Lm EERLIJK. HOLLAND'S LEEUW. WETENSWAARDIGHEDEN 5 ■Terwijl het in de straten der groote stad donker begon te worden, verliet een onge veer zes en dertigjarig man den winkel van een uitdrager. Zijn kleeding, hoewel oud en versleten, was zindelijk en netjes. Het was hem in alles aan te zien, dat hij beter dagen gekend had. Plotseling bevond hjj zich voor het raam o <v c <y H X t, a o o B N at af 3 a T c tf c x °s a "WAT EEN CAVALERIEPAARD MOET. ■weest te Tayn, öoot \-voot "nvt a\gwmvan -wefzsSn. \v. ztjxi ax-men zaten. m ziyn ^as verwatd. SAs nn d© choroform haar weik maar deed, dan -was ik gered» Den angst, die mij die oogenblikken Vervulde, zal ik nooit vergeten. Hij trachtte het mes te giijpen, maar ik wierp het van de bank, juist toen ik bemerkte, dat de pogingen om zich te verzetten, zwakker werden; nog eens drukte ik hem de watten onder den neus, en hij liet zijn hoofd hangen, terwijl zijn armen slap langs zijn lichaam vielen. Ik had geen ondervinding van de werking der verdoovende middelen, en nu begon ik te vreezen, dat ik hem gedood had. Ik meende wel eens gehoord te hebben, dat sommige gestellen er al heel slecht tegen bestand waren, en ik dacht nn mogelijk een lijk aan het gereeht te zullen overleveren. Hij zag er ijzingwekkend nit met zijn half gekleurd gelaat. Ik plaatste mijn hand op zijn hart, en voelde zijn pols gelukkig ontdekte ik dat die klopte. Toen ging ik op den grond zitten met zijn pols in mijn schoot, om, als zijn pols sneller begon te kloppen, de rest van den inhoud op de watten nit te storten. Ik heb vele moeilijke uren doorleefd, maar nooit een zooals dit. Ik ben niet- wreed van na tuur, en terwijl ik nog een kwartier met mijn slachtoffer in den trein doorbracht, verbaasde het mij, hoe ik zoo had kunnen handelen, en het scheen mij toe, dat ik Martha Leclerc niet was. De trein verminderde zijn vaart en hield eindelijk aan het station stil, waar de kaartjes nagezien moesten worden. Twee conducteurs openden de waggons. Ik sprong op en liep het perron op, in mijne opgewondenheid niet anders roepende dan: „Durette! Durette!'* „Wat is er met Durette?" vroeg mij een jyoote man, die naderbij kwam. „Daar is hij daar I" zei ik en viel bewuste loos neer in de armen van den man naast mij. Verder herinner ik mij niets meer, dan dat ik bijkwam in de kamer van den stationschef, die met twee politieagenten en den grooten man om mij heen stonden. „Dit is Jean Louvain, directeur van d© ge vangenis te Toulon," zei de stationschef. „Du rette ontsnapte gisteren, en hij begreep wel, dat hij weer naar Toulon zou terugkeeren, maar hjj zou hem toch, als vrouw verkleed, nooit ge vonden hebben." „Ik had ook niet kunnen denken, dat hij mij door een vrouw in handen geleverd zou wor den," zei de diepe stem van Jean Louvain. En zoo maakte ik kennis met mijn echtge noot. Shepenrij noch Legermachten Bogen Holland ooit terneer Maar 't vereenigde zijn krachten, En d© Leeuw bood tegenwêer. Mocht bijwijlen 't hoofd ook zinken Als te hoog de jammer klom, Dra begon weer 't licht te blinken: Dra kwam dan de Moed weerom. Briesend schudde dan zijn manen Holland's fiere Koningsleeuw Wie hem stervend reeds dorst wanen, Vluchtte ras met angstgeschreeuw. Wêer bewaakt de scherp Geklauwde (Zie zijn blik waart, vlammend rond!) 't Pand, dat men hem toevertrouwde: Onzen Vaderlandschen grond! Wee, vermeetlen'f vreest zijn woede, Vreest zijn forsche reuzenkracht: Holland's Leeuw is op zijn hoede, Holland's Leeuw houdt trouw de wacht! Tae. van Diemen Wz., Fort IJmuiden. nm ©en t>a,uk.\e.Tswa.m,ooT. Hïj Ts.au een tan.- vering niet onderdrukken, toen hij de bont gekleurde banknoten van verschillende lan den, de a'andeelen en fonkelende goudstuk ken beschouwde, die ten toon gesteld la gen. Met een handvol van deze stukken zou aan al zijn armoede en ellende een einde gekomen zijnl Terwijl Kostling's blikken begecrig aan de rijkdommen bleven hangen, liep achter hem heen een hoogopgeschoten man met een kostbaren pels aan ongeduldig heen en weer. Meermalen toonde hij neiging het bankiers kantoor binnen te gaan, maar telkens keer de hij terug. Besluiteloos ging hij naast Kostling voor het venster staan en be schouwde hem een wijle met onderzoeken den blik. Eindelijk scheen hij tot handelen besloten. „Mijnheer, zoudt u mij een kleinen dienst willen bewijzen?" vroeg hij zijn buurman. Kostling keek op. „Als het in mijn ver mogen ligt, heel graag," gaf hij ten ant woord. De vreemdeling liep een paar stappen met hem op en haalde toen een klein pakje te voorschij n, dat hij zorgvuldig in een krant wikkelde: „Wilt u zoo goed zijn, dit mijn heer Barrot te overhandigen?" „U bedoelt den chef van dit bankiers huis?" „Ja." „Waarom gaat u zelf niet binnen?" vroeg Kostling, wien het verzoek van den vreem deling wel ietwat zonderling voorkwam. „Ik word hiervan weerhouden door be weegredenen, die zoo aanstonds maar niet te noemen zijn." „Nu goéd, ik zal het doen," besloot Kost ling. „Ik dank u," antwoordde de ander en gaf hem het pakje, „maar ik verzoek u, het den chef zelf te geven." Kostling voelde een rijksdaalder in zijn hand glijden. Hij gaf het geld terug, het kwam hem als een „fooi" voor en het zou de eerste maal in zijn leven zijn, dat hij zoo iets aannam. „Het zou mij spijten, als u die kleinig heid afwees," zei de ander, misschien hebt gij kinderen, voor wie gij een aardigheid kunt lcoopen." Kostling liet zich overhalen en stak het geldstuk in den zak. Het kostte hem moeite den chef zelf te spreken te krijgen, daar men meende, dat hij met het een of ander verzoek kwam. „Ik heb den chef alleen iets te over handigen," zeide hij, „en zal hem geen oo genblik ophouden." Dit woord, op mannelijken tpon gespro ken, miste zijn uitwerking niet en een oo genblik later stond hij op het privaat-bureau van den chef, waar slechts de voornaamste klanten toegang kregen. Hij wachtte, tot de chef opkeek. „Ik heb in opdracht, mijnheer, u dit per soon/ijk te overhandigen," zei* hij en reikte het pakje over. Het bureau bevond zich aan de straat. Terwijl Kostling het pakje overreikte, meende hij den vreemdeling naar binnen te zien kijken, toen verdween deze. Hij wilde weer weggaan, om niet den schijn op zich te laden, dat hij op een fooi wachtte. „Wie heeft n gezonden?" vroeg de ban kier hem tegenhoudend. „Dat weet ik niet," gaf Kostling ten ant woord. „Gij weet niet, wie u zond," riep hij verrast uit, den bode nauwkeuriger opne mend. -„Hoe zit dat in elkaar?" „Een vreemde heer sprak mij aan, toen ik buiten voor uw. raam stond," verklaarde Kostling. „Hij verzocht mij u dit pakje per soonlijk te overhandigen, meer weet ik niet." De bankier wierp een wantrouwigen blik op Kostling's kleeding, bekeek het pakje van alle zijden en gaf het hem toen met een haast, alsof hij vreesde, dat het dynamiet was, terug met de woorden: „Het kan wel zijn, zooals gij zegt, ik ken u niet, maar," voegde hij er koel aan toe, „het is bij ons beginsel anonyme zendingen niet aan te nemen. Ik verzoek u dus het pakje weer mee te nemen." Daar de bankier weer aan zijn werk ging zonder zich verder om Kostling te bekommeren, verliet deze het bureau eu stond weldra weer met het pakje in de hand op straat. Hij zocht en keek in alle straten in den omtrek, doch de vreemdeling was niet meer te zien. Eindelijk besloot hij het pakje mee te nemen naar huis en zijn vrouw er over te raadplegen. Toen hij thuis kwam op zijn zolderkamer, legde hij het geld voor het verkochte pand op tafel. „Maar drie gulden?' riep zijn vrouw v ©trast uit. „Ja, gelukkig dat ik mijn trots heb wetet 1 te onderdrukken én een rijksdaalder aan nam voor een dienst, dien mij iemand vroeg." Hierover door zijn vrouw verder onder vraagd, verhaalde hij haar de geheele zaak en besloot het pakje voor den dag te halen. „Het beste zal zijn het bij de politie te brengen," zei hij. „Ik zou het eerst openmaken, dan wee- je misschien in eens, wie het je gegeven heeft." „Daar hebt ge gelijk in," zei Kostling, en aanstonds werd hieraan gevolg gegeven. De krant werd eerst verwijderd en toen een omslag van wit papier losgemaakt een kreet van verrassing ontsnapte beider lip pen. Kostling beefde bij hetgeen hij zag. Het was een pak bankpapier, wel niet dik; maar uit enkel bankjes van duizend be staande. Langen tijd stonden beiden zwijgend op het klein maar kostbaar pakje te staren. Toen verbrak de vrouw het zwijgen en zei: „Je zei daar straks, dat de vreemdeling je door God gezonden was. Hij begreep, wat ze bedoelde, hij had het echter met het oog op den rijksdaalder gezegd. „Marie, we mogen het geld in geen geval houden; als de bankier geweten had, wat er inzat, had hij het pakje wel aangenomen." Kostling stond weer voor de bankinrich- ting, doch met geheel andere gevoelens dan den avond te voren. Hij voelde nog eens naar het geld op zijn borst, toen trad hij het kantoor binnen. Hij stond weer in de kamer van den millionnair. Deze las een brief, dien de ochtendpost gebracht had, en was zoo in lectuur verdiept, dat hij het binnenkomen van den bezoeker niet eens merkte. Hij las den brief nog eens over, wat anders zijn ge woonte iiiet was. De inhoud luidde: .WelEdele Heer! De naam van den ondergeteekende zal bij u nog in treurige herinnering zijn. Voor vijftien jaren was ik op uw kantoor aan gesteld. Ik misbruikte het vertrouwen, dat u in mij gesteld liad, en maakte mij aan diefstal en vervalsching schuldig. Toen dit ontdekt werd, vluchtte ik naar Amerika. Daar heb ik hard gewerkt voor mijn dage lij ksch brood, in onbeschrijfelijk lijden en groote ontberingen mijn vergrijp geboet. Toen werd het geluk mij gunstig, zoodat ik in de gelegenheid was mijn oude vader land weer op te zoeken en u mijn schuld te voldoen, welke met interest op interest tot f 30.000 is aangegroeid. Eerst wilde ik u persoonlijk het bedrag brengen, doch schaamte hield mij op het laatste oogenblik terug. Daarom nam ik een vreemdeling in vertrouwen en liet u door hem het geld overbrengen en hoop nu, dat u deze han delwijze als een voldoening zult beschouwen voor het onrecht, dat ik altijd nog betreur. Julius Luders. Een licht kuchen deed den bankier hel hoofd omwenden. „Ah," riep hij bij het zien van zijn bezoeker verrast uit, „als ik mij niet vergis, waart u gisteren avond ook hier." „Ja mijnheer," antwoordde Kostling. „Ik kom nog eenmaal met het pakje dat u gis ter weigerdet. Daar ik den vreemdeling niet meer zag, heb ik het thuis geopend en ben nu overtuigd, dat u het wel zult aannemen. Als 't u belieft, mijnheer, wees zoo goed het bedrag na te tellen 30.000 gulden." Hij gaf het pakje aan den bankier, deze wierp een eigenaardigen blik op Kostling, telde bedaard het geld na en zei: „Het is in orde, ik dank u." Kostling stond een oogenblik verslagen, heimelijk had hij zoo gehoopt, dat deze zaak hem redding in zijn bedroefde om standigheden zou brengen. Maar er op zinspelen zou bedelarij zijn. beleefd boog hij en verliet het kantoor. De bankier Barrot was er de man niet naar, om Kostling's eerlijke handelwijze niet op haar volle waarde te schatten. Zijn uiterlijk had hem bewezen, dat hij met een armen kerel te doen had, en hij wist, dat het in diens macht gestaan had' het geld te behouden zonder dat er ooit iemand ach ter was gekomen. Zooveel eerlijkheid 'b?j zoo groote verzoeking was onbetaalbaar in een inrichting als de zijne. Aanstonds gaf hij een zijner ondergeschikten last Kostling te volgen en te onderzoeken waar hij woon de. Des middags trad de bankier zelf bij Kostling binnen. De armoede, die er in het huishouden blijkbaar heerschte, vermeerder de zijn achting voor Kostling's eerlijkheid. De bankier liet zich verhalen, hoe Kostling in dien toestand gekomen was en vernara dat deze na jaren op een handelskantoor ge 1 o O u CO u Z> TJ O T7 zoon, van een der firmanten, op zij was ge drongen en na 15-jarigen trouwen dienst broodeloos op straat stond. „Het treft zeer gelukkig, mijnheer Kost ling," zei de bankier, „dat ge koopman zijt. Sinds eénigen tijd is op mijn kantoor de betrekking van eerste-kassier vacant, daar ik niemand vond, wien ik dezen post van vertrouwen durfde opdragén. Wilt gij mijn eerste kassier worden, dat zijn wij beiden geholpen en u kunt zich van af heden op een salaris van f 4000 per jaar als aangesteld beschouwen." Kostling wist niet wat hem overkwam. Hij kon in het eerste oogenblik geen ant woord geven. „Dat is dus afgesproken," zei hij lachend. „Natuurlijk begint ge uw kassiersbetrekking met u zelf een som uit te betalen neen, "V ©iaexj» gSt&xteeieTL 5* hèt Mow Nèmet RAGEN r-'le omstreeks 3000 jaat voor "het begin. Van onze jaartelling leefde. het is geen geschenk, maar een voorschot een som, zeg ik, om u naar behooren in te richten. Laat u dus spoedig zien, mijn heer Kostling, tot ziens." Toen hij zijn patroon had uitgelaten en weer in de kamer kwam, zei zijn vrouw on der tranen van vreugde: „Gij hadt gelijk: eerlijk duurt het langst'!" DE NADEELEN VAN VENTILATORS. Het is bekend, dat het gebruik van ven tilators en ronddraaiende waaiers in 'be woonde vertrekken, magazijnen en comedie- gebouwen, café's, restaurants, herbergen emz., talrijke inconvenienten en zelfs gevaar oplevert, zegt het U. D. Ongeveer vijf jaar geleden werd aan de société de biologie een mededeeling gedaan, die zeer de aandacht trok. Twee bekende doctoren hadden door proeven de bewijzen gekregen, dat ventilators beschouwd moes ten worden als de beste verbreiders van tu berculose en influenza. De genomen proe ven hadden hun bewezen, dat vooral in de café's en restaurants, de ziekteverwekkende kiemen, opgedwarreld door het loopen der bezoekers en kellners en zwevende gehou den door de tocht, juist ter hoogte van neus en mond, door de bezoekers in grooten ge tale geabsorbeerd werden eerstens door de ademhalingsorganen en dan door het ge bruiken der eetwaren en der dranken. Men sloeg geen acht op deze waarschu wing, zoodat heel veel menschén reeds tol aan die treurige nieuwigheid hebben moe ten betalen, doordat het Iran 't leven kostte of door zenuwpijnen, hoofdverkoudheden en allerlei soort gevatte koude. Het Instituut Pasteur beeft die kwestie opnieuw bestudeerd. Een der voornaamste doctoren, dr. Trillat, meent de oplossing van die bosmettingskwestie gevonden te hebben. Langdurige en nauwkeurige proefnemin gen, alle controle van professor Laveran, de uitstekende onder-directeur van het insti tuut Pasteur, lid van de „Académie des sciences et de medicine" hebben onomstoo- telpk bewezen, dat indien de „droge stof' van bewoonde vertrekken beschouwd kan worden als vervoermiddel van de tubercu lose microben, men van .matte stof" wel kan zeggen, dat zij een vergaarulaats is van de meest besmettelijke kiemen, zooals maze len, roodvonk, waterpokken, influenza. Deze worden in de ruimte verspreid in' den vorm van microscopisch kleine druppeltjes door het mechanisme onzer ademhaling. En waar lijk heeft men door proeven aangetoond, dat de vochtige lucht onder henaalde om standigheden in staat was. de microben los te maken en de omringende vochtige luefht er mee te bezaaien. Men kan zich voorstel len dat dit plaats vindt bii het gaan der lucht door de longblaasjes en langs de lucht wegen, die met slijmvlies bedekt zijn; de aard der microben zal dus afhangen van den gezondheidstoestand van het individu. Dr. Trillat heeft de uitwerking bestudeerd bij het gebruik van ventilators on de mi croscopische druppeltjes in besloten ruim ten, zooale ziekekamers, hospitaalzalen, schouwburgen en®., die onvoldoende gelucht werden en dientengevolge de verschillende bestanddeclen der uitgeademde lucht bevat ten. De proefennemer heeft het belangrijke feit kunnen vaststellen, dat onder invloed van die draaiende beweging zich in slecht geluchte vertrekken dwarrelwinden verza melen, dat is te zeggen, de microben, cfie men veronderstelt te correspondeeren met die ziekten, die voornamelijk door de lucht op anderen worden overgebracht. Men komt dus tot de conclusie, dat zoowel voor de vochtige stoffen als voor de droge stoffen het gebruik van een wentilator in oen besloten, ruimte, gevaarlijk en cehadelük Vooreerst heeft het paard den zwareo woilach, onder het zadel te dragen, een groote deken, die hij koude het naard tot beschutting dient. Dan het zware cavalerie- zadel met de heide pakzakken en de heide hulp-pakzakken. Deze laatste dienen om de wa6ch te her gen. Veel kan de ruiter niet meenemen: twee onderbroeken en hemden, twee tot drie paar kousen en eenige zakdoeken. Voor de pak zakken >zi>jn voorgeschreven: twee reserve- hcefijzers, een aantal hoefnagels, een aantal puiit-chroeven, die het paard het loopen op het ijs en-in de sneeuw mogeliik maken, verder de roskam, een boevenrasp, een punt- schroef sleuf el, een drinkemmer van zeildoek, een paar laarzen en de zoogenaamde ijze ren portie, bestaande nit een ons verduur zaamd vleesch, een bus groenten en een zakje beschuit, met wat suiker en koffie. Bovendien een foudraal met kookgereed- echap, de gabel, de zware karabiin met min- stens 75 patronen. Achter on het zadel wordt de yoetzak met den voorraad haver gegespt, die 714 kilo weegt. Daarbij komt een deken voor den man. In de pakzakken voert liii verder nog mee: een busje karabijnvet en de veldmuis, die hij draagt, zoodra hij de zware tsiapka kan afzetten. Verder tabak, een weinig alcohol en levensmiddelen als brood, seek, worst, enz., want koude maakt hongerig en op den duur is zij wél te verdragen, maar met een I leege maag gaat dat moeilijk. Hoe dat alles in de pakzakken gaat, is een raadsel, maar t gaat erin. Meestal wordt echter de em mer van zeildoek te hulp geroenen. die ge vuld aan het zadel hangt. Ieder .cavalerist heeft thans, mi hij zoo dikwijls als infanterist dienst doet. een Verschillende deskundigen, o.a. ook onze be kende experts Van Gestel en Kramer, zijn het hier niet mee eens, en gelooven, dat reeds :i. vroegere eeuwen men zich op de een of andere manier „schriftelijk" wist uit te drukken. De Chineesche keizer zou zich dan verdienstelijk hebben gemaakt door het invoeren van verbe teringen in de toen zeker nog niet hoogstaande wijze, waarop het schrift werd verkregen. Plato beweert, dat het letterschrift door Theut, een der mythologische Egyptische figuren, is uit gevonden. Tal van schrifthistorici zijn thans de mee ning toegedaan, dat op verschillende punten van de aarde de drang is gevoeld, om zich schriftelijk te uiten. Het klankschrift is te beschouwen als een latere phase der schrijfkunst. De geleerden zijn het niet eens over de vraag, aan welk volk de eer der ontdekking moet worden toegeschreven, noch in welken tijd het eerste klankschrift is vervaardigd. Echter zij opgemerkt, dat hij de oude Egyptenaren en hij de Israëlieten 22 klankteekens in gebruik waren, die veelal in vorm buitengewoon veel op elkaar leken. Wellicht duidt dit erop, dat het klankschrift, ontstaan is in den tijd, toen beide volkeren ..innige voeling" met elkaar hielden d.w.z, voordat Mozes den Joden hun land gewezen had. Echter moet in het midden gelaten wor den, of de vinding te danken is aan de Egypte naren of aan de onderdrukte Israëlieten. ROOKEN. „Moleschot" geeft de volgende wenken aan rookers. 1. Book niet vóór gij volwassen zijt (jonge- schop of spade, die ook niet licht is. Velen i, '1' -T 7" ook een schaar om prikkeldraad door te1 m°eten nlet V°°r zic5lZelf uitmakefl oi zij snijden. En ook is in den laats ten tijd een .broodzak ingevoerd, 'die over den schouder wordt gedragen en een onvouwharé tent voor ieder man. De staven daarvan, die klem opgevouwen kunnen worden, worden op zij aan de pakzakken bevestigd. Wie zoi gzaam is, voorziet zich bovendien van een pakje verbandstoffen en een kleine zak- apotheek met middelen tegen verkoudheid, diarrhee, enz. Ietier, die in 't vuur geweest is. weet welk een kostelijke vriendin een karabijn is. die des te getrouwer is, naarmate iemand meer patronen heeft. Daarom nemen de meesten -V" Patronen mee en leggen de onder officieren de karabijn niet meer af, maar houden haar hij zich. Ieder flink cavalerist heeft bovendien een 'verrekijker en een re volver met de noodige patronen, meestal 80. De ruiter zelf weegt met ziin zxvare 1 aar zen geteld eld van 80 tot 110 kilogram en het boven opgesomde weegt te zamen 50 kilo, wat een enorm gewicht oplevert, dat het paard te dragen krijgt, en wel over het Russische ijs, door de Russische sneeuw en langs Russische wegen, waaraan de cava lerist tot. aan het einde van ziin leven met een huivering terugdenkt En als in 't voor jaar de sneeuw en het ijs smelten, wordt het er nog met heter op en er ziin dit voorjaar veel paarden, die soms tot den huik in' het shk wegzonken, aan overgroote inspanning bezweken. PETROLEUM TEGEN INSECTEN. Velen, die den strijd tegen insecten, welke hun planten beschadigden, aanbonden, zullen ondervonden hebben, dat verschillende besproei ingspreparaten zonder invloed bleven. Het is voorzeker wel hieraan toe te schrijven, dat som mige insecten door een wasachtig laagje tegen de vernietigende werking beschermd worden. Eenige petroleum door het mengsel geroerd, zou echter den dood veroorzaakt hebben, want vrij snel wordt de beschermende stof er door ontbonden. Het gebruik van petroleum in zulke mengsels is dan ook zeer aan te bevelen, te meer daar ze betrekkelijk goedkoop is en onschade lijk voor de planten. Lost men 100 deelen groene zeep in 100 deelen water op en voegt hierbij drop voor drop en tevens snel roerende 100 deelen petroleum, dan heeft men een preparaat, dat bij 50 of nog meer maal zooveel water, beter nog tabaks water, gevoegd de insecten op planten zal ver delgen. Het kan aangewend worden als be- sproeiingsmiddel, maar is tevens zeer goed om de bladeren er mee te wasschen. DE UITVINDING VAN HET SCHRIJVEN. Wie heeft de schrijfkunst uitgevondsn? wel of niet volwassen zijn.) 2. Rookt matig, d. i. niet veel meer dan 15 gr. tabak per dag of ongeveer 4 sigaren. 3. Rookt nooit vóór het ontbijt, rookt hoog stens één sigaar vóór het koffieuur. Na bet gebruik van den maaltijd is het rook on heter te verdragen. 4. Let er op, dat ge den rook steeds volko men uitblaast. 5. Rookt niet te snel, houdt de sigaar of de pijp niet voortdurend in den mond, maar neemt telkens eên trekje. 6. Kauwt, bijt of zuigt niet op uw sigaar. 7. Rookt het laatste eindje van uw sigaar niet te ver'op. 8. Rookt niet onder het loopen, werken, fietsen of dansen. 9. Rookt geen of weinig sigaretten. 10. Zorgt extra goed voor de reiniging van uw gebit en uw mond. Doet dit vooral 's avonds voor het slapen gaan. 11. Zoo gij gewend zijt onmatig te rooken, tracht u dan in dit opzicht te verbeteren, maar in elk geval, laat het rooken nu en dan eens geheel of bijna geheel. Wanneer men b.v. elke maand gedurende drie dagen er in slaagt niet of slechts één niet te groote sigaar te rooken, is men nog niet aan het tabaksgebruik ver slaafd. 12. Let niet alleen op de boeveelheid manr ook op de finaliteit van hetgeen gij rookt. 13. Rookt steeds in goed geventileerde ver trekken, hinder anderen niet met. uw rook, vooral niet jonge kinderen. Verblijft niet in zeer rookige lokalen. Rookt nooit op uw slaap kamer. 14. Rook niet zoo gij van het vrouwelijk geslacht zijt. SEDERT WANNEER IS GROOT-BRIT- TANNIE EEN EILAND?- Die vraag wordt door dT. Arldt in het maandschrift „Himmel und Erde" uit ecu goolog. en zool. botanisch oogpunt besproken. Daaruit zou blijken, dat de scheiding van Groot-Brittannië van het vasteland niet ou der kan zijn dan 4000 jaar. Vroeger maakte Groot-Brittannië met Ierland een deel uit van de groote landengte, die Europa met Groenland verbond. Iu 't geheel kan men vier groote landruggen onderscheiden, die Groot-Brittannië en Ierland in alle richtin gen met het vasteland verbonden: de Lusi- tanische. (in de richting van Portugal) de IJslandsche, de Scandinavische en dien door het Kanaal. Waarschijnlijk ziin deze in de volgorde, waarin zij genoemd ziin, door de .zee verzwolgen en eerst door het beswijken, van de zeeëngte aan 'het Kanaal werd Groot- Brittannië een eiland. De scheiding tue-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1915 | | pagina 10