Lm
EERLIJK.
HOLLAND'S LEEUW.
WETENSWAARDIGHEDEN
5
■Terwijl het in de straten der groote stad
donker begon te worden, verliet een onge
veer zes en dertigjarig man den winkel van
een uitdrager. Zijn kleeding, hoewel oud en
versleten, was zindelijk en netjes. Het was
hem in alles aan te zien, dat hij beter
dagen gekend had.
Plotseling bevond hjj zich voor het raam
o <v c <y
H
X t, a o o B
N at af 3
a T c tf c
x °s a
"WAT EEN
CAVALERIEPAARD
MOET.
■weest te Tayn, öoot \-voot "nvt a\gwmvan -wefzsSn. \v.
ztjxi ax-men zaten. m ziyn ^as verwatd. SAs nn
d© choroform haar weik maar deed, dan -was
ik gered» Den angst, die mij die oogenblikken
Vervulde, zal ik nooit vergeten. Hij trachtte het
mes te giijpen, maar ik wierp het van de bank,
juist toen ik bemerkte, dat de pogingen om zich
te verzetten, zwakker werden; nog eens drukte
ik hem de watten onder den neus, en hij liet
zijn hoofd hangen, terwijl zijn armen slap langs
zijn lichaam vielen.
Ik had geen ondervinding van de werking
der verdoovende middelen, en nu begon ik te
vreezen, dat ik hem gedood had. Ik meende wel
eens gehoord te hebben, dat sommige gestellen
er al heel slecht tegen bestand waren, en ik
dacht nn mogelijk een lijk aan het gereeht te
zullen overleveren.
Hij zag er ijzingwekkend nit met zijn half
gekleurd gelaat. Ik plaatste mijn hand op zijn
hart, en voelde zijn pols gelukkig ontdekte
ik dat die klopte. Toen ging ik op den grond
zitten met zijn pols in mijn schoot, om, als zijn
pols sneller begon te kloppen, de rest van den
inhoud op de watten nit te storten.
Ik heb vele moeilijke uren doorleefd, maar
nooit een zooals dit. Ik ben niet- wreed van na
tuur, en terwijl ik nog een kwartier met mijn
slachtoffer in den trein doorbracht, verbaasde
het mij, hoe ik zoo had kunnen handelen, en het
scheen mij toe, dat ik Martha Leclerc niet was.
De trein verminderde zijn vaart en hield
eindelijk aan het station stil, waar de kaartjes
nagezien moesten worden. Twee conducteurs
openden de waggons. Ik sprong op en liep het
perron op, in mijne opgewondenheid niet anders
roepende dan:
„Durette! Durette!'*
„Wat is er met Durette?" vroeg mij een
jyoote man, die naderbij kwam.
„Daar is hij daar I" zei ik en viel bewuste
loos neer in de armen van den man naast mij.
Verder herinner ik mij niets meer, dan dat ik
bijkwam in de kamer van den stationschef, die
met twee politieagenten en den grooten man om
mij heen stonden.
„Dit is Jean Louvain, directeur van d© ge
vangenis te Toulon," zei de stationschef. „Du
rette ontsnapte gisteren, en hij begreep wel,
dat hij weer naar Toulon zou terugkeeren, maar
hjj zou hem toch, als vrouw verkleed, nooit ge
vonden hebben."
„Ik had ook niet kunnen denken, dat hij mij
door een vrouw in handen geleverd zou wor
den," zei de diepe stem van Jean Louvain.
En zoo maakte ik kennis met mijn echtge
noot.
Shepenrij noch Legermachten
Bogen Holland ooit terneer
Maar 't vereenigde zijn krachten,
En d© Leeuw bood tegenwêer.
Mocht bijwijlen 't hoofd ook zinken
Als te hoog de jammer klom,
Dra begon weer 't licht te blinken:
Dra kwam dan de Moed weerom.
Briesend schudde dan zijn manen
Holland's fiere Koningsleeuw
Wie hem stervend reeds dorst wanen,
Vluchtte ras met angstgeschreeuw.
Wêer bewaakt de scherp Geklauwde
(Zie zijn blik waart, vlammend rond!)
't Pand, dat men hem toevertrouwde:
Onzen Vaderlandschen grond!
Wee, vermeetlen'f vreest zijn woede,
Vreest zijn forsche reuzenkracht:
Holland's Leeuw is op zijn hoede,
Holland's Leeuw houdt trouw de wacht!
Tae. van Diemen Wz.,
Fort IJmuiden.
nm ©en t>a,uk.\e.Tswa.m,ooT. Hïj Ts.au een tan.-
vering niet onderdrukken, toen hij de bont
gekleurde banknoten van verschillende lan
den, de a'andeelen en fonkelende goudstuk
ken beschouwde, die ten toon gesteld la
gen. Met een handvol van deze stukken
zou aan al zijn armoede en ellende een
einde gekomen zijnl
Terwijl Kostling's blikken begecrig aan
de rijkdommen bleven hangen, liep achter
hem heen een hoogopgeschoten man met een
kostbaren pels aan ongeduldig heen en weer.
Meermalen toonde hij neiging het bankiers
kantoor binnen te gaan, maar telkens keer
de hij terug. Besluiteloos ging hij naast
Kostling voor het venster staan en be
schouwde hem een wijle met onderzoeken
den blik. Eindelijk scheen hij tot handelen
besloten.
„Mijnheer, zoudt u mij een kleinen dienst
willen bewijzen?" vroeg hij zijn buurman.
Kostling keek op. „Als het in mijn ver
mogen ligt, heel graag," gaf hij ten ant
woord.
De vreemdeling liep een paar stappen
met hem op en haalde toen een klein pakje
te voorschij n, dat hij zorgvuldig in een krant
wikkelde: „Wilt u zoo goed zijn, dit mijn
heer Barrot te overhandigen?"
„U bedoelt den chef van dit bankiers
huis?"
„Ja."
„Waarom gaat u zelf niet binnen?" vroeg
Kostling, wien het verzoek van den vreem
deling wel ietwat zonderling voorkwam.
„Ik word hiervan weerhouden door be
weegredenen, die zoo aanstonds maar niet
te noemen zijn."
„Nu goéd, ik zal het doen," besloot Kost
ling.
„Ik dank u," antwoordde de ander en
gaf hem het pakje, „maar ik verzoek u,
het den chef zelf te geven."
Kostling voelde een rijksdaalder in zijn
hand glijden. Hij gaf het geld terug, het
kwam hem als een „fooi" voor en het zou
de eerste maal in zijn leven zijn, dat hij
zoo iets aannam.
„Het zou mij spijten, als u die kleinig
heid afwees," zei de ander, misschien hebt
gij kinderen, voor wie gij een aardigheid
kunt lcoopen."
Kostling liet zich overhalen en stak het
geldstuk in den zak.
Het kostte hem moeite den chef zelf te
spreken te krijgen, daar men meende, dat
hij met het een of ander verzoek kwam.
„Ik heb den chef alleen iets te over
handigen," zeide hij, „en zal hem geen oo
genblik ophouden."
Dit woord, op mannelijken tpon gespro
ken, miste zijn uitwerking niet en een oo
genblik later stond hij op het privaat-bureau
van den chef, waar slechts de voornaamste
klanten toegang kregen. Hij wachtte, tot
de chef opkeek.
„Ik heb in opdracht, mijnheer, u dit per
soon/ijk te overhandigen," zei* hij en reikte
het pakje over.
Het bureau bevond zich aan de straat.
Terwijl Kostling het pakje overreikte,
meende hij den vreemdeling naar binnen te
zien kijken, toen verdween deze.
Hij wilde weer weggaan, om niet den
schijn op zich te laden, dat hij op een fooi
wachtte.
„Wie heeft n gezonden?" vroeg de ban
kier hem tegenhoudend.
„Dat weet ik niet," gaf Kostling ten ant
woord.
„Gij weet niet, wie u zond," riep hij
verrast uit, den bode nauwkeuriger opne
mend. -„Hoe zit dat in elkaar?"
„Een vreemde heer sprak mij aan, toen
ik buiten voor uw. raam stond," verklaarde
Kostling. „Hij verzocht mij u dit pakje per
soonlijk te overhandigen, meer weet ik niet."
De bankier wierp een wantrouwigen blik
op Kostling's kleeding, bekeek het pakje
van alle zijden en gaf het hem toen met een
haast, alsof hij vreesde, dat het dynamiet
was, terug met de woorden:
„Het kan wel zijn, zooals gij zegt, ik ken
u niet, maar," voegde hij er koel aan toe,
„het is bij ons beginsel anonyme zendingen
niet aan te nemen. Ik verzoek u dus het
pakje weer mee te nemen."
Daar de bankier weer aan zijn werk
ging zonder zich verder om Kostling te
bekommeren, verliet deze het bureau eu
stond weldra weer met het pakje in de
hand op straat. Hij zocht en keek in alle
straten in den omtrek, doch de vreemdeling
was niet meer te zien. Eindelijk besloot
hij het pakje mee te nemen naar huis en
zijn vrouw er over te raadplegen.
Toen hij thuis kwam op zijn zolderkamer,
legde hij het geld voor het verkochte pand
op tafel.
„Maar drie gulden?' riep zijn vrouw
v ©trast uit.
„Ja, gelukkig dat ik mijn trots heb wetet
1 te onderdrukken én een rijksdaalder aan
nam voor een dienst, dien mij iemand
vroeg."
Hierover door zijn vrouw verder onder
vraagd, verhaalde hij haar de geheele zaak
en besloot het pakje voor den dag te halen.
„Het beste zal zijn het bij de politie te
brengen," zei hij.
„Ik zou het eerst openmaken, dan wee-
je misschien in eens, wie het je gegeven
heeft."
„Daar hebt ge gelijk in," zei Kostling, en
aanstonds werd hieraan gevolg gegeven.
De krant werd eerst verwijderd en toen
een omslag van wit papier losgemaakt een
kreet van verrassing ontsnapte beider lip
pen. Kostling beefde bij hetgeen hij zag.
Het was een pak bankpapier, wel niet dik;
maar uit enkel bankjes van duizend be
staande.
Langen tijd stonden beiden zwijgend op
het klein maar kostbaar pakje te staren.
Toen verbrak de vrouw het zwijgen en zei:
„Je zei daar straks, dat de vreemdeling je
door God gezonden was.
Hij begreep, wat ze bedoelde, hij had
het echter met het oog op den rijksdaalder
gezegd.
„Marie, we mogen het geld in geen geval
houden; als de bankier geweten had, wat
er inzat, had hij het pakje wel aangenomen."
Kostling stond weer voor de bankinrich-
ting, doch met geheel andere gevoelens dan
den avond te voren. Hij voelde nog eens
naar het geld op zijn borst, toen trad hij het
kantoor binnen. Hij stond weer in de kamer
van den millionnair. Deze las een brief, dien
de ochtendpost gebracht had, en was zoo in
lectuur verdiept, dat hij het binnenkomen
van den bezoeker niet eens merkte. Hij las
den brief nog eens over, wat anders zijn ge
woonte iiiet was. De inhoud luidde:
.WelEdele Heer!
De naam van den ondergeteekende zal
bij u nog in treurige herinnering zijn. Voor
vijftien jaren was ik op uw kantoor aan
gesteld. Ik misbruikte het vertrouwen, dat
u in mij gesteld liad, en maakte mij aan
diefstal en vervalsching schuldig. Toen dit
ontdekt werd, vluchtte ik naar Amerika.
Daar heb ik hard gewerkt voor mijn dage
lij ksch brood, in onbeschrijfelijk lijden en
groote ontberingen mijn vergrijp geboet.
Toen werd het geluk mij gunstig, zoodat
ik in de gelegenheid was mijn oude vader
land weer op te zoeken en u mijn schuld
te voldoen, welke met interest op interest
tot f 30.000 is aangegroeid. Eerst wilde
ik u persoonlijk het bedrag brengen, doch
schaamte hield mij op het laatste oogenblik
terug. Daarom nam ik een vreemdeling in
vertrouwen en liet u door hem het geld
overbrengen en hoop nu, dat u deze han
delwijze als een voldoening zult beschouwen
voor het onrecht, dat ik altijd nog betreur.
Julius Luders.
Een licht kuchen deed den bankier hel
hoofd omwenden. „Ah," riep hij bij het zien
van zijn bezoeker verrast uit, „als ik mij
niet vergis, waart u gisteren avond ook
hier."
„Ja mijnheer," antwoordde Kostling. „Ik
kom nog eenmaal met het pakje dat u gis
ter weigerdet. Daar ik den vreemdeling niet
meer zag, heb ik het thuis geopend en ben
nu overtuigd, dat u het wel zult aannemen.
Als 't u belieft, mijnheer, wees zoo goed het
bedrag na te tellen 30.000 gulden."
Hij gaf het pakje aan den bankier, deze
wierp een eigenaardigen blik op Kostling,
telde bedaard het geld na en zei:
„Het is in orde, ik dank u."
Kostling stond een oogenblik verslagen,
heimelijk had hij zoo gehoopt, dat deze
zaak hem redding in zijn bedroefde om
standigheden zou brengen. Maar er op
zinspelen zou bedelarij zijn. beleefd boog
hij en verliet het kantoor.
De bankier Barrot was er de man niet
naar, om Kostling's eerlijke handelwijze niet
op haar volle waarde te schatten. Zijn
uiterlijk had hem bewezen, dat hij met een
armen kerel te doen had, en hij wist, dat
het in diens macht gestaan had' het geld
te behouden zonder dat er ooit iemand ach
ter was gekomen. Zooveel eerlijkheid 'b?j
zoo groote verzoeking was onbetaalbaar in
een inrichting als de zijne. Aanstonds gaf
hij een zijner ondergeschikten last Kostling
te volgen en te onderzoeken waar hij woon
de. Des middags trad de bankier zelf bij
Kostling binnen. De armoede, die er in het
huishouden blijkbaar heerschte, vermeerder
de zijn achting voor Kostling's eerlijkheid.
De bankier liet zich verhalen, hoe Kostling
in dien toestand gekomen was en vernara
dat deze na jaren op een handelskantoor ge
1 o
O u CO u
Z> TJ O T7
zoon, van een der firmanten, op zij was ge
drongen en na 15-jarigen trouwen dienst
broodeloos op straat stond.
„Het treft zeer gelukkig, mijnheer Kost
ling," zei de bankier, „dat ge koopman zijt.
Sinds eénigen tijd is op mijn kantoor de
betrekking van eerste-kassier vacant, daar
ik niemand vond, wien ik dezen post van
vertrouwen durfde opdragén. Wilt gij mijn
eerste kassier worden, dat zijn wij beiden
geholpen en u kunt zich van af heden op een
salaris van f 4000 per jaar als aangesteld
beschouwen."
Kostling wist niet wat hem overkwam.
Hij kon in het eerste oogenblik geen ant
woord geven.
„Dat is dus afgesproken," zei hij lachend.
„Natuurlijk begint ge uw kassiersbetrekking
met u zelf een som uit te betalen neen,
"V ©iaexj» gSt&xteeieTL 5* hèt Mow Nèmet
RAGEN r-'le omstreeks 3000 jaat voor "het begin. Van
onze jaartelling leefde.
het is geen geschenk, maar een voorschot
een som, zeg ik, om u naar behooren
in te richten. Laat u dus spoedig zien, mijn
heer Kostling, tot ziens."
Toen hij zijn patroon had uitgelaten en
weer in de kamer kwam, zei zijn vrouw on
der tranen van vreugde:
„Gij hadt gelijk: eerlijk duurt het langst'!"
DE NADEELEN VAN VENTILATORS.
Het is bekend, dat het gebruik van ven
tilators en ronddraaiende waaiers in 'be
woonde vertrekken, magazijnen en comedie-
gebouwen, café's, restaurants, herbergen
emz., talrijke inconvenienten en zelfs gevaar
oplevert, zegt het U. D.
Ongeveer vijf jaar geleden werd aan de
société de biologie een mededeeling gedaan,
die zeer de aandacht trok. Twee bekende
doctoren hadden door proeven de bewijzen
gekregen, dat ventilators beschouwd moes
ten worden als de beste verbreiders van tu
berculose en influenza. De genomen proe
ven hadden hun bewezen, dat vooral in de
café's en restaurants, de ziekteverwekkende
kiemen, opgedwarreld door het loopen der
bezoekers en kellners en zwevende gehou
den door de tocht, juist ter hoogte van neus
en mond, door de bezoekers in grooten ge
tale geabsorbeerd werden eerstens door de
ademhalingsorganen en dan door het ge
bruiken der eetwaren en der dranken.
Men sloeg geen acht op deze waarschu
wing, zoodat heel veel menschén reeds tol
aan die treurige nieuwigheid hebben moe
ten betalen, doordat het Iran 't leven kostte
of door zenuwpijnen, hoofdverkoudheden en
allerlei soort gevatte koude.
Het Instituut Pasteur beeft die kwestie
opnieuw bestudeerd. Een der voornaamste
doctoren, dr. Trillat, meent de oplossing van
die bosmettingskwestie gevonden te hebben.
Langdurige en nauwkeurige proefnemin
gen, alle controle van professor Laveran, de
uitstekende onder-directeur van het insti
tuut Pasteur, lid van de „Académie des
sciences et de medicine" hebben onomstoo-
telpk bewezen, dat indien de „droge stof'
van bewoonde vertrekken beschouwd kan
worden als vervoermiddel van de tubercu
lose microben, men van .matte stof" wel
kan zeggen, dat zij een vergaarulaats is van
de meest besmettelijke kiemen, zooals maze
len, roodvonk, waterpokken, influenza. Deze
worden in de ruimte verspreid in' den vorm
van microscopisch kleine druppeltjes door
het mechanisme onzer ademhaling. En waar
lijk heeft men door proeven aangetoond,
dat de vochtige lucht onder henaalde om
standigheden in staat was. de microben los
te maken en de omringende vochtige luefht
er mee te bezaaien. Men kan zich voorstel
len dat dit plaats vindt bii het gaan der
lucht door de longblaasjes en langs de lucht
wegen, die met slijmvlies bedekt zijn; de
aard der microben zal dus afhangen van
den gezondheidstoestand van het individu.
Dr. Trillat heeft de uitwerking bestudeerd
bij het gebruik van ventilators on de mi
croscopische druppeltjes in besloten ruim
ten, zooale ziekekamers, hospitaalzalen,
schouwburgen en®., die onvoldoende gelucht
werden en dientengevolge de verschillende
bestanddeclen der uitgeademde lucht bevat
ten. De proefennemer heeft het belangrijke
feit kunnen vaststellen, dat onder invloed
van die draaiende beweging zich in slecht
geluchte vertrekken dwarrelwinden verza
melen, dat is te zeggen, de microben, cfie
men veronderstelt te correspondeeren met
die ziekten, die voornamelijk door de lucht
op anderen worden overgebracht.
Men komt dus tot de conclusie, dat zoowel
voor de vochtige stoffen als voor de droge
stoffen het gebruik van een wentilator in
oen besloten, ruimte, gevaarlijk en cehadelük
Vooreerst heeft het paard den zwareo
woilach, onder het zadel te dragen, een
groote deken, die hij koude het naard tot
beschutting dient. Dan het zware cavalerie-
zadel met de heide pakzakken en de heide
hulp-pakzakken.
Deze laatste dienen om de wa6ch te her
gen. Veel kan de ruiter niet meenemen: twee
onderbroeken en hemden, twee tot drie paar
kousen en eenige zakdoeken. Voor de pak
zakken >zi>jn voorgeschreven: twee reserve-
hcefijzers, een aantal hoefnagels, een aantal
puiit-chroeven, die het paard het loopen op
het ijs en-in de sneeuw mogeliik maken,
verder de roskam, een boevenrasp, een punt-
schroef sleuf el, een drinkemmer van zeildoek,
een paar laarzen en de zoogenaamde ijze
ren portie, bestaande nit een ons verduur
zaamd vleesch, een bus groenten en een
zakje beschuit, met wat suiker en koffie.
Bovendien een foudraal met kookgereed-
echap, de gabel, de zware karabiin met min-
stens 75 patronen. Achter on het zadel
wordt de yoetzak met den voorraad haver
gegespt, die 714 kilo weegt. Daarbij komt
een deken voor den man.
In de pakzakken voert liii verder nog mee:
een busje karabijnvet en de veldmuis, die
hij draagt, zoodra hij de zware tsiapka kan
afzetten. Verder tabak, een weinig alcohol
en levensmiddelen als brood, seek, worst,
enz., want koude maakt hongerig en op den
duur is zij wél te verdragen, maar met een
I leege maag gaat dat moeilijk. Hoe dat alles
in de pakzakken gaat, is een raadsel, maar
t gaat erin. Meestal wordt echter de em
mer van zeildoek te hulp geroenen. die ge
vuld aan het zadel hangt.
Ieder .cavalerist heeft thans, mi hij zoo
dikwijls als infanterist dienst doet. een
Verschillende deskundigen, o.a. ook onze be
kende experts Van Gestel en Kramer, zijn het
hier niet mee eens, en gelooven, dat reeds :i.
vroegere eeuwen men zich op de een of andere
manier „schriftelijk" wist uit te drukken. De
Chineesche keizer zou zich dan verdienstelijk
hebben gemaakt door het invoeren van verbe
teringen in de toen zeker nog niet hoogstaande
wijze, waarop het schrift werd verkregen. Plato
beweert, dat het letterschrift door Theut, een
der mythologische Egyptische figuren, is uit
gevonden.
Tal van schrifthistorici zijn thans de mee
ning toegedaan, dat op verschillende punten
van de aarde de drang is gevoeld, om zich
schriftelijk te uiten.
Het klankschrift is te beschouwen als een
latere phase der schrijfkunst. De geleerden zijn
het niet eens over de vraag, aan welk volk de
eer der ontdekking moet worden toegeschreven,
noch in welken tijd het eerste klankschrift is
vervaardigd. Echter zij opgemerkt, dat hij de
oude Egyptenaren en hij de Israëlieten 22
klankteekens in gebruik waren, die veelal in
vorm buitengewoon veel op elkaar leken.
Wellicht duidt dit erop, dat het klankschrift,
ontstaan is in den tijd, toen beide volkeren
..innige voeling" met elkaar hielden d.w.z,
voordat Mozes den Joden hun land gewezen
had. Echter moet in het midden gelaten wor
den, of de vinding te danken is aan de Egypte
naren of aan de onderdrukte Israëlieten.
ROOKEN.
„Moleschot" geeft de volgende wenken aan
rookers.
1. Book niet vóór gij volwassen zijt (jonge-
schop of spade, die ook niet licht is. Velen i, '1' -T 7"
ook een schaar om prikkeldraad door te1 m°eten nlet V°°r zic5lZelf uitmakefl oi zij
snijden. En ook is in den laats ten tijd een
.broodzak ingevoerd, 'die over den schouder
wordt gedragen en een onvouwharé tent
voor ieder man. De staven daarvan, die
klem opgevouwen kunnen worden, worden
op zij aan de pakzakken bevestigd. Wie
zoi gzaam is, voorziet zich bovendien van
een pakje verbandstoffen en een kleine zak-
apotheek met middelen tegen verkoudheid,
diarrhee, enz.
Ietier, die in 't vuur geweest is. weet welk
een kostelijke vriendin een karabijn is. die
des te getrouwer is, naarmate iemand meer
patronen heeft. Daarom nemen de meesten
-V" Patronen mee en leggen de onder
officieren de karabijn niet meer af, maar
houden haar hij zich. Ieder flink cavalerist
heeft bovendien een 'verrekijker en een re
volver met de noodige patronen, meestal 80.
De ruiter zelf weegt met ziin zxvare 1 aar
zen geteld eld van 80 tot 110 kilogram en
het boven opgesomde weegt te zamen 50 kilo,
wat een enorm gewicht oplevert, dat het
paard te dragen krijgt, en wel over het
Russische ijs, door de Russische sneeuw en
langs Russische wegen, waaraan de cava
lerist tot. aan het einde van ziin leven met
een huivering terugdenkt En als in 't voor
jaar de sneeuw en het ijs smelten, wordt het
er nog met heter op en er ziin dit voorjaar
veel paarden, die soms tot den huik in' het
shk wegzonken, aan overgroote inspanning
bezweken.
PETROLEUM TEGEN INSECTEN.
Velen, die den strijd tegen insecten, welke
hun planten beschadigden, aanbonden, zullen
ondervonden hebben, dat verschillende besproei
ingspreparaten zonder invloed bleven. Het is
voorzeker wel hieraan toe te schrijven, dat som
mige insecten door een wasachtig laagje tegen
de vernietigende werking beschermd worden.
Eenige petroleum door het mengsel geroerd,
zou echter den dood veroorzaakt hebben, want
vrij snel wordt de beschermende stof er door
ontbonden. Het gebruik van petroleum in zulke
mengsels is dan ook zeer aan te bevelen, te meer
daar ze betrekkelijk goedkoop is en onschade
lijk voor de planten.
Lost men 100 deelen groene zeep in 100
deelen water op en voegt hierbij drop voor drop
en tevens snel roerende 100 deelen petroleum,
dan heeft men een preparaat, dat bij 50 of nog
meer maal zooveel water, beter nog tabaks
water, gevoegd de insecten op planten zal ver
delgen. Het kan aangewend worden als be-
sproeiingsmiddel, maar is tevens zeer goed om
de bladeren er mee te wasschen.
DE UITVINDING VAN HET SCHRIJVEN.
Wie heeft de schrijfkunst uitgevondsn?
wel of niet volwassen zijn.)
2. Rookt matig, d. i. niet veel meer dan 15
gr. tabak per dag of ongeveer 4 sigaren.
3. Rookt nooit vóór het ontbijt, rookt hoog
stens één sigaar vóór het koffieuur.
Na bet gebruik van den maaltijd is het rook on
heter te verdragen.
4. Let er op, dat ge den rook steeds volko
men uitblaast.
5. Rookt niet te snel, houdt de sigaar of de
pijp niet voortdurend in den mond, maar neemt
telkens eên trekje.
6. Kauwt, bijt of zuigt niet op uw sigaar.
7. Rookt het laatste eindje van uw sigaar
niet te ver'op.
8. Rookt niet onder het loopen, werken,
fietsen of dansen.
9. Rookt geen of weinig sigaretten.
10. Zorgt extra goed voor de reiniging van
uw gebit en uw mond. Doet dit vooral 's avonds
voor het slapen gaan.
11. Zoo gij gewend zijt onmatig te rooken,
tracht u dan in dit opzicht te verbeteren, maar
in elk geval, laat het rooken nu en dan eens
geheel of bijna geheel. Wanneer men b.v. elke
maand gedurende drie dagen er in slaagt niet
of slechts één niet te groote sigaar te rooken,
is men nog niet aan het tabaksgebruik ver
slaafd.
12. Let niet alleen op de boeveelheid manr
ook op de finaliteit van hetgeen gij rookt.
13. Rookt steeds in goed geventileerde ver
trekken, hinder anderen niet met. uw rook,
vooral niet jonge kinderen. Verblijft niet in
zeer rookige lokalen. Rookt nooit op uw slaap
kamer.
14. Rook niet zoo gij van het vrouwelijk
geslacht zijt.
SEDERT WANNEER IS GROOT-BRIT-
TANNIE EEN EILAND?-
Die vraag wordt door dT. Arldt in het
maandschrift „Himmel und Erde" uit ecu
goolog. en zool. botanisch oogpunt besproken.
Daaruit zou blijken, dat de scheiding van
Groot-Brittannië van het vasteland niet ou
der kan zijn dan 4000 jaar. Vroeger maakte
Groot-Brittannië met Ierland een deel uit
van de groote landengte, die Europa met
Groenland verbond. Iu 't geheel kan men
vier groote landruggen onderscheiden, die
Groot-Brittannië en Ierland in alle richtin
gen met het vasteland verbonden: de Lusi-
tanische. (in de richting van Portugal) de
IJslandsche, de Scandinavische en dien door
het Kanaal. Waarschijnlijk ziin deze in de
volgorde, waarin zij genoemd ziin, door de
.zee verzwolgen en eerst door het beswijken,
van de zeeëngte aan 'het Kanaal werd Groot-
Brittannië een eiland. De scheiding tue-