PatrsiiHevairt op 't Suezkansal.
De moordenaar door een
Vink ontdekt.
De lach der Moeder
VAN OVERAL
Zóó had zich dus de brave herder gewroken.
In plaats van den kleine in kennis te stellen met
de schanddaad zijns broers, had hij hem ver
teld dat deze reeds jong was overleden, evenals
zijn ouders.
Thans rust ook hij onder de groene zoden,
opgevolgd door den broeder van Willem Fichtel.
Voor het eerst van zijn leven voelt Willem zich
getroffen. Zijn broeder zou hij dus geld afpersen,
en als een booze geest om hem heen zweven, ge
lijk hg eerst van plan was?
Van uit een andere lijst staarden hem de oogen
aan van zijn vroegeren weldoener.
Heb ik dat aan jou verdiend? schijnen ze
hem toe te roepen.
Ate een gebroken man ontwaakt Willem Fich
tel uit zijn vewJooving. Met bevende hand neemt
hij het portret van den wand en kust Her.
Dan staat hg op en verlaat het huis. Hij gaat
naar de begraafplaats en snikt en steunt op de
graven van vader, moeder en van zijn bescher
mer.
Dan gaat Jrij heen, voor altijd.
Voor het eerst begrijpt hg dat hij Hier ie veel
is. Hier raj deze brave lieden.
Maeenige jaren ontvangt pastoor Fichtel het
beridrt dat zijn broeder Willem in New-York
overleden is, na een poging om een drenkeling
te redden.
■H5j heeft nog gelegenheid gehad om te biech
ten en te communiceeren. In zijn laatste oogen-
Wjkken scheen hij nog iemand vergiffenis te
vragen.
Hg stierf met God verzoend Zijn ziel rus
te m vrede. N. t'. K.
Bg t blozende kindjen, in 't wiegje gelegen,
Stoa de Engel dies Heeren, d&e 't minnend
Hü spreidde om dat boofdjen zijtn zilveren
wi eiken
En lachte (al« een morgen bekoorlijk aan
't krieken)
Met hemefceben lach.
De..Zalige op den heiligen either:
„Mjjm broedertj en, engelt j en, sluimer gerust!
Ik zal voor uw moeder u vlijtig bewaken,
Zoet knapelijn, tot ge uwen sluimer zuït
staken,
En moeder u kust.
„TH Vorfiet niet den hemel, aanschouw .t n
sltmmnen,
Zoo rustig, zoo lustig, zoo vreemd! aan ver
driet,
Nog woont in uw ziele de onschuldige vrede,
Zoo blank en zoo blij als een- bemetsche bede,
Als 't engelenlied;*
De schuttende geest was naar boven geete-
gen,
De moeder, die *t kind] en nu leidde op baar
- r schoot,
Omhelsde 't, met minnelijk armengeetrengel,
En *t kindeken hield voor den lach van een
engel,
Den lach, «Ken ze bood.
ff JSS I S3 II d
En daarnevens prijkt "het Z^ne, omkranst door
trisch groen, een- jongensgelaat met oprechte jon
gensachtige uitdrukking. En daaronder de met
bevende kinderhand geschreven woorden: „Mijn
diepbetreurd broertje."
De beer N. Spykman schrijft in de tf. Cour. de
volgende mooie schets: „Middernacht.
He* Timsah meer baadt in zilverig
maanlicht, Uitterend din kleine golfjes in rijde
wseke kabbelingen. De zandheuvelen aan den
verren oever liggen straks star in het koude licht
van den heldoren nacht. De huizencontoeren
van het stadje silhouetteeren tegen de sterre-
Incht, hleekerig optonend hun muur vlakten uit
het donkere groen, opschemeren d even tussehen.
vederige palmenfcruinen. In hert oosten verblee-
ken de sterren naast het rijk glanzende licht der
maan. De hemel is een teer grijze koepeldom be
zaaid met flauw glimmende punten.
Een zwoele stilte hangt over hef land, dat
in de teere avondlucht langzaam verademt na
den 'falheerten dag.
In de gxoote breede ri l verband, waarin de
golfjes sehadnwen als fijne railleeringen ligt
«en plompig veelvormig zwart silhouet, waaruit
masten en schoorsteen en rijzen. De kleine roei
boot vaart ons van den aanlegsteiger van het
Vwwiduaie door dien lichtvegen naar de de verre
nempemnassa cm veruit over bet water toont
hot teWori Her in de
wijde houten doTLen. Dichterbij, scheiden rich
uit de warwoelige zwarte massa verschillende
vormen af, komt er diepte en lijn en relief en
ontwikkelen zich de contoeren van een paar ge
wapende sleepbooten, die ankeren in de schaduw
van een baggerschuit. Aan boord dier kleine
scheepjes heerscht een drukke bedrijvigheid,
daar ze gereed gemaakt worden voor nachte
lijken verkenningsdienst. Beneden wordt hard
gestookt om tijdig stoom op te hebben en van
tijd tot tijd laait een fel rosse gloed hoog op uit
de ketelruimte, overgietend het dek met een
purperen glans.
Aan dek worden kabels gerold, alles zooveel
mogelijk geborgen, kanonnen en machinegewe
ren geladen en gesteld en het zoeklicht in orde
gebracht.
Want de vroeger vredige sleepboot is in een
aardig oorlogsschuitje herschapen. Op het voor.
dek staat een twaalfponder, zijn neus uittillend
uit een groot vleugelvormig dekschild, waar
achter de bedieningsmanschappen werken. De
ruimte rondom het stuurwiel ie geheel omgeven
door een manshooge pantserschutting, waarin
een uitkijkopening voor den stuurman en zijde-
lingsehe schietreten zijn aangebracht. Van hier
uit wordt het zoeklicht bediend. Op het achter
dek nog een machinegeweer en een drieponder,
beide met groote dekschilden.
Zoo toont boven den vuil grauwen romp hef
lichtere grijs der kanonnen en dekpansering
even heller in het bleeke licht, waarin zich de
schaduwen der matrozen vreemd spokig bewe
gen. Alles is gereed,
We klimmen binnen de gepantserde stuur-
ruimt». De kanonnen zijn geladen, een aantal
geweren binnen het bereik geplaatst. Een bevel,
de tros gaat los, de schroef begint langzaam te
werken en uit de beschuttende schaduw van den
baggermolen glijden we langzaam in het week
teere maanlicht.
AHe manschappen zijn onder dek. Het dek is
verlaten en toont slechts zijn dreigende vuur
monden. Slechts een enkele maal komt even
het hoofd van den kapitein boven het pantser-
schut; anders lijkt de boot van menschen ver
laten. Zoo glijden we over hef stille meer naar
de „Ferry-Post," zonder licht, zonder vlag als
een dreigend spookschip, een zwart silhouet
over den wijden plas, volgend de bloederige
lichtstriemen der roode boeien.
Ismailia wordt vager en vager, slechts de
groote contoeren blijven, maar daarbinnen ver-
waast alles tot een effen toon.
We naderen de „Ferry Post." De meervlakte
versmalt, trechtert samen tot een smallen band
tusseben de rijzende kanaaloevers. Tegen den
'flauw dalenden zandrug, punten de kegeltenten
schemerig wit boven den bleek-okeren bodem.
Hier en daar kleine donkere groepen, paarden,
kameelen"; vreemd bultige hoopen voeder en
voorraad. Aan den bovenrand van den heuvel
rug toont een hardzwarte schaduwhand de
achterzijde der binftenloopgraaf. Niets beweegt
zich, niets verroert zich, het lijkt een vreemde
doodenstaf aan een zilveren meer. Aan den oever
half in de schaduw der steile boorden liggen
de booten en pontonbruggen als vreemde fantas,
tische "gevaarten nit hef water opstekend. Links
in het volle maanlicht 'gloort stijl de blankzan-
dïge oever, waarboven witte muurvlekken tus
sehen doezelige boomgroepen. Dan ploselïng
trilt vreemd hol een roep ver uit het water. Een
gedempt hevel, de machine stopt. Een geklik
klak aan dean oever en de schildwacht is uit de
schuttende schaduw getreden en rijn door een
Tnrban dikhoofdig silhout rijst op aan het einde
der pontons. Een paar woorden worden gewis
seld. Een nieuw hevel en langzaam varen we
het kanaal binnen. Onder den bleek starren
hemel ligt de breede blauwe band tussehen de
blanke oevers, de randen vervloeiend in' gelig
grijs als weerschijn der zandige boorden. De
post, ligt achter ons, aan weerszijden de
woestijn in groote gedragen stilte wijdsch,
grootscb, on motel pk. Slechts de machine laat
haar traagaarzelenden zuigerslag hoeren, een
kreunend hijgen in de stilte van den nacht. De
hoofden zijn gezakt binnen de beschutting en
met de oogen hoven den rand der opening be
gint het moedeloos afspeuren der oevers, welker
kamlrjn scherp teekent, tegen de donkere lucht,
uitspiedend naar Turksche patrouilles of zoe
kend over Het kalme watervlak naar drijvende
mijnen. In het vreemd schemerige licht lijkt elk
donker voorwerp levend wezen, lijkt elke af-
standspaal een hurkende Turk.
Sedert, een paar dagen heeft de vliegver-
Venninc een klein vijandelijk kamp ontdiekf niet
ver van heil E anaal en dus ïs extra-waakzaam
heid geboden. Daar ginds over de soherpe kruin,
tegen het donker profiel van een steilen heuvel
top beweegt iets„Sssstop'' klinkt ge
dempt het bevel door de speekbuisde
machine stopt.de boot glijdt langzaam
nader. „Halt. Wie gaat daar?".... Geen ant
woord.... De schaduw beweegtDe uitkijk
neemt een geladen geweer, spant den haan en
brengt de loop buiten het schietgat, de kolf
aan den schouder'„Halt, Wie gaat daar?"
De schaduw rijst op, een hol blaf-janken klinkt
door den nacht, de veruit rollende klaagtoon van
een opgeschrikten hyena.
Dan gaat verder de tocht, langzaam voort
tussehen de lage zandoevers. Buiten de gedra
gen rust dér groote woestijn, ruim, doodsch en
oneindig. Binnen de eng nauwe ruimte der
pantserschuting, een stemming van intens ge
spannen aandacht. De onbeweeglijke gestalten,
de star gefronste gezichten valig bleek in het
vreemd weerkaatste maanlicht, uitstarend dooi
de schietgaten, zij lijken onnatuurlijk, onwe
zenlijk. En toch schijnen ze te trillen van leven
van ingespannen concentratie. Elke zenuw in
trilling, elk zintuig gespannen, zoekend naar
het geringste geluid, loerend naar de minste
beweging. Geen woord wordt gesproken, ieder
tuurt stil, staart, spiedt in de verte de hem aan
gewezen strook.
Het lijkt of die geweldige spanning zich mee
deelt aan de omgeving, alsof de lucht binnen
die enge ruimte in fijne trilling is, de atmosfeer
electrisch geladen.
We naderen de „Ferdane-Post". Links rijzen
de zwarte silhouetten der baggermolens, waar
op den vorigen nacht duchtig geschoten is. De
stemming wordt dieper nog. Zonden de Turken
een tweede poging wagen? Maar neen, alies
blijft stil. Niets beweegt.
■Verder, altijd verder gaat de vaart. .-.
„Zwart voorwerp in het water reehfvoor-
uit!"Een paar halfluide bevelen, de zui
gerslag houdt op het roer wordt hard om
gehaald, dat de kettingen klapperen de boot
drijft sterk links een sputterflikkeren van
het zoeklicht en reeds jaagt de klievende lieht-
kegel door den nacht, goudovergietend het plas-
sige water. Het donkere voorwerp, dat log-
lodderig dobbert in de gulden watervlakte is
een onschuldige boomtronk, een stuk brandhout
van! een der Kanaalposten. Weer een paar he
velen, en het zoeklicht gedoofd, gaat verder onze
sperrrboot door de verzwartende duisternis.
Dan plotseling een pluimig gulden licht
boven de zandheuvelen aan den linkeroever.
Het lijkt een wolkige, vlokkige eruptie van
licht, die pluimvederïg opdoezelt boven de
crème toni ge hoorden. Dari draait rond de bocht
plotseling het vlijmend alverblindend zoeklicht
van een nadelend, schip. De bnitenoever toont
een langzaam verschuivend licbtvlak, waarin
elke verhevenheid zwaarschcrpe schaduwen,
werpt, elk voorwerp zich wanstaltig vervormt.
Een tijdlang is het varen onzeker, verdwijnen
oevers en boeien en schip en blijft, slechts de
alverblindende stroogele stralenbundel.
Dan scbuift de groote romp boog statig voor
bij in het achteliggend kanaalvlak.
Er is aanmaning in dat hooge zelfbewust
voorbijvaren met, baar toplichten schijnend,
alsof er geen Turken hestonden, een soort mede
lijdende verachting voor die oude sleepboot, die
zich een oorlogs-air geeft met rijn geleende
kanonnen en zonder een enkel licht als een kat,
door den nacht sluipt. En toch is de veiligheid
van lading en passagiers afhankelijk van die
oude sleepboot, van de oplettendheid van haar
bemanning.
Van tijd tof tijd klinkt, de aanroep van de
schildwachten aan de oevers of passeeren ens
eene der patrouilles, die tussehen de posten op
en neer gaan.
De maan, al verder gezonken, gaat schuil
achter een licht vederig wolkendek en de
duisternis verzwaart en verzwaart. De ko-ele
woestijnwind giert een ijzige koude over hef
water, jagend als een snerpende tocht, tussehen
de lage heuvelen. Soms speelt de stralenbundel
van ons zoeklicht haar 'glanzen over de nn
grauwig© kanten. Dan glijdt het licbtvlak even
over een bivak, een post, een kampement, dan
schimmeren de tenten op hoven het- zand air
witte vogels, dan draaien paarden en lastdieren,
badend in licht, vreemd verschrikt hun hoofden
naar dien schellen bundel.
Soms ook valt even de lichtkegel over een
Herin piket, een groep vormloöze gestalten uit
gestrekt. op den grond, een enkel schildwacht
Wakker mttoremff tn de were woestijn.
Dan bleekt de morgen over de oostelijke vlak
te. Gestadig sterker wordrt het licht en er komt
een ontspanning in die stemming van aandach
tige opmerkzaamheid. Het zwaarste werk is ver
richt.
Nog iets later en de groote vuurroode hol
rijst boven de verre heuvelen. Er komt kleur
en toon en gloed over den okeren bodem alsof
een groot penseel een dof vernis aangestreken
had over de rollende zandvlakte.
Zoo vloeien en gloeien oranje en bloedrood©
'glanzen over het amberkleurige zand. De vuur
bol rijst-
En in de verte, in het teer etherisch mor gen
licht schemert Ismailia aan de wijde waterr-
vl akte, blauw als rimpelende zijde.
De tocht is volbracht. Bij den ouden bagger
molen, waar reeds de kleine booten liggen te
slaap wiegen wordt geankerd en na haar laatste
bezigheden verricht te hebben, gaat de beman
ning ter ruste, moede van den nachtelijken ar
beid."
Anna Maria B., een arme wees, een joing
knap meisje van achttien jaren, diende bij een
koopman in Duitschland. Zij trok veler aan
dacht, en kreeg veel aanzoek. Op zekeren mor
gen. stond zij op den gewonen tijd niet op. Daar
zij, op herhaald roepen bij haren naam, niet
verscheen, meende de hnisvrouw dat zij ziek ge
worden was. Zij ging dns vol bezorgdheid naar
hare slaapkamer. "Welk een ontzettend schouw
spel! Zij vond het meisje, met bloed bedekt,
dood in haar bed. Een luide kreet van schrik
riep de overige hnisgenooten er bij. De onge
lukkige was door sluipmoord omgebracht.
Het gerucht van dezen moord verspreidde zich
spoedig door de stad. Het gerecht schouwde het
lijk. De ongelukkige was met een stomp werk
tuig op het achterhoofd dood geslagen. Alle
middelen om den schuldige te ontdekken bleven
échter vruchteloos, en reeds waren er zes weken
verloopen, maar niets was bekend.
Niet ver van het huis, waar de moord ge
pleegd was, woonde een bakker. De negenjarige
zoon van dien hakker had een vinkje zoo tam
gemaakt, dat het hem, op zijn roepen, op hand
of schouder vloog en met eenigszins gekort
wiekte vleugels vrij in de kamer rondfladderde.
De knaap speelde eens met den vogel, toen de
voordeur geopend werd en ons vinkje vroolijk
de straat opvloog. De verschrikte eigenaar ijlde
het diertje na en hield het goed in het oog- Zoo
vervolgde hij den vink van de eene straat naar
de andere, tot het vogeltje eindelijk in een gat
in den buitenmuur van een klein huisje vlucht
te. Dadelijk poogde de knaap hem te krijgen.
Hij klauterde met moeite tot de opening in' den
muur op, en greep met de hand in het gat; maar
kreeg in plaats van een vogel een hamer in de
hand. Hij ving nu ook den vogel en keerde met
dien dubbelen buit naar huis. Hij vertelde het
geheele geval aan zijn vader en toonde hem ook
den hamer. De vader bezag het werktuig nauw
keurig, erkende hem voor zulk een ajs de met
selaars gebruiken, en ontdekte daaraan
sporen van bloed. Dit trof hem. Door een plot
selinge, hem onverklaarbare speling der gedach
ten. herinnerde hij zich het vermoorde meisje
en dat, zij door een stomp werktuig gedood was.
Terwijl hij hierover nog nadacht, trad een
soldaat van het aldaar in garnizoen liggende
dragonder-regiment in den winkel om brood te
koopen. De bakker vertoonde hem den. hamer,
zeggende; „deze heeft mijn zoontje zoo even ge
vonden. „De soldaat beschouwt hem vluchtig,
en zegt daarop: „Hjj behoort aan mijn kame
raad, dén dragonder S. die hét metselen geleerd
beeft" „Zoo!" hernam de hakker, die zich
met veel tegenwoordigheid van geest wist te
bedwingen, „ik zal hem dan bij gelegenheid
terug geven." De soldaat verwijderde zich en de
bakker begaf zich terstond naar het 'gerecht,
waar hij de geheele zaak herhaalde. De aange
wezen eigenaar van den hamer werd ©ogenblik
kelijk gevat, en bij het eerste verhoor vroeg men
hem eensklaps of hij dezen hamer voor den
zijnen erkende? Nauwelijks werd hij den be-
blocden bamer gewaar, of hem overviel een sid
dering, als of de hevigste koorts al zijn leden
schudde. „Ja, het ie de mijne'" stamelde hij,.en
voegde eij op den toon der vertwijfeling bn „Ik
wil alles bekennen
"Hij bedeed nu den gruwénjken moord, fjartg'
had hij naar de gunst, van het meisje getracht;
maar zij had hem altijd afkeerig en koel be
handeld en hem bedreigd zoo hij haaT niet met
vrede liet, hem bp den commandant aan te
klagen. Zijne ruwe min. verkeerde in wraaklust,
gemengd met j aioezij over een vermeenden
medevrijer, en hp bedreef de bloedige daad. Hij
boette daarvoor op het schavot met rijn leven.
MIJNHEER DE VOORZITTER.
A. D. schrijft in de Leeuw. Ct.;
Het ie in alle landen réedte sedert lan
gen tijd een gewoonte geworden dat, als de
leden eener vergadering opstaan, om het
woord te voeren, zij beginnen met te zeggen:
-Mijnheer de voorzitter" en ook verder in
hun redevoeringen deze woorden bezigen.
Het strekt, zooals het een® is genoemd,
voot de „waardigheid der vergadering".
Door zich steeds tot den voorzitter te wen
den, wordt voorkomen, dat de leden met el
kander in woordenwisseling geraken en te
vens, dat het gesprokene daardoor meer dan
objectieven indruk maakt.
Toch zeggen de leden elkander dikwijls
harde waarheden, zelfs zóó, dat de voor
zitter zich gedwongen gevoelt, hen tot de
orde te roepen.
Een spotvogel heeft den voorzitter een®
genoemd „de huis, door welke de leden el-
j kander alle vuil naar het hoofd werpen.
Ik meen, dat het mr. J. A. Levy was, die
1 eens zei: „Mijnheer de voorzitter" is een fic-
tie, een leugen.
j Vóór 1848 was het anders en richtten de
j leden der Tweede Kamer zich steed® bot
hun medeleden met -den aanhef „Ed'el Mo-
gende Heeren". Hoe het in de Eerste Ka-
mer hiermede was gesteld, is niet bekend.
I Haar vergaderingen hadden plaats met ge-
I sloten deuren en verslagen ervan werden
niet uitgegeven.
Nadat in 1848 hij de grondwetsherziening
de aan de leden der heide Kamers van de
Sta ten-Generaal de vroeger toegekende titel
van „Edel -Mogende Heeren" was afgeschaft,
werd weldra de reeds geruimen tijd in En
geland bestaande gewoonte gevolgd, om bp
het voeren van het woord den voorzitter der
Kamer aan te spreken. Naar ik meen, werd
hiermede hegonnen door Th orb eek e, die
eehteT steeds de woorden „Mijnheer de Pre
sident" gebruikte.
Niettemin voeren sommige sprekers soms
nog tot elkander het woord.
Eens, in de vergadering der Tweede Ka
mer van 8 December 1898, maakte de heer
Van Kerkwijk zich aan deze „zonde schul
dig.
De voorzitter viel hem m de rede en zei:
„De geachte spreker gelieve zich te wenden
naar mijt en niet naar de om hem heen staan
de leden."
De heer Van Kerkwijk, voor geen! beetje
vervaard en daarom wel een® genaamd
„l'enfant terrible" van de Tweede Kamer,
antwoordde: „Ik hond veel van die heeren
en zie hen gaarne."
Daarop de voorzitter: „Wii hebben rner
een ernstig debat en ik vertrouw, dat dit
niet worde gestoord."
Het „incident" was hiermede geemdigd.
Vele leden, beginnen, als ze een nieuw
punt in hun Tede zulten behandelen,^ telkens
weer met „Mijnheer de voorzitter"; ik hoor
de eens zeggen, dat ze het ook doen om
weder „op adem te komen". In de redevoe
ring van een lid der Eerste Kamer, die 2t?
kolom der „Handelingen" besloeg, vond ik
niet minder dan acht malen de woorden
„Mijnheer de Voorzitter".
Ho© het in vergaderingen: van vrouwen
toegaat? Ik woonde meer dan eens een ver
gadering van de leden der Vereeniging voor
Vrouwenkiesrecht hij. Als de dames het
woord vroegen, was het gewoonlijk „Presi
dente", een enkele begon met „Mevrouw de
Presidente".
Al ricihten de leden der Staten-Generaal
zich bij het spreken tet den voorzitter, toch
honden ze dikwijls samenspraken in den
vorm vaninterrupties, waaraan zelfs de
ministers meedoen. Deze interrupties heb
ben echter ook haar goede zijde. Het ver
schil van meening wordt er terstond dooT
afgedaan, en daardoor wordt voorkomen,
dat de leden telkens over het verschil het
woord vragen en ook verkrijgen, om dien
spreker te beantwoorden of terecht te wij
zen. De duur deT beraadslagingen wordt er
niet weinig door verkort.
PLOTSELING WIT WORDEN VAN HAAR
Wij lezen in „Onder de Streep" in 't Hbld.:
Van wetenschappelijke zijde werd in
B&S3B SZxj&>J3 aZdcfBJÏ B-B
eten laateten HJiï ?ÈBBSh*ia.ltji®a5Sf v©ra6B<eSX,<SBR.
het zoogenaamde plotseling wit worden van
haar, door schrik of ontroering, op praatjes
berustte en inderdaad niet voorkwam.
Uit een der hospitalen achter het front
bereikt ons nn het verhaal, waaruit blijkt,
dat het plotseling wit worden van haar wel
degelijk een gevolg van een bevigen schrik
kan zijn.
Het geval betreft een Dnitsdh soldaat, die
volstrekt niet geldt als een hyper-nerveus
Vpe. Van zijn beroep was hij slager, en zijp
rarakter en optreden waren bü die kamera
den van rijn compagnie hekend al® ruw, ze
ker niet als bovenmatig zachtzinnig; hü was
gezond en sterk.
Door het neerkomen van een granaat,
niet ver van de plaats waar hü op wacht
stond, verloor hij het bewustzijn; hü was zelf
niet getroffen, doch voor rijn oogen had hü
vier spelend© dorpskinderen zien dooden.
Toen hü in het hospitaal weer tot bewust
zijn kwam, vroeg een der militaire artsen
hem, hoe hü op zoo'n jeugdigen leeftijd:, van
nog geen dertig jaar, reeds aan spierwit
haar kwam. De soldaat bemerkte toen ,dat
zijn haar wit was geworden door den on
derga nen schrik.
De dokter stelde hem verder nog eenige
vragen: büvoorbeeld welke de reden van
zün schrik was geweest de hevigheid van
het springen van de granaat, die mogelijk
heid zelfgetroffen te worden, of het zien
raken van de vier spelende kinderen? Daar
op antwoordde de soldaat:
„Natuurlijk het zien van d© vier ge
dood© kinderen!ik heb er immers zélf
thuis!"
EEN JAPANSCHE DREIGBRIEF.
Baron Sjibafcawa, die aan het hoofd staat
van talrüke financieele ondernemingen en
bij het volk voor een Croesus doorgaat, zat
op een avond rustig thuis, toen hem over
de post een klein pakket gebracht werd. Bü
het openen bleek het pakje een vinger van
een menseh te bevatten, nog warm, met een
brief, waarin de schrijver om 10,000 yen ver
zocht (een yen is 1.23) en bedreigingen
uitte voor het geval hem die som niet ge
zonden werd. Uit nasporingen van die poli
tie is gebleken, dat de afzender een arm
werkman was, die betere dagen had gekend,
maar door ziekte al zijn spaarpenningen had
verloren en nu op deze wüze de middelen
zocht te krijgen zich weer een broodwinning
te verschaffen. Hü was naar het Hidijpark
gegaan, had zich daar met een schaar den
vingeT afgeknipt en dien als "bewijs van den
ernst van rijn verzoek bü den brief inge
sloten. Had de man hem maar niet van be
dreigingen doen vergezeld gaan. Mogelük
ware 'hij dan geholpen. Want in het Oosten,
vooral in China, is een dergelüke bekrach
tiging van een verzoek niet ongewoon. Nn
ging hü de doos in.
DE TIJD VAN DE GROOTSTE MEEIc
VERKWISTING.
In tegenstelling met tegenwoordig, nn
men alom van meelgebrek hoort, is er een
tijd geweest dat het meel eenvoudig werd!
misbruikt. Het meel was het voedingsmid
del bü uitnemendheid, werd nutteloos ver
knoeid om een modelnim te bevredigen. Met
kwistige hand strooide men het over haar
en huid. In den tijd' der gepoederde pruiken,
toen heel geciviliseerd Europa onder wit
meelstof bedolven was, dns in biet laatst
van de achttiende eeuw, leefden er in Groot-
Brittannië alleen niet minder dan ruim
50,000 kappers, die per jaar gemiddeld 2854
pond meel gébruiktenhierbü zijn dan nog
niet eens meegerekend al degenen, die bet
zonder coiffeur stellen moesten. Uit een©
verdere berekening blijkt, dat van dit kos
telijke meel dagelijks ettelijke duizenden
personen konden worden gevoed. Het ge
noemde kwantum meel komt overeen met
5,630,000 broeden, ieder van een gewicht van
5 pond. Nog erger was het in Frankrijk,
waar het getal der haarkunstenaren op
70,000 berekend kon wonden, wier poederver-
bruik aanmerkelijk steeg. Men zegt, dat de
mode reedis in het jaar 1533 te Parijs het
eerst het poederen vooTsehxeef, natesurifijk
zonder zich in bet begin overal nit te brei
den, daar de dames er toen niet zooveel
voor voeldfen. Zoo was «Kt nog ondier de re
geer ing van Lodewük XIV 0543 tot 1735),
want pas onder diens opvolger, Bodewijk
XV, kwam bet poederen der baren eerst in
eere, tot de groote revolutie onder Lodewük
XVT, het poeder in alle windrichtingen ver
spreidde.
HOE DE CHINEEZEN EIEREN ETEN.
Men boort dikwijle zeggen, dat men in
China de dingen juist omgekeerd doet aks
bü ons. Wenkt een Chinee© iemand, dan
maakt hij heiaelfide gebaar, als wanneer wjj