De gevaarlijke luchtreis.
Het ijdele Eendje,
Brutus de trompetter.
WETENSWAARDIGHEDEN
if 3» r
Hm, enauwe Mc. Can-nel met era effen
gezi-cKt. Een duur ding natuurlijk! Net zoo
kostbaar als een maai machine 1
Ze komen goedkoopeT dan zoo'n ma
chine, zeide Forester, zonder een spoor van
ïen glimlach.
Belachelijk1; *k geloof er niets van, zeidie
Mc. Cannel. Hoe noemdet ge 't ding ook
weer?
Barometer, antwoordde Forester.
Goeden avond! brak de onde Ier helt
gesprek af.
Drie dagen later vond de firma Anderson
en Co., fabrikanten van ploegen, maaima-
ehines en andere landbouwwerktnigen in de
stad Omaha bij haar morgenpost de volgen
de bestelling:
„Gelieve mij per omgaande per extra post
bestelling toe te zenden een groot model
barometer, franco Koeliesta.tion, maar de
machine zal worden afgehaakt Eln. Mc.
Cannel. Zilverstroom."
(D. Ct.)'
Voor eenige jaren bevond ik mij te Brussel,
ik was jong, ondernemend, roekeloos. Ik had met
een vriend van mij besloten, een tochtje met 'n
luchtballon te doen. Alle toebereidselen waren
gemaakt, maar mijn vriend hield zijn woord niet
en bleef wég. Ik had reeds besloten alleen op te
stijgen, toen een onbekende bij mij kwam en mij
dringend verzocht, hem mede te nemen. Niet
weinig verwonderde mij dit verzoek van iemand,
die mij geheel onbekend was, daar hij echter er
zeer op aandrong, en mij plechtig beloofde in al
mijne schikkingen genoegen te nemen en zich vol
komen naar mijne aanwijzingen te gedragen, gaf
ik eindelijk mijn toestemming.
Zeer verheugd sprong hij in het schuitje; ik
volgde hem, gaf het teeken om de touwen los te
maken, en reeds eenige seconden later zweefden
wij reeds boven de boomen
Mijn metgezel gaf niet het minste blijk van
ongerustheid; hij zat in ons zwak schuitje zoo
gerust, alsof hij in zijn armstoel een middag
slaapje ging nemen. Hij scheen een ware vogel-
natuur te hebben, zoo beviel het hem in de lucht.
Om het opstijgen te bespoedigen, schudde ik een
der medegenomen zakken zand ledig; hierover
werd hij verrukt, en smeekte mij allen ballast weg
te werpen.
Ik weigerde dit, hij drong er sterker op aan.
Ik vroeg hem waarom hij zoo hoog wilde stijgen.
„Ik ben bang dat men mij herkent," zei hij.
„Ik geloofde dat ik met een zonderling te doen
had, die in een oogenblik van roekeloosheid onbe
dachtzaam deze luchtreis ondernomen had, en
die nu vreesde dat zijne bloedverwanten en vrien
den hem zouden herkennen.
Ik verzekerde hem dat niemand ons op deze
hoogte kon herkennen
Hij sloeg echter volstrekt geen acht op hetgeen
3c zeide, en eischte opnieuw, dat ik den ballast
zou wegwerpen. Dit was echter volstrekt onmo
gelijk. wij waren reeds op eene aanmerkelijke
hoogte, de wind dreef ons zeewaarts, en ik was
niet geheel en al op mijn gemak, en verzocht
hem dus eenigszins barsch zich stil te houden.
Hij bromde nu het een en ander binnensmonds,
wierp toen zijn hoed in de lucht, trok zijn rok
uit en wierp dien ook weg. „Goed goed!" riep
hij nit, „nu zijn wij lichter, nu gaat het beter."
Meteen begon hij zijn das los te maken.
„Wat gaat gij doen?" riep ik driftig uit. „Men
zou u zelfs met een verrekijker niet meer her
kennen."
„Zeg dat niet," zeide hij „Bij dokter van E.
Seeft men goede oogen."
Wat was de naam van een geneesheer, die aan
Het hoofd van een beroemd krankzinnigenge
sticht stond.
„Kent gij dokter van E.?" vroeg ik.
„Of ik hem ken! Twee jaren lang heb ik tegen
mijn zin bij hem gewoond. Men heeft mij op alle
mogelijke wijze mishandeld. Nimmer kon ik mijn
eigen zin doenik was als in een. gevangenis.
Dezen morgen ben ik eindelijk ontvlucht; en nu
ben ik gerust, nu ik weet, dat men mij niet weer
kan vinden."
Geen twijfel bleef mij meer over. Ik bevond
mij in het gezelschap van een krankzinnige, in
een broos schuitje, meer dan drie duizend voet
boven de aarde. Een oogenblik was ik van ontzet
ting als versteend. Hoe licht kon hij in een
vlaag van dolheid vervallen, hoe gemakkelijk kon
hij in een twist met mij geraken, en dan was het
met ons beiden gedaan. Hij begon weer te
schreeuwen: „Hooger! Hooger! Ik dorst niets te
zeggen, om hem niet nog woedender te maken.
Verbeeld u echter wat ik uitstond, toen hij,
nadat hij zijne laarzen had uitgetrokken, zich
tot mij wendde, en met een holle, heesche stem
zeide: „Wij moeten nog tienduizend mijlen afleg
gen een van ons beiden moet er uit"
de hij zijne vuistenhij was blijkbaar sterker dan
ik en aan tegenstand van mijne zijde was niet
te denken. Als ik een pistool of dolk bij mij ge
had had, ik zou geen oogenblik geaarzeld hebben
mij van hem te ontslaanen ik geloof niet dat de
strengste zedeleeraar mij gelaakt zou hebben,
maar ik was, helaas, ongewapend.
Mijn toestand was inderdaad zonder voor
beeld. Liever had ik mij onder kanibalen, tegen
over eene uitgehongerde hyena bevonden, dan in
de lucht met een krankzinnige, bij wien smeekin
gen, redeneeringen en bedreigingen even vruchte
loos waren. Zonder dat ik het beletten kon, wierp
hij de 3 zakken ballast weg. De luchtballon steeg
met vreeselijke snelheid. De aarde was uit onze
oogen verdwenen, dichte wolken omringden ons
geheel en al, de koude werd onuitstaanbaar, en
nochtans stegen wij aanhoudend.
De krankzinnige scheen ontevreden, hij bromde
binnensmonds: „Wij komen niets verder, wij stij
gen niet meer. Zijt gij gehuwd?" vroeg hij toen
plotseling tot mij.
„Ik heb eene vrouw en negen kleine kinderen,
die door mijn dood gebrek moeten lijden," ant
woordde ik haastig.
„En ik," riep hij met een akelig schaterend
gelach, „ik heb driehonderd vrouwen en vijfdui
zend kinaeren. Ik zou al lang bij hen zijn, als die
dubbele lading ons niet tegenhield."
„Zoo waarachtig, dat is een talrijk gezin,"
riep ik, om zijne gedachten op iets anders te
brengen, „en waar woont dit dan?"
„In de maan, en daar wil ik heen; ik zou er
allang geweest zijn, als ik alleen was. Komaan
weg met u.
Bij deze woorden greep hij mij aan wij
worstelden.
Plotseling vloog een bliksemstraal door de
lucht. Zijn helder licht verblindde ons voor een
oogenblik. Zonder het te weten had ik eene met
electrische stof bezwangerde wolk doorkliefd, en
wij zagen het treffend schouwspel van een on-
weder, dat zich beneden ons ontlastte. Dit ge
zicht maakte zelfs op mijn geleider een hevigen
indruk, verbijsterd liet hij mij los. Ik had thans
al mijn tegenwoordigheid van geest noodig, om
mij uit den verschrikkelijken toestand te redden,
waarin ik mij zoo onbedachtzaam begeven had.
Ik trachtte dus mijne ontsteltenis zooveel moge
lijk te verbergen, en zei tot hem op een hoog-
dravenden toon: „Denkt gij, dat het een zwak
sterveling vergund is, zoo door de lucht te vlie
gen en den donder te laten rollen, als ik gedaan
héb? Weet dat ik u uit uwe gevangenschap op
aarde héb willen verlossen en u naar uwe tal
rijke familie wil terugvoeren. Als gij echter nog
een woord spreekt, zend ik u een bliksemstraal
toe, die u in den afgrond werpt."
Deze woorden, die ik op ieder ander oogen
blik nauwelijks zonder lachen had kunnen spre
ken, schenen toch op den razenden mensch eeni-
gen indruk te maken. Zijn oog was niet meer zoo
akelig wild, verbijsterd staarde hij mij aan, maar
ik vreesde, dat de werking mijner welsprekend
heid slechts van korten duur zou zijn, en nam
derhalve nog tot een ander middel mijn toe
vlucht.
Ik had mij gelukkig van een flescH rum voor
zien, en deze was mij thans van het grootste nut.
Ik gaf hem de flesch over, en noodigde hem uit
een goede teug te nemen van dezen hemelschen
drank, die hem geheel verjongen zou. Met
akelige gulzigheid greep hij naar de flesch en
ledigde die in een teug. Niet lang bleef deze zon
der uitwerking; weldra viel hij in een diepen
slaap. Nauwelijks had hij de oogen gesloten of
ik bond hem handen en voeten, en daar ik touw
genoeg medegenomen had, knevelde ik hem zoo,
dat hij zich volstrekt niet bewegen kon»
Ofschoon ik thans van mijn lastigen metgezel
niets meer te vreezen had, was mijn toestand ech
ter nog zorgwekkend genoeg. Ik bevond mij in
eene ontzettende hoogte, en daar al de ballast
weggeworpen was, steeg de ballon nog altijd.
Om mij nieuwen moed te geven, at ik wat van de
medegenomen levensmiddelen, want de scherpe,
fijne lucht op deze hoogte had mij een geweldi
gen honger verschaft.
Ik wist niet hoe het af 'oopen zou. Ik gaf echter
nog niet alle hoop verloren, dat ik de aarde zou
weerzien.
Ik bevond mij in eene vochtige, nevelachtige
lucht, en nog altijd kwam het mij voor, dat ik
steeg; eene omstandigheid1, waarin ik mij echter
gemakkelijk vergissen kon, daar ik volstrekt geen
punt van vergelijking had Ik bespeurde echter
dat de luchtballon zijn glans verloren had en
door den nevel, waarin ik mij bevond, vochtig
was geworden. Deze gelukkige omstandigheid
gaf mij weder hoop. Door deze vochtigheid ver
meerderde de zwaarte van den luchtbol en van
de daaraan hangende voorwerpen; weldra be
merkte ik duidelijk, dat ik zakte, en niet lang
duurde het of ik kon tot mijne groote vreugde
weder de aarde zien. Deze vreugde kan men
alleen vergelijken bij de verrukking waarmede de
schipbreukeling op zee het land gewaar wordt,
dat hem redding belooft.
Na eenioen tiid werd ik beneden mii een stad
gewaar. Het was Leuven. De luchtballon zweefde
eenige honderd voet boven de daken der huizen,
toen de krankzinnige uit zijn slaap ontwaakte,
en woedend werd dat hij zoo gebonden was, en
vooral dat hij de niaan niet zag.
„Waar zijn nu mijne vijfduizend kinderen?"
schreeuwde hij.
„Daar ziet gij ze," antwoordde ik, op de markt
van Leuven wijzend, waar een aantal menschen
zich bevonden.
„Spoedig, spoedig!" riep hij, „dat ik hen in
mijne armen sluite!"
Ik verlangde niet minder dan mijn reisgezel
naar het einde van dezen gevaarlijken tocht. Ein-
Eindelijk werd mijn wensch vervuld, langzaam
kwam de luchtballon op een groot plein neer.
Het in menigte verzamelde volk stond niet min
der vreemd op te zien van den luchtballon, dan
van mijn aan handen en voeten gebonden reis-
genoot die onophoudelijk om zijn vijfduizend
kinderen riep.
Ik begaf mij oogenblikkelijk naar den plaat
selijken commandant en verzocht hem den krank
zinnige, die mij zulk een streek gespeeld had, in
bewaring te laten nemen.
Sedert deze hachelijke luchtreis heb ik besloten
mij nimmer weer van een luchtballon te bedienen
om te reizen, en ook in het vervolg zeer voor
zichtig omtrent mijne reisgezellen te zijn.
't Eendje, jong, vol ijdelheden,
Zag zich wederkaatst door 't nat,
Toen ze, naar de beek getreden,
Zich daarin te spieg'len zat
En ze prees, vol welgevallen,
Zich zoo lief, zoo mooi en slank:
„Ben ik niet het schoonst van allen?
„Ai! wat is mijn kleedje blank!"
Maar ze zag niet, hoe het looze
Vosje sluipend naderkwam,
Maar ze zag niet, dat het booze
Dier zijn weg naar 't beekje nam;
Hoe het, op fluweelen voetjes,
O, zoo zachtjes, o, zoo zoetjes,
Immer dichter tot haar kwam
't Argeloos eendje juichte en zong:
„'k Ben de schoonste aller vrouwen
1 Vosje nam een koenen sprong
Greep haar aan met bek en' klauwen
Gij, die 't liedje hebt gehoord,
Kent gij eendjes van die soort?
„Wie is dit jaar de beste uwer leerling-
trompetters,vroeg de kolonel aan den chef
van het muziekkorps.
„Brutus, kolonel 1 Hij blaast als een oud
gediende. Ongelukkig heeft hij in allo acht
maanden, welke hij bij het regiment is, nog
niet leeren lezen. Hij is de gewilligheid zelf,
maar de vermogens ontbreken hem. ,Toch
heeft hij veel aanleg voor de muziek. Kon
hij maar lezen, dan zou ik hem voordragen
voor trompetter."
„Begrepen, mijn jongen? Doe je best, wan
neer gij. kunt lezen, benoem ik je tot trom
petter."
Dat zeggende verliet de kolonel de oefen-
zaal.
Brutus was wat onnoozel van geest. Op
zekeren morgen in den oogsttijd had eer.
koster hem in het portaal eener dorpskerk
in Bauce gevonden.
De burgemeester, een geleerd man, schreef
den vondeling bij den burgerlijken stand in
als „Brutus" en de gemeente besteedde ft«m
tegen eene matige som nit bij' eene oude
vrouw. Zijn onderwijzer gelukte het niet hear
de' letters in te prenten en op tienjarigen leef
tijd werd hij schaapherder der gemeente".
Eiken morgen "ging hij nu door de eenrgo
straat van het dorp, uit al zijne macht op
zijn blikken hoorn blazend op dat sein maak
ten alle vrouwen hare schapen los, welke
zich' daarop bij den horder voegden.
Den geheelen dag hoedde Brutus dé scha
pen op de gemeenteweide en bij het onder
gaan der zon keerde hij met luid trompet
geschal huiswaarts, gevolgd door de 'ralioor-
zame kudde. Het geheele dorp door blies
hij op zijn hoorn om de terugkomst van het
vee te melden en de vrouwen met ha,re em
mers wachtten op de beesten, die van zelf
hunne stallen terug vonden.
Zoodra Brutus zijn dagtaak geëindigd had,
bracht hij den gemeente-hoorn 'terug naar
het raadhuis en hield hij op gemeente-beambte
te zijn om weer straatjongen te worden. Hij
sliep in een of anderen stal op wat stroo.
Een kosthuis had hij niet, daar dè boeren,
wier schapen hij hoedde verplicht waren hem
om beurten voor een dag den kost te ïpeven,
Nu en dan gaf men hem een afgedankt
kleedingstuk. Brutus zag op dit punt niet
nauw.
Eindelijk kwam hij met de overige jongens
van zijn leeftijd bi.j het regiment. Zijn kor
poraal/had veel moeite om hem te dcil'cn.
Toch merkte men spoedig zijne voorliefde
voor de trompet op. In de muziekzaal werd
hij weldra „de beste blazer" van het regi
ment. Geen trompetter, die beter dan hij de
reveille met vrooüjk geschal blies of dc lang
zame tonen voor het dooven der vuren liet
hooren.
Te vijf uur had Brutus de wacht betrok
ken. In dienstkleeding als schildwacht stond
hij op post om alle seinen voor'den gewo
nen dienst te geven.
Dien morgen zou er nipt' veel te doen we
zen. Bijna een uur geleden was het gehee
le regiment uitgerukt voor een oefenings-
marsch ter voorbereiding voor 'den zwaren
velddienst en nadat Brutus het sein tot „op
zitten" geblazen had. was hij kalm voor het
wachthuis zijn pijpje gaan rooken. Het kwar
tier was verlaten. Die zieken waren ia hun
ne zaal, de 'dienstdoenden in de werkplaat
sen, kortom er was niemand achter gebleven.
Eenige musschen verlustigden zich in de
schaduw der boomen op het plein voor de
kazerne. De werkeloos achtergebleven ad
judant der week maakte zich gereed er eeni
ge met een Flobertbuks te schieten.
Daar verscheen aan het einde van het
plein, langs de laan, die naar de voor raad-
magazijnen leidde, een man in snellen draf.
De lustig stoeiende vogels vlogen weg tot
ergenis van den adjudant die den rustver
stoorder met scheldwoorden overstapte, doch
deze antwoordde;
„Luitenanti er is brand..... in het maga
zijn."
De adjudant keerde zich haastig om en
zag rond; geen spiertje rook vertoonde zich.
De magazijnwacht berichtte: dat hij be
speurd had, hoe er door broeiing in het te
versch binnengehaalde ho.oi brand ontstaan
was. Het smeulde inwendig, maar onver
hoeds zou de brand uitbreken. De adjudant
prevelde een scheldwoord.
„Geen enkel man thuis 1 Dat zal wat moois
.worden!"
Hij ging naar de hoofdwacht en zond een
man uit om de spuitgasten met versnelden
pas te laten aanrukken; vervolgens bedacht
hij, dat hij bovenal het regiment zoo spoedig
mogelijk moest zien terug te roepen. De dag
order iuiddedat men het eerste uur met 'ge
sloten gelederen stapvoets zou gaan en daar
na halt houden om de buikriemen der paarden
vast te gespen.
In vliegende vaart werd een buiten ge
bruik gesteld, hoewel nog sterk paard 'ge
zadeld. Een der schildwachts wilde h'ct be
stijgen: de adjudant hield hem tegea.
„Jij niet, maar de trompetter. Brutus rijd
in galop langs den weg van Chatedenot.
Zoodra gij de achterhoede voor u ziet, moet
gij' steeds galloppeerende halt blazen, dat
zal hen eenige minuten eerder doen stilhou
den; binnen een half uur moeten zijl hier
zijn of het geheele kwartier is naar de maan.
Bij ld dus zoo snel je kunt, stuur je tpaard'goed
en pas op, dat het niet stort."
Acht minuten later reed hij "als de- wind
Chaiellenot door, kinderen en vrouwen ver
schrikt op 'de drempels lokkende en rustig
losloopende kippen onder de pooten van zijn
paard vertredende. Aan het einde van het
dorp zag hij' op 'grooten afstond de achterste
gelederen der colonnen. Zijn paard begon
te snuiven, doch hij dreef het met zijn 'sporen
aan Om gereed te wezen nam hij al vast
zijn trompet ter hand. Zoo legde hij nog een
mijl in vliegende galop af; het dier snakte
naar adém.
Hoewel nog op meer 'dan een mijl "afstends,
begon Brutus de drie korte noten van het
sein tot halfhouden te blazen. Zija paard
vertraagde zijne schreden, maar opnieuw
spoorde Brutus bet met beide beene.i aan
en het arme dier dat, de sporen welke het
kwetsten met den staart zocht, weg te slaan,
putte zijn laatste krachten uit. Gelijk" met
zijn adem vloog hem het bloed bij droppels
uit de neusgaten. Thans onderscheidde Bru
tus het peleton 'der achterhoede op 1500
1P00 meters. Men had zijn appèl moeten hoo
ren. Het programma bevatte echter 'geen
trompetgeschal in de achterhoede en zoo lette
men er niet op.
Steeds 'galoppeerde' h"ij door. maar zijn ge
heel uitgeput, lastdier gleed uit, en viel op
dën weg neer. Het ongeluk wilde, dat Brutes
zich' niet losrukken kon en zoo kwarr. het,
paard met al zijn zwaarte op het linkerbeen
van den berijder neer. Een verschrikkelijke
pijn döorvlijmde het vleescn van den ongeluk
kige. Brutus had zijn dij gebroken. Op den
grond liggende, zag hij de colonne nicl meer,
hij dacht dat hij ging sterven, zijn oogen
draaiden in hun kassen. Maar zijn trompet
hield hij nog in de rechterhand geklemd;
de adjudant had gezegd; Blaas zoolang lot zij
qstiihouden." Getroïiwi aan dat bevel, deed
de trompetter een bovenmenschelijke poging
en zette het instrument weder aan zij a mond.
Een officier in de acüterhoede zeide:
„'t Is zonderling! Welke stommerik zou
daar onophoudelijk al blazende galoppee-
rend. Zend een man uit om te zien wat daar :is!
.Toen Brutus dien man zag aankomen, be
gaven hem zijn krachten; hij kon alleen nog
zeggen:
„Brandin bet kwar.daarop, ver
loor hij het bewustzijn.
De ziekenwagen bracht den trompetter baar
het hospitaal. Zijn kapitein en de kolonel
kwamen er hem bezoeken. Brutus j-lde, hij
schreeuwde brand en riep om zijn trompet.
Den volgenden dag bij het appel te drie uur
lazen de kwartiermeesters voor de in een
kring 'geschaarde eskadrons de volgende dag
order:
„De kolonel brengt der kennis van het
regiment de lofwaardige handeling van den
leerling-trompetter Brutus, die door zijn
moed het kwartier der cavalerie bewaard
heeft voor geheele vernieling, door niettegen
staande eene ernstige verwonding, onophou
delijk op de trompet et blazen om dên vnarsch
van het voortrekkende regiment te doen sta
ken. De leerling-trompetter Brutus is aan de
erder van den dag gesteld en tot trompetter
benoemd."
In het hospitaal ging het Brutus, niettegen
staande de zorgvuldigste verpleging, zeer
slecht. De koorts week niet en de gekwetste
verminderde snel in krachten. Het gebroken
been had het vleesch vaneen gereten en cle
wond was gevaarlijk ontstoken. De officier
van gezondheid maakte er zich zeer onge
rust over. De kolonel vroeg voor Brteus de
eeremedaille aan. De dagbladen hadden mel
ding van het ongeval gemaakt en ieder sprak
er met geestdrift en oewondering over.
De kolonel zelf bracht den gekwetste de
eeremedaille.
Toen Brutus haar op zijn laken zag liggen
kleurde een levendige blo3 zijne vermagerde
wangen en stilzwijgend drukte hij dea kolo
nel de hand.
„Zij't 'ge tevreden, ferme jongen? Neem
je' nu in acht, doe stipt wat 'de zusvers jo
zeggen en binnen een paar maanden
„O, kolonel! zoolang zal het niet 'duren.
Toch zou ik, als u zoo goed wildet zr'rHeel
graag mijn trompet hebben; neen, niet om
er op te blazen, maar om ze daar Ie zien.
De kolonel beloofde het hem en bij zijn
vertrek zag de chirurgijn-majoor een paar
tranen op zijn knevel vallen.
Den volgenden dag stierf Brutus.
Zijn eskadron en alle trompetters van hel.
regiment woonden zijne begrafenis bij. Vier
manschappen en een brigadier bewezen hem
de laatste eer. Op de kist lagen de jas van
Brutus met de medaille er op gehecht bene
vens zijne trompet, zijne arme trompet, half
plat. gedrukt bij den val. Daar Brutus 'geene
bloedverwanten had, begeleidde de kolonel
den rouwstoet aau bet hoofd van zijn eska
dron.
Voor "den 'geopenden grafkuil presenteerden
de' vier mannen het geweer en wierp de
kolonel zeer aangedaan de eerste schop aarde
op de kist. De onbruikbaar 'geworden trom
pet is met de medaille van Brutus in 'de eere
zaal van het regiment 'geplaatst.
OUD PERKAMENT.
In het „NiöuwsbL v. d. Boekh." schrijft
M. Lobo Mzn. het volgende:
Gooi niets weg, hoor ik nog mijn vader
zeggen, toen ik nog zoo'n kleine jongen was.
In die dagen had de schooljeugd gewoonlijk
niet meer dan twee weken zomervacantie,
welke ik dan o. m. mocht benutten om mee
te helpen oude boeken te ontdoen van kaf
ten en vooral van perkament, waarin de
meeste toen in handen komend gebonden
waren. r
Het oude boekenpapier bracht destijds S a
9 gulden per 100 pond op, dat na vooraf aan
een unster gewogen te zijn, "grif koopers vond.
Het afval, de kaften van perkament was
wel het interessantste en meest waardevolle
dör kleine handelsindustrie van den ouden
boekhandel uit dien tijd.
Voor talrijke doeleinden was dit oudé per
kament nog te 'gebruiken.
Slechts enkele handelaren wisten "5: een
grootenTtopdel te te> i&rffveti, «aar dB meeste»
er slechts één nut van kenden, hetwelk was
er ten spoedigste geld v&n te maken.
Het oude perkament onderscheidde zich in
diverse soorten, als kalf-^ schapen-, zwijns-,
enz. Vader verkocht de klein-8® perkamenten
kaften (schapen) dun soort, aan boekbinders,
die ze weer aan riempjes knipten en ge
bruikten bij het orpnaaien en tonden van
diverse soorten en formaten van boekbanden,
terwijl het dikke soort schapen diende als
labels en verkocht werd aan handelaren in
stukgoederen. Het .afval, de boo genaamde
snippers, liet men opkoken en kon tot deugd
zame lijm bereid wórden-
Zeer groote hoeveelheden kwarto en ïotfc
formaten, cük en dun, gingen naar Jrond-
pletterijen, welke zulks gebruikten bij het
maken van bladgoud.
Zeven werden in de oude tijden misfcai-
tend van perkament vervaardigd.
De inmakers van zuur en andere verduur
zaamde levensmiddelen sloten hun fusten,
potten en flesschen met allerlei soorten en
formaten perkament af. en bekommerden er
zich' niet om of het perkament meer of min
der schoon was, 'daar het voor het' gebruik
een bad noodig had en nat behandeld moest
worden, zonder dat liet het zich niet vou
wen. Verder waren callivrafen afnemers voor
het maken van oorkonden, terwijl 'jood se he
frouwacten destijds altijd op perkament ge
schreven werden. Genealogen kochten de
perkamenten kaften gaarne, als ze voorzien
waren van "familiestukken Of vaak de' keer
zijde om hierop opnieuw wapens te laten ten-
kenen.
Zeer frisch" bewaarde kwarto" en ïiolio' perka
menten kaften, voorzien van gouden versier
selen met of zonder linten, gingen reeds toen
naar Frankrijk en Engeland, en kwamen bij
den adel terécht om als sons main of porte
feuille in boudoir of bureau te dienen.
Waardevolle boeken, in slechten staat ver-
keerend. werden met die kaften op nieuw
ingebonden" en bleven ban karakter behou
den.
Bij' hef losmaken 'der kaften van' boeken"
had men vaak verrassingen en vond fusschen
band en bordnapier of schutblad verboden
kleine geschrifen on papier of op zeer dunne"
perkamenten blaadjes, welke historische öf
politieke waarde hadden, en verboden waren
te puhliceeren, terwnl van f"d tot tiid fraai
geschreven kloosterwerk voor den dag kwara.
Met het oog on het veelvuldig gebruik en
het lang bewaard blijven van bidprentjes
vond men niets beter dan deze op stukjes
nerkament te teekenen of te laten drukken.
Rif uitzondering werden kopergravures ftn
nerkament 'gedrukt. Het scheen techuisc-Ke
bezwaren ön te leveren.
WAT ÈEN DREADNOUGHT VERBRUIKT.
Van de reusachtige voorraden brandstof,
munitie en levensmiddelen, die deze moder
ne drijvende vestingen meevoeren, lezen wij
in een Fransch tijdschrift het volgende:
Een Fransch slagschip van het type „Ban
ton" verbrandt 2000 kilo kolen per uur bij een
snelheid van 11 knoopen en 19.000 kilo als
de snelheid tot 20 knoopen verhoogd wordt
en na 115 uur zijn dan de kolenbunkers
leeg. De Engelsche en Duitsche dreadnoughts
hebben van 12 tot 12.305 milimeter kanonnen
aan boord, waarvan ieder 150 schoten kan
lossen. De kosten van die van groot kaliber
komen bij één stuk geschut op 225.000 gul
den en bij 12 stukken op 2.650.000 gulden.
Wanneer dus per kanon en per minuut een
schot' werd gelost, zou dat bedrag in 2Va
uur reeds verbruikt zijn. Een Engelsche
dreadnought met een bemanning van circa
900 personen heeft in Oorlogstijd de volgende
levensmiddelen "aan boord: 30 ton versch
rundvleesch, 60 ton aardappelen, 6 kisten
tafelzout, 300 pond boonen, 72 kisten be
schuit, 225 pond macaroni, 4 kisten gecon
serveerde peen, 750 pond soda, 12 dozijn
flesschen gemalen peper, 8 dozijn kisten erw.
ten, 300 pond Duitsche worstjes, 50 vaten
reuzel, 65 kleine vaten margarine. 180 zijden
spek, 4 kisten 'geconserveerde rapen. 130
kisten chocolade, 6 kisten appelen, in doozen.
2 kisten met gedroogde appelen. 8 kisten met
haring ifi tomatensaus, 24 flesschen mei. sans.
8 dozijn doozen ananas, 12 dozijn doozen pe
ren, 24 dozijn doozen perziken, 300 pond
krenten, 300 pond bananen, 300 pond tapio
ca's, 300 pond pruimen, 8 kisten nieren, 8
kisten tongen, 12 kisten varkensvleesch' in
doozen, 225 pond geparelde gort, 6 kisten sar
dines, 120 doozen cakes, 36 gekookte ham
men, 30 kazen, 2250 pond zouteviscH. 24
kisten bokking, 12 kisten schelvisch, 12 va
ten zure haring, 720 versche eieren, 70 kis
ten tomaten, 200 kisten versche tomaten, een
halve ton uien en 1000 doozen sigaretten.
"wht ww «as*®»®»'
't TJ
.9' r.
_o t3
7i«» T- nvor\ „prfrn Ww kratTITvaohfUT bal