen moest, en slechts een voorspel was
van de eeuwige straffen, waardoor Ihet eens
zijn verstokt ongeloof boeten zou. De zwart
gebrande en omvergehaalde muren, de roo
iende tempel en verwoeste hulzen, de duizen-
'en godoodc en in slavernij weggevoerde
ballingen, al die gruwelen stonden Jesus op
dat oogenblik voor den geest. En Jesus weent
over dat alles. Hij is tot in Zijn ziel bewogen
met liet ongeluk van Zijn volk. Behalve door
Zijne tranen, geeft Hij ook in woorden "Zijne
liefde cu bezorgdheid te kennen: „indien ook
gij erkendet, toch nog op dezen uwen dag,
wat tot uwen vrede dient. Doch nu is het
voor uwe oogen verborgen." De rede van Je
sus is bier afgebroken. De pijnlijke aandoe
ning Zijne ziel veroorloofde Hem niet alles
'e zeggen wat Hem op bet hart lag. Twee
redenen vooral vervulden Zijn feeder Hart
met de pijnlijkste droefheid: ibet hardnekkig
>ngeloof van Jerusalem en de vreeselijke
Mraffen, die over die stad komen zouden.
Niemand had zóó als Jesus tot Jerusalem
gesproken, geen der profeten had zooveel
>ewijzen Zijner Goddelijke zending afgelegd
'*{8 Hij, en toch Jerusalem geloofde Hem
liet en bleef hardnekkig weigeren Hem als
jen Verlosser te huldigen. Maar nu was ook
e tijd van genade weldra voorbij, de Joden
-varen verblind voor de waarheid, en weldra
°u de straf over hen komen. Op de dagen
'an barmhartigheid zullen die der wrake
olgeu, en God zal het volk bezoeken met de
»ede Zijner gramschap. „Er zullen dagen
'?er u komen, voorspelde Christus, dat uwe
landen u met eenen wal zullen omgeven,
.0 u omsingelen, en u benauwen van alle kan-
zij zullen u tot den grond toe verdelgen,
uwe kinderen in u, en niet eenen steen
''en zij in u op den anderen laten, omdat j loc, terwijl hij op de slapende afgetobde.
,,/icu Uid uwer bezoeking niet erkend hebt." i vrouw van den controleur Vlug wees. Op
Kjke voorspelling, die op vreeselijke dat oogenblik: werd een luide kreet gehoord
me t Iip-; met vlammend schrift geboekt, Ien stormde tegelijkertijd Saidjah, de oppas-
in vervulling zou gaan! De geschiede- ser van den majoor, de kamer binnen.
Vlug, trad toen de rijsttafel was geëindigd,
gevolgd door zijn vrouw en de beide gasten,
overste De Korver en majoor Van Pel op de
veranda. Nog niet lang was men gezeten,
toen een verward geschreeuw op den straat
weg, die langs het huis liep, de aandacht
van het gezelschap trok. Naar de oorzaak
van dat geschreeuw had men niet lang te
zoeken, want men zag dat een Maleische
„jongen" door twee dronken koloniale solda
ten werd afgeranseld. Een der soldaten was
tegen den inlander gevallen en deze moest
nu met een flink pak slaag voor die euvel
daad boeten.
Goed zoo, riep de overste en wreef
zich de handen, zij verdienen niets beters
die kerels.
De andere officier, majoor Van Pel was
een kranig gebouwde gestalte, wiens kracht
meer in daden dan in woorden lag.
Met een sprong was hij over de leuning
der veranda, die vier meter van den bega-
nen grond lag en in minder dan geen tijd
den tuin doorgesneld en de haag aan den
weg overgesprongen.
Zacht richtte hij den van pijn krimpen
den inlander op, terwijl hij den dichtstbij
zijnden soldaat op kalmen maar beslisten
toon beval:
Maak dab je wegkomt.
En wie ben jij, dat je je neus in za
ken steekt, die je niet aangaan? brulde de
woedende soldaat, die door de buirgerklee-
ding van den majoor niet kon zien dat hi
tot den militairen stand behoorde. Scheer je
weg
De zin werd niet beëindigd. Bij de woorden
van den laats,ten zin verloor de majoor het
geduld. De sterke hand, die zich een weg had
gebaand door een bende woeste Balineezen,
viel met de kracht van een stoomhamer op
het gelaat van zijn 'tegenstander en wierp
hem als een blok hout neer.
Goed gedaan, majoor, riep de controleur
Vlug van boven.
Op den titel „majoor" hield de andere sol
daat het maar voor het veiligst het hazen
pad te kiezen en Pel begon zonder 'n blik
op z'n tegenstander te werpen, de kwetsuren
van den inlander te onderzoeken. Deze waren
hier en daar nog al zichtbaar, want het bloed
liep hem langs 't gelaat; desondanks trachtte
de kleine held op te staan en elk uiterlijk
toeken van pijn te verbergen.
Je bent een brave jongen en je zult
eens een goed soldaat worden, zeide de ma
joor hem in het Maleisch. Ga mee, ik zal
zorgen, dat je geen verder leed geschiedt.
Zes maanden waren intusechon verloopen
en 's heeren Vlugs huis had een geheel ander
aanzien gekregen. Die heerlijke tuin was in 'n
woestenij herschapen. De lijken van mensch
en dier lagen voor en achter de voor een
deel vernietigde palissade. De vensters waren
gebarricadeerd. Door gaten in den muur ke
ken de monden van steeds geladen geweren
en lieten zien hoe benard de toestand van
de ingesloten bezetting was omringd door tal-
looze vijanden, wier woeste, wilde gezichten
en blinkende wapens overal rond het huis
zichtbaar waren.
De Balineezen-opstand van 1842 deed vlam
men opgaan uit menig huis op 't eiland en
overste De Korver was in z'n versterking
belegerd met 't zeker vooruitzicht dat hij
en zij, die hem trouw gebleven waren, een
verschrikkelijken dood zouden vinden, als niet
spoedig hulp opdaagde.
D'e dag brak juist aan, toen twee mannen
in een der bovenste vertrekken van het huis
een fluisterend gesprek voerden.
Geen zorg voor het water, zeide de
majoor, maar bij het half rantsoen is onze
mondvoorraad in vier dagen op. Laat ons
echter, er over zwijgen, voegde hij er aan
op
Hoe weet je dat? vroeg de majoor.
Ik hoorde het de Balineezen zeggen,
tóen ik in een bosehje verborgen lag, om
hen te beluisteren.
In de boschjes, riep de overs to buiten
zich zelf van verwondering, ben jij werke
lijk te midden van die schurken geweest en
heb je ze beluisterd? Hoe kwam je daartoe?
Ik deed het teri wille van Toewan Pel,
omdat hij zoo goed voor mij was, antwoordde
de knaap trots ch.
Maar wanneer de troepen aan de andere
zijde van de rivier zijn, hoe kunnen wij hen
dan eenig bericht zenden? Vroeg mevrouw
Vlug, die door het leven ontwaakt en nader
bij gekomen, was. Zij zullen niet dicht
genoeg voorbij komen, om het vuren te hoeren
en wij zijn niet in staat hun eenig bericht
t© zenden.
Heb daarvoor geen zorg, mevrouw, zei
de inlander kalm, ik zelf zal de boodschap
overbrengen.
Maar hoe wil je dat doen? riep Vlug,
verbaasd over den beslisten toon waarop die
knaap van een opdracht sprak, waarvoor de
moedigste soldaat zou zijn teruggedeinsd.
Luister, Toewan, antwoordde Saidjah,
ik zal uit het huis sluipen en mij in snel
len loop in het vijandelijk kamp werpen,
als verliet ik u en ging bij hen in dienst
Zeg uwe manschappen, dat zij mij eenige
losse patronen nazenden, zoodra ik mij bui
ten de palissaden vertoon. Dan zullen de Ba
lineezen mij góed ontvangen, vooral wan
neer ik hun vertel, dat gij hier van dorst om
komt en binnen een paar dagen u moet over
geven ook zonder bestorming. Wellicht gaan
ze dan niejt tot den storm over. Wanneer de
Balineezen mij dan niet meer verdenken, zal
ik wel over de rivier komen.
Maar ben je ©r zeker van dat de ke
rels je gelooven zullen, vroeg de majoor tlwij-
velend.
Dit gelooven ze in elk geval, antwoord
de de jonge man, terwijl bij zich kalm een
snede over den schouder toebracht waardoor
het bloed zijn wit pakje bezoedelde.
Gevolgd door- den majoor verliet hij de
kamer.
Het plan was den soldaten medegedeeld
en in het volgend oogenblik echoot Sa-id-
jah's donkere gestalte als een pijl over het
open gedeelte voor de palissaden, gevolgd
door een salvo geweerschoten, hem achter
na gezonden door de schildwachten. Het vuren
rricoktie de Balineezen opmerkzaam en bin
nen weinige oogen bJiltkon was Saidjah onder
de vijanden verdwenen.
Langzaam en drukkend gingen de uren
voorbij. Do hitte waa zoo vreeealijk, dat do
inlanders het nauwelijks konden uithouden.-
Tegen den lajvond zag men gestalten met
kruiken naar de rivier trekken, onder hen
merkte het scherpe oog van den overste
spoedig Saidjah op.
Bij den hemel, riep de oude soldaat
uit, terwijl hij op zijn knieën sloeg, dia jon
gen is zijn gewicht ïn goud waard. De weg
naar 'de (rivier ligt voor hem open, zonder
dab men hem verdenkt.
Aller oogen binnen het huis kieken op
merkzaam naar de groep aan de rivier.
Plotseling, toon Saidjah zioh bukte om z'n
houten bak in 't water onder te dompelen,
ontglipte deze aan zijne handen en dreef dt
rivier af. Een schreeuw van schrik en luid
lachen der Balineezen, en dan zag men hoe
de knaap als bezeten langs den oever liep,
terwijl hij tevergeefs .trachtte het drijvende
voorwerp te grijpen.
Wat wil hij toch, mompelde de overste,
die hiervoor geen oplossing kon vinden.
Nu begrijp ik het, riep da majoor tri-
omfeerend, daar verderop ligt een boot; daar
gaat hij op los. Goed zoo, dappere jongen.
Op 'dat oogenblik weerklonk een woedend
geschreeuw der Balineezen:- de list was ont
dekt. Gelukkig had geen van allen een wapen
bij zich, anders ware de arme jongen ver
loren geweest. Maar het alarm had spoedig
eenige gewapende kameraden doen toesnel
len, en nu regende het kogels in de richting
van de kleine boot.
Met een vloek smicet de overste zijn kij
ker op den grond. Tuisschen twee salvo's
had hij .gezien, dat de boot omsloeg.
Dat is het einde van den biaven jongen,
zei de oude [houwdegen aangedaan tot zich
zelf, en nu ifeve vrienden, moeten wij een
bitteren 'dood sterven, er is geen hoop meer.
De Uren voor middernacht gingen kalm
voorbij, ©n de moede verdedigers, geheel af
gemat, sliepen als door opium verdoofd. Te
gen het eerst morgengloren vernam 't fijn
gehoor der beide officieren de eenig wa
kenden der bezetting, buiten de schildwach
ten een nauwelijks merkbaar geritsel in
het omliggende kreupelhout, zonder twijfel
de inleiding van een aanval van den vijand.
Nadat zij eenige oogenblikken hadden geluis
terd, waren zij zeker van hun onderstelling
en haastten zij zich de bezetting te wekken.
D'ö wèiniee voedingsmiddelen werden nns
voor zich uit te staren, als hfj uit een nabij-
bezwaren waren, braken zo op een andere /fining opeens een hartverscheu,
plaats uit en daar vielen steeds de meeste i f?.d® klacht vernf™' Het 1^dei1 st/mt
delijden, en onwillekeurig luisterde de sidde
rende man dan ook toe.
„Om Godswil, Bernard," zoo klonk het naar
boven, „het is toeb niet waar, zeker? Maar daD
zijn wij verlorenHebt gij wel goed al uw zak
ken nagekeken; kan de portefeuille daar niet
kogels om te verhinderen, dat de vlam ge-
bluscht werd. Do vlammen waren ten slotte
niet meer te dooven.
Wij hebben onzen plicht gedaan, zei
do overste, het 'einde nadert.
Op dat oogenblik vloog de majoor op.
Hij boog zich naar voren als luisterde hij zitteil) of dWr> of tusscben de voering?
eendachtig. Hjj meende in de verte het ge
knetter ,van geweren te horen; nu vernam
hij het weer, ditmaal zonder twijfel, .want
de anderen, hadden het ook gehooid.
Nader en nader kwam het weikome ge
luid der geweersalvo's en nu 'toonden ook de
plotselinge schrik en de verwarring van den
vijand, dat hij ook begreep wat er gaande was.
Boven al het geweld blonk heel spoedig het
„hoera" der Nederlandsche soldaten, die tot
ontzetting waren opgedaagd.
Die jongen is zijn gewicht in goud
waard, herhaalde de overste, toen hij eeni
ge uren later hoorde, dat de knaap onder
de boot gedoken was en die tussehen hem
en zijn aanvallers had gehouden, om ze te
doen gelooven, dat hi1 verdronken was.
(Meier. Ct.)
Tot eenig antwoord herbaalde een doffe
mannenstem, waaruit de wanhoop sprak
„Neen, verloren.alle twaalfduizend ver
loren
Een hevige beving kwam over den man aan
den muur, hij wankelde: „Twaalfduizend kro
nen, dat was juist de som die in de portefeuille
zat!" Dan, zich plotseling overmannend, vloog
hij op, liep op de kelderwoning toe en bonsde
met geweld op de deur. Men liet hem binnen
en nu stond hij voor een droevig schouwspel
Aan tafel zat een man, naar zijn uniform te
oordeelen een banklooper, op zijn gelaat stond
de vertwijfeling als gegrift; om hem heen
wrongen zijn vrouw en zijn zoon als radeloos
de banden, groote tranen stonden bun in de
oogen. „Hebt ge misschien ook iets verloren?"
vroeg de bezoeker. Op die vraag richtte da
banklooper als geëleetriseerd het hoofd op, bij
keek den werkman met oplevenden blik aan.
„Ja, hebt gij'ze gevonden? Twaalfduizend kro
nen, alles in bankjes en de portefeuille is van
bruin leer!" Vol spanning wachtte liet kleine
gezin op het antwoord. „Wel, dat klopt!" klonk
het terug, en, met een krampachtigen ruk, trok
Een fabrikant te Weenen bezat, buiten de
stad, eene villa, waarvoor bij, om zijn veelvul
dige afwezigheid, een bewaker zoebt. Toèvallig j de man zijn jas open, haalde de portefeuille te
kwam dit een armen huisvader ter oore, die voorschijn en stak ze den verbluften looper toe.
buiten werk geraakt was en door zijn huisbaas j „Dat is ze, niet? sprak bij, en terwijl hij met
bedreigd werd, met vrouw en kinderen op de hand heftig op zijn borst sloeg, voegde hij
srraat gezet te worden. Voorzien van de beste
getuigschriften en aanbevelingen spoedde de
zwaarbeproefde man zich naar den fabrikant.
Hij trof het echter zeer slecht, de industrieel
verkeerde in allesbehalve goeden luim. Men
had hem juist de onredelijke eischen van een
erbij: „Ik ben zelf maar een arme stakkerd,
maar als ge niets hebt, kunnen ze je ook niet
bestelen, tenzij dat witte plekje hier in je ziel,
maar dat heb ik voor zoo'n papiertje niet veil,
mijn geweten is mij veel te lief!"
Hierna maakte hij zich uit de voeten, doel
zijner werklieden overgebracht, en hierover i de gelukkige vader liep hem met vrouw en zoon
was bij zoodanig in gramschap ontstoken, dat
hij den eandidaat zelfs den tijd niet liet zijn
zaak te bepleiten. Toch sprak deze met de wel
bespraaktheid eener laatste hoop, hij wees op
het voordeel, dat zoowel bij als zijn vrouw ken
nis had van den tuinbouw, ja, geheel ten einde
raad, schilderde hij zelfs, op roerende wijze,
den uitersten nood, waarin hij verkeerde. De
vertoornde fabrikant bleef onvermurwbaar.
„Zonder een aanbeveling van een mij bekende
zijde, neem ik niemand meer aan," barstte liij
uit, „het is nu wel geweest."
Geheel gebroken verliet de werkman het
kantoor, een sombere smart in de doffe oogen,
een wilden trek van vertwijfeling op het ge
laat. Doelloos slenterde hij de straten door zon
der op iets of iemand te letten, hij zag slechts
het schriftbeeld van den hongerdood, de schim
der ellende, die voor hem uitliep.
Lang had hij zoo reeds rondgezworven, toen
plotseling een heldere, lieve kinderstem hem
uit zijn zwarte gedachten wekte. Een klein
meisje stond voor hem, en terwijl zij, met nog
onbewuste behaagzucht en een tikje verlegen
heid tevens, liaar blonde lokken naar achteren
schudde, bood zij hem een pakje aan, het leek
wel een portefeuille. „Toe, mijnheer," sprak
het meisje met een vleistemmetje, zooals kleine
meisjes dat soms hebben kunnen, „toe, zoudt u
dat voor mij niet kunnen terugbezorgen, ik
weet niet wat ik er mee doen moet!"
Instinctmatig nam hij de portefeuille van
bet kind aan, en keek baar daarbij vragend in
de vertrouwelijke oogen. „Maar, kind.
„Ziet u, ze lag daar op straat," zei het kind,
terwijl zij baar hoepel weer opnam om haar
onderbroken spel te hervatten, „ik weet niet
van wie ze is, tracht u ze alsjeblieft terecht
te brengen, mijnheerMet de dartelheid der
kinderlijke onschuld, snelde ze daarop haar rol
lenden hoepel achterna, naar haar vriendinne
tjes toe, die in de verte haar stonden op te
wachten. De werkman wist niet of hij waakte
of droomde, maar opeens rukte hij wild, met
bevende vingers, liet brieventaschje open en
keek met een koortsig oog,, als dat van den
vrek, in de verschillende vakjes. Onmiddellijk
stak liij het echter met nog woester gebaar in
zijn borstzak, knoopte zijn jas toe en rende weg,
als zat iemand hem op de hielen. De porte
feuille zat vol banknoten. Half tuimelend, half
zwaaiend liep de man verder, dikke zweetdrup
pels gutsten van zijn voorhoofd en vaalbleek oen verrassend licht verspreiden, zijn thans
gezicht. Hij droeg een kapitaal op zak een
rijkclui's vermogen. Eén papiertje uit dat bun-
aebterna, zij vervolgden hem zelfs op straat.
Juist kwam een auto de straat ingesnord.
De inzittenden zagen met verbazing het vreem
de schouwspel aan. Dan stopte de auto en een
heer sprong er uit. „Hola, wat heeft die man
daar uitgevoerd?" vroeg hij den banklooper,
„ik ken hem, moet ge weten; waarom wilt ge
hem tegenhouden?" De heer, die zoo sprak,
was geen ander dan de fabrikant, die kort te
voren den armen huisvader zoo barsch had af
gewezen. De looper vertelde in het kort wat
er gebeurd was, en nu was de fabrikant als bij
tooverslag veranderd. Hij riep den vluchteling,
dat hij komen zou, liet hem in zijn auto
eu sprak liem met bewogen stem toe: „Uw el
lende is voor goed geleden, gij liebt getuig
schriften geleverd, die alle andere te boven
gaan, het toeval heeft u aan mij toever
trouwd!"
Zeker, voor een mensch die naar de wereld
leeft, zal deze geschiedenis, elke in alle dee-
len werkelijk te Weeuen is voorgevallen in de
maand Augustus van het jaar 1911 (zie het
Weener blad: „Die Neue Zeitung van 4 Sep
tember 1911) een echte speling van het lot,
van het toeval voorkomen. Een mensch van ge
loof evenwel zal dankbaar erkennen moeten,
dat er eene goddelijke Voorzienigheid bestaat,
die waakt over de zijnen en die het water wel
tot de lippen laat komen, doch niet er over.
„De Volksmissionaris.'
TROPISCHE PLANTEN IN HET
NOORDPOOLGEBIED.
Aan den anderen kant van den Noordelijken
Poolcirkel zijn sedert langen tijd schichten be
kend, die ervan getuigen, dat in vroegere tijden
van de geschiedenis der aarde op zulk een gerin
gen afstand van den Noordpool een geheel an
der klimaat moet hebben gebeerscht als heden.
Waar thans de bodem bijna nooit geheel ont
dooit, woekerden voorheen weelderig tropischs
planten wel niet eens tot in een lang vervlogen
tijdperk als in de krijtformatie. Dat bewijzen
de in Spitsbergen, Groenland en waarschijnlijk
ook in in andere Poolgebieden aanwezige ko-
lenlagen, anderzijds de vondsten van varenkrui.
den en palmen, die slechts in een warm klimaat
gedijen.
Deze merkwaardige bewijsstukken, die over
de veranderingen van bet klimaat der sarde
D'ö wéinig© voedingsmiddelen werden nog
eenmaal uitgedeeld en in de duisternis bij
eenkruipend namen deze ten doode giewijde
mannen, zooals ze zeker meenden, hun laat
ste maal.
Zij komen, zeide de majoor, en span
de alle krachten in om de duisternis met
zijn bilkken te doorboren. Ik zio ze niet,
maar hoor ze voorwaarts kruipen
Wat was dat? liep da overste plotse
ling. H<jt was als vloot ©en brandende pijl
voorbij.
Erger dan dat, veel gevaarlijker, de
schurken schieten met brandende bamboes
„Een dief!" hoorde bij telkens opnieuw, „do
vrouw van een dief, de kinderen van een dief!"
Hij kon niet meer en in hevigen tweestrijd
op het dak, om het m brand te steken, ant-
r - f I het hi.i zich, buiten adem, tegen een muur val
len. Nog eens wilde hij het bedrag narekenen,
woordde de majoor. Zend do vrouwen met
emmers naar boven om het dak te begieten,
er mag geen oogenblik verloren worden.
Ik zal er zelf de leiding nemen, riep
mevrouw Vlug en verliet ijlings het vertrek.
Doch de kracht van het nieuwe wapen had
zich al lang doen gevoelen. Het huis was
door het werk van het Geologisch Landonder-
zoek in Alaska met verdere gewichtige ontdek
kingen vermeerderd. De geologen hebben ginds
in de streek van kaap Lisburne in de Noorde
lijke IJszee, meer dan 250 K.M. ten noorden van
den Poolcirkel, versteeningen van planten ver-
eenigd met kolenerts, gevonden. Volgens da
nauwkeurige onderzoekingen der plantenover-
blijfselen behoort deze formatie tot den Jura-
tijd.
Buitengewoon waardevol worden deze bewijs
stukken, doordat ze een innigen samenhang!
tuscshen Noord-Amerika en Azië bewijzen, om
dat de flora een groote gelijkenis met de ver
woord klonk door zijn ziel wel tien, wel twin- j steende planten toont, die in Oostelijk Siberië
tig, wel honderd keeren. ontdekt zijn.
Ook overigens is de kolenvorming op deza
plaats van hot Noordpoolgebied hoogst belang
wekkend. Ze is uit schichten gevormd, die in
het geheel een dikte van meer dan 4300 Meter
deltje kon hem redden, één papiertje gaf brood
en vleeoch, gaf ur en licht, gaf huisraad en
winterkleeren, één papiertje zou den hardvoch-
tigen huisbaas tevreden stellen. Eén papiertje
slechts, er belven er altijd nog genoeg over.
Maar het geld behoorde hem niet toe!
En toch, zei het spreekwoord niet: „Nood
breekt wet?" Werden de arbeiders al niet ge
noeg onderdrukt, geplaagd, uitgeschud? Golden
dan vijf menschenlevens niet meer dan één
onnoozel stukje papier?
Tóch zou hij een dief zijn, ja, een dief. Dat
dan zou hij er mee naar het politiebureau gaan,
want „Liever sterven dan mijn naam, dan den
naam mijner kinderen, met zoo iets bezoede
len.' 'fluisterde hij, schor van ontroering.
bezitten en 40 tot 50 kolenlagen inhouden. De
gezamenlijke dikte van alle kolenlagen tezamen
wordt op ten minste 45 Meter geschat en daar-
onder zijn lagen van 9 meter dikte. Als dit ko
lenbekken in een gobied gelegen was. waar
Nog stond liij zoo tegen den muur versuft I de bewerking en exploitatie minder moeilijk