PatrsiiHevairt op 't Suezkansal. De moordenaar door een Vink ontdekt. De lach der Moeder VAN OVERAL Zóó had zich dus de brave herder gewroken. In plaats van den kleine in kennis te stellen met de schanddaad zijns broers, had hij hem ver teld dat deze reeds jong was overleden, evenals zijn ouders. Thans rust ook hij onder de groene zoden, opgevolgd door den broeder van Willem Fichtel. Voor het eerst van zijn leven voelt Willem zich getroffen. Zijn broeder zou hij dus geld afpersen, en als een booze geest om hem heen zweven, ge lijk hg eerst van plan was? Van uit een andere lijst staarden hem de oogen aan van zijn vroegeren weldoener. Heb ik dat aan jou verdiend? schijnen ze hem toe te roepen. Ate een gebroken man ontwaakt Willem Fich tel uit zijn vewJooving. Met bevende hand neemt hij het portret van den wand en kust Her. Dan staat hg op en verlaat het huis. Hij gaat naar de begraafplaats en snikt en steunt op de graven van vader, moeder en van zijn bescher mer. Dan gaat Jrij heen, voor altijd. Voor het eerst begrijpt hg dat hij Hier ie veel is. Hier raj deze brave lieden. Maeenige jaren ontvangt pastoor Fichtel het beridrt dat zijn broeder Willem in New-York overleden is, na een poging om een drenkeling te redden. ■H5j heeft nog gelegenheid gehad om te biech ten en te communiceeren. In zijn laatste oogen- Wjkken scheen hij nog iemand vergiffenis te vragen. Hg stierf met God verzoend Zijn ziel rus te m vrede. N. t'. K. Bg t blozende kindjen, in 't wiegje gelegen, Stoa de Engel dies Heeren, d&e 't minnend Hü spreidde om dat boofdjen zijtn zilveren wi eiken En lachte (al« een morgen bekoorlijk aan 't krieken) Met hemefceben lach. De..Zalige op den heiligen either: „Mjjm broedertj en, engelt j en, sluimer gerust! Ik zal voor uw moeder u vlijtig bewaken, Zoet knapelijn, tot ge uwen sluimer zuït staken, En moeder u kust. „TH Vorfiet niet den hemel, aanschouw .t n sltmmnen, Zoo rustig, zoo lustig, zoo vreemd! aan ver driet, Nog woont in uw ziele de onschuldige vrede, Zoo blank en zoo blij als een- bemetsche bede, Als 't engelenlied;* De schuttende geest was naar boven geete- gen, De moeder, die *t kind] en nu leidde op baar - r schoot, Omhelsde 't, met minnelijk armengeetrengel, En *t kindeken hield voor den lach van een engel, Den lach, «Ken ze bood. ff JSS I S3 II d En daarnevens prijkt "het Z^ne, omkranst door trisch groen, een- jongensgelaat met oprechte jon gensachtige uitdrukking. En daaronder de met bevende kinderhand geschreven woorden: „Mijn diepbetreurd broertje." De beer N. Spykman schrijft in de tf. Cour. de volgende mooie schets: „Middernacht. He* Timsah meer baadt in zilverig maanlicht, Uitterend din kleine golfjes in rijde wseke kabbelingen. De zandheuvelen aan den verren oever liggen straks star in het koude licht van den heldoren nacht. De huizencontoeren van het stadje silhouetteeren tegen de sterre- Incht, hleekerig optonend hun muur vlakten uit het donkere groen, opschemeren d even tussehen. vederige palmenfcruinen. In hert oosten verblee- ken de sterren naast het rijk glanzende licht der maan. De hemel is een teer grijze koepeldom be zaaid met flauw glimmende punten. Een zwoele stilte hangt over hef land, dat in de teere avondlucht langzaam verademt na den 'falheerten dag. In de gxoote breede ri l verband, waarin de golfjes sehadnwen als fijne railleeringen ligt «en plompig veelvormig zwart silhouet, waaruit masten en schoorsteen en rijzen. De kleine roei boot vaart ons van den aanlegsteiger van het Vwwiduaie door dien lichtvegen naar de de verre nempemnassa cm veruit over bet water toont hot teWori Her in de wijde houten doTLen. Dichterbij, scheiden rich uit de warwoelige zwarte massa verschillende vormen af, komt er diepte en lijn en relief en ontwikkelen zich de contoeren van een paar ge wapende sleepbooten, die ankeren in de schaduw van een baggerschuit. Aan boord dier kleine scheepjes heerscht een drukke bedrijvigheid, daar ze gereed gemaakt worden voor nachte lijken verkenningsdienst. Beneden wordt hard gestookt om tijdig stoom op te hebben en van tijd tot tijd laait een fel rosse gloed hoog op uit de ketelruimte, overgietend het dek met een purperen glans. Aan dek worden kabels gerold, alles zooveel mogelijk geborgen, kanonnen en machinegewe ren geladen en gesteld en het zoeklicht in orde gebracht. Want de vroeger vredige sleepboot is in een aardig oorlogsschuitje herschapen. Op het voor. dek staat een twaalfponder, zijn neus uittillend uit een groot vleugelvormig dekschild, waar achter de bedieningsmanschappen werken. De ruimte rondom het stuurwiel ie geheel omgeven door een manshooge pantserschutting, waarin een uitkijkopening voor den stuurman en zijde- lingsehe schietreten zijn aangebracht. Van hier uit wordt het zoeklicht bediend. Op het achter dek nog een machinegeweer en een drieponder, beide met groote dekschilden. Zoo toont boven den vuil grauwen romp hef lichtere grijs der kanonnen en dekpansering even heller in het bleeke licht, waarin zich de schaduwen der matrozen vreemd spokig bewe gen. Alles is gereed, We klimmen binnen de gepantserde stuur- ruimt». De kanonnen zijn geladen, een aantal geweren binnen het bereik geplaatst. Een bevel, de tros gaat los, de schroef begint langzaam te werken en uit de beschuttende schaduw van den baggermolen glijden we langzaam in het week teere maanlicht. AHe manschappen zijn onder dek. Het dek is verlaten en toont slechts zijn dreigende vuur monden. Slechts een enkele maal komt even het hoofd van den kapitein boven het pantser- schut; anders lijkt de boot van menschen ver laten. Zoo glijden we over hef stille meer naar de „Ferry-Post," zonder licht, zonder vlag als een dreigend spookschip, een zwart silhouet over den wijden plas, volgend de bloederige lichtstriemen der roode boeien. Ismailia wordt vager en vager, slechts de groote contoeren blijven, maar daarbinnen ver- waast alles tot een effen toon. We naderen de „Ferry Post." De meervlakte versmalt, trechtert samen tot een smallen band tusseben de rijzende kanaaloevers. Tegen den 'flauw dalenden zandrug, punten de kegeltenten schemerig wit boven den bleek-okeren bodem. Hier en daar kleine donkere groepen, paarden, kameelen"; vreemd bultige hoopen voeder en voorraad. Aan den bovenrand van den heuvel rug toont een hardzwarte schaduwhand de achterzijde der binftenloopgraaf. Niets beweegt zich, niets verroert zich, het lijkt een vreemde doodenstaf aan een zilveren meer. Aan den oever half in de schaduw der steile boorden liggen de booten en pontonbruggen als vreemde fantas, tische "gevaarten nit hef water opstekend. Links in het volle maanlicht 'gloort stijl de blankzan- dïge oever, waarboven witte muurvlekken tus sehen doezelige boomgroepen. Dan ploselïng trilt vreemd hol een roep ver uit het water. Een gedempt hevel, de machine stopt. Een geklik klak aan dean oever en de schildwacht is uit de schuttende schaduw getreden en rijn door een Tnrban dikhoofdig silhout rijst op aan het einde der pontons. Een paar woorden worden gewis seld. Een nieuw hevel en langzaam varen we het kanaal binnen. Onder den bleek starren hemel ligt de breede blauwe band tussehen de blanke oevers, de randen vervloeiend in' gelig grijs als weerschijn der zandige boorden. De post, ligt achter ons, aan weerszijden de woestijn in groote gedragen stilte wijdsch, grootscb, on motel pk. Slechts de machine laat haar traagaarzelenden zuigerslag hoeren, een kreunend hijgen in de stilte van den nacht. De hoofden zijn gezakt binnen de beschutting en met de oogen hoven den rand der opening be gint het moedeloos afspeuren der oevers, welker kamlrjn scherp teekent, tegen de donkere lucht, uitspiedend naar Turksche patrouilles of zoe kend over Het kalme watervlak naar drijvende mijnen. In het vreemd schemerige licht lijkt elk donker voorwerp levend wezen, lijkt elke af- standspaal een hurkende Turk. Sedert, een paar dagen heeft de vliegver- Venninc een klein vijandelijk kamp ontdiekf niet ver van heil E anaal en dus ïs extra-waakzaam heid geboden. Daar ginds over de soherpe kruin, tegen het donker profiel van een steilen heuvel top beweegt iets„Sssstop'' klinkt ge dempt het bevel door de speekbuisde machine stopt.de boot glijdt langzaam nader. „Halt. Wie gaat daar?".... Geen ant woord.... De schaduw beweegtDe uitkijk neemt een geladen geweer, spant den haan en brengt de loop buiten het schietgat, de kolf aan den schouder'„Halt, Wie gaat daar?" De schaduw rijst op, een hol blaf-janken klinkt door den nacht, de veruit rollende klaagtoon van een opgeschrikten hyena. Dan gaat verder de tocht, langzaam voort tussehen de lage zandoevers. Buiten de gedra gen rust dér groote woestijn, ruim, doodsch en oneindig. Binnen de eng nauwe ruimte der pantserschuting, een stemming van intens ge spannen aandacht. De onbeweeglijke gestalten, de star gefronste gezichten valig bleek in het vreemd weerkaatste maanlicht, uitstarend dooi de schietgaten, zij lijken onnatuurlijk, onwe zenlijk. En toch schijnen ze te trillen van leven van ingespannen concentratie. Elke zenuw in trilling, elk zintuig gespannen, zoekend naar het geringste geluid, loerend naar de minste beweging. Geen woord wordt gesproken, ieder tuurt stil, staart, spiedt in de verte de hem aan gewezen strook. Het lijkt of die geweldige spanning zich mee deelt aan de omgeving, alsof de lucht binnen die enge ruimte in fijne trilling is, de atmosfeer electrisch geladen. We naderen de „Ferdane-Post". Links rijzen de zwarte silhouetten der baggermolens, waar op den vorigen nacht duchtig geschoten is. De stemming wordt dieper nog. Zonden de Turken een tweede poging wagen? Maar neen, alies blijft stil. Niets beweegt. ■Verder, altijd verder gaat de vaart. .-. „Zwart voorwerp in het water reehfvoor- uit!"Een paar halfluide bevelen, de zui gerslag houdt op het roer wordt hard om gehaald, dat de kettingen klapperen de boot drijft sterk links een sputterflikkeren van het zoeklicht en reeds jaagt de klievende lieht- kegel door den nacht, goudovergietend het plas- sige water. Het donkere voorwerp, dat log- lodderig dobbert in de gulden watervlakte is een onschuldige boomtronk, een stuk brandhout van! een der Kanaalposten. Weer een paar he velen, en het zoeklicht gedoofd, gaat verder onze sperrrboot door de verzwartende duisternis. Dan plotseling een pluimig gulden licht boven de zandheuvelen aan den linkeroever. Het lijkt een wolkige, vlokkige eruptie van licht, die pluimvederïg opdoezelt boven de crème toni ge hoorden. Dari draait rond de bocht plotseling het vlijmend alverblindend zoeklicht van een nadelend, schip. De bnitenoever toont een langzaam verschuivend licbtvlak, waarin elke verhevenheid zwaarschcrpe schaduwen, werpt, elk voorwerp zich wanstaltig vervormt. Een tijdlang is het varen onzeker, verdwijnen oevers en boeien en schip en blijft, slechts de alverblindende stroogele stralenbundel. Dan scbuift de groote romp boog statig voor bij in het achteliggend kanaalvlak. Er is aanmaning in dat hooge zelfbewust voorbijvaren met, baar toplichten schijnend, alsof er geen Turken hestonden, een soort mede lijdende verachting voor die oude sleepboot, die zich een oorlogs-air geeft met rijn geleende kanonnen en zonder een enkel licht als een kat, door den nacht sluipt. En toch is de veiligheid van lading en passagiers afhankelijk van die oude sleepboot, van de oplettendheid van haar bemanning. Van tijd tof tijd klinkt, de aanroep van de schildwachten aan de oevers of passeeren ens eene der patrouilles, die tussehen de posten op en neer gaan. De maan, al verder gezonken, gaat schuil achter een licht vederig wolkendek en de duisternis verzwaart en verzwaart. De ko-ele woestijnwind giert een ijzige koude over hef water, jagend als een snerpende tocht, tussehen de lage heuvelen. Soms speelt de stralenbundel van ons zoeklicht haar 'glanzen over de nn grauwig© kanten. Dan glijdt het licbtvlak even over een bivak, een post, een kampement, dan schimmeren de tenten op hoven het- zand air witte vogels, dan draaien paarden en lastdieren, badend in licht, vreemd verschrikt hun hoofden naar dien schellen bundel. Soms ook valt even de lichtkegel over een Herin piket, een groep vormloöze gestalten uit gestrekt. op den grond, een enkel schildwacht Wakker mttoremff tn de were woestijn. Dan bleekt de morgen over de oostelijke vlak te. Gestadig sterker wordrt het licht en er komt een ontspanning in die stemming van aandach tige opmerkzaamheid. Het zwaarste werk is ver richt. Nog iets later en de groote vuurroode hol rijst boven de verre heuvelen. Er komt kleur en toon en gloed over den okeren bodem alsof een groot penseel een dof vernis aangestreken had over de rollende zandvlakte. Zoo vloeien en gloeien oranje en bloedrood© 'glanzen over het amberkleurige zand. De vuur bol rijst- En in de verte, in het teer etherisch mor gen licht schemert Ismailia aan de wijde waterr- vl akte, blauw als rimpelende zijde. De tocht is volbracht. Bij den ouden bagger molen, waar reeds de kleine booten liggen te slaap wiegen wordt geankerd en na haar laatste bezigheden verricht te hebben, gaat de beman ning ter ruste, moede van den nachtelijken ar beid." Anna Maria B., een arme wees, een joing knap meisje van achttien jaren, diende bij een koopman in Duitschland. Zij trok veler aan dacht, en kreeg veel aanzoek. Op zekeren mor gen. stond zij op den gewonen tijd niet op. Daar zij, op herhaald roepen bij haren naam, niet verscheen, meende de hnisvrouw dat zij ziek ge worden was. Zij ging dns vol bezorgdheid naar hare slaapkamer. "Welk een ontzettend schouw spel! Zij vond het meisje, met bloed bedekt, dood in haar bed. Een luide kreet van schrik riep de overige hnisgenooten er bij. De onge lukkige was door sluipmoord omgebracht. Het gerucht van dezen moord verspreidde zich spoedig door de stad. Het gerecht schouwde het lijk. De ongelukkige was met een stomp werk tuig op het achterhoofd dood geslagen. Alle middelen om den schuldige te ontdekken bleven échter vruchteloos, en reeds waren er zes weken verloopen, maar niets was bekend. Niet ver van het huis, waar de moord ge pleegd was, woonde een bakker. De negenjarige zoon van dien hakker had een vinkje zoo tam gemaakt, dat het hem, op zijn roepen, op hand of schouder vloog en met eenigszins gekort wiekte vleugels vrij in de kamer rondfladderde. De knaap speelde eens met den vogel, toen de voordeur geopend werd en ons vinkje vroolijk de straat opvloog. De verschrikte eigenaar ijlde het diertje na en hield het goed in het oog- Zoo vervolgde hij den vink van de eene straat naar de andere, tot het vogeltje eindelijk in een gat in den buitenmuur van een klein huisje vlucht te. Dadelijk poogde de knaap hem te krijgen. Hij klauterde met moeite tot de opening in' den muur op, en greep met de hand in het gat; maar kreeg in plaats van een vogel een hamer in de hand. Hij ving nu ook den vogel en keerde met dien dubbelen buit naar huis. Hij vertelde het geheele geval aan zijn vader en toonde hem ook den hamer. De vader bezag het werktuig nauw keurig, erkende hem voor zulk een ajs de met selaars gebruiken, en ontdekte daaraan sporen van bloed. Dit trof hem. Door een plot selinge, hem onverklaarbare speling der gedach ten. herinnerde hij zich het vermoorde meisje en dat, zij door een stomp werktuig gedood was. Terwijl hij hierover nog nadacht, trad een soldaat van het aldaar in garnizoen liggende dragonder-regiment in den winkel om brood te koopen. De bakker vertoonde hem den. hamer, zeggende; „deze heeft mijn zoontje zoo even ge vonden. „De soldaat beschouwt hem vluchtig, en zegt daarop: „Hjj behoort aan mijn kame raad, dén dragonder S. die hét metselen geleerd beeft" „Zoo!" hernam de hakker, die zich met veel tegenwoordigheid van geest wist te bedwingen, „ik zal hem dan bij gelegenheid terug geven." De soldaat verwijderde zich en de bakker begaf zich terstond naar het 'gerecht, waar hij de geheele zaak herhaalde. De aange wezen eigenaar van den hamer werd ©ogenblik kelijk gevat, en bij het eerste verhoor vroeg men hem eensklaps of hij dezen hamer voor den zijnen erkende? Nauwelijks werd hij den be- blocden bamer gewaar, of hem overviel een sid dering, als of de hevigste koorts al zijn leden schudde. „Ja, het ie de mijne'" stamelde hij,.en voegde eij op den toon der vertwijfeling bn „Ik wil alles bekennen "Hij bedeed nu den gruwénjken moord, fjartg' had hij naar de gunst, van het meisje getracht; maar zij had hem altijd afkeerig en koel be handeld en hem bedreigd zoo hij haaT niet met vrede liet, hem bp den commandant aan te klagen. Zijne ruwe min. verkeerde in wraaklust, gemengd met j aioezij over een vermeenden medevrijer, en hp bedreef de bloedige daad. Hij boette daarvoor op het schavot met rijn leven. MIJNHEER DE VOORZITTER. A. D. schrijft in de Leeuw. Ct.; Het ie in alle landen réedte sedert lan gen tijd een gewoonte geworden dat, als de leden eener vergadering opstaan, om het woord te voeren, zij beginnen met te zeggen: -Mijnheer de voorzitter" en ook verder in hun redevoeringen deze woorden bezigen. Het strekt, zooals het een® is genoemd, voot de „waardigheid der vergadering". Door zich steeds tot den voorzitter te wen den, wordt voorkomen, dat de leden met el kander in woordenwisseling geraken en te vens, dat het gesprokene daardoor meer dan objectieven indruk maakt. Toch zeggen de leden elkander dikwijls harde waarheden, zelfs zóó, dat de voor zitter zich gedwongen gevoelt, hen tot de orde te roepen. Een spotvogel heeft den voorzitter een® genoemd „de huis, door welke de leden el- j kander alle vuil naar het hoofd werpen. Ik meen, dat het mr. J. A. Levy was, die 1 eens zei: „Mijnheer de voorzitter" is een fic- tie, een leugen. j Vóór 1848 was het anders en richtten de j leden der Tweede Kamer zich steed® bot hun medeleden met -den aanhef „Ed'el Mo- gende Heeren". Hoe het in de Eerste Ka- mer hiermede was gesteld, is niet bekend. I Haar vergaderingen hadden plaats met ge- I sloten deuren en verslagen ervan werden niet uitgegeven. Nadat in 1848 hij de grondwetsherziening de aan de leden der heide Kamers van de Sta ten-Generaal de vroeger toegekende titel van „Edel -Mogende Heeren" was afgeschaft, werd weldra de reeds geruimen tijd in En geland bestaande gewoonte gevolgd, om bp het voeren van het woord den voorzitter der Kamer aan te spreken. Naar ik meen, werd hiermede hegonnen door Th orb eek e, die eehteT steeds de woorden „Mijnheer de Pre sident" gebruikte. Niettemin voeren sommige sprekers soms nog tot elkander het woord. Eens, in de vergadering der Tweede Ka mer van 8 December 1898, maakte de heer Van Kerkwijk zich aan deze „zonde schul dig. De voorzitter viel hem m de rede en zei: „De geachte spreker gelieve zich te wenden naar mijt en niet naar de om hem heen staan de leden." De heer Van Kerkwijk, voor geen! beetje vervaard en daarom wel een® genaamd „l'enfant terrible" van de Tweede Kamer, antwoordde: „Ik hond veel van die heeren en zie hen gaarne." Daarop de voorzitter: „Wii hebben rner een ernstig debat en ik vertrouw, dat dit niet worde gestoord." Het „incident" was hiermede geemdigd. Vele leden, beginnen, als ze een nieuw punt in hun Tede zulten behandelen,^ telkens weer met „Mijnheer de voorzitter"; ik hoor de eens zeggen, dat ze het ook doen om weder „op adem te komen". In de redevoe ring van een lid der Eerste Kamer, die 2t? kolom der „Handelingen" besloeg, vond ik niet minder dan acht malen de woorden „Mijnheer de Voorzitter". Ho© het in vergaderingen: van vrouwen toegaat? Ik woonde meer dan eens een ver gadering van de leden der Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht hij. Als de dames het woord vroegen, was het gewoonlijk „Presi dente", een enkele begon met „Mevrouw de Presidente". Al ricihten de leden der Staten-Generaal zich bij het spreken tet den voorzitter, toch honden ze dikwijls samenspraken in den vorm vaninterrupties, waaraan zelfs de ministers meedoen. Deze interrupties heb ben echter ook haar goede zijde. Het ver schil van meening wordt er terstond dooT afgedaan, en daardoor wordt voorkomen, dat de leden telkens over het verschil het woord vragen en ook verkrijgen, om dien spreker te beantwoorden of terecht te wij zen. De duur deT beraadslagingen wordt er niet weinig door verkort. PLOTSELING WIT WORDEN VAN HAAR Wij lezen in „Onder de Streep" in 't Hbld.: Van wetenschappelijke zijde werd in B&S3B SZxj&>J3 aZdcfBJÏ B-B eten laateten HJiï ?ÈBBSh*ia.ltji®a5Sf v©ra6B<eSX,<SBR. het zoogenaamde plotseling wit worden van haar, door schrik of ontroering, op praatjes berustte en inderdaad niet voorkwam. Uit een der hospitalen achter het front bereikt ons nn het verhaal, waaruit blijkt, dat het plotseling wit worden van haar wel degelijk een gevolg van een bevigen schrik kan zijn. Het geval betreft een Dnitsdh soldaat, die volstrekt niet geldt als een hyper-nerveus Vpe. Van zijn beroep was hij slager, en zijp rarakter en optreden waren bü die kamera den van rijn compagnie hekend al® ruw, ze ker niet als bovenmatig zachtzinnig; hü was gezond en sterk. Door het neerkomen van een granaat, niet ver van de plaats waar hü op wacht stond, verloor hij het bewustzijn; hü was zelf niet getroffen, doch voor rijn oogen had hü vier spelend© dorpskinderen zien dooden. Toen hü in het hospitaal weer tot bewust zijn kwam, vroeg een der militaire artsen hem, hoe hü op zoo'n jeugdigen leeftijd:, van nog geen dertig jaar, reeds aan spierwit haar kwam. De soldaat bemerkte toen ,dat zijn haar wit was geworden door den on derga nen schrik. De dokter stelde hem verder nog eenige vragen: büvoorbeeld welke de reden van zün schrik was geweest de hevigheid van het springen van de granaat, die mogelijk heid zelfgetroffen te worden, of het zien raken van de vier spelende kinderen? Daar op antwoordde de soldaat: „Natuurlijk het zien van d© vier ge dood© kinderen!ik heb er immers zélf thuis!" EEN JAPANSCHE DREIGBRIEF. Baron Sjibafcawa, die aan het hoofd staat van talrüke financieele ondernemingen en bij het volk voor een Croesus doorgaat, zat op een avond rustig thuis, toen hem over de post een klein pakket gebracht werd. Bü het openen bleek het pakje een vinger van een menseh te bevatten, nog warm, met een brief, waarin de schrijver om 10,000 yen ver zocht (een yen is 1.23) en bedreigingen uitte voor het geval hem die som niet ge zonden werd. Uit nasporingen van die poli tie is gebleken, dat de afzender een arm werkman was, die betere dagen had gekend, maar door ziekte al zijn spaarpenningen had verloren en nu op deze wüze de middelen zocht te krijgen zich weer een broodwinning te verschaffen. Hü was naar het Hidijpark gegaan, had zich daar met een schaar den vingeT afgeknipt en dien als "bewijs van den ernst van rijn verzoek bü den brief inge sloten. Had de man hem maar niet van be dreigingen doen vergezeld gaan. Mogelük ware 'hij dan geholpen. Want in het Oosten, vooral in China, is een dergelüke bekrach tiging van een verzoek niet ongewoon. Nn ging hü de doos in. DE TIJD VAN DE GROOTSTE MEEIc VERKWISTING. In tegenstelling met tegenwoordig, nn men alom van meelgebrek hoort, is er een tijd geweest dat het meel eenvoudig werd! misbruikt. Het meel was het voedingsmid del bü uitnemendheid, werd nutteloos ver knoeid om een modelnim te bevredigen. Met kwistige hand strooide men het over haar en huid. In den tijd' der gepoederde pruiken, toen heel geciviliseerd Europa onder wit meelstof bedolven was, dns in biet laatst van de achttiende eeuw, leefden er in Groot- Brittannië alleen niet minder dan ruim 50,000 kappers, die per jaar gemiddeld 2854 pond meel gébruiktenhierbü zijn dan nog niet eens meegerekend al degenen, die bet zonder coiffeur stellen moesten. Uit een© verdere berekening blijkt, dat van dit kos telijke meel dagelijks ettelijke duizenden personen konden worden gevoed. Het ge noemde kwantum meel komt overeen met 5,630,000 broeden, ieder van een gewicht van 5 pond. Nog erger was het in Frankrijk, waar het getal der haarkunstenaren op 70,000 berekend kon wonden, wier poederver- bruik aanmerkelijk steeg. Men zegt, dat de mode reedis in het jaar 1533 te Parijs het eerst het poederen vooTsehxeef, natesurifijk zonder zich in bet begin overal nit te brei den, daar de dames er toen niet zooveel voor voeldfen. Zoo was «Kt nog ondier de re geer ing van Lodewük XIV 0543 tot 1735), want pas onder diens opvolger, Bodewijk XV, kwam bet poederen der baren eerst in eere, tot de groote revolutie onder Lodewük XVT, het poeder in alle windrichtingen ver spreidde. HOE DE CHINEEZEN EIEREN ETEN. Men boort dikwijle zeggen, dat men in China de dingen juist omgekeerd doet aks bü ons. Wenkt een Chinee© iemand, dan maakt hij heiaelfide gebaar, als wanneer wjj

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1915 | | pagina 8