TWEEDE BLAD Rijwielbanden Madonna. Kon. Nat. Steuncomité 1914 □E OORLOG J. w. cl. HEER, I FBUILLETON Goedkoopst adres Schacli gelstraat 7-9 iiij de Anegaeg I I MAANDAG 12 JULI 1915 1' i; 1 Kers-Voorzitster: H.M. de Koningin. tweede OPROEP. Toen het Koninklijk Nationaal Steuncomité, den 22en Augustus 1914, kort na zijne opnch- ting zich tot het NederlandsChe volk lichtte, om de gelden te vragen, noodzakelijk voor de vervui ling zijner taak, is het in de veiwachting op de offervaardigheid zijner landgenooten met teleur gesteld. Aanzienlijke bedragen kenden elke week door den penningmeester verantwoord worden. Dank zij in het bijzonder ook de hooge giften, die ons Comité uit Insulinde bereikten, kon dit tot heden voldoen aan de talrijke aanvragen om financiëele hulp die van alle zijden inkwamen. Thans, na 10 maanden werkzaamheid, zijn de geldmiddelen uitgeput. Wel is de economische toestand des lands na het uitbreken der crisis niet onbelangrijk verbeterd; wel zijn uit den aard der zaak tal van uitgaven, die het gezin van den werklooze des winters drukken, in den zomer niet noodig, maar toch zijn de eischen, die ook thans nog aan de kas van het Koninklijk Nationaal Steuncomité gesteld worden, zeer vele; zelfs in deze zomermaanden moet dit wekelijks f 80,000.— uitgeven. Zullen, dank zij het Rijks subsidie, waarover het Koninklijk Nationaal Steuncomité krachtens een pas aangenomen wet, de beschikking heeft, in den eersten tijd geen ernstige financiëele zorgen zijne bestuurderen drukken, toch meenen deze thans opnieuw een beroep op de offervaardigheid hunner landge nooten te mogen doen. Met alle waardeering voor den ontvangen gel- delijken steun, zou het voor hen toch zulk een groote voldoening zijn, indien dit subsidie slechts in geringe mate zou behoeven te worden ge- bruikt! Niet alleen dat dit een verheffend bewijs zou zijn van den gemeenschapszin der betergestel- den, en 'n krachtig teeken van de eensgezindheid onzer natie, maar tevens zou dan de schatkist, aan welke toch in deze dagen zulke zware eischen gesteld worden, niet worden belast. In het bijzonder doen de ondergeteekendenden ?en beroep op de offervaardigheid van zoo menig industrieel, die, dank zij de hulp van het Ko ninklijk Nationaal Steuncomité of van een zijner organen, zijn bedrijf heeft kunnen voortzettenop de landbouwers en andere producenten van eer ste levensbehoeften, die door het duurder worden van deze, veel grootere winsten maken dan ge woonlijk, waardoor in het bijzonder de levens- kosten dergenen, voor wie de steuncomités moe ten zorgen, zoo belangrijk stijgen; op bezitters van fondsen (aandeelen in scheepvaartmaat schappijen, in industriëele ondernemingen, enz.), welke in den laatsten tijd groote dividenden ga ven; in één woord op allen, die niet door de crisis getroffen zijn, die zelfs tengevolge van deze een'niet onbelangrijke winst gemaakt heb ben. Met grooten aandrang noodigen ondergetee- kenden hunne landgenooten uit, hunne gaven aan een der onderstaande adressen te zenden. Het Koninklijk Nationaal Steuncomité 1914 Mr. M. W. F. TREUB, Minister van Finan ciën, le algemeene voorzitter. F. E. POSTHUMA, Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, 2e algemeene voorz. De Commissie van Uitvoering: Prof. Is. P. DE VOOIJS, voorzitter van den Werkloosheidsraad, voorzitter. Mevr. H. v. BIEMA-HIJMANS, presidente van den Nationalen Vrouwenraad. Jhr. Mr. W. TH. C. v. DOORN, voorzitter van den Nederl. Tuinbouwraad. J. VAN HASSELT, voorzitter van de Maat schappij van Nijverheid. J. R. SNOECK HENKEMANS, lid van de Algemeene Armencommissie. Mr. J. T. LINTHORST HOMAN, voorzitter van het Nederl. Landbouwcomité. Prof. Dr. W. H. NOLENS, Lid van den Werk loosheidsraad. J. OUDEGEEST, lid van den Werkloosheids- raad. A. S. TALMA, lid van den Werkloosheids- raad. H. A. VAN IJSSELSTEYN, directeur-gene- raai van den Arbeid, algem. secretaris. Giften worden ingewacht bij de heeren: jhr. Mr. W. TH. C. v. DOORN, le penning meester, Koninginnegracht no. 35. W. 's JACOB, 2e penningmeester, Nassau Ouwerkerkstraat no. 8. DE DUISCHE NOTA AAN DE VER. STATEN. Ter aanvulling van het reeds medegedeelde omtrent de nota van Duitschland aan de Ver- eenigde Staten laten wij hieronder den volledi- gen tekst volgen: „De Keizerlijke regeeering heeft met voldoe ning uit de nota van de Vereenigde Staten be merkt, hoe zeer de regeering der Vereenigde Staten erop gesteld is de beginselen der mensch- lievendheid ook in dezen oorlog toegepast te zien. Deze aansporing vindt in Duitschland vol komen weerklank en de Duitsche regeering is ten volle bereid zich bij hare verklaringen en besluiten ook in het onderhavige geval evenzeer de beginselen der humaniteit tot richtsnoer te nemen, als zij dit steeds heeft gedaan. Dankbaar heeft de Keizerlijke regeering het begroet, dat de Amerikaansche regeering in hare nota van 15 Mei d. j. zelf in herinnering heeft gebracht, dat Duitschland zich bij de handha ving van het zeeoorlogsrecht steeds door de be- ginselen van den vooruitgang en de menschlie-onze tegenstanders leidt. Door dén onder Wij hebben den onderzeeërsoorlog aan de ge openbaarde bedoelingen van onze vijanden en aan de door hen toegepaste wijze van oorlogs voering, die in strijd is met het volkenrecht, moe ten aanpassen. Ofschoon de Duitsche regeering principiëel getracht heeft leven en eigendom van neutralen zooveel mogelijk te beveiligen, heeft zij reeds in hare kennisgeving van den 4den Fe bruari onomwonden erkend, dat door den onder zeeërs-oorlog ook de belangen van de neutralen zouden kunnen geschaad worden. Maar zoo zal ook de Amerikaansche regeering moeten erken nen, dat de keizerlijke regeering in den strijd om zijn bestaan, die Duitschland door zijne vijan den opgedrongen en aangekondigd is, tot hei ligen plicht heeft alles te doen wat maar in haar vermogen is om het leven der Duitsche onderda nen te beschermen en te redden. Zoo de Duitsche regeering deze hare plichten zou verzaken, zou zij zich voor God en voor het nageslacht schul dig maken aan verkrachting van die grondslagen der hoogste menschelijkheid, waarop ieder staats leven berust. Met schrikwekkende duidelijkheid bewijst het geval van de „Lusitania" tot welke bedreiging van menschenlevens de wijze van oorlogvoering vendheid heeft laten leiden. Inderdaad hebben sedert den tijd, dat Frederik de Groote met John Adams, Benjamin Franklin en Thomas Jeffer son het vriendschaps- en handelsverdrag van 10 September 1785 tusschen Pruisen en de repu bliek van het westen sloot, Duitsche en Ameri kaansche staatslieden in den strijd voor de vrij heid der zeeën en voor de vrijheid van den vreed- zamen handel altijd zijde aan zijde gestaan. Bij de internationale besprekingen, die later tot rege ling van het zeeoorlogsrecht werden gehouden, hebben Duitschland en Amerika gemeenschaj> pelijk liberale beginselen, vooral ter zake van de afschaffing van het zeebuitrecht en de be scherming van belangen der neutralen bepleit. Nog bij den aanvang van den huidigen oorlog heeft de Duitsche regeering zich op voorstel van de Amerikaansche onmiddellijk bereid verklaard, de Zeerechtsverklaring van Londen te ratificee- ren en zich daardoor bij het gebruik van hare zeemacht te onderwerpen aan alle beperkingen j ten gunste der neutralen, in die verklaring voor- geschreven. Ook heeft Duitschland zich steeds gehouden aan het beginsel, dat de oorlog slechts gevoerd moet worden met de gewapende en georganiseerde macht van den vijandelijken staat, en dat de vijandelijke burgerbevolking zooveel mogelijk van de oorlogsmaatregelen verschoond moet blven. De Keizerlijke regeering koestert de besliste hoop, dat het, zoodra de vrede is teruggekeerd, of zelfs reeds vroeger, gelukken zal het zeeoor logsrecht in dier voege te wijzigen, dat de vrij heid der zeeën gewaarborgd wordt en het zou voor haar een aanleiding tot dankbaarheid zijn, indien zij daaraan hand aan hand met de Ame rikaansche kan arbeiden. Het is niet de schuld der Duitsche regeering, dat in dezen oorlog hoe langer hoe meer gezon digd wordt tegen de beginselen die het doel der toekomst moeten zijn. Aan de Amerikaansche regeering is bekend, dat Duitschland's vijanden van den beginne af en met toenemende onverbiddelijkheid er op uit waren, met veronachtzaming van alle regelen van het volkenrecht en miskenning van alle rechten der neutralen, door de totale verlam ming van het vreedzaam verkeer tusschen belofte van premiën gegeven wenk aan de En- gelsche handelsschepen, om zich te wapenen en de onderzeeërs te rammen, is in strijd met alle grondslagen van het volkenrecht, iedere grens tusschen handels- en oorlogsschepen uitgewischt en zijn de neutralen die als reizigers van deze handelsschepen gebruik maakten, in meerdere mate aan de oorlogsgevaren blootgesteld. Had de commandant van den Duitschen onderzeeër, die de „Lusitania" vernietigde, voor het torpe- deeren de bemanning en de passagiers in de booten laten gaan, dan zou dat op de vernieti ging van zijn eigen schip zijn neergekomen. Volgens alle bij de torpedeering van veel klei nere en minder zeewaardige schepen opgedane ondervinding was het te verwachten, dat een zoo machtig schip als de „Lusitania' ook na de tor pedeering lang genoeg boven water zou blijven om den passagiers gelegenheid te geven in de booten te gaan. Omstandigheden van zeer bij- zonderen aard, vooral de aanwezigheid van groote hoeveelheden zeer explosieve stoffen aan boord, hebben veroorzaakt dat deze verwachting niet bewaarheid is gewerden Bovendien mag er nog op gewezen worden, dat, indien de „Lusi tania" gespaard was geworden, duizenden kisten met munitie in handen der vijanden van Duitsch land waren gekomen en dat daardoor duizenden Duitsche moeders en kinderen van hunne kost winners waren beroofd geworden. De keizerlijke regeering zal altijd bereid zijn, om in den geest van de vriendschap, die het Duitsche volk jegens de Unie, sedert de eerste dagen van haar bestaan bezielde, ook tijdens den oorlog, alles wat binnen haar bereik ligt te doen om te voorkomen, dat het leven van Amerikaan sche burgers in gevaar wordt gebracht. De keizerlijke regeering herhaalt daarom de verzekering, dat Amerikaansche schepen niet zullen worden gehinderd bij de uitoefening van wettige scheepvaart en dat het leven van Ameri kaansche burgera op neutrale schepen niet in gevaar zal worden gebracht Teneinde onvoorziene, bij de wijze van oorlog voeren door Duitschland's vijanden mogelijk ge worden gevaren 'voor Amerikaansche passagiers schepen uit te sluiten, zullen de Duitsche duik- booten order ontvangen om zulke, door bijzon Duitschland en de neutrale landen, niet zoozeer dere onderscheidingsteekenen kenbaar gemaakte de oorlogvoering der Duitschers als wel het1 en voldoenden tijd tevoren aangegeven stoom- leven der Duitsche natie vernietigend te treffen.booten vrij en veilig te laten passeeren. Daarbij Op den 9den November d. v. j. heeft Engeland I hoopt de keizerlijke regeering erop te mogen de Noordzee tot oorlogsgebied verklaard en de 1 rekenen, dat de Amerikaansche regeering er voor neutrale scheepvaart door het leggen van slecht borg zal staan, dat deze schepen geen contra- verankerde mijnen en door het aanhouden en op brengen der schepen tot het uiterste in gevaar gebracht en bemoeilijkt, zoodat het feitelijk neu trale kusten en havens in strijd met het volken recht blokkeert. Lang voor het begin van den onderzeeërs oorlog heeft Engeland ook de rechtmatige neu trale scheepvaart naar Duitschland zoo goed al3 geheel versperd. Zoodoende werd Duitschland tot den handelsoorlog door middel van onder zeeërs genoodzaakt. Reeds den 16en November d. v. j. verklaarde de Engelsche eerste minister in het Lagerhuis, dat een der voornaamste zaken, die Engeland te doen had was te ver hinderen, dat levensmiddelen voor de Duitsche bevolking over neutrale havens Duitschland be reikten. Sedert den eersten Maart van dat jaar eindelijk neemt Engeland alle naar Duitschland gaande en alfe van Duitschland komende goede- uen worden* Ër zou dan geen dringende nood ren zonder meer weg. Evenals vroeger de Boe-zakelijkheid voor Amerikaansche burgers meer ren, moet nu het Duitsche volk voor de keus beslaan om in oorlogstijd op schepen onder vij- gesteld worden óf met zijne vrouwen en kinderen 1 andelijke vlag naar Europa te reizen. In 't bij- aan den hongerdood prijs gegeven te worden óf zonder kan de Keizerlijke regeering niet toege- zijne zelfstandigheid op te geven. j Ven, dat Amerikaansche burgers alleen door het Terwijl onze vijanden ons dus luide en open-feit hunner aanwezigheid aan boord van een lijk den oorlog zonder genade en tot onze vol- vijandelijk schip dat zouden kunnen redden, ledige vernietiging aangekondigd hebben, voeren i Duitschland heeft slechts Engeland's voorbeeld wij dezen oorlog uit noodweer voor ons riatio-gevolgd, toen het een deel van de zee tot oorlogs- naal bestaan en om def wille van een duurzamen gebied verklaarde. Ongelukken, waaraan neu- en zekeren vrede. j tralen aan boord van vijandelijke schepen in die bande aan boord hebben, De nadere overeenkomsten omtrent de onver hinderde vaart van deze schepen zouden door wederzij dsche marine-autoriteiten getroffen moe ten worden. Ter verschaffing van voldoende reisgelegen heid over den Oceaan voor Amerikaansche bur gers, geeft de Duitsche regeering in overweging het aantal beschikbare stoomschepen te vermeer deren door een passend, in nader overleg vast te stellen, aantal neutrale schepen onder Ameri kaansche vlag in de passagiersvaart te brengen, onder dezelfde voorwaarden als de reeds ge noemde Amerikaansche stoomschepen. De Keizerlijke regeering meent te mogen aan nemen, dat op deze wijze voldoende reisgele- genheden voor Amerikaansche burgers over den Atlantisclien Oceaan m het leven geroepen kun- oorlogszone zouden kunnen blootstaan, zouden daarom moeielijk anders kunnen beoordeeld wor den dan ongevallen waaraan neutralen op het oorlogsterrein blootgesteld zouden zijn, als zij zich, ondanks voorafgegane waarschuwing, toch in gevaar zouden begeven. Mocht het echter de Amerikaansche regeering niet mogelijk zijn, neutrale passagiersschepen in voldoend aantal te vervoeren, dan is de Keizer lijke regeering bereid, er geene bezwaren tegen te maken, dat de Amerikaansche regeering vier passagierschepen van vijandelijke nationaliteit voor het passagierverkeer tusschen Noord- Amerika en Engeland in de vaart brengt. De beloften van „vrije en veilige" vaart van Ameri kaansche passagierschepen zou dan onder dezelf de voorwaarden ook voor deze vroeger vijande lijke passagierschepen toepasselijk worden ge- De President der Vereenigde Staten heeft zich op eene wijze, die dank verdient, bereid verklaard voorsteilen aan de Engelsche regeering over te brengen of te doen, speciaal ten opzichte der veranderingen van den zeeoorlog. De keizerlijke regeering zal steeds gaarne van de goede dien sten van den President gebruik maken en hoopt, dat zijne bemoeiingen zoowel in het onderhavige geval als ook voor het groote doel, de vrijheid van de zee, tot eene overeenstemming zullen leiden. Den ambassadeur verzoekend, het bovenstaan de ter kennis van de Amerikaansche regeering te brengen, maakt ondergeteekende van deze gele genheid gebruik om Zijne Excellentie opnieuw de verzekering zijner bijzondere hoogachting te geven. w. g. Von Jagow. Aan Zijne Excellentie den Ambassadeur der Vereenigde Staten van Amerika, den heer James W. Gerard. DE „LORETTOSLAG". De Duitsche bladen bevatten een een verhaal, afkomstig van het „Groote Hoofdkwartier," over de gevechten bij La Bassée en Atrecht, die den titel verdienen van „Lorettoslag." Wij ontleenen er het volgende aan: „Het land van Artois is als volgt te beschou wen: De Zuidelijke afsluiting van de diepe vlakte wordt daar gevormd door een loodrecht op 't Duitsche front uitloopende, lang gestrekte j en steil afloopend reeks van hoogten. Tot in de verte ziet men neer in het laagland, waar de oostlijke rand van liet bosch van llouvingny j zich scherp afteekent. Ook ziet men reeds uit de verte de veel bezochte bedevaartkerk van Notre Dame en Lorctte. De kerk stond aan den uitersten Oostelijken sniallen rand die naar het Westen toe als een hellend plateau op die hoogte ligt en werd in de herfstgevechten geheel ver nield. De Duitschers hadden daar sedert October vasten voet gezet. Voet voor voet was het hun gelukt, gedurende de wintermaanden na hard nekkige gevechten, eenige honderden meters vooruit te dringen. Steeds bleef nog het ge- heele bosch van Bouvigny in het bezit der Fran schen.. Dus klemden onze Badensche troepen zoo vervolgt het verhaal zich nog vast aan een klein deel van die heuvelreeks, die van beide kanten werd omsingeld door onze van La Bassée over Loos en Agres zich uitstrekkende stelling, met een scherpe punt vooruit sprong over de Lo- rettehoogte tot de heide zuidelijk daarvan en door den lagen heuvel No. 125 geseheiden, laag gelegen plaatsjes Ablain en Carency. Van die twee dorpen, waarvan de uiterste gedeelten nog in 's vijands handen gebleven waren, liep de Duitsche linie scherp naar het Zuid-Oosten terug en liep dan op het Oostelijk vóórgedeelte van Atrecht, St. Laurent, toe. Zij ging daar dan over La Targette, Ooste lijk dicht voorbij het groote dorp Neuville, meerendeels in de diepte tusschen twee heuvel-, reeksen door. De westelijke daarvan, waarop de omgeschoten groote torens van Hont St. Eloy een merkteeken voor het geheelo gebied vormden, bood aan de Franschen voortreffelijke artilleriestellingen en j de dorpen Ecurie en Eochincourt waren goede steunpunten. De eerste dagen van de maand Mei waren voor de Franschen gunstig. Hot weder was heiig, verhinderde ons daardoor het aanvoeren van groots troepenmachten op de spoorlijn goed te zien, hoewel 't niet geheel onopgemerkt bleef. Zeer handig hielden de Franschen die troe penverschuivingen verborgen. Tot nu toe hadden, in het gedeelte van de grens tot aan het Engelsche leger ten Zuiden vana La Bassée tot Atrecht, tegenover de Duit schers gestaan 3)4 Fransche legercorpsen (58ste I. D.; 92ste I. D.; XXI L.-C.; XXXIII L. O,; Vt 10e Art. O). Op den 8en- Mei liet voor 't eerst een bij een gesneuvelden Franschman gevonden brief zien dat ook het XVII L. C. aanwezig moest zijn. Sedert den len Mei lag overigens reeds veel zware vijandelijke artillerie voornamelijk op het Zuidelijk gedeelte van den Lorettoheuvel tot tgenover Eochincourt. Den 6en Mei werd door een onzer legers ge raamd dat de vijand 13,500 schoten tegen ons front had afgevuurd. Den 8en Mei verhoogd® zich dat getal tot 17000. Daarbij kwamen nog zwaro werpmijnen waarvan op 8 Mei niet min der dan 1800 geteld werden. Zwaar leden onze loopgraven en draadversperringen, en onze mannen vonden, niettegenstaande groote opof feringen, door het voortdurend vuur geen gele genheid alles -te herstellen. Tot den aanval kwam het dan ook vooreerst pas op den 18en Mei in de buurt van Liévein waar Fransche jagers, na een hevige artillerie- overvalling, in een kleine verschansing binnen drongen. In den loop van den nacht wierpen de Ba densche troepen den vijand daar weer uit en na men hen 100 gevangenen af. Zoo brak de zoele, stralende, mooie Zondag van deh 9en Mei aan. Systematisch maar doelloos wekten do bom men van de vijandelijke vliegers eenige hoogere bevelvoerders en het personeel van de voornaam ste spoorwegstation». j Van de stellingen ten Noorden van Atrecht dreunde van 4 uur 's morgens af de allerzwaar ste artillerie. Van de hoogten van La Foliet zag men hoe onze loopgraven in dikken rook waren gehuld. De eene vijandelijke granaat na de andere drong in dien zwarten rook door, die weldra huizen hoog opsteeg. Nog hooger slingerden de mijnenwerpers stukken aarde en witten kalksteen de lucht in. Tegen 8 uur zweeg het vuur plotseling. Snel spoedden zich de reeds zeer gedunde overblijfselen van de bezetting der loopgraven, de landweer van den beneden-Eijn en de Beier- sche lichte jagers en Infanterie naar de borst weringen,, gereed om den aanstormenden vijand in de oogen te zien. Direct, zonden de commandanten van het eerst front het bevel aan de ondersteuningstroè- pen, die in de tweede linie lagen, om naar voren te komen. Onze artillerie richtte een flink vuur op de vijandelijke loopgraven Maar in plaats van een aanval kwam een nieuw en nog heviger vuur van de vijandelijke artillerie. j Wederom bedekte rook en walm het geheelo gezichtveld. Te 9 uur zag de artillerie van La Folie uit op een toevallig rookvrij gedeelte tus. schen Carency en het boschje ten Zuiden daar van, een lange, donkere zich bewegende lini®. Zij zag ook hoe tusschen Carency en La Tar gette mijnen de lucht in gingen, j In den rook drongen de Franschen in groo ten getale vooruit. In het gedeelte ten Noorden van de Scarpe-vallei kwamen zij onder ons vuur. .Stapels dooden en gewonden van de Fransche 19e divisie en van het 17e legercorps bleven voor de draadversperringen. Een enkel regiment van ons telde 1600 lijken van vijanden voor haar frontgedeelte. Tegenover Eochincourt drong een klein deel door tot in onze stelling. Beiersche bajonetten wierpen hen terug. Al te krachtig is echter da stoot tusschen La Targette en Carency. Me* overweldigende beslistheid renden hier het 20ste en 33e Fransche legercorps, en tusschen beide in de Marokkaansche divisie, over de zwakke be- I zetting der verwoeste loopgraven in. j Wanhopig boden de weinige overlevenden tegenstand. Zwaar gewond viel de regiments commandant van de landweer die de onderstem 1 ningstroepen persoonlijk aanvoerde, in hauden van den vijand. j Onze tweede positie ligt bloot. Aan het voor- uitgeschoven geschut ten Noorden van Neuvilla en ten Zuiden van Souchez breekt ue branding korten tijd tot dat de laatste kanonnier ter aarde 'valt. Dan gaat de storm verder. De Franschen dringen naar de hoogte van La Folie vooruit. De artillerie observatie-posten bij La Folie zijn in hun handen en reeds naderden zij de Ooste lijke helling van de groote heuvelreeks. Ook naar het Noorden winnen zij grond. Van d« hoogten stormen zij omlaag in het dorp Souches. De commandant van een Beiersch jagersbat al jon houdt hier voorloopig met 10 man alleen dea zoudelijken ingang bezet. Ten Westen dringen de Zouaven en de Vreemdenlegioenen over de beek van Carency 1 'ii1 1 I 1 .1 V.) 1 Naar de roman van W. COLLINS. 13 (Uit het Engelsch.) ."Daar doet ge goed aanl God zegene u, gij 'lit altijd de goedheid zelf," riep Valentijn "■it. „Ik zal mevrouw Beckover gaan zoeken het haar mededeelen. Geen oog zal ik a En acht toedoen maar wat komt er dat I® aan!" Valentijn ging weg, maar kwam er<tond daarop weder binnen,, en zeide: „Ik en van plan om morgen dat leelijke paar- emsehilderij af te maken en 'e avonds we ar naar het paardenspel te gaan." Met deze ,°orden verdween hij, en spoedig daarop °orde men hem zijn geliefkoosde aria flni- 6rj in den tuin van den dokter. «■Dwaas, dwaas 1" riep de dokter. „Goede* Valentijn!" Vreee zija beginselen zeer los zijtn, stP t »«™uw Joyce, wier gedachten nog Lj, waren hij het gezegde van Jezahel's ^eaen. Den anderen dag, toen de heer Blyth weer in dien stal kwam en zijn schilderij van de paarden wilde voortzetten, had de edelman niet de minste reden tot klagen over den lust van den schilder om in zijn werk schil derachtig effect aan te brengen en dat toeh de gelijkenis er niet onder leed. Valentijn sprak niet meer van „licht" en schaduw" of slagschaduw aan te voeren of den „achter- grond van stiller toon te maken". Zijn ge dachten waren/ 6teeds bij het doofstomme kind en mevrouw Beokover, en hij schilder de los weg voort zooals van hem verlangd werd, zonder een woord tegen te spreken. Tegen den avond was zijn werk af. De ba ron verzekerde dat dit het beste portret van een paard was, dat men nog ooit gezien had; waarbij de schrijver van dit verhaal zich verplicht acht, zijn bescheiden meening ér Dij te voegen, dat dit het leelijikste schil derij is, dat de heer Blyth ooit geschilderd heeft,. Op zijn terugreis naar «Rubbleford begaf Valentijn zich terstond naar het paarden spel en nam een plaats op dezelfde hoogte ongeveer, waar hij den vorigen avond geze ten had. Het kind werd weder door het geheele publiek toegejuicht, en verrichtte haar toe ren met dezelfde bevalligheid en vlugheid, totdat zij de nlaats naderde, waar Valeniiin stond. Zij verschrikte, toen zij zijn gelaat herkende, en deed een stap vooruit om na der hij hem te komen, maar werd tegenge houden door den beer Jubber, daar hij zag dat de toeschouwers vlak voor haar hunne handen uitstaken oin op de lei te schrijven en de kaarten voor haar hadden rondge deeld. De aandacht van het kind scheen ge heel afgeleid te zijn door den vreemdeling, die den vorigen avond zulk een vurigen kus op haar band liad gedrukt zij zag verle gen rond en wilde weenen maar eindigde met een duidelijk zichtbare fout te begaan bij den eersten toer diei> zij deed. De welwillende toeschouwers lachten er om en een van hen schreef op hare lei: „Be proef het nog eens, lief kind." De heer Jubber vroeg om verschooning, en zeide dat de algemeene opgewondenheid zijn pupil een weinig zenuwachtig had ge maakt en gaf haar toen te kennen, met een minzaam lachje op het gelaat, maar met een sombere uitdrukking in de oogen, dat zij het nog maar eens beproeven moest Nu slaagde zij, maar toonde nog zooveel angst, dat de lieer Jubber, een tweeden misslag vreezen de, haar meden am, daar er kans be stond dat het niet goed zou afloopen. Toen zij door het circus werd geleid, zag het kind veelbeteokeuend naar Valentijn. Er was angst in haar blik te lezen dui delijk genoeg om door eenige zorgelooze hu ren van den heer Blyth opgemerkt te wor- den. „Ongelukkig klein schepseltje! Zij schijnt bang te zijn voor den man met die mooie groene jas," zeide een; „en niet zonder re den, zou ik zoggen", beweerde een ander. „Gij denkt toch niet dat hij zoo hardvoch tig zou wezen om zulk een lief schepseltje te mishandelen?.... dat is onmogelijk!" riep een derde. Thans trad de clown het circus binnen. Een oogenblik van tevoren had hij den wel bekenden uitroep gedaan van: „Hier zijn wij!" Valentijn meende een onderdrukten zonderlingen gil gehoord te hebben achter het rootle gordijn. Hij was er niet zeker van, maar slechts de gedachte daaraan deed zijn bloed verstijven. Hij luisterde een geruimen tijd oplettend. Daar bestond nu geen twulei meer omtrent de waarheid van ziin vermoe den. Het orkest speelde de d*nsmuziek en de clown tuimelde en sprong te midden van een oorverdoovend gelach. Het *is zeker mijn schuld dacht Valen tijn. „D i tl Wat?" Hij waagde het niet om die gedachte verder voort te zetten. Zijm blo zend gelaat werd plotseling zoo wit als een deck, en hij verliet het circus, vast besloten om te weten te komen wat ex achter het roede gordijn plaats greep. Hij wandelde het gebouw eens rond ea beproefde de eene deur na de andere oiu toegelaten te worden. Eindelijk kwam hij bij een soort van ingang, die afgesloten was met eenige versleten paardenkleeden. „Gij kunt hier niet binnenkomen", ze ids een magere knaap, plotseling in gescheurd* kleederen te voorschijn tredende. De heer Blyth haalde een halve kroon uit zijn zak. „Ik moet het doofstomme kind ter stond zien!" „O, best, kom maar binnen", mompelde de knaap, haastig het gdld in den zak stoken» de. „Juibber is er nu niet. Maar pas op dal Hij u hier niet snapt dat is alleel Zij IÉ nu eigenlijk niet geschikt om ge^en te wow den, daar zij zooeven gehuild heeft. Valentijn luisterde er niet meer naaïy maar trad spoedig binnen. Zoodra hij dea drempel overschreden had, trof een ïdanfk zijn oor, die zijn hart deed sffbaenkrimpem Geen woorden kunnen dien kreet in al zijn vreeselijikheid doen- heseffen .want het waif de kreet der simarte van doofstommen. Hij schoof een gordijn op zijde, en bevond zich op 'n vuile plaats afgeeecheiden aan dig eene zijd© van de stallen, door oude tapijten en planken. Daar zat op een houten stoel, de vronw die hem den vorigen nacht aan» gesproken had; zij weende bitter en liefkoos* d$ het kind, dat bevende op haar schoot lag. NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT Iilcicllct i l.t f I f I I i 1 I- 'j

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1915 | | pagina 5