TWEEDE BLAD
Rijwielbanden
Madonna.
Kon. Nat. Steuncomité 1914
□E OORLOG
J. w. cl. HEER,
I
FBUILLETON
Goedkoopst adres
Schacli gelstraat 7-9 iiij de Anegaeg
I
I
MAANDAG 12 JULI 1915
1'
i;
1
Kers-Voorzitster: H.M. de Koningin.
tweede OPROEP.
Toen het Koninklijk Nationaal Steuncomité,
den 22en Augustus 1914, kort na zijne opnch-
ting zich tot het NederlandsChe volk lichtte, om
de gelden te vragen, noodzakelijk voor de vervui
ling zijner taak, is het in de veiwachting op de
offervaardigheid zijner landgenooten met teleur
gesteld. Aanzienlijke bedragen kenden elke week
door den penningmeester verantwoord worden.
Dank zij in het bijzonder ook de hooge giften,
die ons Comité uit Insulinde bereikten, kon dit
tot heden voldoen aan de talrijke aanvragen om
financiëele hulp die van alle zijden inkwamen.
Thans, na 10 maanden werkzaamheid, zijn de
geldmiddelen uitgeput. Wel is de economische
toestand des lands na het uitbreken der crisis
niet onbelangrijk verbeterd; wel zijn uit den
aard der zaak tal van uitgaven, die het gezin
van den werklooze des winters drukken, in den
zomer niet noodig, maar toch zijn de eischen,
die ook thans nog aan de kas van het Koninklijk
Nationaal Steuncomité gesteld worden, zeer vele;
zelfs in deze zomermaanden moet dit wekelijks
f 80,000.— uitgeven. Zullen, dank zij het Rijks
subsidie, waarover het Koninklijk Nationaal
Steuncomité krachtens een pas aangenomen wet,
de beschikking heeft, in den eersten tijd geen
ernstige financiëele zorgen zijne bestuurderen
drukken, toch meenen deze thans opnieuw een
beroep op de offervaardigheid hunner landge
nooten te mogen doen.
Met alle waardeering voor den ontvangen gel-
delijken steun, zou het voor hen toch zulk een
groote voldoening zijn, indien dit subsidie slechts
in geringe mate zou behoeven te worden ge-
bruikt!
Niet alleen dat dit een verheffend bewijs zou
zijn van den gemeenschapszin der betergestel-
den, en 'n krachtig teeken van de eensgezindheid
onzer natie, maar tevens zou dan de schatkist,
aan welke toch in deze dagen zulke zware
eischen gesteld worden, niet worden belast.
In het bijzonder doen de ondergeteekendenden
?en beroep op de offervaardigheid van zoo menig
industrieel, die, dank zij de hulp van het Ko
ninklijk Nationaal Steuncomité of van een zijner
organen, zijn bedrijf heeft kunnen voortzettenop
de landbouwers en andere producenten van eer
ste levensbehoeften, die door het duurder worden
van deze, veel grootere winsten maken dan ge
woonlijk, waardoor in het bijzonder de levens-
kosten dergenen, voor wie de steuncomités moe
ten zorgen, zoo belangrijk stijgen; op bezitters
van fondsen (aandeelen in scheepvaartmaat
schappijen, in industriëele ondernemingen, enz.),
welke in den laatsten tijd groote dividenden ga
ven; in één woord op allen, die niet door de
crisis getroffen zijn, die zelfs tengevolge van
deze een'niet onbelangrijke winst gemaakt heb
ben.
Met grooten aandrang noodigen ondergetee-
kenden hunne landgenooten uit, hunne gaven
aan een der onderstaande adressen te zenden.
Het Koninklijk Nationaal Steuncomité 1914
Mr. M. W. F. TREUB, Minister van Finan
ciën, le algemeene voorzitter.
F. E. POSTHUMA, Minister van Landbouw,
Nijverheid en Handel, 2e algemeene voorz.
De Commissie van Uitvoering:
Prof. Is. P. DE VOOIJS, voorzitter van den
Werkloosheidsraad, voorzitter.
Mevr. H. v. BIEMA-HIJMANS, presidente
van den Nationalen Vrouwenraad.
Jhr. Mr. W. TH. C. v. DOORN, voorzitter
van den Nederl. Tuinbouwraad.
J. VAN HASSELT, voorzitter van de Maat
schappij van Nijverheid.
J. R. SNOECK HENKEMANS, lid van de
Algemeene Armencommissie.
Mr. J. T. LINTHORST HOMAN, voorzitter
van het Nederl. Landbouwcomité.
Prof. Dr. W. H. NOLENS, Lid van den Werk
loosheidsraad.
J. OUDEGEEST, lid van den Werkloosheids-
raad.
A. S. TALMA, lid van den Werkloosheids-
raad.
H. A. VAN IJSSELSTEYN, directeur-gene-
raai van den Arbeid, algem. secretaris.
Giften worden ingewacht bij de heeren:
jhr. Mr. W. TH. C. v. DOORN, le penning
meester, Koninginnegracht no. 35.
W. 's JACOB, 2e penningmeester, Nassau
Ouwerkerkstraat no. 8.
DE DUISCHE NOTA AAN
DE VER. STATEN.
Ter aanvulling van het reeds medegedeelde
omtrent de nota van Duitschland aan de Ver-
eenigde Staten laten wij hieronder den volledi-
gen tekst volgen:
„De Keizerlijke regeeering heeft met voldoe
ning uit de nota van de Vereenigde Staten be
merkt, hoe zeer de regeering der Vereenigde
Staten erop gesteld is de beginselen der mensch-
lievendheid ook in dezen oorlog toegepast te
zien. Deze aansporing vindt in Duitschland vol
komen weerklank en de Duitsche regeering is
ten volle bereid zich bij hare verklaringen en
besluiten ook in het onderhavige geval evenzeer
de beginselen der humaniteit tot richtsnoer te
nemen, als zij dit steeds heeft gedaan.
Dankbaar heeft de Keizerlijke regeering het
begroet, dat de Amerikaansche regeering in hare
nota van 15 Mei d. j. zelf in herinnering heeft
gebracht, dat Duitschland zich bij de handha
ving van het zeeoorlogsrecht steeds door de be-
ginselen van den vooruitgang en de menschlie-onze tegenstanders leidt. Door dén onder
Wij hebben den onderzeeërsoorlog aan de ge
openbaarde bedoelingen van onze vijanden en
aan de door hen toegepaste wijze van oorlogs
voering, die in strijd is met het volkenrecht, moe
ten aanpassen. Ofschoon de Duitsche regeering
principiëel getracht heeft leven en eigendom van
neutralen zooveel mogelijk te beveiligen, heeft zij
reeds in hare kennisgeving van den 4den Fe
bruari onomwonden erkend, dat door den onder
zeeërs-oorlog ook de belangen van de neutralen
zouden kunnen geschaad worden. Maar zoo zal
ook de Amerikaansche regeering moeten erken
nen, dat de keizerlijke regeering in den strijd om
zijn bestaan, die Duitschland door zijne vijan
den opgedrongen en aangekondigd is, tot hei
ligen plicht heeft alles te doen wat maar in haar
vermogen is om het leven der Duitsche onderda
nen te beschermen en te redden. Zoo de Duitsche
regeering deze hare plichten zou verzaken, zou
zij zich voor God en voor het nageslacht schul
dig maken aan verkrachting van die grondslagen
der hoogste menschelijkheid, waarop ieder staats
leven berust.
Met schrikwekkende duidelijkheid bewijst het
geval van de „Lusitania" tot welke bedreiging
van menschenlevens de wijze van oorlogvoering
vendheid heeft laten leiden. Inderdaad hebben
sedert den tijd, dat Frederik de Groote met John
Adams, Benjamin Franklin en Thomas Jeffer
son het vriendschaps- en handelsverdrag van
10 September 1785 tusschen Pruisen en de repu
bliek van het westen sloot, Duitsche en Ameri
kaansche staatslieden in den strijd voor de vrij
heid der zeeën en voor de vrijheid van den vreed-
zamen handel altijd zijde aan zijde gestaan. Bij
de internationale besprekingen, die later tot rege
ling van het zeeoorlogsrecht werden gehouden,
hebben Duitschland en Amerika gemeenschaj>
pelijk liberale beginselen, vooral ter zake van
de afschaffing van het zeebuitrecht en de be
scherming van belangen der neutralen bepleit.
Nog bij den aanvang van den huidigen oorlog
heeft de Duitsche regeering zich op voorstel van
de Amerikaansche onmiddellijk bereid verklaard,
de Zeerechtsverklaring van Londen te ratificee-
ren en zich daardoor bij het gebruik van hare
zeemacht te onderwerpen aan alle beperkingen
j ten gunste der neutralen, in die verklaring voor-
geschreven.
Ook heeft Duitschland zich steeds gehouden
aan het beginsel, dat de oorlog slechts gevoerd
moet worden met de gewapende en georganiseerde
macht van den vijandelijken staat, en dat de
vijandelijke burgerbevolking zooveel mogelijk van
de oorlogsmaatregelen verschoond moet blven.
De Keizerlijke regeering koestert de besliste
hoop, dat het, zoodra de vrede is teruggekeerd,
of zelfs reeds vroeger, gelukken zal het zeeoor
logsrecht in dier voege te wijzigen, dat de vrij
heid der zeeën gewaarborgd wordt en het zou
voor haar een aanleiding tot dankbaarheid zijn,
indien zij daaraan hand aan hand met de Ame
rikaansche kan arbeiden.
Het is niet de schuld der Duitsche regeering,
dat in dezen oorlog hoe langer hoe meer gezon
digd wordt tegen de beginselen die het doel der
toekomst moeten zijn.
Aan de Amerikaansche regeering is bekend,
dat Duitschland's vijanden van den beginne af
en met toenemende onverbiddelijkheid er op uit
waren, met veronachtzaming van alle regelen
van het volkenrecht en miskenning van alle
rechten der neutralen, door de totale verlam
ming van het vreedzaam verkeer tusschen
belofte van premiën gegeven wenk aan de En-
gelsche handelsschepen, om zich te wapenen en
de onderzeeërs te rammen, is in strijd met alle
grondslagen van het volkenrecht, iedere grens
tusschen handels- en oorlogsschepen uitgewischt
en zijn de neutralen die als reizigers van deze
handelsschepen gebruik maakten, in meerdere
mate aan de oorlogsgevaren blootgesteld. Had
de commandant van den Duitschen onderzeeër,
die de „Lusitania" vernietigde, voor het torpe-
deeren de bemanning en de passagiers in de
booten laten gaan, dan zou dat op de vernieti
ging van zijn eigen schip zijn neergekomen.
Volgens alle bij de torpedeering van veel klei
nere en minder zeewaardige schepen opgedane
ondervinding was het te verwachten, dat een zoo
machtig schip als de „Lusitania' ook na de tor
pedeering lang genoeg boven water zou blijven
om den passagiers gelegenheid te geven in de
booten te gaan. Omstandigheden van zeer bij-
zonderen aard, vooral de aanwezigheid van
groote hoeveelheden zeer explosieve stoffen aan
boord, hebben veroorzaakt dat deze verwachting
niet bewaarheid is gewerden Bovendien mag er
nog op gewezen worden, dat, indien de „Lusi
tania" gespaard was geworden, duizenden kisten
met munitie in handen der vijanden van Duitsch
land waren gekomen en dat daardoor duizenden
Duitsche moeders en kinderen van hunne kost
winners waren beroofd geworden.
De keizerlijke regeering zal altijd bereid zijn,
om in den geest van de vriendschap, die het
Duitsche volk jegens de Unie, sedert de eerste
dagen van haar bestaan bezielde, ook tijdens den
oorlog, alles wat binnen haar bereik ligt te doen
om te voorkomen, dat het leven van Amerikaan
sche burgers in gevaar wordt gebracht.
De keizerlijke regeering herhaalt daarom de
verzekering, dat Amerikaansche schepen niet
zullen worden gehinderd bij de uitoefening van
wettige scheepvaart en dat het leven van Ameri
kaansche burgera op neutrale schepen niet in
gevaar zal worden gebracht
Teneinde onvoorziene, bij de wijze van oorlog
voeren door Duitschland's vijanden mogelijk ge
worden gevaren 'voor Amerikaansche passagiers
schepen uit te sluiten, zullen de Duitsche duik-
booten order ontvangen om zulke, door bijzon
Duitschland en de neutrale landen, niet zoozeer dere onderscheidingsteekenen kenbaar gemaakte
de oorlogvoering der Duitschers als wel het1 en voldoenden tijd tevoren aangegeven stoom-
leven der Duitsche natie vernietigend te treffen.booten vrij en veilig te laten passeeren. Daarbij
Op den 9den November d. v. j. heeft Engeland I hoopt de keizerlijke regeering erop te mogen
de Noordzee tot oorlogsgebied verklaard en de 1 rekenen, dat de Amerikaansche regeering er voor
neutrale scheepvaart door het leggen van slecht borg zal staan, dat deze schepen geen contra-
verankerde mijnen en door het aanhouden en op
brengen der schepen tot het uiterste in gevaar
gebracht en bemoeilijkt, zoodat het feitelijk neu
trale kusten en havens in strijd met het volken
recht blokkeert.
Lang voor het begin van den onderzeeërs
oorlog heeft Engeland ook de rechtmatige neu
trale scheepvaart naar Duitschland zoo goed al3
geheel versperd. Zoodoende werd Duitschland
tot den handelsoorlog door middel van onder
zeeërs genoodzaakt. Reeds den 16en November
d. v. j. verklaarde de Engelsche eerste minister
in het Lagerhuis, dat een der voornaamste
zaken, die Engeland te doen had was te ver
hinderen, dat levensmiddelen voor de Duitsche
bevolking over neutrale havens Duitschland be
reikten. Sedert den eersten Maart van dat jaar
eindelijk neemt Engeland alle naar Duitschland
gaande en alfe van Duitschland komende goede- uen worden* Ër zou dan geen dringende nood
ren zonder meer weg. Evenals vroeger de Boe-zakelijkheid voor Amerikaansche burgers meer
ren, moet nu het Duitsche volk voor de keus beslaan om in oorlogstijd op schepen onder vij-
gesteld worden óf met zijne vrouwen en kinderen 1 andelijke vlag naar Europa te reizen. In 't bij-
aan den hongerdood prijs gegeven te worden óf zonder kan de Keizerlijke regeering niet toege-
zijne zelfstandigheid op te geven. j Ven, dat Amerikaansche burgers alleen door het
Terwijl onze vijanden ons dus luide en open-feit hunner aanwezigheid aan boord van een
lijk den oorlog zonder genade en tot onze vol- vijandelijk schip dat zouden kunnen redden,
ledige vernietiging aangekondigd hebben, voeren i Duitschland heeft slechts Engeland's voorbeeld
wij dezen oorlog uit noodweer voor ons riatio-gevolgd, toen het een deel van de zee tot oorlogs-
naal bestaan en om def wille van een duurzamen gebied verklaarde. Ongelukken, waaraan neu-
en zekeren vrede. j tralen aan boord van vijandelijke schepen in die
bande aan boord hebben,
De nadere overeenkomsten omtrent de onver
hinderde vaart van deze schepen zouden door
wederzij dsche marine-autoriteiten getroffen moe
ten worden.
Ter verschaffing van voldoende reisgelegen
heid over den Oceaan voor Amerikaansche bur
gers, geeft de Duitsche regeering in overweging
het aantal beschikbare stoomschepen te vermeer
deren door een passend, in nader overleg vast te
stellen, aantal neutrale schepen onder Ameri
kaansche vlag in de passagiersvaart te brengen,
onder dezelfde voorwaarden als de reeds ge
noemde Amerikaansche stoomschepen.
De Keizerlijke regeering meent te mogen aan
nemen, dat op deze wijze voldoende reisgele-
genheden voor Amerikaansche burgers over den
Atlantisclien Oceaan m het leven geroepen kun-
oorlogszone zouden kunnen blootstaan, zouden
daarom moeielijk anders kunnen beoordeeld wor
den dan ongevallen waaraan neutralen op het
oorlogsterrein blootgesteld zouden zijn, als zij
zich, ondanks voorafgegane waarschuwing, toch
in gevaar zouden begeven.
Mocht het echter de Amerikaansche regeering
niet mogelijk zijn, neutrale passagiersschepen in
voldoend aantal te vervoeren, dan is de Keizer
lijke regeering bereid, er geene bezwaren tegen te
maken, dat de Amerikaansche regeering vier
passagierschepen van vijandelijke nationaliteit
voor het passagierverkeer tusschen Noord-
Amerika en Engeland in de vaart brengt. De
beloften van „vrije en veilige" vaart van Ameri
kaansche passagierschepen zou dan onder dezelf
de voorwaarden ook voor deze vroeger vijande
lijke passagierschepen toepasselijk worden ge-
De President der Vereenigde Staten heeft zich
op eene wijze, die dank verdient, bereid verklaard
voorsteilen aan de Engelsche regeering over te
brengen of te doen, speciaal ten opzichte der
veranderingen van den zeeoorlog. De keizerlijke
regeering zal steeds gaarne van de goede dien
sten van den President gebruik maken en hoopt,
dat zijne bemoeiingen zoowel in het onderhavige
geval als ook voor het groote doel, de vrijheid
van de zee, tot eene overeenstemming zullen
leiden.
Den ambassadeur verzoekend, het bovenstaan
de ter kennis van de Amerikaansche regeering te
brengen, maakt ondergeteekende van deze gele
genheid gebruik om Zijne Excellentie opnieuw de
verzekering zijner bijzondere hoogachting te
geven.
w. g. Von Jagow.
Aan Zijne Excellentie
den Ambassadeur der Vereenigde Staten
van Amerika,
den heer James W. Gerard.
DE „LORETTOSLAG".
De Duitsche bladen bevatten een een verhaal,
afkomstig van het „Groote Hoofdkwartier,"
over de gevechten bij La Bassée en Atrecht, die
den titel verdienen van „Lorettoslag."
Wij ontleenen er het volgende aan:
„Het land van Artois is als volgt te beschou
wen: De Zuidelijke afsluiting van de diepe
vlakte wordt daar gevormd door een loodrecht
op 't Duitsche front uitloopende, lang gestrekte
j en steil afloopend reeks van hoogten. Tot in de
verte ziet men neer in het laagland, waar de
oostlijke rand van liet bosch van llouvingny
j zich scherp afteekent. Ook ziet men reeds uit
de verte de veel bezochte bedevaartkerk van
Notre Dame en Lorctte. De kerk stond aan den
uitersten Oostelijken sniallen rand die naar het
Westen toe als een hellend plateau op die hoogte
ligt en werd in de herfstgevechten geheel ver
nield. De Duitschers hadden daar sedert October
vasten voet gezet. Voet voor voet was het hun
gelukt, gedurende de wintermaanden na hard
nekkige gevechten, eenige honderden meters
vooruit te dringen. Steeds bleef nog het ge-
heele bosch van Bouvigny in het bezit der Fran
schen.. Dus klemden onze Badensche troepen
zoo vervolgt het verhaal zich nog vast aan
een klein deel van die heuvelreeks, die van beide
kanten werd omsingeld door onze van La Bassée
over Loos en Agres zich uitstrekkende stelling,
met een scherpe punt vooruit sprong over de Lo-
rettehoogte tot de heide zuidelijk daarvan en
door den lagen heuvel No. 125 geseheiden, laag
gelegen plaatsjes Ablain en Carency.
Van die twee dorpen, waarvan de uiterste
gedeelten nog in 's vijands handen gebleven
waren, liep de Duitsche linie scherp naar het
Zuid-Oosten terug en liep dan op het Oostelijk
vóórgedeelte van Atrecht, St. Laurent, toe.
Zij ging daar dan over La Targette, Ooste
lijk dicht voorbij het groote dorp Neuville,
meerendeels in de diepte tusschen twee heuvel-,
reeksen door.
De westelijke daarvan, waarop de omgeschoten
groote torens van Hont St. Eloy een merkteeken
voor het geheelo gebied vormden, bood aan de
Franschen voortreffelijke artilleriestellingen en
j de dorpen Ecurie en Eochincourt waren goede
steunpunten.
De eerste dagen van de maand Mei waren voor
de Franschen gunstig. Hot weder was heiig,
verhinderde ons daardoor het aanvoeren van
groots troepenmachten op de spoorlijn goed te
zien, hoewel 't niet geheel onopgemerkt bleef.
Zeer handig hielden de Franschen die troe
penverschuivingen verborgen.
Tot nu toe hadden, in het gedeelte van de
grens tot aan het Engelsche leger ten Zuiden
vana La Bassée tot Atrecht, tegenover de Duit
schers gestaan 3)4 Fransche legercorpsen (58ste
I. D.; 92ste I. D.; XXI L.-C.; XXXIII L. O,;
Vt 10e Art. O).
Op den 8en- Mei liet voor 't eerst een bij een
gesneuvelden Franschman gevonden brief zien
dat ook het XVII L. C. aanwezig moest zijn.
Sedert den len Mei lag overigens reeds veel
zware vijandelijke artillerie voornamelijk op het
Zuidelijk gedeelte van den Lorettoheuvel tot
tgenover Eochincourt.
Den 6en Mei werd door een onzer legers ge
raamd dat de vijand 13,500 schoten tegen ons
front had afgevuurd. Den 8en Mei verhoogd®
zich dat getal tot 17000. Daarbij kwamen nog
zwaro werpmijnen waarvan op 8 Mei niet min
der dan 1800 geteld werden. Zwaar leden onze
loopgraven en draadversperringen, en onze
mannen vonden, niettegenstaande groote opof
feringen, door het voortdurend vuur geen gele
genheid alles -te herstellen.
Tot den aanval kwam het dan ook vooreerst
pas op den 18en Mei in de buurt van Liévein
waar Fransche jagers, na een hevige artillerie-
overvalling, in een kleine verschansing binnen
drongen.
In den loop van den nacht wierpen de Ba
densche troepen den vijand daar weer uit en na
men hen 100 gevangenen af.
Zoo brak de zoele, stralende, mooie Zondag
van deh 9en Mei aan.
Systematisch maar doelloos wekten do bom
men van de vijandelijke vliegers eenige hoogere
bevelvoerders en het personeel van de voornaam
ste spoorwegstation».
j Van de stellingen ten Noorden van Atrecht
dreunde van 4 uur 's morgens af de allerzwaar
ste artillerie.
Van de hoogten van La Foliet zag men hoe
onze loopgraven in dikken rook waren gehuld.
De eene vijandelijke granaat na de andere drong
in dien zwarten rook door, die weldra huizen
hoog opsteeg.
Nog hooger slingerden de mijnenwerpers
stukken aarde en witten kalksteen de lucht in.
Tegen 8 uur zweeg het vuur plotseling.
Snel spoedden zich de reeds zeer gedunde
overblijfselen van de bezetting der loopgraven,
de landweer van den beneden-Eijn en de Beier-
sche lichte jagers en Infanterie naar de borst
weringen,, gereed om den aanstormenden vijand
in de oogen te zien.
Direct, zonden de commandanten van het
eerst front het bevel aan de ondersteuningstroè-
pen, die in de tweede linie lagen, om naar voren
te komen.
Onze artillerie richtte een flink vuur op de
vijandelijke loopgraven
Maar in plaats van een aanval kwam een
nieuw en nog heviger vuur van de vijandelijke
artillerie.
j Wederom bedekte rook en walm het geheelo
gezichtveld. Te 9 uur zag de artillerie van La
Folie uit op een toevallig rookvrij gedeelte tus.
schen Carency en het boschje ten Zuiden daar
van, een lange, donkere zich bewegende lini®.
Zij zag ook hoe tusschen Carency en La Tar
gette mijnen de lucht in gingen,
j In den rook drongen de Franschen in groo
ten getale vooruit. In het gedeelte ten Noorden
van de Scarpe-vallei kwamen zij onder ons vuur.
.Stapels dooden en gewonden van de Fransche
19e divisie en van het 17e legercorps bleven
voor de draadversperringen. Een enkel regiment
van ons telde 1600 lijken van vijanden voor haar
frontgedeelte.
Tegenover Eochincourt drong een klein deel
door tot in onze stelling. Beiersche bajonetten
wierpen hen terug. Al te krachtig is echter da
stoot tusschen La Targette en Carency. Me*
overweldigende beslistheid renden hier het 20ste
en 33e Fransche legercorps, en tusschen beide
in de Marokkaansche divisie, over de zwakke be-
I zetting der verwoeste loopgraven in.
j Wanhopig boden de weinige overlevenden
tegenstand. Zwaar gewond viel de regiments
commandant van de landweer die de onderstem
1 ningstroepen persoonlijk aanvoerde, in hauden
van den vijand.
j Onze tweede positie ligt bloot. Aan het voor-
uitgeschoven geschut ten Noorden van Neuvilla
en ten Zuiden van Souchez breekt ue branding
korten tijd tot dat de laatste kanonnier ter aarde
'valt. Dan gaat de storm verder. De Franschen
dringen naar de hoogte van La Folie vooruit.
De artillerie observatie-posten bij La Folie zijn
in hun handen en reeds naderden zij de Ooste
lijke helling van de groote heuvelreeks. Ook
naar het Noorden winnen zij grond. Van d«
hoogten stormen zij omlaag in het dorp Souches.
De commandant van een Beiersch jagersbat al jon
houdt hier voorloopig met 10 man alleen dea
zoudelijken ingang bezet.
Ten Westen dringen de Zouaven en de
Vreemdenlegioenen over de beek van Carency
1 'ii1
1
I
1
.1 V.)
1
Naar de roman van W. COLLINS.
13 (Uit het Engelsch.)
."Daar doet ge goed aanl God zegene u, gij
'lit altijd de goedheid zelf," riep Valentijn
"■it. „Ik zal mevrouw Beckover gaan zoeken
het haar mededeelen. Geen oog zal ik
a En acht toedoen maar wat komt er dat
I® aan!" Valentijn ging weg, maar kwam
er<tond daarop weder binnen,, en zeide: „Ik
en van plan om morgen dat leelijke paar-
emsehilderij af te maken en 'e avonds we
ar naar het paardenspel te gaan." Met deze
,°orden verdween hij, en spoedig daarop
°orde men hem zijn geliefkoosde aria flni-
6rj in den tuin van den dokter.
«■Dwaas, dwaas 1" riep de dokter. „Goede*
Valentijn!"
Vreee zija beginselen zeer los zijtn,
stP t »«™uw Joyce, wier gedachten nog
Lj, waren hij het gezegde van Jezahel's
^eaen.
Den anderen dag, toen de heer Blyth weer
in dien stal kwam en zijn schilderij van de
paarden wilde voortzetten, had de edelman
niet de minste reden tot klagen over den
lust van den schilder om in zijn werk schil
derachtig effect aan te brengen en dat toeh
de gelijkenis er niet onder leed. Valentijn
sprak niet meer van „licht" en schaduw" of
slagschaduw aan te voeren of den „achter-
grond van stiller toon te maken". Zijn ge
dachten waren/ 6teeds bij het doofstomme
kind en mevrouw Beokover, en hij schilder
de los weg voort zooals van hem verlangd
werd, zonder een woord tegen te spreken.
Tegen den avond was zijn werk af. De ba
ron verzekerde dat dit het beste portret van
een paard was, dat men nog ooit gezien had;
waarbij de schrijver van dit verhaal zich
verplicht acht, zijn bescheiden meening ér
Dij te voegen, dat dit het leelijikste schil
derij is, dat de heer Blyth ooit geschilderd
heeft,.
Op zijn terugreis naar «Rubbleford begaf
Valentijn zich terstond naar het paarden
spel en nam een plaats op dezelfde hoogte
ongeveer, waar hij den vorigen avond geze
ten had.
Het kind werd weder door het geheele
publiek toegejuicht, en verrichtte haar toe
ren met dezelfde bevalligheid en vlugheid,
totdat zij de nlaats naderde, waar Valeniiin
stond. Zij verschrikte, toen zij zijn gelaat
herkende, en deed een stap vooruit om na
der hij hem te komen, maar werd tegenge
houden door den beer Jubber, daar hij zag
dat de toeschouwers vlak voor haar hunne
handen uitstaken oin op de lei te schrijven
en de kaarten voor haar hadden rondge
deeld. De aandacht van het kind scheen ge
heel afgeleid te zijn door den vreemdeling,
die den vorigen avond zulk een vurigen kus
op haar band liad gedrukt zij zag verle
gen rond en wilde weenen maar eindigde
met een duidelijk zichtbare fout te begaan
bij den eersten toer diei> zij deed.
De welwillende toeschouwers lachten er
om en een van hen schreef op hare lei: „Be
proef het nog eens, lief kind."
De heer Jubber vroeg om verschooning,
en zeide dat de algemeene opgewondenheid
zijn pupil een weinig zenuwachtig had ge
maakt en gaf haar toen te kennen, met een
minzaam lachje op het gelaat, maar met
een sombere uitdrukking in de oogen, dat
zij het nog maar eens beproeven moest Nu
slaagde zij, maar toonde nog zooveel angst,
dat de lieer Jubber, een tweeden misslag
vreezen de, haar meden am, daar er kans be
stond dat het niet goed zou afloopen. Toen
zij door het circus werd geleid, zag het kind
veelbeteokeuend naar Valentijn.
Er was angst in haar blik te lezen dui
delijk genoeg om door eenige zorgelooze hu
ren van den heer Blyth opgemerkt te wor-
den.
„Ongelukkig klein schepseltje! Zij schijnt
bang te zijn voor den man met die mooie
groene jas," zeide een; „en niet zonder re
den, zou ik zoggen", beweerde een ander.
„Gij denkt toch niet dat hij zoo hardvoch
tig zou wezen om zulk een lief schepseltje
te mishandelen?.... dat is onmogelijk!" riep
een derde.
Thans trad de clown het circus binnen.
Een oogenblik van tevoren had hij den wel
bekenden uitroep gedaan van: „Hier zijn
wij!" Valentijn meende een onderdrukten
zonderlingen gil gehoord te hebben achter
het rootle gordijn. Hij was er niet zeker van,
maar slechts de gedachte daaraan deed zijn
bloed verstijven. Hij luisterde een geruimen
tijd oplettend. Daar bestond nu geen twulei
meer omtrent de waarheid van ziin vermoe
den. Het orkest speelde de d*nsmuziek en
de clown tuimelde en sprong te midden van
een oorverdoovend gelach.
Het *is zeker mijn schuld dacht Valen
tijn. „D i tl Wat?" Hij waagde het niet om
die gedachte verder voort te zetten. Zijm blo
zend gelaat werd plotseling zoo wit als een
deck, en hij verliet het circus, vast besloten
om te weten te komen wat ex achter het
roede gordijn plaats greep.
Hij wandelde het gebouw eens rond ea
beproefde de eene deur na de andere oiu
toegelaten te worden. Eindelijk kwam hij
bij een soort van ingang, die afgesloten was
met eenige versleten paardenkleeden.
„Gij kunt hier niet binnenkomen", ze ids
een magere knaap, plotseling in gescheurd*
kleederen te voorschijn tredende.
De heer Blyth haalde een halve kroon uit
zijn zak. „Ik moet het doofstomme kind ter
stond zien!"
„O, best, kom maar binnen", mompelde de
knaap, haastig het gdld in den zak stoken»
de. „Juibber is er nu niet. Maar pas op dal
Hij u hier niet snapt dat is alleel Zij IÉ
nu eigenlijk niet geschikt om ge^en te wow
den, daar zij zooeven gehuild heeft.
Valentijn luisterde er niet meer naaïy
maar trad spoedig binnen. Zoodra hij dea
drempel overschreden had, trof een ïdanfk
zijn oor, die zijn hart deed sffbaenkrimpem
Geen woorden kunnen dien kreet in al zijn
vreeselijikheid doen- heseffen .want het waif
de kreet der simarte van doofstommen.
Hij schoof een gordijn op zijde, en bevond
zich op 'n vuile plaats afgeeecheiden aan dig
eene zijd© van de stallen, door oude tapijten
en planken. Daar zat op een houten stoel,
de vronw die hem den vorigen nacht aan»
gesproken had; zij weende bitter en liefkoos*
d$ het kind, dat bevende op haar schoot lag.
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
Iilcicllct
i
l.t
f
I
f
I
I
i
1 I-
'j