der Openbare Godsdienstoefeningen in de R. K, Kerken te Haarlem en Omliggende plaatsen Als di Nood het hoogst is, is dn itBiitiiny nabij. GERED. I -J hvangeiieverklaring. DE OFFICIEELE KERKLIJST Dit nummer behoort bij de „Nieuwe Haart Courant" van 1 Augustus 1911 De nadruk van de berichten en mededeelingen in dit blad is verboden. NEGENDE ZONDAG NA PINKSTEREN. Les uit den eersten brief van den H. Apostel Paulus aan de Korinthiërs; X, 613. Broeders! Laat ons geen begeerte voeden welke rampen het verworpen volk van God en de goddelooze stad getroffen hebben. Het tweede deel van het Evangr" e-vedhaal van dezen Zondag geschiedde volgens het verhaal van den H. Marcus niet op den dag tot het kwaad, gelijk ook zij ze hebben gevoed.zeJven van Jesus' plechtige intrede in Jera- En wordt geen afgodendienaars, zooals som-ealem, maar den daarop volgenden dag. Reeds migen van hen, gelijk er geschreven staat: in ^ei1 namiddag van Zijn pleehtigen intocht- hei volk zat neder om te eten en te drinken, had Jesus, om op te merken wat in den tem en zij stonden op om te spelen. En laat ons P6' (GR'en den aan Gods huis versclhuldig-den ,eeu ontucht bedrijven, gelijk eenigen van al'hcid plaats greep, alles rondom bezien, doch hen ontucht bedreven hebben; en op éénen omdat intussc'hen reeds avond begon te dag vielen er drie en twintig duizend. Noch worden, zijn voorgenomen plan uitgesteld, en laat ons den Christus tergen, gelijk sommi-;was niet Zijne leerlingen naar Bethanië te gen van hen Hem getergd»hebben; en door raggekeerd om daar te overnachten. Hij had de slangen kwam zij om. En mort niet, gelijk,m£t droefheid daar in den tempel dezelfde eenigen van hen gemord hebben; en zij kwa- onbetamelijke handelingen gezien als voor men om door den verderfengel. i omstreeks drie jaren. De heiligheid van Gods Dit alles nu is hun bij wijze van vóóraf- j buis en de eer Zijns Vaders eisdhten ander beeld'mg overkomen, en het is geschreven totmaal eeu streng optreden. De koopers en waarschuwing voor ons, tot wie de uiteinden verkoopers werden uit den tempel verdreven, der wereld gekomen zijn. Derhalve, die meent de tempels der geldwisselaars en van ben die Toewan, riep hij, nog ia eb hoop voprjemd, droog, tot berstens toe door de groote ons. Een detachement kömt langis den an-hitte en zoodra de vlammen op een plaats deren oever van de rivier; gelukt1 het ons een boodschap te zenden, dan zijn we ge red. 'at bij staat, zie toe dat ibij niet valle! Geen bekoring taste u aan, tenzij die menschelijk '•s; God nu :s getrouw en zal niet toelaten, dat gij boven uw kracht bekoort wordt, maar .net de bekoring zal Hij ook de uitkomst ver benen, opdat gij ze kunt doorstaan. Evangelie volgens den H. Lucas; XIX, 41—47. In dien tijd, toen Jesus Jerusalem naderde en de stad zag, weende Hij over (baar en sprak: Mocht ook gij erkennen en wel op de zen uwen dag, wat u tot vrede is! Maar nu duiven voor de offeranden verkochten, wei den omvergeworpen, zelfs duldde- Jesus niet dat iemand, om zich de moeite van een om weg te besparen, eenige koopwaar door de voorhoven des tempels droeg. Vol majesteit riep Hij om Zijn gedrag te rechtvaardigen, den Joden toe: „Mijn huis is een buis des ge- beds, doch gij hebt er een roovershol van ge maakt." Met veel meer recht dan de tempel van Jerusalem, mogen onze tempels ihuis van God en huis des gebeds genoemd worden. Laat het Evangelie van dezen Zondag ons I dus leeren steeds met den grootsten eerbied o liet voor uwe oogen verborgen. Want er.jn die tempels tegenwoordig te zijn. Helaas, zullen dagen over u komen, dat uwe vijanden n met eenen wal omringen en u insluiten en u benauwen zullen van alle kanten; en zij zullen ten gronde werpen u en uwe kinderen die iu u zijn; en zij zullen in u den eenen steen niet op den andereu laten; omdat gij den tijd uwer bezoeking niet erkend hebt. Nadat Hij nu den tempel was binnenge gaan, begon Hij degenen, welke daarin ver kochten en kochten, uit te drijven, terwijl Hij bun zeide: Er staat geschreven: Mijn Ihuis is een huis des gebeds. Doch gij hebt het go- maakt tot eeu roovershol! En Hij leerde da gelijks in den tempel. zoovclen vergeten dat in onze dagen en be drijven allerlei oneerbiedigheden in het huis Gods. Laten wij door onzen eerbied toonen diep overtuigd te zijn van de heiligheid der plaats, dan zullen wij ook de waarheid onder vinden van de woorden door God van den tempel gesproken: Mijn oogen en Mijn Hart zullen daar zijn ten allen dage. NEGENDE ZONDAG NA PINKSTEREN. Slechts tweemalen lezen wij in liet Evan gelie dat Jesus geweend heeft. Hij stortte ranen bij het graf van Zijn vriend Lazarus, cu bij het zien van het ongeloovig Jerusalem, i Beide malen openbaarde Jesus de liefde van Zijn minnend Hart. Een blik op de onge lukkige stad Jerusalem geworpen ontroert Zijne ziel, en Hij laat den vrijen loop aan -Zijne_ tranen. Voor eigen lijden süheen Hij Zijn leven ongevoelig. Al de gevoelens, waar door Hij wilde getroffen worden, hadden hun oorsprong in het ongeluk der menschen, die Hij kwam verlossen. Hij kwam, zooals voor speld nas, als een zachtmoedig, rechtvaardig Koning, om eeu rijk van liefde en zaligheid te stichien. Met de gevoelens in liet hart be stijgt Hij den Olijfberg, en daar lag voor Zijne oogen de ganscbe heerlijkheid der stad en des tempels. Hij aanschouwde de geest drift van het Hem hegeleidend volk, dat wed ijverde in betuigingen van eerbied en liefde voor den groeten Zoon van David; Hij hooi de de lofliederen door een juichende menigte aangeheven ter eere van den Messias; maar iet zien van Jerusalem drong de rechtmatige gevoelens van blijdschap over dat alles terug en perste Hem tranen van droefheid uit de oogen. Jesus weende op den dag van den sehittcrendsten triomftocht dien Hij ooit ge houden liad, een blik in de toekomst vervulde Zijn Hart met bet grievendst leedgevoel. Hij zag op dat oogenblik al hetgeen na eenige dagen volgen zou. Nu eer. liulde en liefde, dan smaad, verguizing en martelingen. Terwijl nu velen Hem lofliederen toezin gen, zulten anderen dan het Hosanna voor eeu: kruisig Hem! verwisselen. Nog verder zag Zijne voorwetenschap. Als een gevolg van de misdaad, die het Joodsche volk aan den Messias begaan zou. zag Jesus de verschrikkelijke straf, die over dat volk komen moest, en slechts een voorspel was van de eeuwige straffen, waardoor Ihet eens zijn verstokt ongeloof boeten zou. De zwart gebrande en omvergehaalde muren, de roo iende tempel en verwoeste hulzen, de duizen- 'en godoodc en in slavernij weggevoerde ballingen, al die gruwelen stonden Jesus op dat oogenblik voor den geest. En Jesus weent over dat alles. Hij is tot in Zijn ziel bewogen met liet ongeluk van Zijn volk. Behalve door Zijne tranen, geeft Hij ook in woorden "Zijne liefde cu bezorgdheid te kennen: „indien ook gij erkendet, toch nog op dezen uwen dag, wat tot uwen vrede dient. Doch nu is het voor uwe oogen verborgen." De rede van Je sus is bier afgebroken. De pijnlijke aandoe ning Zijne ziel veroorloofde Hem niet alles 'e zeggen wat Hem op bet hart lag. Twee redenen vooral vervulden Zijn feeder Hart met de pijnlijkste droefheid: ibet hardnekkig >ngeloof van Jerusalem en de vreeselijke Mraffen, die over die stad komen zouden. Niemand had zóó als Jesus tot Jerusalem gesproken, geen der profeten had zooveel >ewijzen Zijner Goddelijke zending afgelegd '*{8 Hij, en toch Jerusalem geloofde Hem liet en bleef hardnekkig weigeren Hem als jen Verlosser te huldigen. Maar nu was ook e tijd van genade weldra voorbij, de Joden -varen verblind voor de waarheid, en weldra °u de straf over hen komen. Op de dagen 'an barmhartigheid zullen die der wrake olgeu, en God zal het volk bezoeken met de »ede Zijner gramschap. „Er zullen dagen '?er u komen, voorspelde Christus, dat uwe landen u met eenen wal zullen omgeven, .0 u omsingelen, en u benauwen van alle kan- zij zullen u tot den grond toe verdelgen, uwe kinderen in u, en niet eenen steen ''en zij in u op den anderen laten, omdat j loc, terwijl hij op de slapende afgetobde. ,,/icu Uid uwer bezoeking niet erkend hebt." i vrouw van den controleur Vlug wees. Op Kjke voorspelling, die op vreeselijke dat oogenblik: werd een luide kreet gehoord me t Iip-; met vlammend schrift geboekt, Ien stormde tegelijkertijd Saidjah, de oppas- in vervulling zou gaan! De geschiede- ser van den majoor, de kamer binnen. Vlug, trad toen de rijsttafel was geëindigd, gevolgd door zijn vrouw en de beide gasten, overste De Korver en majoor Van Pel op de veranda. Nog niet lang was men gezeten, toen een verward geschreeuw op den straat weg, die langs het huis liep, de aandacht van het gezelschap trok. Naar de oorzaak van dat geschreeuw had men niet lang te zoeken, want men zag dat een Maleische „jongen" door twee dronken koloniale solda ten werd afgeranseld. Een der soldaten was tegen den inlander gevallen en deze moest nu met een flink pak slaag voor die euvel daad boeten. Goed zoo, riep de overste en wreef zich de handen, zij verdienen niets beters die kerels. De andere officier, majoor Van Pel was een kranig gebouwde gestalte, wiens kracht meer in daden dan in woorden lag. Met een sprong was hij over de leuning der veranda, die vier meter van den bega- nen grond lag en in minder dan geen tijd den tuin doorgesneld en de haag aan den weg overgesprongen. Zacht richtte hij den van pijn krimpen den inlander op, terwijl hij den dichtstbij zijnden soldaat op kalmen maar beslisten toon beval: Maak dab je wegkomt. En wie ben jij, dat je je neus in za ken steekt, die je niet aangaan? brulde de woedende soldaat, die door de buirgerklee- ding van den majoor niet kon zien dat hi tot den militairen stand behoorde. Scheer je weg De zin werd niet beëindigd. Bij de woorden van den laats,ten zin verloor de majoor het geduld. De sterke hand, die zich een weg had gebaand door een bende woeste Balineezen, viel met de kracht van een stoomhamer op het gelaat van zijn 'tegenstander en wierp hem als een blok hout neer. Goed gedaan, majoor, riep de controleur Vlug van boven. Op den titel „majoor" hield de andere sol daat het maar voor het veiligst het hazen pad te kiezen en Pel begon zonder 'n blik op z'n tegenstander te werpen, de kwetsuren van den inlander te onderzoeken. Deze waren hier en daar nog al zichtbaar, want het bloed liep hem langs 't gelaat; desondanks trachtte de kleine held op te staan en elk uiterlijk toeken van pijn te verbergen. Je bent een brave jongen en je zult eens een goed soldaat worden, zeide de ma joor hem in het Maleisch. Ga mee, ik zal zorgen, dat je geen verder leed geschiedt. Zes maanden waren intusechon verloopen en 's heeren Vlugs huis had een geheel ander aanzien gekregen. Die heerlijke tuin was in 'n woestenij herschapen. De lijken van mensch en dier lagen voor en achter de voor een deel vernietigde palissade. De vensters waren gebarricadeerd. Door gaten in den muur ke ken de monden van steeds geladen geweren en lieten zien hoe benard de toestand van de ingesloten bezetting was omringd door tal- looze vijanden, wier woeste, wilde gezichten en blinkende wapens overal rond het huis zichtbaar waren. De Balineezen-opstand van 1842 deed vlam men opgaan uit menig huis op 't eiland en overste De Korver was in z'n versterking belegerd met 't zeker vooruitzicht dat hij en zij, die hem trouw gebleven waren, een verschrikkelijken dood zouden vinden, als niet spoedig hulp opdaagde. D'e dag brak juist aan, toen twee mannen in een der bovenste vertrekken van het huis een fluisterend gesprek voerden. Geen zorg voor het water, zeide de majoor, maar bij het half rantsoen is onze mondvoorraad in vier dagen op. Laat ons echter, er over zwijgen, voegde hij er aan op Hoe weet je dat? vroeg de majoor. Ik hoorde het de Balineezen zeggen, tóen ik in een bosehje verborgen lag, om hen te beluisteren. In de boschjes, riep de overs to buiten zich zelf van verwondering, ben jij werke lijk te midden van die schurken geweest en heb je ze beluisterd? Hoe kwam je daartoe? Ik deed het teri wille van Toewan Pel, omdat hij zoo goed voor mij was, antwoordde de knaap trots ch. Maar wanneer de troepen aan de andere zijde van de rivier zijn, hoe kunnen wij hen dan eenig bericht zenden? Vroeg mevrouw Vlug, die door het leven ontwaakt en nader bij gekomen, was. Zij zullen niet dicht genoeg voorbij komen, om het vuren te hoeren en wij zijn niet in staat hun eenig bericht t© zenden. Heb daarvoor geen zorg, mevrouw, zei de inlander kalm, ik zelf zal de boodschap overbrengen. Maar hoe wil je dat doen? riep Vlug, verbaasd over den beslisten toon waarop die knaap van een opdracht sprak, waarvoor de moedigste soldaat zou zijn teruggedeinsd. Luister, Toewan, antwoordde Saidjah, ik zal uit het huis sluipen en mij in snel len loop in het vijandelijk kamp werpen, als verliet ik u en ging bij hen in dienst Zeg uwe manschappen, dat zij mij eenige losse patronen nazenden, zoodra ik mij bui ten de palissaden vertoon. Dan zullen de Ba lineezen mij góed ontvangen, vooral wan neer ik hun vertel, dat gij hier van dorst om komt en binnen een paar dagen u moet over geven ook zonder bestorming. Wellicht gaan ze dan niejt tot den storm over. Wanneer de Balineezen mij dan niet meer verdenken, zal ik wel over de rivier komen. Maar ben je ©r zeker van dat de ke rels je gelooven zullen, vroeg de majoor tlwij- velend. Dit gelooven ze in elk geval, antwoord de de jonge man, terwijl bij zich kalm een snede over den schouder toebracht waardoor het bloed zijn wit pakje bezoedelde. Gevolgd door- den majoor verliet hij de kamer. Het plan was den soldaten medegedeeld en in het volgend oogenblik echoot Sa-id- jah's donkere gestalte als een pijl over het open gedeelte voor de palissaden, gevolgd door een salvo geweerschoten, hem achter na gezonden door de schildwachten. Het vuren rricoktie de Balineezen opmerkzaam en bin nen weinige oogen bJiltkon was Saidjah onder de vijanden verdwenen. Langzaam en drukkend gingen de uren voorbij. Do hitte waa zoo vreeealijk, dat do inlanders het nauwelijks konden uithouden.- Tegen den lajvond zag men gestalten met kruiken naar de rivier trekken, onder hen merkte het scherpe oog van den overste spoedig Saidjah op. Bij den hemel, riep de oude soldaat uit, terwijl hij op zijn knieën sloeg, dia jon gen is zijn gewicht ïn goud waard. De weg naar 'de (rivier ligt voor hem open, zonder dab men hem verdenkt. Aller oogen binnen het huis kieken op merkzaam naar de groep aan de rivier. Plotseling, toon Saidjah zioh bukte om z'n houten bak in 't water onder te dompelen, ontglipte deze aan zijne handen en dreef dt rivier af. Een schreeuw van schrik en luid lachen der Balineezen, en dan zag men hoe de knaap als bezeten langs den oever liep, terwijl hij tevergeefs .trachtte het drijvende voorwerp te grijpen. Wat wil hij toch, mompelde de overste, die hiervoor geen oplossing kon vinden. Nu begrijp ik het, riep da majoor tri- omfeerend, daar verderop ligt een boot; daar gaat hij op los. Goed zoo, dappere jongen. Op 'dat oogenblik weerklonk een woedend geschreeuw der Balineezen:- de list was ont dekt. Gelukkig had geen van allen een wapen bij zich, anders ware de arme jongen ver loren geweest. Maar het alarm had spoedig eenige gewapende kameraden doen toesnel len, en nu regende het kogels in de richting van de kleine boot. Met een vloek smicet de overste zijn kij ker op den grond. Tuisschen twee salvo's had hij .gezien, dat de boot omsloeg. Dat is het einde van den biaven jongen, zei de oude [houwdegen aangedaan tot zich zelf, en nu ifeve vrienden, moeten wij een bitteren 'dood sterven, er is geen hoop meer. De Uren voor middernacht gingen kalm voorbij, ©n de moede verdedigers, geheel af gemat, sliepen als door opium verdoofd. Te gen het eerst morgengloren vernam 't fijn gehoor der beide officieren de eenig wa kenden der bezetting, buiten de schildwach ten een nauwelijks merkbaar geritsel in het omliggende kreupelhout, zonder twijfel de inleiding van een aanval van den vijand. Nadat zij eenige oogenblikken hadden geluis terd, waren zij zeker van hun onderstelling en haastten zij zich de bezetting te wekken. D'ö wèiniee voedingsmiddelen werden nns voor zich uit te staren, als hfj uit een nabij- bezwaren waren, braken zo op een andere /fining opeens een hartverscheu, plaats uit en daar vielen steeds de meeste i f?.d® klacht vernf™' Het 1^dei1 st/mt delijden, en onwillekeurig luisterde de sidde rende man dan ook toe. „Om Godswil, Bernard," zoo klonk het naar boven, „het is toeb niet waar, zeker? Maar daD zijn wij verlorenHebt gij wel goed al uw zak ken nagekeken; kan de portefeuille daar niet kogels om te verhinderen, dat de vlam ge- bluscht werd. Do vlammen waren ten slotte niet meer te dooven. Wij hebben onzen plicht gedaan, zei do overste, het 'einde nadert. Op dat oogenblik vloog de majoor op. Hij boog zich naar voren als luisterde hij zitteil) of dWr> of tusscben de voering? eendachtig. Hjj meende in de verte het ge knetter ,van geweren te horen; nu vernam hij het weer, ditmaal zonder twijfel, .want de anderen, hadden het ook gehooid. Nader en nader kwam het weikome ge luid der geweersalvo's en nu 'toonden ook de plotselinge schrik en de verwarring van den vijand, dat hij ook begreep wat er gaande was. Boven al het geweld blonk heel spoedig het „hoera" der Nederlandsche soldaten, die tot ontzetting waren opgedaagd. Die jongen is zijn gewicht in goud waard, herhaalde de overste, toen hij eeni ge uren later hoorde, dat de knaap onder de boot gedoken was en die tussehen hem en zijn aanvallers had gehouden, om ze te doen gelooven, dat hi1 verdronken was. (Meier. Ct.) Tot eenig antwoord herbaalde een doffe mannenstem, waaruit de wanhoop sprak „Neen, verloren.alle twaalfduizend ver loren Een hevige beving kwam over den man aan den muur, hij wankelde: „Twaalfduizend kro nen, dat was juist de som die in de portefeuille zat!" Dan, zich plotseling overmannend, vloog hij op, liep op de kelderwoning toe en bonsde met geweld op de deur. Men liet hem binnen en nu stond hij voor een droevig schouwspel Aan tafel zat een man, naar zijn uniform te oordeelen een banklooper, op zijn gelaat stond de vertwijfeling als gegrift; om hem heen wrongen zijn vrouw en zijn zoon als radeloos de banden, groote tranen stonden bun in de oogen. „Hebt ge misschien ook iets verloren?" vroeg de bezoeker. Op die vraag richtte da banklooper als geëleetriseerd het hoofd op, bij keek den werkman met oplevenden blik aan. „Ja, hebt gij'ze gevonden? Twaalfduizend kro nen, alles in bankjes en de portefeuille is van bruin leer!" Vol spanning wachtte liet kleine gezin op het antwoord. „Wel, dat klopt!" klonk het terug, en, met een krampachtigen ruk, trok Een fabrikant te Weenen bezat, buiten de stad, eene villa, waarvoor bij, om zijn veelvul dige afwezigheid, een bewaker zoebt. Toèvallig j de man zijn jas open, haalde de portefeuille te kwam dit een armen huisvader ter oore, die voorschijn en stak ze den verbluften looper toe. buiten werk geraakt was en door zijn huisbaas j „Dat is ze, niet? sprak bij, en terwijl hij met bedreigd werd, met vrouw en kinderen op de hand heftig op zijn borst sloeg, voegde hij srraat gezet te worden. Voorzien van de beste getuigschriften en aanbevelingen spoedde de zwaarbeproefde man zich naar den fabrikant. Hij trof het echter zeer slecht, de industrieel verkeerde in allesbehalve goeden luim. Men had hem juist de onredelijke eischen van een erbij: „Ik ben zelf maar een arme stakkerd, maar als ge niets hebt, kunnen ze je ook niet bestelen, tenzij dat witte plekje hier in je ziel, maar dat heb ik voor zoo'n papiertje niet veil, mijn geweten is mij veel te lief!" Hierna maakte hij zich uit de voeten, doel zijner werklieden overgebracht, en hierover i de gelukkige vader liep hem met vrouw en zoon was bij zoodanig in gramschap ontstoken, dat hij den eandidaat zelfs den tijd niet liet zijn zaak te bepleiten. Toch sprak deze met de wel bespraaktheid eener laatste hoop, hij wees op het voordeel, dat zoowel bij als zijn vrouw ken nis had van den tuinbouw, ja, geheel ten einde raad, schilderde hij zelfs, op roerende wijze, den uitersten nood, waarin hij verkeerde. De vertoornde fabrikant bleef onvermurwbaar. „Zonder een aanbeveling van een mij bekende zijde, neem ik niemand meer aan," barstte liij uit, „het is nu wel geweest." Geheel gebroken verliet de werkman het kantoor, een sombere smart in de doffe oogen, een wilden trek van vertwijfeling op het ge laat. Doelloos slenterde hij de straten door zon der op iets of iemand te letten, hij zag slechts het schriftbeeld van den hongerdood, de schim der ellende, die voor hem uitliep. Lang had hij zoo reeds rondgezworven, toen plotseling een heldere, lieve kinderstem hem uit zijn zwarte gedachten wekte. Een klein meisje stond voor hem, en terwijl zij, met nog onbewuste behaagzucht en een tikje verlegen heid tevens, liaar blonde lokken naar achteren schudde, bood zij hem een pakje aan, het leek wel een portefeuille. „Toe, mijnheer," sprak het meisje met een vleistemmetje, zooals kleine meisjes dat soms hebben kunnen, „toe, zoudt u dat voor mij niet kunnen terugbezorgen, ik weet niet wat ik er mee doen moet!" Instinctmatig nam hij de portefeuille van bet kind aan, en keek baar daarbij vragend in de vertrouwelijke oogen. „Maar, kind. „Ziet u, ze lag daar op straat," zei het kind, terwijl zij baar hoepel weer opnam om haar onderbroken spel te hervatten, „ik weet niet van wie ze is, tracht u ze alsjeblieft terecht te brengen, mijnheerMet de dartelheid der kinderlijke onschuld, snelde ze daarop haar rol lenden hoepel achterna, naar haar vriendinne tjes toe, die in de verte haar stonden op te wachten. De werkman wist niet of hij waakte of droomde, maar opeens rukte hij wild, met bevende vingers, liet brieventaschje open en keek met een koortsig oog,, als dat van den vrek, in de verschillende vakjes. Onmiddellijk stak liij het echter met nog woester gebaar in zijn borstzak, knoopte zijn jas toe en rende weg, als zat iemand hem op de hielen. De porte feuille zat vol banknoten. Half tuimelend, half zwaaiend liep de man verder, dikke zweetdrup pels gutsten van zijn voorhoofd en vaalbleek oen verrassend licht verspreiden, zijn thans gezicht. Hij droeg een kapitaal op zak een rijkclui's vermogen. Eén papiertje uit dat bun- aebterna, zij vervolgden hem zelfs op straat. Juist kwam een auto de straat ingesnord. De inzittenden zagen met verbazing het vreem de schouwspel aan. Dan stopte de auto en een heer sprong er uit. „Hola, wat heeft die man daar uitgevoerd?" vroeg hij den banklooper, „ik ken hem, moet ge weten; waarom wilt ge hem tegenhouden?" De heer, die zoo sprak, was geen ander dan de fabrikant, die kort te voren den armen huisvader zoo barsch had af gewezen. De looper vertelde in het kort wat er gebeurd was, en nu was de fabrikant als bij tooverslag veranderd. Hij riep den vluchteling, dat hij komen zou, liet hem in zijn auto eu sprak liem met bewogen stem toe: „Uw el lende is voor goed geleden, gij liebt getuig schriften geleverd, die alle andere te boven gaan, het toeval heeft u aan mij toever trouwd!" Zeker, voor een mensch die naar de wereld leeft, zal deze geschiedenis, elke in alle dee- len werkelijk te Weeuen is voorgevallen in de maand Augustus van het jaar 1911 (zie het Weener blad: „Die Neue Zeitung van 4 Sep tember 1911) een echte speling van het lot, van het toeval voorkomen. Een mensch van ge loof evenwel zal dankbaar erkennen moeten, dat er eene goddelijke Voorzienigheid bestaat, die waakt over de zijnen en die het water wel tot de lippen laat komen, doch niet er over. „De Volksmissionaris.' TROPISCHE PLANTEN IN HET NOORDPOOLGEBIED. Aan den anderen kant van den Noordelijken Poolcirkel zijn sedert langen tijd schichten be kend, die ervan getuigen, dat in vroegere tijden van de geschiedenis der aarde op zulk een gerin gen afstand van den Noordpool een geheel an der klimaat moet hebben gebeerscht als heden. Waar thans de bodem bijna nooit geheel ont dooit, woekerden voorheen weelderig tropischs planten wel niet eens tot in een lang vervlogen tijdperk als in de krijtformatie. Dat bewijzen de in Spitsbergen, Groenland en waarschijnlijk ook in in andere Poolgebieden aanwezige ko- lenlagen, anderzijds de vondsten van varenkrui. den en palmen, die slechts in een warm klimaat gedijen. Deze merkwaardige bewijsstukken, die over de veranderingen van bet klimaat der sarde D'ö wéinig© voedingsmiddelen werden nog eenmaal uitgedeeld en in de duisternis bij eenkruipend namen deze ten doode giewijde mannen, zooals ze zeker meenden, hun laat ste maal. Zij komen, zeide de majoor, en span de alle krachten in om de duisternis met zijn bilkken te doorboren. Ik zio ze niet, maar hoor ze voorwaarts kruipen Wat was dat? liep da overste plotse ling. H<jt was als vloot ©en brandende pijl voorbij. Erger dan dat, veel gevaarlijker, de schurken schieten met brandende bamboes „Een dief!" hoorde bij telkens opnieuw, „do vrouw van een dief, de kinderen van een dief!" Hij kon niet meer en in hevigen tweestrijd op het dak, om het m brand te steken, ant- r - f I het hi.i zich, buiten adem, tegen een muur val len. Nog eens wilde hij het bedrag narekenen, woordde de majoor. Zend do vrouwen met emmers naar boven om het dak te begieten, er mag geen oogenblik verloren worden. Ik zal er zelf de leiding nemen, riep mevrouw Vlug en verliet ijlings het vertrek. Doch de kracht van het nieuwe wapen had zich al lang doen gevoelen. Het huis was door het werk van het Geologisch Landonder- zoek in Alaska met verdere gewichtige ontdek kingen vermeerderd. De geologen hebben ginds in de streek van kaap Lisburne in de Noorde lijke IJszee, meer dan 250 K.M. ten noorden van den Poolcirkel, versteeningen van planten ver- eenigd met kolenerts, gevonden. Volgens da nauwkeurige onderzoekingen der plantenover- blijfselen behoort deze formatie tot den Jura- tijd. Buitengewoon waardevol worden deze bewijs stukken, doordat ze een innigen samenhang! tuscshen Noord-Amerika en Azië bewijzen, om dat de flora een groote gelijkenis met de ver woord klonk door zijn ziel wel tien, wel twin- j steende planten toont, die in Oostelijk Siberië tig, wel honderd keeren. ontdekt zijn. Ook overigens is de kolenvorming op deza plaats van hot Noordpoolgebied hoogst belang wekkend. Ze is uit schichten gevormd, die in het geheel een dikte van meer dan 4300 Meter deltje kon hem redden, één papiertje gaf brood en vleeoch, gaf ur en licht, gaf huisraad en winterkleeren, één papiertje zou den hardvoch- tigen huisbaas tevreden stellen. Eén papiertje slechts, er belven er altijd nog genoeg over. Maar het geld behoorde hem niet toe! En toch, zei het spreekwoord niet: „Nood breekt wet?" Werden de arbeiders al niet ge noeg onderdrukt, geplaagd, uitgeschud? Golden dan vijf menschenlevens niet meer dan één onnoozel stukje papier? Tóch zou hij een dief zijn, ja, een dief. Dat dan zou hij er mee naar het politiebureau gaan, want „Liever sterven dan mijn naam, dan den naam mijner kinderen, met zoo iets bezoede len.' 'fluisterde hij, schor van ontroering. bezitten en 40 tot 50 kolenlagen inhouden. De gezamenlijke dikte van alle kolenlagen tezamen wordt op ten minste 45 Meter geschat en daar- onder zijn lagen van 9 meter dikte. Als dit ko lenbekken in een gobied gelegen was. waar Nog stond liij zoo tegen den muur versuft I de bewerking en exploitatie minder moeilijk

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 9