De Wonderiaarzen.
De Dépêchen-roof.
Afdeeling WARMOND.
Verpneht© algemeen© vergadering op
Maandag 10 Aug. e.k., ten 8 uur. Agenda: 1.
Opening. 2. Installatie. 3. Notulen. 4. Verslag
van de 3 penningmeesters. 5. Bespreking
'aamlaai afgevaardigde naar den Oentralen
Oaad. 6. Beantwoording der ingekomen vra
ten. Rondvraag en sluiting.
Namens het Bestuur.
JAC. P. ROEST. Secr.
ROOSTER DER RETRAITEN
van het St. Clemensliuis te Noordwökerliont.
11—14 Aug. ïïeeren onderwijzers.
11* 20 Aug. Dames onderwijzeressen.
'12- 25 Aug. R K. Normaalschool voor Ou
derwijzers uit Amsterdam.
27—31 Aug. Idem voor Onderwijzeressen uit
Amsterdam.
jk-6 Sept. Kweekschool der Eerw. Broeders
uit den Haag.
8—11 Sept. Heerou Patroons, Verg. 10.
13—16 Sept. Heeren. Vergoeding 6.
19—22 Sept. Meisjes-Congregatie uit; Rotter
dam (Wijnhaven).
2- 5 Oct. Meisjes-Congregatie. V ergJ 4.—
710 Oct. Gehuwde dames uit den Muiden-
stand uit, steden. Vergoeding 6.—.
11—14 Oct. Meisjes-Congregatie uit den Haag
en Sebeveningeu.
18—21 Oct. R. K. Vormschool voor Onder
wijzers (Rotterdam).
24—27 Oct. Mannen en jongelingen. Vergoe
ding 4.-,
31 Oct.—3 Nov. Heeren Onderofficieren.
7-10 Nov. Mannen H Familie uit A'dam.
12—15 Nov. Mannen en jongelingeu. Vergoe
ding 4.—.
17—20 Nov. Jonge Dames Middenstand. Ver
goeding 6.
23—27 Nov. Dames van den deftigen stand.
Vergoeding 10.—.
Van het Retraitehuis «De Thahor" te
Rotterdam.
10—13 Aug. Meisjes uit steden. (Voltallig).
17—20 Aug. Huismoeders, door ecu Pater Ca-
pucijn. Vergoeding 4-—
21—30 Aug Eerw. Zusters.
31 Aug.—3 Sept. Leden der Derde Orde v. d.
H. Franciscus. Verg. 4.—. Door oen Pat ei-
Franciscaan.
7_10 Sept. Leden der Derde Orde v. tl. 11.
Franciscus. Vergoeding 6.—. Idem.
J417 Sept. Leden der Derde Orde v. d. 11.
Franeiseus. Vergoeding 10.—. Idem.
28 Sept.—1 Oct. Congregatie uit Amsterdam.
Verg. 10. Door een Pater Dominicaan.
5—8 Oct. Congregatie uit Amsterdam. Ver
goeding 4.—. Idem.
1215 Oct. Meisjes uit steden (16 en 17 jaar).
Verg. 4. Door een Pater Franciscaan.
19—22 Oct. Damesleden der Mariavereenigiug.
Vergoeding 6. Door een Pater Capueijn.
26—29 Oct. Damesleden der Eeuwigd. Aanb.
o
De expres, die van Brussel naar Parijs ver
trekt te zeven uur 13 minuten, reed het station
Compiègne binnen, de laatste halte voor Parijs.
In een coupé eerste klasse zaten twee mannen:
ten heer van omstreeks 40 jaar, eenvoudig, maar
elegant gekleed, te Terquier ingestegen, en.
schrijver dezes. Tegenover elkaar gezeten, elk in
een hoek van de coupé, hij met den rug naar de
locomotief, hadden wij nog slechts enkele woor
den met elkaar gewisseld, die echter voldoende
.varen, om mij trots de onberispelijke uitspraak-
van het Fransch, het Engelsch accent te doen
onderkennen, dat de Britten zich niet de grootste
moeite niet kunnen afwennen. Zijn voorkomen
verried in alles iemand van groote energie en
intelligentie, tevens liet type van een gentleman.
Nauwelijks had de trein gestopt, of het por
tier van onze coupé werd met geweld openge
rukt en deed een zeer onaangenamen kouden
wind binnenstroomen.
Mijn metgezel trok een leehjk gezicht.
Het portier bleef open, vastgehouden door een
stevige hand.
De bewerker van deze ons onaangename daad
was iemand met een militair voorkomen. Te eer
der kon men -besluiten, dat hij tot het leger be
hoorde, wijl een cavaleriesabel op zijn valies was
gebonden, dat hij in de hand hield.
De heer tegenover mij stond op en met de
grootste koelbloedigheid trok hij met een for-
schen slag het portier dicht.
Het werd echter niet minder vlug weer ge
opend, en welke poging mijn metgezel ook aan
wendde om het portier weer te sluiten, zijn spier
kracht scheen te kort te schieten tegenover die
van zijn tegenstander.
„Lomperd!" bromde hij, terwijl hij weer in
zijn hoek ging zitten.
Een vloek van buiten kreeg hij tot bescheid,
waarop het valies naar binnen werd geworpen
dadelijk gevolgd door den eigenaar.
Het' was hoog tijd.
De stoomfluit weerklonk, de conducteur sloot
het portier en de trein zette zich in beweging.
Er was een oogenblik stilte, gedurende welke
'de nieuw aangekomene zijn valies in het net
plaatste; een van die stilten, voorafgaande aan
het losbreken van een onweer.
Ik weet niet wat er omging in de ziel van den
Engelschman; maar oogenschijnlijk scheen hij
zich volstrekt niet te bekommeren om de woede,
die, te oordeelen naar de zenuwachtige bewegin
gen van den jongen officier, weldra zou los
barsten.
„Ik meende zooeven," zeide hij, ons beurte
lings aanziende, „het woord lomperd gehoord te
hebben."
„Inderdaad," antwoordde mijn metgezel zon
der aarzelen, „dat woord werd gezegd."
„Aan wiens adres, als ik vragen mag?"
„Aan het uwe."
Nauwelijks waren deze woorden gesproken of
'de hand van den officier beschreef een halven
cirkel in de lucht en kwam neer op het gelaat
van den Engelschman.
Ik verwachtte niet anders of deze zou zich op
den officier werpen. Doch ik had het mis.
Met zijn linkervoet maakte hij, naar het
scheen, een zeer onbeduidende beweging. Op
hetzelfde oogenblik greep er iets plaats, zoo bui
tengewoon, dat ik het mijn geheele leven niet zal
vergeten, al werd ik zoo oud als Methusalem.
Hoe moedig, onverschrokken, krijgshaftig hij ook
was, onderging de officier plotseling een ver
andering, die hem geheel het voorkomen gaf van
een man, gebogen onder het gewicht van een
verschrikkelijk lijden; zijn leden geraakten in een
krampachtige beweging, de oogen schenen uit
hunne kassen te zullen springen, zijn tanden
klapperden van angst tegen elkaar, zijn keel
bracht onsamenhangende kreten voort.
Ontsteld, vol medelijden stond ik op om hem
hulp te bieden; maar de Engelschman gaf mij
een gebiedenden wenk, en, een glimlach op het
gelaat, beval hij mij te blijven zitten.
„Maak u niet ongerust," zeide hij zeer vrien
delijk, „er is geen gevaar bijhet lijden houdt
op, zoodra ik zulks wil."
„Genade," murmelde de ongelukkige jonge
man, den Engelschman smeekend aanziend.
Maar de ander antwoordde slechts met een
gedwongen lachje.
„Genade," herhaalde de officier, „genade."
,,'t Is goed," sprak de Engelschman, „ik ver
geef u, maar begin niet weer met mij," waarop
hij zijn voet, waarvan ik zoo even heb gesproken,
terug trok.
De officier, bevrijd van de verschrikkelijke
geheimzinnige aanraking, viel op de bank neer,
nam liet hoofd tusschen beide handen, en bleef
gedurende eenige oogenblikken verslagen zitten.
„Is het een droom of de werkelijkheid?" zucht
te hij eindelijk.
„Wel," antwoordde lachend de Engelschman,
,,'t is de werkelijkheid, en ik geloof, dat gij u
nog langen tijd John Mixton zult herinneren."
„Ha, dat zou 'k meenen."
„Welnu," zei John Mixton (zooals hij zich
zelf had genoemd), „ik zal u mijn systeem uit
leggen. Gij, mijnheer," zich tot mij wendende,
„kom eens wat dichterbij, 't is wel de moeite
waard."
„Ik liet het me geen twee keer zeggen.
De Engelschman legde het eene been op het
andere en toonde ons de teenen zijner schoenen.
„Zie gij deze twee punten," vroeg hij.
„Zeer duidelijk."
„Daarin huist al mijn macht. Pas op, raak ze
niet aan. Het zijn de polen van een electrischen
stroom, voortgebracht door een galvanische»
zuil in den hak. De stuiptrekkingen door mijn
heer ondervonden, waren niets anders dan de
ontladingen, voortgebracht door de aanraking
der beide polen, tïoor het lichaam met elkaar
in verbinding gebracht. U kan mij vrij gelooven,
dat het de schoonste uitvinding dezer eeuw is,
waarvoor Edison zeker heel graag al de zijne
zou willen geven. „Ik heb," vervolgde hij, met
groote rapheid van tong, „nog twee paar zulke
laarzen in dat pakket," ('t welk hij'dadelijk los
maakte), „waarvan het eeue paar bestemd is
voor den keizer van Duitschland en het ander
voor den koning van Italië. Men moet zich eerst
den gunst verwerven van de gekroonde hoofden,
voor het artikel in den handel te brengen."
Mijn nette Engelschman bleek dus slechts een
gewoon handelsreiziger te zijn.
Gewoon is hier eigenlijk het woord niet; want
zooals we hebben gezien, oefende hij zijn beroep
uit met een buitengewone behendigheid.
„Voor hoeveel verkoopt gij die laarzen?" vroeg
ik, nog geheel ouder den indruk van 't geen ik
had bijgewoond.
„Twee honderd francs, een bagatel."
„Waarlijk," zei de officier; „waarom zou ik er
geen paar mogen hebben vóór de keizer van
Duitschland?"
„En ik," voegde ik er aan toe. „vóór de koning
van Italië?"
„Ja, dat weet ik ook niet," antwoordde John
Mixton vroolijk; „ik zal uw verzoek toestaan,
onder voorwaarde echter, dat gij in de eerste
dagen geen ruchtbaarheid aan de zaak geeft;
want ik moet den schijn bewaren, dat ik de
hoven er het eerst mee bekend maak."
In het station te Parijs aangekomen, namen de
officier en ik, de gelukkige bezitters van een paar
electrische schoenen, afscheid van sir John Mix
ton, en gingen ieder ons weegs.
ik stapte vlug voort, het kostbare pakket onder
den arm. In de straat Varnier gekomen, ging
mij een rijtuig rakelings voorbij, waaruit mij
een luid gelach tegenklonk. Ik meende de stem
men te herkennen. Opziende, zag ik den officier
en den Engelschman, beiden schuddende van het
lachen.
Dadelijk kreeg ik argwaan.
Ik trad het eerste het beste café binnen, en
trok dadelijk de bottines aan, bestemd voor den
koning van Italië. Helaas, liet gaf mij ook wat,
of ik allen, die binnen mijn bereik waren, met de
punten mijner schoenen aanraakte; niemand
scheen een electrischen schok te gevoelen. Men
scheen daarentegen mijn handelwijze al zeer
vreemd te vinden.
Ik moet het eerlijk bekennenmijne schoenen
waren evenmin electrisch als elk ander paar. Ik
was het slachtoffer geworden van twee behen
dige snaken. Ik had een aanklacht kunnen in
dienen bij de politie, maar ik schaamde mij der
mate over mijn avontuur, dat ik de gelofte afleg
de, liet nooit te zullen vertellen. En deze gelofte
zal ik houden.
Jacob II, koning1 van Engeland, die door
onzen stadhouder Willem van Oranje van
den troon was gestoolen, landde den llen
Mei 1689 op de Iersche kust; do katholieke
Ieren stonden als één man op voor de zaak
der Stuarts en weldra was Jacob II meester
van het eiland. Maar Oranje liet hem niet
met rust, door list. en sluwheid wist hij de
voornaamste officiereu van Jacob II tot af
val te brenger), snel verzamelde hij zijne
krijgsmacht, en dwong hem door den slag
aan de Royne naai' Frankrijk te vluchten.
Dagen van bitter lijden en harde verdruk
king braken aan voor het „groene Erin".
Nog' beproefden zich enkele stammen tegen
den veroveraar te verzetten en enkele graaf
schappen waren zelfs na de vlucht des kO-
nings nog in vollen opstand.
Onder degenen, die den krijg nog voort
zetten, muntte vooral uit graaf William Pa
trick, heer van Fenny-Moor. Trouw stond het
volk van zijn giraafschap hem ter zijde en deed
den legerbenden van Oranje veel afbreuk,
maar 't mocht niet baten; in een hinderlaag
gelokt, werd w. Patrick gewond, zijne dap
peren verstrooid en hij zelf geboeid naar
Limerick gevoerd. Spoedig werd hij voor een
rechtbank gebracht, die hem tot de galg ver
oordeelde. Slechts énkele levensdagen restten
hein nog, totdat- de bekrachtiging van het dood
vonnis van Dublin was aangekomen, waar
Willem van Oranje zijn hoofdkwartier had.
Hartroerend was Patrick's afscheid van zijn
vrouw fen kinderen, verschillende vrienden
wisten nng met moeite toegang te verkrijgen
tot zijn donkere gevangenis, slechts eene had
hem niet bezocht, ééne, zijn oogappel, de
vreugde van zijn vaderhart, zijde dochter
Jane.
Het werd donker in zijne eenzame oei,
dé laatste stralen der zon spéélden door de
zware traliën en wierpen een zaoht-rooden
glans op de donkere muren der gevangenis;
daar klonken stappen in de gang. De gren
dels der deur werden weggeschoven en de
cipier trad binnen, gevolgd door een jonge
dame van Slanke gestalte. William Patrick
wendde het hoofd om:
.Vader! liefste vader'! riep Jane en
wierp zich in 'de armen van den weenen
den man.
Praat niet te lang, bromde de cipier,
terwijl hij zijn lantaarn neerzette en het ver
trek verliet.
Nu, zijt gij dan gekomen, mijn kind,
om dén laatste» zegen te ontvangen van uw
vader.
Neen, neen! riep Jane, gij moogt nog
niet sterven.
Geruimen tijd trachtte de graaf zijn doch
ter te bedaren; maar zij wilde er niet van
hooren.
Gij moogt niet sterven, herhaalde zij,
grootvader is een vriend van den kanselier,
wien de veroveraar al zijn vertrouwen
schenkt, hij zal voor u ten beste spreken.
't Is te laat, de koerier die mijn dood
vonnis brengen moet, is al onderweg; bin
nen drie (diagen is alles afgeloopen en in
'dien tijd kan mijn vader Dublin niet meer
bereiken om genade te Vragen.
Jane staarde vlak voor zich uit. Dan
hief zij het hooid op, gaf haar vader de
hand en zeide: Laat ons hopen, vader, ik zal
u redden.
Maar waar hoopt gij op?
Op God en op mijn moed.
Op dat oogenblik trad de cipier binnen en
na een hartelijke omhelzing verliet Jane de
gevangenis.
Den volgenden dag. sloeg een eenzame wan
delaar den weg in naar de brug van Shannen-
wood aan de poorten dei' stad; hij droeg
een eenvoudige, armoedige kleeding, een
breedge randen hoed, die zijn gelaat bedekte
en had een knoestigen stok. in de hand.
De avond begon reeds te vallen, donkere
wolken pakten zich aan den hemel samen
en groote regendruppels, door den wind
voortgezweept, sloegen den reiziger in '1. ge
laat. „God hoede u, jonkman, als gij van
nacht nog reizen moet," riep een poortwach
ter. Maar de reiziger gaf geen antwoord. Hij
stapte door de poort en bevond zich weldra
op de uitgestrekte heide. Het- werd hoe lan
ger hoe donkerder, de donder begon te rom
melen, bliksemschichten kliefden de lucht; en
in stroomen viel de regen neer. De vreemde
ling vervolgde zijn weg, ondanks het gure
weer, en werkte zich met moeite tegen den
wind op. Da,ar stond langs den weg een groote
boom, bij de bewoners uit den omtrek .be
kend èn gevreesd als „de bloedeik"ouder
zijn takken zocht de moede reiziger een
schuilplaats.
Het wa,s langzamerhand zoo donker ge
woi-den, dat men geen drie passen voor zich
uit kon zien en altijd nog woedde de storm
over de kale beide. Op eens dreunt in de
verte de hoefslag van een paard; wie anders
kon de ruiter zijn dan de renbode des Ro
llings? Voorover gebogen op zij van het paard
om zich tegen liet weer in lo zetten, wilde
de koninklijke bode den „bloedcik" voorbij
rijden, toen zijn paard plotseling tolt staan
werd gebracht. De ruiter hief het hoofd op,
maar terzelfder tijd zag hij den loop van een
pistool op zich gericht en hoorde hij c n'stern,
die hem toeriep: „Stijg at, of ge zijc een man
Ties doods". Onwillekeurig wilde hij naar zijn
wapen grijpen, maar opeens werd hij door
een krachtige hand van het paard geslingerd
en viel half verdoofd op den grond.
Van dat oogenblik maakte do Mover ge
bruik; in oen oogwenk had hij den ruilc-r
van zijn portefeuille ontdaan, die de dé
pêches van Willem van Oranje bevatt1 cn
ijlde er mee over de eenzame heide.
Den volgenden dag tv as de ganse he stad
Limerick in beweging wegens den stiutmoe-
digen dépêchenroof. Bij hoopen- gingen de
mensehen naar den gévreesden eik, aan alle
kanten werd de omtrek doorzocht, maar ook
niet het geringste spoor was van don roover
te ontdekken, zelfs do koerier kon geen na
dere inlichtingen geven. Met. dat al werd het
vonnis van den krijgsraad over William Pa
trick zoolang' verschoven, totdat, een nieuw
bevel van den koning was aangekomen. In
dien tusschen tijd kon Patrick's vader mis
schien vernietiging' van het vonnis verwerven.
In tusschen had Jane verlof gekregen, haar
vader in de gevangenis te bedienen. Geen
oogenblik verliet .rij hem en aanhoudend
trachtte zij hem te troosten en op te beu
ren. Reeds waren veertien dagen verloopen
en de graaf begon hoop t,e vatten. Daar ging
op eens het gerucht, dat het verzoek om
gratie van den kanselier door Oranje was
afgewezen en dat hij ten tweede male het
doodvonnis onderteekeml had; den volgenden
dag zou de koerier met het. doodvonnis te
Limerick zijn.
Gods wil geschiede, sprak de gevangene,
tóen hij die treurige boodschap ontving; ook
voor Jane was dit bericht een zware slag,
maar zij gaf hare hoop niet op. Neen vader,
zeide zij, gij moogt nog niet sterven.
Het werd avond, de maan wierp dooi' don
kere wolken 'n bleek licht! over de kale heide
en geen geluid stoorde de doodsche stilte.
Daar stormt een ruiter met lossen teugel
over de cindeloozi: vlakte, 't is do koninklij
ke renbode. Angstig ziet hij rond en in zijn
rechterhand houdt hij een geladen pistool.
Bij het voorbijrijden van een groot rotsblok
klinkt eensklaps een pistoolschot-; zijn paard
schrikt en steigert en in 't wildé geeft de
koerier vuur. Opnieuw knalt êen schot: en
liet paard stort verwond ter aarde, zijn be
rijder medesleepend in zijn val. Op hetzelf
de oogenblik zet de roover hem zijn knie
op de borst. „Geef uw wapens af 1" beval hij.
De bode gehoorzaamde; vervolgens nam de
roover de dépêches in beslag, sprong op een
paard, dat achter het rotsblok gezadeld stond
en ijlde over de vlakte.
Nog meer dan den eersten koer was de
bevolking van Limerick in opschudding; maar
de volksgeest sprak zich gunstig uit voor
William Patrick, zelfs was er reeds een sa
menzwering op touw gezet om die terecht
stelling 'te verhinderen. Met aandoening ver
nam Ide gevangene, dat zijn doodvonnis Weer
veertien dagen was uitgesteld. Wéenen om
helsde hij zijn dochter en zeide: „Waarlijk,
hier is Gods vinger mrkbaar."
Opnieuw herhaalde Patrick's vader zijn ver
zoek J>ij Ü!en kanselier. Na lang aanhouden
giaf Willem van Oranje gehoor aan zijn smee
kingen; ten derden male zou hij niet het
zelfde doodvonnis onderteekénen en weldra!
werd het bekend, dat graaf William Patrick
in vrijheid zou worden gesteld. Ongehinderd
kwam de koerier met dat bericht te lime
rick aan.
In stilte verliet William Patrick met, zijn
vader de gevangenis en begaf zich naar het
kasteel van Fenny Moor, waar hij door al
zijne lieden met stormachtige vreugde werd
begroet!. Ook z'ijn familie en zijn betrekkin
gen wachtten hem op, om 'dien dag feeste
lijk 'te vieren. Toen hij allen hartelijk had
gegroet en zijn dankbaarheid voor hunne ge
hechtheid had betuigd, trad zijn dochter Jan»
op hem toe en reikte hem een pakket over.
Ziedaar, vader, zeide zij, lees dit. maar
werp het dan aanstonds in het vuur.
De graaf opende het pakket, en zag den
inhoud er van na. Dan duizelde het hem
voor de oogen, hij verbleekte en had moeite
zich .overeind te houden hij had zijn dood
vonnissen in handen.
Goed© Hemel! riep hij uit, Jane, hoe
komt gij daaraan?
Zijn dochter zweeg en al zijn vragen ble
ven onbeantwoord.
Maar toen 'savonds vader en dochter al
leen door de lanen van hel park wandelden
ou de graaf wilde weten, hoe die dépêches
in haar bezit waren gekomen, toen moest
Jane het bekennen, dat zij zeil' de dader
geweest was en in vervoering drukte de graaf
zijn kind aan liet hart en riep uit.:
„Gij, de dépêchenroevérNu is mij het
geredde leven dubbel dierbaar." (N. K"
TIET BROOD BIJ DE ARABIEREN.
Wanneer een vroom Arabier een stukje van
het brood dat hij eet, op den grond laat vallen,
raapt hij het op, kust het en eet het op.
Ziet een Arabier op straat een stuk brood
liggen, dan raapt hij het eveneens op, raakt het
met de lippen aan eii legt het in een nis, opdat
niemand er op trappen zal.
In Palestina, Arabië, Egypte en geheel Noord-
Afrika bestaat dit gebruik. De profeet Moham
med zelf moet de gewoonte gehad hebben het
op den grond gevallen brood op te rapen en te
eten. Vele zijner uitspraken verkondigen de hei
ligheid van 'het brood. Men wist toen nog niets
van hygiëne en bacillenvrees; de heete zonne
stralen in de door de Arabieren bewoonde lan
den en haar bacillendoodende werking vermin
derde vele gevaren.
Ook de góede maag' van de natuurvolkeren
zal wel een der redenen zijn, dat infectieziekten
niet zoo gauw voorkomen. Onschadelijke krank
zinnigen, die men vrij laat rondloopen, zoeken,
wanneer ze honger hebben, de nissen op. Ze
eten dan liet daar gevonden beschimmelde brood
op, zonder clat dit een slechten invloed op hun
gezondheid uitoefent.
Wat het bakken van het brood betreft, dat
tracht iedere familie zooveel mogelijk zelf te
doen. Wie zijn brood bij den bakker haalt, wordt
arm genoemd, behalve natuurlijk wanneer hij
een vreemdeling is.
Wie een huis cn familie heeft, zou liet een
schande vinden zijn brood op de markt te koo-
pen. Want het bakkersbrood wordt zonder veel
omslag en niet altijd zeer zindelijk vervaardigd.
De Arabische bakkers koopen slécht meel, clat
dikwijls nog beschimmeld is en reeds lang in de
magazijnen ligt. Door dc overheid wordt de
prijs van het brood bepaald. Een weegmeester
betaalt voor het brood den vasten prijs.
Op de markt hebben de broodverkoopsters
elk haar vaste plaats en bij nacht heeft ieder
een klein lantaarntje bij zich.
In de woningen bakt men het brood van de
meest verschillende stoffen. Er is brood van
griesmeei, bloem- en grofrneel. Anne menschen
bakken hun brood van zeer grof meel of van
een mengsel van klei en meel, al naar hun in
komen.
lederen dag wordt er gebakken, opdat er nooit
gebrek aan versch brood zij. Heeft de Arabische
vrouw van het zorgvuldig bereide deeg haar
brood gevormd, dan maakt ze van het overge
blevene deeg voor haar kinderen een aardig ge
vormd gebakje, dat zij krijgen, wanneer ze zoet
geweest zijn. In vele gezinnen wordt Donder
dags en Zondags niet gebakken. Dan eet men
de nationale spijs van rijst met schapenvleesch
en koeskas.
In meer gegoede gezinnen worden eiken mor
gen voor het ontbijt' versche broodjes gebakken.
Het deeg daarvoor bestaat uit fijn meel, evenals
voor liet brood, doch zonder gist. Koeken bakt
men slechts op godsdienstige feestdagen of wan
neer een huiselijk feest er aanleiding toe geeft.
In het koekdeeg komt van alles voor, o. a.
suiker, anijs, stroop en boter. Men giet er oranje
bloesemwater door en maakt liet deeg tamelijk
stijf, waarna men het net zoolang roert tot het
zich laat vormen. Zulk een dag van koeken bak
ken is een gewichtige dag in 't leven der familie.
Alle familieleden nemen er aan deel. Op den
laatsten dag van den grooten vastentijd (Ra-
mandan) bakt de huisvrouw in alle Arabische
gezinnen haar fakoeza (koek). De dienstmaag
den hebben haar deeg vervaardigd en verdeelen
die dan over platte vormen. De dochters, die bij
het beslaan van het deeg geholpen hebben, ne
men er een stukje van om een „Aisha Ullalida"
te maken.
De grooteren kneden dan ijverig het deeg net
zoolang, dat het zich gemakkelijk laat vormen.
Dan wordt het opgerold en rond gelegd. De
buitenrand wordt met behulp van een mes mooi
uitgetand. Dan worden twee kleine deegrollen
kruislings over den krans gelegd, en dwars
daarover nog-een derde, zoodat het geheel op
een getand wiel met zes spaken gelijkt. Op elke
spaak wordt een oranjebloesem gevórmd en het
over den rand uitstekende stuk in een geluks-
hand veranderd. In het midden wordt een groote
bloem gemaakt. Wanneer de „Aisha Ullalida"
uit den oven komt, hangt men ze aan een kamer
wand, waar ze niet beschimmelen kan, en dan
laat men ze drogen tot het offerfeset. Dan slaat
men het gebak op de horens van het offerdier
stuk en eet het op.
Een Arabische bakkerij gelijkt, zoo zegt het
„N. v. h. N.", van buiten op een winkel. Binnen
staat de oven in den vorm van een halven cylin
der. Voor den oven hanteert de bakker stangen,
vorken, schoppen, planken, en andere gereed
schappen. Ook een karwats kan hij niet missen
om den bakkersjongen onder den duim te hou
den. Dat zijn meestal slecht gemanierde, door
alles anders dan door reinheid uitmuntende jon
gens van niet ouder dan vijftien jaren, omdat
ze dan nog ongehinderd de huizen mogen bin
nengaan en met de vrouwen mogen spreken.
Wanneer, wat des morgens is gebeurd, het brood
gebakken en geleverd is, loopen ze door de
straten der stad om 't deeg der huisvrouwen op
te halen, dat dan in den oven van den bakker
verder gereed gemaakt wordt. Door deur of
sleutelgat geven ze kennis van hun aanwezig
heid. Komt de jongen met gebakken brood terug
en vindt de vrouw het brood in orde, dan geeft
ze den jongen er een groot stuk van en prijst
hem. Is ze ontevreden over het brood, dan over
laadt ze hem met scheldwoorden, hem, zijn
vader en grootvader en hij krijgt er slechts een
klein stukje van.
Het bij het bezorgen verzamelde brood vormt
het loon van den bakkersjongen. Hij stilt daar
mede zijn honger en kan er, wanneer hij veel
heeft, zijn familie ook nog van laten mee-eten
Doch dit gebeurt slechts zelden, want een recht
geaarde bakkersjongen heeft altijd honger.
ACHT-EN-DERTIG KILOMETER HOOG IN
DEN DAMPKRING.
In de Verörtlichungen der Internationalen
Kommission für wissenschaftlichte Luftschif-
fahrt, die dezer dagen verschenen zijn, komen
uitvoerige gegevens voor over de oplating van
een registreerballon aan het Geophysisch Obser
vatorium te Pavia, op 7 December 1911.
Deze ballon met een middellijn van 1.90 M.
en waterstofgasvulling, heeft, aldus het „Vacl.",
een registreerend instrument opgevoerd tot een
hoogte van 37,000 meter, waarbij luchtdrukking,
temperatuur en vochtigheid geregistreerd zijn.
Het was betrokken, regenachtig weer toen men
den ballon des morgens om 8.14 opliet, zoodat
niet kon worden nagegaan, welke luchtstroomen
op grooter hoogten aanwezig waren. Twee uui
en 4 minuten laicr kwam de ballon neer te Pau-
dino, bij Cresme (prov. Cremona), op een afstand
van 39 K.M. van liet oplaatpunt. In dien tijd
had de ballon een reisje gemaakt naar lucht
streken, waar geen menscli ooit komen kan en
waarvan de meteorologen tot nog toe niets wis
ten, want zelfs de z.g. loodsballons, die men op
laat om luchtstroomen op zeer groote hoogten te
verkennen, waren nog nooit tot daar doorgedron
gen.
Aan de uitvoerige gegevens kan nog het vol
gende worden ontleend
Op den grond bedroeg de temperatuur 5 6 gr.
C.tot ongeveer 500 meter nam deze een graad
toe, om vervolgens af te nemen tot 55.5 gr. onder
nul op een hoogte van 12.390 meter. Van af die
hoogte tot 19,730 meter daalt de temperatuur na
enkele schommelingen tot —56.9 gr. C., de laag
ste stand, welke bij deze oplating geregistreerd
werd.
Van af deze hoogte neemt de temperatuur
langzaam toe tot 51.6 gr. C. op een hoogte van
37,000 M. Daar bedroeg de luchtdrukking nog
slechts 3 mM. kwik, de stijgsnelheid van den
ballon volgens de aflezingen op het diagram
34.3 nieter per seconde, wat in aanmerking ge
nomen de geringe wrijving, welke de ballon in
de uiterst ijle lucht ondervindt, wel aannemelijk
is.
Hier zij opgemerkt, dat het bestaan van een
bijna constante temperatuur van 50 tot 55 gra
den onder het vriespunt op hoogten boven 11 a
12,000 meter bekend was uit tal van vroegere
registreerballonoplatingen, die tot ongeveer 25
K. M. hoogte gingen. Daarom is het merkwaar
dig, dat men deze constante temperatuur thans
tot ruim 37 kilometer hoogte heeft kunnen con
stateeren, maar men vraagt zich onwillekeurig
af wat er op nog grootere hoogte gevonden zou
worden, indien het mogelijk ware registreerbal-
lons daarheen te zenden.
TANDHEELKUNDE BIJ DE OUDE
ETRUSKEN.
Een tijdlang is men van meening geweest, dal
het eerste gebruik van goud bij het repareeren
van tanden uit de vroegste middeleeuwen afkom
stig *was. Thans is echter bekend, dat reeds Pe-
tronius, een Romeinsch arbeider, een kunsttanr.
droeg, die met dunne gouddraden bevestigd was.
De kunst, schadelijk geworden tanden niet al
leen te behandelen doch ook te verbeteren, is ech
ter veel en veel ouder: de oude Etrusken waren
al zoover dat zij tanden opvulden en nieuwe
tanden inzetten, in den regel met goud. Uit ver
schillende gebitten, vondsten uit oud-Etrus-
kische graven, is dit gebleken. Met het vervaar
digen van tanden hield men zich niet bezig; men
nam heel eenvoudig dierentanden of heele gebit
ten, die met behulp van een dun plaatje goud
aan den hals van de nog aanwezige, natuurlijke
tand werd bevestigd. De wortels dienden dus als
fundament van de kunsttand Vijf, zes of 7 van
zulke valsche tanden waren bij de oude Etrus
ken geen zeldzaamheid. Dc aldus bewerkte tan
den waren echter bijna uitsluitend in de boven
kaak. Wanneer twee naast elkaar liggende tan
den vervangen moesten worden, maakte men het
zich zoo eenvoudig mogelijk en werd den patiënt
een paardetand ingezet, die van te voren behoor
lijk was afgevijld en, behalve zijn abnormale
breedte, geheel op een gewone menschentand ge
leek. Aan het uiterlijk schoon lieten de Etrus-
kische tandartsen zich trouwens niet veel gele
gen liggen. Doch tof hun eer moet hun worden
nagegeven, dat wat ze leverden goed was en
duurzaam.
DE WERELD-PERS.
Volgens het adresboek voor den boekhandel
zijn er in ons land ongeveer 80 dagbladen. De
krantenman weet echter, dat dit aantal feitelijk
te groot is, dat er minstens een vijftiental z.g.
kopkranen bij zijn; het aantal „echte" kranten
wordt zoodoende op 65 gereduceerd, d. i. één
dagblad op de 100,000 inwoners.
Een statisticus heeft naar de gegevens van het
jaar 1910 berekend, dat dit relatief getal
liet aantal dagbladen op de 100,000 inwoners
dat voor ons land dus 1 is, voor de andere
landen als volgt is: Duitschland 1.12; Enge
land 1.05; Nederland 1.00; Zweden 0.96;
Noorwegen 0.98; Denemarken 0.86; Frankrijk
0.32; België 0.76; Oostenrijk-Hongarije 0.75;
Italië 0.60Spanje 0.40de Balkanlanden 0.30
Rusland. 0,25. In Japan moet dit relatief getal
ook bij de 0.25 liggen. In de Vereen. Staten
schommelt het aantal dagbladen zeer, vooral
wanneer er een verkiezing nadert. Het is te
schatten op 0.50.
Merkwaardig is het volgende: In de West-
Europeesche landen, ook in ons land, neemt het
relatief getal af, het aantal dagbladen zelf blijft
er ongeveer stationnair. Een en ander brengt
men in verband met de uitbreiding der lezers
kring der groote dagbladen in de hoofdsteden
(„Lokalanzeiger", „Berliner Tageblatt", „Ti
mes") en bij ons bijv. een blad als „De Courant
Vooral in de Scandinavische landen is het
relatief getal in de laatste iaren merkbaar toe
genomen.