De gevaarlijke luchtreis. Het ijdele Eendje, Brutus de trompetter. WETENSWAARDIGHEDEN if 3» r Hm, enauwe Mc. Can-nel met era effen gezi-cKt. Een duur ding natuurlijk! Net zoo kostbaar als een maai machine 1 Ze komen goedkoopeT dan zoo'n ma chine, zeide Forester, zonder een spoor van ïen glimlach. Belachelijk1; *k geloof er niets van, zeidie Mc. Cannel. Hoe noemdet ge 't ding ook weer? Barometer, antwoordde Forester. Goeden avond! brak de onde Ier helt gesprek af. Drie dagen later vond de firma Anderson en Co., fabrikanten van ploegen, maaima- ehines en andere landbouwwerktnigen in de stad Omaha bij haar morgenpost de volgen de bestelling: „Gelieve mij per omgaande per extra post bestelling toe te zenden een groot model barometer, franco Koeliesta.tion, maar de machine zal worden afgehaakt Eln. Mc. Cannel. Zilverstroom." (D. Ct.)' Voor eenige jaren bevond ik mij te Brussel, ik was jong, ondernemend, roekeloos. Ik had met een vriend van mij besloten, een tochtje met 'n luchtballon te doen. Alle toebereidselen waren gemaakt, maar mijn vriend hield zijn woord niet en bleef wég. Ik had reeds besloten alleen op te stijgen, toen een onbekende bij mij kwam en mij dringend verzocht, hem mede te nemen. Niet weinig verwonderde mij dit verzoek van iemand, die mij geheel onbekend was, daar hij echter er zeer op aandrong, en mij plechtig beloofde in al mijne schikkingen genoegen te nemen en zich vol komen naar mijne aanwijzingen te gedragen, gaf ik eindelijk mijn toestemming. Zeer verheugd sprong hij in het schuitje; ik volgde hem, gaf het teeken om de touwen los te maken, en reeds eenige seconden later zweefden wij reeds boven de boomen Mijn metgezel gaf niet het minste blijk van ongerustheid; hij zat in ons zwak schuitje zoo gerust, alsof hij in zijn armstoel een middag slaapje ging nemen. Hij scheen een ware vogel- natuur te hebben, zoo beviel het hem in de lucht. Om het opstijgen te bespoedigen, schudde ik een der medegenomen zakken zand ledig; hierover werd hij verrukt, en smeekte mij allen ballast weg te werpen. Ik weigerde dit, hij drong er sterker op aan. Ik vroeg hem waarom hij zoo hoog wilde stijgen. „Ik ben bang dat men mij herkent," zei hij. „Ik geloofde dat ik met een zonderling te doen had, die in een oogenblik van roekeloosheid onbe dachtzaam deze luchtreis ondernomen had, en die nu vreesde dat zijne bloedverwanten en vrien den hem zouden herkennen. Ik verzekerde hem dat niemand ons op deze hoogte kon herkennen Hij sloeg echter volstrekt geen acht op hetgeen 3c zeide, en eischte opnieuw, dat ik den ballast zou wegwerpen. Dit was echter volstrekt onmo gelijk. wij waren reeds op eene aanmerkelijke hoogte, de wind dreef ons zeewaarts, en ik was niet geheel en al op mijn gemak, en verzocht hem dus eenigszins barsch zich stil te houden. Hij bromde nu het een en ander binnensmonds, wierp toen zijn hoed in de lucht, trok zijn rok uit en wierp dien ook weg. „Goed goed!" riep hij nit, „nu zijn wij lichter, nu gaat het beter." Meteen begon hij zijn das los te maken. „Wat gaat gij doen?" riep ik driftig uit. „Men zou u zelfs met een verrekijker niet meer her kennen." „Zeg dat niet," zeide hij „Bij dokter van E. Seeft men goede oogen." Wat was de naam van een geneesheer, die aan Het hoofd van een beroemd krankzinnigenge sticht stond. „Kent gij dokter van E.?" vroeg ik. „Of ik hem ken! Twee jaren lang heb ik tegen mijn zin bij hem gewoond. Men heeft mij op alle mogelijke wijze mishandeld. Nimmer kon ik mijn eigen zin doenik was als in een. gevangenis. Dezen morgen ben ik eindelijk ontvlucht; en nu ben ik gerust, nu ik weet, dat men mij niet weer kan vinden." Geen twijfel bleef mij meer over. Ik bevond mij in het gezelschap van een krankzinnige, in een broos schuitje, meer dan drie duizend voet boven de aarde. Een oogenblik was ik van ontzet ting als versteend. Hoe licht kon hij in een vlaag van dolheid vervallen, hoe gemakkelijk kon hij in een twist met mij geraken, en dan was het met ons beiden gedaan. Hij begon weer te schreeuwen: „Hooger! Hooger! Ik dorst niets te zeggen, om hem niet nog woedender te maken. Verbeeld u echter wat ik uitstond, toen hij, nadat hij zijne laarzen had uitgetrokken, zich tot mij wendde, en met een holle, heesche stem zeide: „Wij moeten nog tienduizend mijlen afleg gen een van ons beiden moet er uit" de hij zijne vuistenhij was blijkbaar sterker dan ik en aan tegenstand van mijne zijde was niet te denken. Als ik een pistool of dolk bij mij ge had had, ik zou geen oogenblik geaarzeld hebben mij van hem te ontslaanen ik geloof niet dat de strengste zedeleeraar mij gelaakt zou hebben, maar ik was, helaas, ongewapend. Mijn toestand was inderdaad zonder voor beeld. Liever had ik mij onder kanibalen, tegen over eene uitgehongerde hyena bevonden, dan in de lucht met een krankzinnige, bij wien smeekin gen, redeneeringen en bedreigingen even vruchte loos waren. Zonder dat ik het beletten kon, wierp hij de 3 zakken ballast weg. De luchtballon steeg met vreeselijke snelheid. De aarde was uit onze oogen verdwenen, dichte wolken omringden ons geheel en al, de koude werd onuitstaanbaar, en nochtans stegen wij aanhoudend. De krankzinnige scheen ontevreden, hij bromde binnensmonds: „Wij komen niets verder, wij stij gen niet meer. Zijt gij gehuwd?" vroeg hij toen plotseling tot mij. „Ik heb eene vrouw en negen kleine kinderen, die door mijn dood gebrek moeten lijden," ant woordde ik haastig. „En ik," riep hij met een akelig schaterend gelach, „ik heb driehonderd vrouwen en vijfdui zend kinaeren. Ik zou al lang bij hen zijn, als die dubbele lading ons niet tegenhield." „Zoo waarachtig, dat is een talrijk gezin," riep ik, om zijne gedachten op iets anders te brengen, „en waar woont dit dan?" „In de maan, en daar wil ik heen; ik zou er allang geweest zijn, als ik alleen was. Komaan weg met u. Bij deze woorden greep hij mij aan wij worstelden. Plotseling vloog een bliksemstraal door de lucht. Zijn helder licht verblindde ons voor een oogenblik. Zonder het te weten had ik eene met electrische stof bezwangerde wolk doorkliefd, en wij zagen het treffend schouwspel van een on- weder, dat zich beneden ons ontlastte. Dit ge zicht maakte zelfs op mijn geleider een hevigen indruk, verbijsterd liet hij mij los. Ik had thans al mijn tegenwoordigheid van geest noodig, om mij uit den verschrikkelijken toestand te redden, waarin ik mij zoo onbedachtzaam begeven had. Ik trachtte dus mijne ontsteltenis zooveel moge lijk te verbergen, en zei tot hem op een hoog- dravenden toon: „Denkt gij, dat het een zwak sterveling vergund is, zoo door de lucht te vlie gen en den donder te laten rollen, als ik gedaan héb? Weet dat ik u uit uwe gevangenschap op aarde héb willen verlossen en u naar uwe tal rijke familie wil terugvoeren. Als gij echter nog een woord spreekt, zend ik u een bliksemstraal toe, die u in den afgrond werpt." Deze woorden, die ik op ieder ander oogen blik nauwelijks zonder lachen had kunnen spre ken, schenen toch op den razenden mensch eeni- gen indruk te maken. Zijn oog was niet meer zoo akelig wild, verbijsterd staarde hij mij aan, maar ik vreesde, dat de werking mijner welsprekend heid slechts van korten duur zou zijn, en nam derhalve nog tot een ander middel mijn toe vlucht. Ik had mij gelukkig van een flescH rum voor zien, en deze was mij thans van het grootste nut. Ik gaf hem de flesch over, en noodigde hem uit een goede teug te nemen van dezen hemelschen drank, die hem geheel verjongen zou. Met akelige gulzigheid greep hij naar de flesch en ledigde die in een teug. Niet lang bleef deze zon der uitwerking; weldra viel hij in een diepen slaap. Nauwelijks had hij de oogen gesloten of ik bond hem handen en voeten, en daar ik touw genoeg medegenomen had, knevelde ik hem zoo, dat hij zich volstrekt niet bewegen kon» Ofschoon ik thans van mijn lastigen metgezel niets meer te vreezen had, was mijn toestand ech ter nog zorgwekkend genoeg. Ik bevond mij in eene ontzettende hoogte, en daar al de ballast weggeworpen was, steeg de ballon nog altijd. Om mij nieuwen moed te geven, at ik wat van de medegenomen levensmiddelen, want de scherpe, fijne lucht op deze hoogte had mij een geweldi gen honger verschaft. Ik wist niet hoe het af 'oopen zou. Ik gaf echter nog niet alle hoop verloren, dat ik de aarde zou weerzien. Ik bevond mij in eene vochtige, nevelachtige lucht, en nog altijd kwam het mij voor, dat ik steeg; eene omstandigheid1, waarin ik mij echter gemakkelijk vergissen kon, daar ik volstrekt geen punt van vergelijking had Ik bespeurde echter dat de luchtballon zijn glans verloren had en door den nevel, waarin ik mij bevond, vochtig was geworden. Deze gelukkige omstandigheid gaf mij weder hoop. Door deze vochtigheid ver meerderde de zwaarte van den luchtbol en van de daaraan hangende voorwerpen; weldra be merkte ik duidelijk, dat ik zakte, en niet lang duurde het of ik kon tot mijne groote vreugde weder de aarde zien. Deze vreugde kan men alleen vergelijken bij de verrukking waarmede de schipbreukeling op zee het land gewaar wordt, dat hem redding belooft. Na eenioen tiid werd ik beneden mii een stad gewaar. Het was Leuven. De luchtballon zweefde eenige honderd voet boven de daken der huizen, toen de krankzinnige uit zijn slaap ontwaakte, en woedend werd dat hij zoo gebonden was, en vooral dat hij de niaan niet zag. „Waar zijn nu mijne vijfduizend kinderen?" schreeuwde hij. „Daar ziet gij ze," antwoordde ik, op de markt van Leuven wijzend, waar een aantal menschen zich bevonden. „Spoedig, spoedig!" riep hij, „dat ik hen in mijne armen sluite!" Ik verlangde niet minder dan mijn reisgezel naar het einde van dezen gevaarlijken tocht. Ein- Eindelijk werd mijn wensch vervuld, langzaam kwam de luchtballon op een groot plein neer. Het in menigte verzamelde volk stond niet min der vreemd op te zien van den luchtballon, dan van mijn aan handen en voeten gebonden reis- genoot die onophoudelijk om zijn vijfduizend kinderen riep. Ik begaf mij oogenblikkelijk naar den plaat selijken commandant en verzocht hem den krank zinnige, die mij zulk een streek gespeeld had, in bewaring te laten nemen. Sedert deze hachelijke luchtreis heb ik besloten mij nimmer weer van een luchtballon te bedienen om te reizen, en ook in het vervolg zeer voor zichtig omtrent mijne reisgezellen te zijn. 't Eendje, jong, vol ijdelheden, Zag zich wederkaatst door 't nat, Toen ze, naar de beek getreden, Zich daarin te spieg'len zat En ze prees, vol welgevallen, Zich zoo lief, zoo mooi en slank: „Ben ik niet het schoonst van allen? „Ai! wat is mijn kleedje blank!" Maar ze zag niet, hoe het looze Vosje sluipend naderkwam, Maar ze zag niet, dat het booze Dier zijn weg naar 't beekje nam; Hoe het, op fluweelen voetjes, O, zoo zachtjes, o, zoo zoetjes, Immer dichter tot haar kwam 't Argeloos eendje juichte en zong: „'k Ben de schoonste aller vrouwen 1 Vosje nam een koenen sprong Greep haar aan met bek en' klauwen Gij, die 't liedje hebt gehoord, Kent gij eendjes van die soort? „Wie is dit jaar de beste uwer leerling- trompetters,vroeg de kolonel aan den chef van het muziekkorps. „Brutus, kolonel 1 Hij blaast als een oud gediende. Ongelukkig heeft hij in allo acht maanden, welke hij bij het regiment is, nog niet leeren lezen. Hij is de gewilligheid zelf, maar de vermogens ontbreken hem. ,Toch heeft hij veel aanleg voor de muziek. Kon hij maar lezen, dan zou ik hem voordragen voor trompetter." „Begrepen, mijn jongen? Doe je best, wan neer gij. kunt lezen, benoem ik je tot trom petter." Dat zeggende verliet de kolonel de oefen- zaal. Brutus was wat onnoozel van geest. Op zekeren morgen in den oogsttijd had eer. koster hem in het portaal eener dorpskerk in Bauce gevonden. De burgemeester, een geleerd man, schreef den vondeling bij den burgerlijken stand in als „Brutus" en de gemeente besteedde ft«m tegen eene matige som nit bij' eene oude vrouw. Zijn onderwijzer gelukte het niet hear de' letters in te prenten en op tienjarigen leef tijd werd hij schaapherder der gemeente". Eiken morgen "ging hij nu door de eenrgo straat van het dorp, uit al zijne macht op zijn blikken hoorn blazend op dat sein maak ten alle vrouwen hare schapen los, welke zich' daarop bij den horder voegden. Den geheelen dag hoedde Brutus dé scha pen op de gemeenteweide en bij het onder gaan der zon keerde hij met luid trompet geschal huiswaarts, gevolgd door de 'ralioor- zame kudde. Het geheele dorp door blies hij op zijn hoorn om de terugkomst van het vee te melden en de vrouwen met ha,re em mers wachtten op de beesten, die van zelf hunne stallen terug vonden. Zoodra Brutus zijn dagtaak geëindigd had, bracht hij den gemeente-hoorn 'terug naar het raadhuis en hield hij op gemeente-beambte te zijn om weer straatjongen te worden. Hij sliep in een of anderen stal op wat stroo. Een kosthuis had hij niet, daar dè boeren, wier schapen hij hoedde verplicht waren hem om beurten voor een dag den kost te ïpeven, Nu en dan gaf men hem een afgedankt kleedingstuk. Brutus zag op dit punt niet nauw. Eindelijk kwam hij met de overige jongens van zijn leeftijd bi.j het regiment. Zijn kor poraal/had veel moeite om hem te dcil'cn. Toch merkte men spoedig zijne voorliefde voor de trompet op. In de muziekzaal werd hij weldra „de beste blazer" van het regi ment. Geen trompetter, die beter dan hij de reveille met vrooüjk geschal blies of dc lang zame tonen voor het dooven der vuren liet hooren. Te vijf uur had Brutus de wacht betrok ken. In dienstkleeding als schildwacht stond hij op post om alle seinen voor'den gewo nen dienst te geven. Dien morgen zou er nipt' veel te doen we zen. Bijna een uur geleden was het gehee le regiment uitgerukt voor een oefenings- marsch ter voorbereiding voor 'den zwaren velddienst en nadat Brutus het sein tot „op zitten" geblazen had. was hij kalm voor het wachthuis zijn pijpje gaan rooken. Het kwar tier was verlaten. Die zieken waren ia hun ne zaal, de 'dienstdoenden in de werkplaat sen, kortom er was niemand achter gebleven. Eenige musschen verlustigden zich in de schaduw der boomen op het plein voor de kazerne. De werkeloos achtergebleven ad judant der week maakte zich gereed er eeni ge met een Flobertbuks te schieten. Daar verscheen aan het einde van het plein, langs de laan, die naar de voor raad- magazijnen leidde, een man in snellen draf. De lustig stoeiende vogels vlogen weg tot ergenis van den adjudant die den rustver stoorder met scheldwoorden overstapte, doch deze antwoordde; „Luitenanti er is brand..... in het maga zijn." De adjudant keerde zich haastig om en zag rond; geen spiertje rook vertoonde zich. De magazijnwacht berichtte: dat hij be speurd had, hoe er door broeiing in het te versch binnengehaalde ho.oi brand ontstaan was. Het smeulde inwendig, maar onver hoeds zou de brand uitbreken. De adjudant prevelde een scheldwoord. „Geen enkel man thuis 1 Dat zal wat moois .worden!" Hij ging naar de hoofdwacht en zond een man uit om de spuitgasten met versnelden pas te laten aanrukken; vervolgens bedacht hij, dat hij bovenal het regiment zoo spoedig mogelijk moest zien terug te roepen. De dag order iuiddedat men het eerste uur met 'ge sloten gelederen stapvoets zou gaan en daar na halt houden om de buikriemen der paarden vast te gespen. In vliegende vaart werd een buiten ge bruik gesteld, hoewel nog sterk paard 'ge zadeld. Een der schildwachts wilde h'ct be stijgen: de adjudant hield hem tegea. „Jij niet, maar de trompetter. Brutus rijd in galop langs den weg van Chatedenot. Zoodra gij de achterhoede voor u ziet, moet gij' steeds galloppeerende halt blazen, dat zal hen eenige minuten eerder doen stilhou den; binnen een half uur moeten zijl hier zijn of het geheele kwartier is naar de maan. Bij ld dus zoo snel je kunt, stuur je tpaard'goed en pas op, dat het niet stort." Acht minuten later reed hij "als de- wind Chaiellenot door, kinderen en vrouwen ver schrikt op 'de drempels lokkende en rustig losloopende kippen onder de pooten van zijn paard vertredende. Aan het einde van het dorp zag hij' op 'grooten afstond de achterste gelederen der colonnen. Zijn paard begon te snuiven, doch hij dreef het met zijn 'sporen aan Om gereed te wezen nam hij al vast zijn trompet ter hand. Zoo legde hij nog een mijl in vliegende galop af; het dier snakte naar adém. Hoewel nog op meer 'dan een mijl "afstends, begon Brutus de drie korte noten van het sein tot halfhouden te blazen. Zija paard vertraagde zijne schreden, maar opnieuw spoorde Brutus bet met beide beene.i aan en het arme dier dat, de sporen welke het kwetsten met den staart zocht, weg te slaan, putte zijn laatste krachten uit. Gelijk" met zijn adem vloog hem het bloed bij droppels uit de neusgaten. Thans onderscheidde Bru tus het peleton 'der achterhoede op 1500 1P00 meters. Men had zijn appèl moeten hoo ren. Het programma bevatte echter 'geen trompetgeschal in de achterhoede en zoo lette men er niet op. Steeds 'galoppeerde' h"ij door. maar zijn ge heel uitgeput, lastdier gleed uit, en viel op dën weg neer. Het ongeluk wilde, dat Brutes zich' niet losrukken kon en zoo kwarr. het, paard met al zijn zwaarte op het linkerbeen van den berijder neer. Een verschrikkelijke pijn döorvlijmde het vleescn van den ongeluk kige. Brutus had zijn dij gebroken. Op den grond liggende, zag hij de colonne nicl meer, hij dacht dat hij ging sterven, zijn oogen draaiden in hun kassen. Maar zijn trompet hield hij nog in de rechterhand geklemd; de adjudant had gezegd; Blaas zoolang lot zij qstiihouden." Getroïiwi aan dat bevel, deed de trompetter een bovenmenschelijke poging en zette het instrument weder aan zij a mond. Een officier in de acüterhoede zeide: „'t Is zonderling! Welke stommerik zou daar onophoudelijk al blazende galoppee- rend. Zend een man uit om te zien wat daar :is! .Toen Brutus dien man zag aankomen, be gaven hem zijn krachten; hij kon alleen nog zeggen: „Brandin bet kwar.daarop, ver loor hij het bewustzijn. De ziekenwagen bracht den trompetter baar het hospitaal. Zijn kapitein en de kolonel kwamen er hem bezoeken. Brutus j-lde, hij schreeuwde brand en riep om zijn trompet. Den volgenden dag bij het appel te drie uur lazen de kwartiermeesters voor de in een kring 'geschaarde eskadrons de volgende dag order: „De kolonel brengt der kennis van het regiment de lofwaardige handeling van den leerling-trompetter Brutus, die door zijn moed het kwartier der cavalerie bewaard heeft voor geheele vernieling, door niettegen staande eene ernstige verwonding, onophou delijk op de trompet et blazen om dên vnarsch van het voortrekkende regiment te doen sta ken. De leerling-trompetter Brutus is aan de erder van den dag gesteld en tot trompetter benoemd." In het hospitaal ging het Brutus, niettegen staande de zorgvuldigste verpleging, zeer slecht. De koorts week niet en de gekwetste verminderde snel in krachten. Het gebroken been had het vleesch vaneen gereten en cle wond was gevaarlijk ontstoken. De officier van gezondheid maakte er zich zeer onge rust over. De kolonel vroeg voor Brteus de eeremedaille aan. De dagbladen hadden mel ding van het ongeval gemaakt en ieder sprak er met geestdrift en oewondering over. De kolonel zelf bracht den gekwetste de eeremedaille. Toen Brutus haar op zijn laken zag liggen kleurde een levendige blo3 zijne vermagerde wangen en stilzwijgend drukte hij dea kolo nel de hand. „Zij't 'ge tevreden, ferme jongen? Neem je' nu in acht, doe stipt wat 'de zusvers jo zeggen en binnen een paar maanden „O, kolonel! zoolang zal het niet 'duren. Toch zou ik, als u zoo goed wildet zr'rHeel graag mijn trompet hebben; neen, niet om er op te blazen, maar om ze daar Ie zien. De kolonel beloofde het hem en bij zijn vertrek zag de chirurgijn-majoor een paar tranen op zijn knevel vallen. Den volgenden dag stierf Brutus. Zijn eskadron en alle trompetters van hel. regiment woonden zijne begrafenis bij. Vier manschappen en een brigadier bewezen hem de laatste eer. Op de kist lagen de jas van Brutus met de medaille er op gehecht bene vens zijne trompet, zijne arme trompet, half plat. gedrukt bij den val. Daar Brutus 'geene bloedverwanten had, begeleidde de kolonel den rouwstoet aau bet hoofd van zijn eska dron. Voor "den 'geopenden grafkuil presenteerden de' vier mannen het geweer en wierp de kolonel zeer aangedaan de eerste schop aarde op de kist. De onbruikbaar 'geworden trom pet is met de medaille van Brutus in 'de eere zaal van het regiment 'geplaatst. OUD PERKAMENT. In het „NiöuwsbL v. d. Boekh." schrijft M. Lobo Mzn. het volgende: Gooi niets weg, hoor ik nog mijn vader zeggen, toen ik nog zoo'n kleine jongen was. In die dagen had de schooljeugd gewoonlijk niet meer dan twee weken zomervacantie, welke ik dan o. m. mocht benutten om mee te helpen oude boeken te ontdoen van kaf ten en vooral van perkament, waarin de meeste toen in handen komend gebonden waren. r Het oude boekenpapier bracht destijds S a 9 gulden per 100 pond op, dat na vooraf aan een unster gewogen te zijn, "grif koopers vond. Het afval, de kaften van perkament was wel het interessantste en meest waardevolle dör kleine handelsindustrie van den ouden boekhandel uit dien tijd. Voor talrijke doeleinden was dit oudé per kament nog te 'gebruiken. Slechts enkele handelaren wisten "5: een grootenTtopdel te te> i&rffveti, «aar dB meeste» er slechts één nut van kenden, hetwelk was er ten spoedigste geld v&n te maken. Het oude perkament onderscheidde zich in diverse soorten, als kalf-^ schapen-, zwijns-, enz. Vader verkocht de klein-8® perkamenten kaften (schapen) dun soort, aan boekbinders, die ze weer aan riempjes knipten en ge bruikten bij het orpnaaien en tonden van diverse soorten en formaten van boekbanden, terwijl het dikke soort schapen diende als labels en verkocht werd aan handelaren in stukgoederen. Het .afval, de boo genaamde snippers, liet men opkoken en kon tot deugd zame lijm bereid wórden- Zeer groote hoeveelheden kwarto en ïotfc formaten, cük en dun, gingen naar Jrond- pletterijen, welke zulks gebruikten bij het maken van bladgoud. Zeven werden in de oude tijden misfcai- tend van perkament vervaardigd. De inmakers van zuur en andere verduur zaamde levensmiddelen sloten hun fusten, potten en flesschen met allerlei soorten en formaten perkament af. en bekommerden er zich' niet om of het perkament meer of min der schoon was, 'daar het voor het' gebruik een bad noodig had en nat behandeld moest worden, zonder dat liet het zich niet vou wen. Verder waren callivrafen afnemers voor het maken van oorkonden, terwijl 'jood se he frouwacten destijds altijd op perkament ge schreven werden. Genealogen kochten de perkamenten kaften gaarne, als ze voorzien waren van "familiestukken Of vaak de' keer zijde om hierop opnieuw wapens te laten ten- kenen. Zeer frisch" bewaarde kwarto" en ïiolio' perka menten kaften, voorzien van gouden versier selen met of zonder linten, gingen reeds toen naar Frankrijk en Engeland, en kwamen bij den adel terécht om als sons main of porte feuille in boudoir of bureau te dienen. Waardevolle boeken, in slechten staat ver- keerend. werden met die kaften op nieuw ingebonden" en bleven ban karakter behou den. Bij' hef losmaken 'der kaften van' boeken" had men vaak verrassingen en vond fusschen band en bordnapier of schutblad verboden kleine geschrifen on papier of op zeer dunne" perkamenten blaadjes, welke historische öf politieke waarde hadden, en verboden waren te puhliceeren, terwnl van f"d tot tiid fraai geschreven kloosterwerk voor den dag kwara. Met het oog on het veelvuldig gebruik en het lang bewaard blijven van bidprentjes vond men niets beter dan deze op stukjes nerkament te teekenen of te laten drukken. Rif uitzondering werden kopergravures ftn nerkament 'gedrukt. Het scheen techuisc-Ke bezwaren ön te leveren. WAT ÈEN DREADNOUGHT VERBRUIKT. Van de reusachtige voorraden brandstof, munitie en levensmiddelen, die deze moder ne drijvende vestingen meevoeren, lezen wij in een Fransch tijdschrift het volgende: Een Fransch slagschip van het type „Ban ton" verbrandt 2000 kilo kolen per uur bij een snelheid van 11 knoopen en 19.000 kilo als de snelheid tot 20 knoopen verhoogd wordt en na 115 uur zijn dan de kolenbunkers leeg. De Engelsche en Duitsche dreadnoughts hebben van 12 tot 12.305 milimeter kanonnen aan boord, waarvan ieder 150 schoten kan lossen. De kosten van die van groot kaliber komen bij één stuk geschut op 225.000 gul den en bij 12 stukken op 2.650.000 gulden. Wanneer dus per kanon en per minuut een schot' werd gelost, zou dat bedrag in 2Va uur reeds verbruikt zijn. Een Engelsche dreadnought met een bemanning van circa 900 personen heeft in Oorlogstijd de volgende levensmiddelen "aan boord: 30 ton versch rundvleesch, 60 ton aardappelen, 6 kisten tafelzout, 300 pond boonen, 72 kisten be schuit, 225 pond macaroni, 4 kisten gecon serveerde peen, 750 pond soda, 12 dozijn flesschen gemalen peper, 8 dozijn kisten erw. ten, 300 pond Duitsche worstjes, 50 vaten reuzel, 65 kleine vaten margarine. 180 zijden spek, 4 kisten 'geconserveerde rapen. 130 kisten chocolade, 6 kisten appelen, in doozen. 2 kisten met gedroogde appelen. 8 kisten met haring ifi tomatensaus, 24 flesschen mei. sans. 8 dozijn doozen ananas, 12 dozijn doozen pe ren, 24 dozijn doozen perziken, 300 pond krenten, 300 pond bananen, 300 pond tapio ca's, 300 pond pruimen, 8 kisten nieren, 8 kisten tongen, 12 kisten varkensvleesch' in doozen, 225 pond geparelde gort, 6 kisten sar dines, 120 doozen cakes, 36 gekookte ham men, 30 kazen, 2250 pond zouteviscH. 24 kisten bokking, 12 kisten schelvisch, 12 va ten zure haring, 720 versche eieren, 70 kis ten tomaten, 200 kisten versche tomaten, een halve ton uien en 1000 doozen sigaretten. "wht ww «as*®»®»' 't TJ .9' r. _o t3 7i«» T- nvor\ „prfrn Ww kratTITvaohfUT bal

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1915 | | pagina 8