De Wonderiaarzen. De Dépêchen-roof. Afdeeling WARMOND. Verpneht© algemeen© vergadering op Maandag 10 Aug. e.k., ten 8 uur. Agenda: 1. Opening. 2. Installatie. 3. Notulen. 4. Verslag van de 3 penningmeesters. 5. Bespreking 'aamlaai afgevaardigde naar den Oentralen Oaad. 6. Beantwoording der ingekomen vra ten. Rondvraag en sluiting. Namens het Bestuur. JAC. P. ROEST. Secr. ROOSTER DER RETRAITEN van het St. Clemensliuis te Noordwökerliont. 11—14 Aug. ïïeeren onderwijzers. 11* 20 Aug. Dames onderwijzeressen. '12- 25 Aug. R K. Normaalschool voor Ou derwijzers uit Amsterdam. 27—31 Aug. Idem voor Onderwijzeressen uit Amsterdam. jk-6 Sept. Kweekschool der Eerw. Broeders uit den Haag. 8—11 Sept. Heerou Patroons, Verg. 10. 13—16 Sept. Heeren. Vergoeding 6. 19—22 Sept. Meisjes-Congregatie uit; Rotter dam (Wijnhaven). 2- 5 Oct. Meisjes-Congregatie. V ergJ 4.— 710 Oct. Gehuwde dames uit den Muiden- stand uit, steden. Vergoeding 6.—. 11—14 Oct. Meisjes-Congregatie uit den Haag en Sebeveningeu. 18—21 Oct. R. K. Vormschool voor Onder wijzers (Rotterdam). 24—27 Oct. Mannen en jongelingen. Vergoe ding 4.-, 31 Oct.—3 Nov. Heeren Onderofficieren. 7-10 Nov. Mannen H Familie uit A'dam. 12—15 Nov. Mannen en jongelingeu. Vergoe ding 4.—. 17—20 Nov. Jonge Dames Middenstand. Ver goeding 6. 23—27 Nov. Dames van den deftigen stand. Vergoeding 10.—. Van het Retraitehuis «De Thahor" te Rotterdam. 10—13 Aug. Meisjes uit steden. (Voltallig). 17—20 Aug. Huismoeders, door ecu Pater Ca- pucijn. Vergoeding 4-— 21—30 Aug Eerw. Zusters. 31 Aug.—3 Sept. Leden der Derde Orde v. d. H. Franciscus. Verg. 4.—. Door oen Pat ei- Franciscaan. 7_10 Sept. Leden der Derde Orde v. tl. 11. Franciscus. Vergoeding 6.—. Idem. J417 Sept. Leden der Derde Orde v. d. 11. Franeiseus. Vergoeding 10.—. Idem. 28 Sept.—1 Oct. Congregatie uit Amsterdam. Verg. 10. Door een Pater Dominicaan. 5—8 Oct. Congregatie uit Amsterdam. Ver goeding 4.—. Idem. 1215 Oct. Meisjes uit steden (16 en 17 jaar). Verg. 4. Door een Pater Franciscaan. 19—22 Oct. Damesleden der Mariavereenigiug. Vergoeding 6. Door een Pater Capueijn. 26—29 Oct. Damesleden der Eeuwigd. Aanb. o De expres, die van Brussel naar Parijs ver trekt te zeven uur 13 minuten, reed het station Compiègne binnen, de laatste halte voor Parijs. In een coupé eerste klasse zaten twee mannen: ten heer van omstreeks 40 jaar, eenvoudig, maar elegant gekleed, te Terquier ingestegen, en. schrijver dezes. Tegenover elkaar gezeten, elk in een hoek van de coupé, hij met den rug naar de locomotief, hadden wij nog slechts enkele woor den met elkaar gewisseld, die echter voldoende .varen, om mij trots de onberispelijke uitspraak- van het Fransch, het Engelsch accent te doen onderkennen, dat de Britten zich niet de grootste moeite niet kunnen afwennen. Zijn voorkomen verried in alles iemand van groote energie en intelligentie, tevens liet type van een gentleman. Nauwelijks had de trein gestopt, of het por tier van onze coupé werd met geweld openge rukt en deed een zeer onaangenamen kouden wind binnenstroomen. Mijn metgezel trok een leehjk gezicht. Het portier bleef open, vastgehouden door een stevige hand. De bewerker van deze ons onaangename daad was iemand met een militair voorkomen. Te eer der kon men -besluiten, dat hij tot het leger be hoorde, wijl een cavaleriesabel op zijn valies was gebonden, dat hij in de hand hield. De heer tegenover mij stond op en met de grootste koelbloedigheid trok hij met een for- schen slag het portier dicht. Het werd echter niet minder vlug weer ge opend, en welke poging mijn metgezel ook aan wendde om het portier weer te sluiten, zijn spier kracht scheen te kort te schieten tegenover die van zijn tegenstander. „Lomperd!" bromde hij, terwijl hij weer in zijn hoek ging zitten. Een vloek van buiten kreeg hij tot bescheid, waarop het valies naar binnen werd geworpen dadelijk gevolgd door den eigenaar. Het' was hoog tijd. De stoomfluit weerklonk, de conducteur sloot het portier en de trein zette zich in beweging. Er was een oogenblik stilte, gedurende welke 'de nieuw aangekomene zijn valies in het net plaatste; een van die stilten, voorafgaande aan het losbreken van een onweer. Ik weet niet wat er omging in de ziel van den Engelschman; maar oogenschijnlijk scheen hij zich volstrekt niet te bekommeren om de woede, die, te oordeelen naar de zenuwachtige bewegin gen van den jongen officier, weldra zou los barsten. „Ik meende zooeven," zeide hij, ons beurte lings aanziende, „het woord lomperd gehoord te hebben." „Inderdaad," antwoordde mijn metgezel zon der aarzelen, „dat woord werd gezegd." „Aan wiens adres, als ik vragen mag?" „Aan het uwe." Nauwelijks waren deze woorden gesproken of 'de hand van den officier beschreef een halven cirkel in de lucht en kwam neer op het gelaat van den Engelschman. Ik verwachtte niet anders of deze zou zich op den officier werpen. Doch ik had het mis. Met zijn linkervoet maakte hij, naar het scheen, een zeer onbeduidende beweging. Op hetzelfde oogenblik greep er iets plaats, zoo bui tengewoon, dat ik het mijn geheele leven niet zal vergeten, al werd ik zoo oud als Methusalem. Hoe moedig, onverschrokken, krijgshaftig hij ook was, onderging de officier plotseling een ver andering, die hem geheel het voorkomen gaf van een man, gebogen onder het gewicht van een verschrikkelijk lijden; zijn leden geraakten in een krampachtige beweging, de oogen schenen uit hunne kassen te zullen springen, zijn tanden klapperden van angst tegen elkaar, zijn keel bracht onsamenhangende kreten voort. Ontsteld, vol medelijden stond ik op om hem hulp te bieden; maar de Engelschman gaf mij een gebiedenden wenk, en, een glimlach op het gelaat, beval hij mij te blijven zitten. „Maak u niet ongerust," zeide hij zeer vrien delijk, „er is geen gevaar bijhet lijden houdt op, zoodra ik zulks wil." „Genade," murmelde de ongelukkige jonge man, den Engelschman smeekend aanziend. Maar de ander antwoordde slechts met een gedwongen lachje. „Genade," herhaalde de officier, „genade." ,,'t Is goed," sprak de Engelschman, „ik ver geef u, maar begin niet weer met mij," waarop hij zijn voet, waarvan ik zoo even heb gesproken, terug trok. De officier, bevrijd van de verschrikkelijke geheimzinnige aanraking, viel op de bank neer, nam liet hoofd tusschen beide handen, en bleef gedurende eenige oogenblikken verslagen zitten. „Is het een droom of de werkelijkheid?" zucht te hij eindelijk. „Wel," antwoordde lachend de Engelschman, ,,'t is de werkelijkheid, en ik geloof, dat gij u nog langen tijd John Mixton zult herinneren." „Ha, dat zou 'k meenen." „Welnu," zei John Mixton (zooals hij zich zelf had genoemd), „ik zal u mijn systeem uit leggen. Gij, mijnheer," zich tot mij wendende, „kom eens wat dichterbij, 't is wel de moeite waard." „Ik liet het me geen twee keer zeggen. De Engelschman legde het eene been op het andere en toonde ons de teenen zijner schoenen. „Zie gij deze twee punten," vroeg hij. „Zeer duidelijk." „Daarin huist al mijn macht. Pas op, raak ze niet aan. Het zijn de polen van een electrischen stroom, voortgebracht door een galvanische» zuil in den hak. De stuiptrekkingen door mijn heer ondervonden, waren niets anders dan de ontladingen, voortgebracht door de aanraking der beide polen, tïoor het lichaam met elkaar in verbinding gebracht. U kan mij vrij gelooven, dat het de schoonste uitvinding dezer eeuw is, waarvoor Edison zeker heel graag al de zijne zou willen geven. „Ik heb," vervolgde hij, met groote rapheid van tong, „nog twee paar zulke laarzen in dat pakket," ('t welk hij'dadelijk los maakte), „waarvan het eeue paar bestemd is voor den keizer van Duitschland en het ander voor den koning van Italië. Men moet zich eerst den gunst verwerven van de gekroonde hoofden, voor het artikel in den handel te brengen." Mijn nette Engelschman bleek dus slechts een gewoon handelsreiziger te zijn. Gewoon is hier eigenlijk het woord niet; want zooals we hebben gezien, oefende hij zijn beroep uit met een buitengewone behendigheid. „Voor hoeveel verkoopt gij die laarzen?" vroeg ik, nog geheel ouder den indruk van 't geen ik had bijgewoond. „Twee honderd francs, een bagatel." „Waarlijk," zei de officier; „waarom zou ik er geen paar mogen hebben vóór de keizer van Duitschland?" „En ik," voegde ik er aan toe. „vóór de koning van Italië?" „Ja, dat weet ik ook niet," antwoordde John Mixton vroolijk; „ik zal uw verzoek toestaan, onder voorwaarde echter, dat gij in de eerste dagen geen ruchtbaarheid aan de zaak geeft; want ik moet den schijn bewaren, dat ik de hoven er het eerst mee bekend maak." In het station te Parijs aangekomen, namen de officier en ik, de gelukkige bezitters van een paar electrische schoenen, afscheid van sir John Mix ton, en gingen ieder ons weegs. ik stapte vlug voort, het kostbare pakket onder den arm. In de straat Varnier gekomen, ging mij een rijtuig rakelings voorbij, waaruit mij een luid gelach tegenklonk. Ik meende de stem men te herkennen. Opziende, zag ik den officier en den Engelschman, beiden schuddende van het lachen. Dadelijk kreeg ik argwaan. Ik trad het eerste het beste café binnen, en trok dadelijk de bottines aan, bestemd voor den koning van Italië. Helaas, liet gaf mij ook wat, of ik allen, die binnen mijn bereik waren, met de punten mijner schoenen aanraakte; niemand scheen een electrischen schok te gevoelen. Men scheen daarentegen mijn handelwijze al zeer vreemd te vinden. Ik moet het eerlijk bekennenmijne schoenen waren evenmin electrisch als elk ander paar. Ik was het slachtoffer geworden van twee behen dige snaken. Ik had een aanklacht kunnen in dienen bij de politie, maar ik schaamde mij der mate over mijn avontuur, dat ik de gelofte afleg de, liet nooit te zullen vertellen. En deze gelofte zal ik houden. Jacob II, koning1 van Engeland, die door onzen stadhouder Willem van Oranje van den troon was gestoolen, landde den llen Mei 1689 op de Iersche kust; do katholieke Ieren stonden als één man op voor de zaak der Stuarts en weldra was Jacob II meester van het eiland. Maar Oranje liet hem niet met rust, door list. en sluwheid wist hij de voornaamste officiereu van Jacob II tot af val te brenger), snel verzamelde hij zijne krijgsmacht, en dwong hem door den slag aan de Royne naai' Frankrijk te vluchten. Dagen van bitter lijden en harde verdruk king braken aan voor het „groene Erin". Nog' beproefden zich enkele stammen tegen den veroveraar te verzetten en enkele graaf schappen waren zelfs na de vlucht des kO- nings nog in vollen opstand. Onder degenen, die den krijg nog voort zetten, muntte vooral uit graaf William Pa trick, heer van Fenny-Moor. Trouw stond het volk van zijn giraafschap hem ter zijde en deed den legerbenden van Oranje veel afbreuk, maar 't mocht niet baten; in een hinderlaag gelokt, werd w. Patrick gewond, zijne dap peren verstrooid en hij zelf geboeid naar Limerick gevoerd. Spoedig werd hij voor een rechtbank gebracht, die hem tot de galg ver oordeelde. Slechts énkele levensdagen restten hein nog, totdat- de bekrachtiging van het dood vonnis van Dublin was aangekomen, waar Willem van Oranje zijn hoofdkwartier had. Hartroerend was Patrick's afscheid van zijn vrouw fen kinderen, verschillende vrienden wisten nng met moeite toegang te verkrijgen tot zijn donkere gevangenis, slechts eene had hem niet bezocht, ééne, zijn oogappel, de vreugde van zijn vaderhart, zijde dochter Jane. Het werd donker in zijne eenzame oei, dé laatste stralen der zon spéélden door de zware traliën en wierpen een zaoht-rooden glans op de donkere muren der gevangenis; daar klonken stappen in de gang. De gren dels der deur werden weggeschoven en de cipier trad binnen, gevolgd door een jonge dame van Slanke gestalte. William Patrick wendde het hoofd om: .Vader! liefste vader'! riep Jane en wierp zich in 'de armen van den weenen den man. Praat niet te lang, bromde de cipier, terwijl hij zijn lantaarn neerzette en het ver trek verliet. Nu, zijt gij dan gekomen, mijn kind, om dén laatste» zegen te ontvangen van uw vader. Neen, neen! riep Jane, gij moogt nog niet sterven. Geruimen tijd trachtte de graaf zijn doch ter te bedaren; maar zij wilde er niet van hooren. Gij moogt niet sterven, herhaalde zij, grootvader is een vriend van den kanselier, wien de veroveraar al zijn vertrouwen schenkt, hij zal voor u ten beste spreken. 't Is te laat, de koerier die mijn dood vonnis brengen moet, is al onderweg; bin nen drie (diagen is alles afgeloopen en in 'dien tijd kan mijn vader Dublin niet meer bereiken om genade te Vragen. Jane staarde vlak voor zich uit. Dan hief zij het hooid op, gaf haar vader de hand en zeide: Laat ons hopen, vader, ik zal u redden. Maar waar hoopt gij op? Op God en op mijn moed. Op dat oogenblik trad de cipier binnen en na een hartelijke omhelzing verliet Jane de gevangenis. Den volgenden dag. sloeg een eenzame wan delaar den weg in naar de brug van Shannen- wood aan de poorten dei' stad; hij droeg een eenvoudige, armoedige kleeding, een breedge randen hoed, die zijn gelaat bedekte en had een knoestigen stok. in de hand. De avond begon reeds te vallen, donkere wolken pakten zich aan den hemel samen en groote regendruppels, door den wind voortgezweept, sloegen den reiziger in '1. ge laat. „God hoede u, jonkman, als gij van nacht nog reizen moet," riep een poortwach ter. Maar de reiziger gaf geen antwoord. Hij stapte door de poort en bevond zich weldra op de uitgestrekte heide. Het- werd hoe lan ger hoe donkerder, de donder begon te rom melen, bliksemschichten kliefden de lucht; en in stroomen viel de regen neer. De vreemde ling vervolgde zijn weg, ondanks het gure weer, en werkte zich met moeite tegen den wind op. Da,ar stond langs den weg een groote boom, bij de bewoners uit den omtrek .be kend èn gevreesd als „de bloedeik"ouder zijn takken zocht de moede reiziger een schuilplaats. Het wa,s langzamerhand zoo donker ge woi-den, dat men geen drie passen voor zich uit kon zien en altijd nog woedde de storm over de kale beide. Op eens dreunt in de verte de hoefslag van een paard; wie anders kon de ruiter zijn dan de renbode des Ro llings? Voorover gebogen op zij van het paard om zich tegen liet weer in lo zetten, wilde de koninklijke bode den „bloedcik" voorbij rijden, toen zijn paard plotseling tolt staan werd gebracht. De ruiter hief het hoofd op, maar terzelfder tijd zag hij den loop van een pistool op zich gericht en hoorde hij c n'stern, die hem toeriep: „Stijg at, of ge zijc een man Ties doods". Onwillekeurig wilde hij naar zijn wapen grijpen, maar opeens werd hij door een krachtige hand van het paard geslingerd en viel half verdoofd op den grond. Van dat oogenblik maakte do Mover ge bruik; in oen oogwenk had hij den ruilc-r van zijn portefeuille ontdaan, die de dé pêches van Willem van Oranje bevatt1 cn ijlde er mee over de eenzame heide. Den volgenden dag tv as de ganse he stad Limerick in beweging wegens den stiutmoe- digen dépêchenroof. Bij hoopen- gingen de mensehen naar den gévreesden eik, aan alle kanten werd de omtrek doorzocht, maar ook niet het geringste spoor was van don roover te ontdekken, zelfs do koerier kon geen na dere inlichtingen geven. Met. dat al werd het vonnis van den krijgsraad over William Pa trick zoolang' verschoven, totdat, een nieuw bevel van den koning was aangekomen. In dien tusschen tijd kon Patrick's vader mis schien vernietiging' van het vonnis verwerven. In tusschen had Jane verlof gekregen, haar vader in de gevangenis te bedienen. Geen oogenblik verliet .rij hem en aanhoudend trachtte zij hem te troosten en op te beu ren. Reeds waren veertien dagen verloopen en de graaf begon hoop t,e vatten. Daar ging op eens het gerucht, dat het verzoek om gratie van den kanselier door Oranje was afgewezen en dat hij ten tweede male het doodvonnis onderteekeml had; den volgenden dag zou de koerier met het. doodvonnis te Limerick zijn. Gods wil geschiede, sprak de gevangene, tóen hij die treurige boodschap ontving; ook voor Jane was dit bericht een zware slag, maar zij gaf hare hoop niet op. Neen vader, zeide zij, gij moogt nog niet sterven. Het werd avond, de maan wierp dooi' don kere wolken 'n bleek licht! over de kale heide en geen geluid stoorde de doodsche stilte. Daar stormt een ruiter met lossen teugel over de cindeloozi: vlakte, 't is do koninklij ke renbode. Angstig ziet hij rond en in zijn rechterhand houdt hij een geladen pistool. Bij het voorbijrijden van een groot rotsblok klinkt eensklaps een pistoolschot-; zijn paard schrikt en steigert en in 't wildé geeft de koerier vuur. Opnieuw knalt êen schot: en liet paard stort verwond ter aarde, zijn be rijder medesleepend in zijn val. Op hetzelf de oogenblik zet de roover hem zijn knie op de borst. „Geef uw wapens af 1" beval hij. De bode gehoorzaamde; vervolgens nam de roover de dépêches in beslag, sprong op een paard, dat achter het rotsblok gezadeld stond en ijlde over de vlakte. Nog meer dan den eersten koer was de bevolking van Limerick in opschudding; maar de volksgeest sprak zich gunstig uit voor William Patrick, zelfs was er reeds een sa menzwering op touw gezet om die terecht stelling 'te verhinderen. Met aandoening ver nam Ide gevangene, dat zijn doodvonnis Weer veertien dagen was uitgesteld. Wéenen om helsde hij zijn dochter en zeide: „Waarlijk, hier is Gods vinger mrkbaar." Opnieuw herhaalde Patrick's vader zijn ver zoek J>ij Ü!en kanselier. Na lang aanhouden giaf Willem van Oranje gehoor aan zijn smee kingen; ten derden male zou hij niet het zelfde doodvonnis onderteekénen en weldra! werd het bekend, dat graaf William Patrick in vrijheid zou worden gesteld. Ongehinderd kwam de koerier met dat bericht te lime rick aan. In stilte verliet William Patrick met, zijn vader de gevangenis en begaf zich naar het kasteel van Fenny Moor, waar hij door al zijne lieden met stormachtige vreugde werd begroet!. Ook z'ijn familie en zijn betrekkin gen wachtten hem op, om 'dien dag feeste lijk 'te vieren. Toen hij allen hartelijk had gegroet en zijn dankbaarheid voor hunne ge hechtheid had betuigd, trad zijn dochter Jan» op hem toe en reikte hem een pakket over. Ziedaar, vader, zeide zij, lees dit. maar werp het dan aanstonds in het vuur. De graaf opende het pakket, en zag den inhoud er van na. Dan duizelde het hem voor de oogen, hij verbleekte en had moeite zich .overeind te houden hij had zijn dood vonnissen in handen. Goed© Hemel! riep hij uit, Jane, hoe komt gij daaraan? Zijn dochter zweeg en al zijn vragen ble ven onbeantwoord. Maar toen 'savonds vader en dochter al leen door de lanen van hel park wandelden ou de graaf wilde weten, hoe die dépêches in haar bezit waren gekomen, toen moest Jane het bekennen, dat zij zeil' de dader geweest was en in vervoering drukte de graaf zijn kind aan liet hart en riep uit.: „Gij, de dépêchenroevérNu is mij het geredde leven dubbel dierbaar." (N. K" TIET BROOD BIJ DE ARABIEREN. Wanneer een vroom Arabier een stukje van het brood dat hij eet, op den grond laat vallen, raapt hij het op, kust het en eet het op. Ziet een Arabier op straat een stuk brood liggen, dan raapt hij het eveneens op, raakt het met de lippen aan eii legt het in een nis, opdat niemand er op trappen zal. In Palestina, Arabië, Egypte en geheel Noord- Afrika bestaat dit gebruik. De profeet Moham med zelf moet de gewoonte gehad hebben het op den grond gevallen brood op te rapen en te eten. Vele zijner uitspraken verkondigen de hei ligheid van 'het brood. Men wist toen nog niets van hygiëne en bacillenvrees; de heete zonne stralen in de door de Arabieren bewoonde lan den en haar bacillendoodende werking vermin derde vele gevaren. Ook de góede maag' van de natuurvolkeren zal wel een der redenen zijn, dat infectieziekten niet zoo gauw voorkomen. Onschadelijke krank zinnigen, die men vrij laat rondloopen, zoeken, wanneer ze honger hebben, de nissen op. Ze eten dan liet daar gevonden beschimmelde brood op, zonder clat dit een slechten invloed op hun gezondheid uitoefent. Wat het bakken van het brood betreft, dat tracht iedere familie zooveel mogelijk zelf te doen. Wie zijn brood bij den bakker haalt, wordt arm genoemd, behalve natuurlijk wanneer hij een vreemdeling is. Wie een huis cn familie heeft, zou liet een schande vinden zijn brood op de markt te koo- pen. Want het bakkersbrood wordt zonder veel omslag en niet altijd zeer zindelijk vervaardigd. De Arabische bakkers koopen slécht meel, clat dikwijls nog beschimmeld is en reeds lang in de magazijnen ligt. Door dc overheid wordt de prijs van het brood bepaald. Een weegmeester betaalt voor het brood den vasten prijs. Op de markt hebben de broodverkoopsters elk haar vaste plaats en bij nacht heeft ieder een klein lantaarntje bij zich. In de woningen bakt men het brood van de meest verschillende stoffen. Er is brood van griesmeei, bloem- en grofrneel. Anne menschen bakken hun brood van zeer grof meel of van een mengsel van klei en meel, al naar hun in komen. lederen dag wordt er gebakken, opdat er nooit gebrek aan versch brood zij. Heeft de Arabische vrouw van het zorgvuldig bereide deeg haar brood gevormd, dan maakt ze van het overge blevene deeg voor haar kinderen een aardig ge vormd gebakje, dat zij krijgen, wanneer ze zoet geweest zijn. In vele gezinnen wordt Donder dags en Zondags niet gebakken. Dan eet men de nationale spijs van rijst met schapenvleesch en koeskas. In meer gegoede gezinnen worden eiken mor gen voor het ontbijt' versche broodjes gebakken. Het deeg daarvoor bestaat uit fijn meel, evenals voor liet brood, doch zonder gist. Koeken bakt men slechts op godsdienstige feestdagen of wan neer een huiselijk feest er aanleiding toe geeft. In het koekdeeg komt van alles voor, o. a. suiker, anijs, stroop en boter. Men giet er oranje bloesemwater door en maakt liet deeg tamelijk stijf, waarna men het net zoolang roert tot het zich laat vormen. Zulk een dag van koeken bak ken is een gewichtige dag in 't leven der familie. Alle familieleden nemen er aan deel. Op den laatsten dag van den grooten vastentijd (Ra- mandan) bakt de huisvrouw in alle Arabische gezinnen haar fakoeza (koek). De dienstmaag den hebben haar deeg vervaardigd en verdeelen die dan over platte vormen. De dochters, die bij het beslaan van het deeg geholpen hebben, ne men er een stukje van om een „Aisha Ullalida" te maken. De grooteren kneden dan ijverig het deeg net zoolang, dat het zich gemakkelijk laat vormen. Dan wordt het opgerold en rond gelegd. De buitenrand wordt met behulp van een mes mooi uitgetand. Dan worden twee kleine deegrollen kruislings over den krans gelegd, en dwars daarover nog-een derde, zoodat het geheel op een getand wiel met zes spaken gelijkt. Op elke spaak wordt een oranjebloesem gevórmd en het over den rand uitstekende stuk in een geluks- hand veranderd. In het midden wordt een groote bloem gemaakt. Wanneer de „Aisha Ullalida" uit den oven komt, hangt men ze aan een kamer wand, waar ze niet beschimmelen kan, en dan laat men ze drogen tot het offerfeset. Dan slaat men het gebak op de horens van het offerdier stuk en eet het op. Een Arabische bakkerij gelijkt, zoo zegt het „N. v. h. N.", van buiten op een winkel. Binnen staat de oven in den vorm van een halven cylin der. Voor den oven hanteert de bakker stangen, vorken, schoppen, planken, en andere gereed schappen. Ook een karwats kan hij niet missen om den bakkersjongen onder den duim te hou den. Dat zijn meestal slecht gemanierde, door alles anders dan door reinheid uitmuntende jon gens van niet ouder dan vijftien jaren, omdat ze dan nog ongehinderd de huizen mogen bin nengaan en met de vrouwen mogen spreken. Wanneer, wat des morgens is gebeurd, het brood gebakken en geleverd is, loopen ze door de straten der stad om 't deeg der huisvrouwen op te halen, dat dan in den oven van den bakker verder gereed gemaakt wordt. Door deur of sleutelgat geven ze kennis van hun aanwezig heid. Komt de jongen met gebakken brood terug en vindt de vrouw het brood in orde, dan geeft ze den jongen er een groot stuk van en prijst hem. Is ze ontevreden over het brood, dan over laadt ze hem met scheldwoorden, hem, zijn vader en grootvader en hij krijgt er slechts een klein stukje van. Het bij het bezorgen verzamelde brood vormt het loon van den bakkersjongen. Hij stilt daar mede zijn honger en kan er, wanneer hij veel heeft, zijn familie ook nog van laten mee-eten Doch dit gebeurt slechts zelden, want een recht geaarde bakkersjongen heeft altijd honger. ACHT-EN-DERTIG KILOMETER HOOG IN DEN DAMPKRING. In de Verörtlichungen der Internationalen Kommission für wissenschaftlichte Luftschif- fahrt, die dezer dagen verschenen zijn, komen uitvoerige gegevens voor over de oplating van een registreerballon aan het Geophysisch Obser vatorium te Pavia, op 7 December 1911. Deze ballon met een middellijn van 1.90 M. en waterstofgasvulling, heeft, aldus het „Vacl.", een registreerend instrument opgevoerd tot een hoogte van 37,000 meter, waarbij luchtdrukking, temperatuur en vochtigheid geregistreerd zijn. Het was betrokken, regenachtig weer toen men den ballon des morgens om 8.14 opliet, zoodat niet kon worden nagegaan, welke luchtstroomen op grooter hoogten aanwezig waren. Twee uui en 4 minuten laicr kwam de ballon neer te Pau- dino, bij Cresme (prov. Cremona), op een afstand van 39 K.M. van liet oplaatpunt. In dien tijd had de ballon een reisje gemaakt naar lucht streken, waar geen menscli ooit komen kan en waarvan de meteorologen tot nog toe niets wis ten, want zelfs de z.g. loodsballons, die men op laat om luchtstroomen op zeer groote hoogten te verkennen, waren nog nooit tot daar doorgedron gen. Aan de uitvoerige gegevens kan nog het vol gende worden ontleend Op den grond bedroeg de temperatuur 5 6 gr. C.tot ongeveer 500 meter nam deze een graad toe, om vervolgens af te nemen tot 55.5 gr. onder nul op een hoogte van 12.390 meter. Van af die hoogte tot 19,730 meter daalt de temperatuur na enkele schommelingen tot —56.9 gr. C., de laag ste stand, welke bij deze oplating geregistreerd werd. Van af deze hoogte neemt de temperatuur langzaam toe tot 51.6 gr. C. op een hoogte van 37,000 M. Daar bedroeg de luchtdrukking nog slechts 3 mM. kwik, de stijgsnelheid van den ballon volgens de aflezingen op het diagram 34.3 nieter per seconde, wat in aanmerking ge nomen de geringe wrijving, welke de ballon in de uiterst ijle lucht ondervindt, wel aannemelijk is. Hier zij opgemerkt, dat het bestaan van een bijna constante temperatuur van 50 tot 55 gra den onder het vriespunt op hoogten boven 11 a 12,000 meter bekend was uit tal van vroegere registreerballonoplatingen, die tot ongeveer 25 K. M. hoogte gingen. Daarom is het merkwaar dig, dat men deze constante temperatuur thans tot ruim 37 kilometer hoogte heeft kunnen con stateeren, maar men vraagt zich onwillekeurig af wat er op nog grootere hoogte gevonden zou worden, indien het mogelijk ware registreerbal- lons daarheen te zenden. TANDHEELKUNDE BIJ DE OUDE ETRUSKEN. Een tijdlang is men van meening geweest, dal het eerste gebruik van goud bij het repareeren van tanden uit de vroegste middeleeuwen afkom stig *was. Thans is echter bekend, dat reeds Pe- tronius, een Romeinsch arbeider, een kunsttanr. droeg, die met dunne gouddraden bevestigd was. De kunst, schadelijk geworden tanden niet al leen te behandelen doch ook te verbeteren, is ech ter veel en veel ouder: de oude Etrusken waren al zoover dat zij tanden opvulden en nieuwe tanden inzetten, in den regel met goud. Uit ver schillende gebitten, vondsten uit oud-Etrus- kische graven, is dit gebleken. Met het vervaar digen van tanden hield men zich niet bezig; men nam heel eenvoudig dierentanden of heele gebit ten, die met behulp van een dun plaatje goud aan den hals van de nog aanwezige, natuurlijke tand werd bevestigd. De wortels dienden dus als fundament van de kunsttand Vijf, zes of 7 van zulke valsche tanden waren bij de oude Etrus ken geen zeldzaamheid. Dc aldus bewerkte tan den waren echter bijna uitsluitend in de boven kaak. Wanneer twee naast elkaar liggende tan den vervangen moesten worden, maakte men het zich zoo eenvoudig mogelijk en werd den patiënt een paardetand ingezet, die van te voren behoor lijk was afgevijld en, behalve zijn abnormale breedte, geheel op een gewone menschentand ge leek. Aan het uiterlijk schoon lieten de Etrus- kische tandartsen zich trouwens niet veel gele gen liggen. Doch tof hun eer moet hun worden nagegeven, dat wat ze leverden goed was en duurzaam. DE WERELD-PERS. Volgens het adresboek voor den boekhandel zijn er in ons land ongeveer 80 dagbladen. De krantenman weet echter, dat dit aantal feitelijk te groot is, dat er minstens een vijftiental z.g. kopkranen bij zijn; het aantal „echte" kranten wordt zoodoende op 65 gereduceerd, d. i. één dagblad op de 100,000 inwoners. Een statisticus heeft naar de gegevens van het jaar 1910 berekend, dat dit relatief getal liet aantal dagbladen op de 100,000 inwoners dat voor ons land dus 1 is, voor de andere landen als volgt is: Duitschland 1.12; Enge land 1.05; Nederland 1.00; Zweden 0.96; Noorwegen 0.98; Denemarken 0.86; Frankrijk 0.32; België 0.76; Oostenrijk-Hongarije 0.75; Italië 0.60Spanje 0.40de Balkanlanden 0.30 Rusland. 0,25. In Japan moet dit relatief getal ook bij de 0.25 liggen. In de Vereen. Staten schommelt het aantal dagbladen zeer, vooral wanneer er een verkiezing nadert. Het is te schatten op 0.50. Merkwaardig is het volgende: In de West- Europeesche landen, ook in ons land, neemt het relatief getal af, het aantal dagbladen zelf blijft er ongeveer stationnair. Een en ander brengt men in verband met de uitbreiding der lezers kring der groote dagbladen in de hoofdsteden („Lokalanzeiger", „Berliner Tageblatt", „Ti mes") en bij ons bijv. een blad als „De Courant Vooral in de Scandinavische landen is het relatief getal in de laatste iaren merkbaar toe genomen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1914 | | pagina 9