De spokende Papegaai. OP DEN OMNIBUS. Wetenswaardig Allerlei. jdeie menwehen ter hulp snelden en do tweö op het droge brachten. De man, dien de jonge Engelschmaa gered had, was de oude heer Gisbert van der Breide len; hij behoorde tot een van de invloedrijkste directeuren der Nederlandsch-Oost-Indische Compagnie. Do waardige oude heet was zijn redde* dank baar, en toen hij vernam» dat Jocelyn kok was, lam hij hem als zoodanig onder zeer g Voorwaarden in dienst. la de groote huishouding van den njken han- dolaar leerde Jocelyn velorled kennen - Indi sche zeldza®. lekkernij en en andere delicates sen oek thee. In Engeland was as—risk tot dien tijd nog niet de kleinste hoeveelheid thee ingevoerd. Zelfs de hofdames van Elisabeth, Jacob I en Karei I hadden zich in den zomer met bruin bier en in den winter met heeten wijn voor avonddrank moeten behelpen. In Nederland daarentegen was sedert eeaige jaren al Ohinee sche thee ingevoerd. Negen maanden was hij bij den heer Gieberts van der Breidelen. Toén werd de oude heer ziek. Voordat hij stierf, maakte hij kalm en gelaten zijn testament. Zijn levensredder Jocelyn. Bank vermaakte hij tienduizend gulden, die den man ioor den exeecuteur-teatamentair contant uit betaald werden. Jocelyn's droom was in vervulling gegaan. Hij had werkelijk fortuin in Nederland ge maakt. Per brief meldde hij dit aan Afra. Ook deel do hij mede, dat hij zelf spoedig naar Enge land zou terugkeerenhet was zijn voornemen te Londen een geheel nieuwe, stellig zeer winst gevende zaak op te richten. Over den aard der zaak liet hij zich evenwel voorloopig niet ver- Ier uit. Het was in September van het jaar 1661. Koning Karei II, de levenslustige monarch, vertoefde met zijn hovelingen op het kasteel te W indsor. Om de regeeringszaken bekommerde Karei zich weinig. Zoo nam hij dan ook slechts weinig notitie van de gewichtige diplomatieke depê ches, die zijn gezant in Den Haag hem op zeke- ren dag zond. Des te meer interesseerde hij zich voor een andere zending, die de van Nederland aangekomen koerier gelijktijdig met de depêches gebracht bad. Het was een groote, mooie geplakte blikken bes, gevuld met vijf en twintig pond van de lijnste Ohineesche thee. Lord Gssory schreef daarbij, dat hij onlangs ®erst kennis gemaakt had met thee. De heer- p o smaak bad hem verrast. -arom veroorloofde hij zich de vrijheid van eze mouwigheid zijne majesteit een kleine zen ding te doen toekomen. „Jlaha! lachte K^rel, nadat hij dit gelezen had. „Ossory meent dus, dat ik de Ohineesche thee nog niet ken. Ik heb echter in Den Haag en in Scheveningen, waar ik als verbannen prins tot Mei van het vorig jaar vertoefde, al eenige keeren thee genoten. In den grond moet ik zeggen, dat ik beslist de voorkeur geef aan een goed glas wijn. Maar om 't even! Ik wil met deze Ohineesche nieuwigheid van avond* mijn gasten verrassen." Hjj schelde en rijn page Prosper Ohifflncb iwam binnen. „Breng dit aan den kok," zeide de koning. ';Zeer goed, sire," antwoordde Ohiffinch. „Het ia thee." „Thee?" „Ja, een Ohineesche ververschmgf. Meester Cribbage moet het van avond op tafel bren gen." „Het i» wel, sire." De kleine page maakte zich van de groote theebus meester en sleepte haar buiten, waar hij haar door een lakei liet dragen. Daarop marcheerde hij met dezen naar de hofkeuken. Daar vond hij Cribbage niet. De eerste kok was op dit oogenblik bij zijn familie, die een woning in het kasteel te Windsor had. „Goeden dag, meester Oribbage," riep hij. „Op bevel van zijne majesteit breng ik u hier dit!" „Wat is dat?" vroeg de eerste kok. „Thee." „W at is thee t" „Een Ohineesche verversehing dat hdbft zijne majesteit gezegd. Gij moet het van avond toebereid op tafel brengen." David Cribbage opende de blikken bus. „Dat zijn gedroogde zwartachtige blaadjes,'1 merkte hij dp. „Ja," zeide de kleine page, „het komt mij ook teor, dat het een soort .Ohineesche groente is." „Hoe moet ik die toebereiden?" „Dat weet ik niet. Daarvan heeft zijne majev- •te it niets gezegd." Bezorgd aanschouwde de hof kok den inhoud Ier blikken bus. Hoe moest hij de thee toebereiden? Daarover brak bij zich tevergeefs het hoofd. Hij zocht in de registers zijner o erfde dikke cenboeken. Nergens werd daarin van thee «esproken. Hij liet zijn onderkoks halen en be- aadslaagcle met hen over. de zaak.,Zij schud- gehoord h°ofd' No°H hadden zij iets van thee Dat was om moni, wnndiD-atft WR7- Pl8 te worden! Hef een voudigste ware geweest i. ea audiëntie bij den koning te verzoeken, om hem t„v i.,: vragen. Maar dat wilde Oribbage Jet. Hij wal veel te trotsch, om zoo iets te doen, sijne onwe tendheid ten opzlohte van thee te bekennen Eindelijk sprak hij met zijn vrouw en A.fra. „Misschien wordt 't goed precies als spinazie toebereid," meende rijn vrouw. „Waarachtig, dat zou kunnen, zijn! riep hij toestemmend. „Ik zal het eens probeeren." Oribbage ging onmiddellijk aan het werk en behandelde een vierelpond thee precies als spi nazie, terwijl hij de Ohineesche groente ook sneetjes van gekookte eieren versierde, aarop zette hi] zich met vrouw en dochter aan tafel, om het vreemde nieuwe gerecht te proe- ven. ZóoaJs te begrijpen is, smaakte het af- •chuwelijk. „Zoo iets kan je onmogelijk aan zijne maje- i it en diens hooge gasten voorzetten," meende (*Ün vrouw verschrikt. „Wee mijl kreunde de ongelukkige hoïkok wanhopig. „Als spinazie gaat het niet. Maar hoe dan?" Er werd geklopt, en direct daarna kwam Jocelyn Bank binnen, die na rijns gelukkige aankomst onmiddellijk van Londen naar Wind sor gesneld was. Hij werd door David Oribbage juist niet vriendelijk ontvangen. Afra echter was vol vreugde toen zjj hem zog. „Wat voor zaak wilt gij eigenlijk beginnen?" vroeg Cribbage. „Hen thee-zaak,'" antwoordde de jonge man. „Daar ia bepaald veel geld mee te verdienen." „Egt gij met thee bekend, beste Rank," riep de bofkok zeer opgewonden. „Ja, meneer, dat zou ik meenenl Dat heb ik in Amsterdam grondig geleerd." „Dan zijt gij mijn redder! Gij zult mij uit de verlegenheid, uit den nood helpen. Zijne Maje steit beeft thee uit Holland gekregen: van avond moet zij gepresenteerd worden, dat is 't bevel, maar ik weet niet, hoe ze toebereid moet worden; als spinazie gaat het niet," „Als spinazie?" „Zoo heb ik zooeven geprobeerd.* Jocelyn barstte in een schaterlach uit. „Maar thee ia toch geen groente!" riep hij, „Geen groente? En wat dan?" „Een aromatische drank. De toebereiding Is heel eenvoudig. Men doet een hoeveeelheid thee bladen in een kan en giet er kokend water op. Het afgietsel is dan de drank. Ze wordt na vijf minuten door een fijne zeef afgegoten en gepre- senteeerd. Wie er van houdt, kan er suiker of honig of ook wel room in doen." „Nu, de hemel zij gedankt, dat gij juist op tijd gekomen rijt, om mij in te lichten." Jocelyn zette thee naar de beste Hollandseïïe methode. Zij werd geproefd en vond algemee- nen bijval. „Met zulk een heerlijk riekenden drank zal ik stellig van avond bij bet hof eer inleggen," riep Cribbage verheugd, „beter in elk geval dan met mijn thee-spinazie." Jocelyn gaf daarop nadere inlichtingen over de onderneming, die hij het plan had op te rich ten. Hij had voor eenige duizenden guldens thee te Amsterdam gekocht en naar Engeland meege nomen. Te Londen wilde hij een theelokaal stichten en daaraan een theehandel verbinden. Als de nieuwe drank aan het hof beviel en daar door bekend werd, moest zijn plan bepaald ge lukken.- Dat was ook Ohribbage's meening. Des avonds vierde David Cribbage een schooften triumf. De thee, die hij Zijne Majes teit en diens uitgelezen gezelschap liet drin ken, beviel bijzonder goed. De koning liet hem roepen en zeide tof hem: „Dat hebt gij uitstekend gedaan, meester Orib bage! Uwe thee is heter dan die, welk ik voor eenigen rijd Hen Haag en Scheveningen go- dronken heb." Stralend van vreugde begaf de hoïkok zich naar zijn woning, waar Jocelyn zich nog bevond en vertelde, welke eer hem Wedervaren was. En met geestdrift riep hij uit: „Bravo, jonge man, gij zijt de bewerker van mijn geluk. Hoe kan ik u daarvoor mijn dankbaarheid bewijzen?" „Gij weet bet wel, meneer," antwoordde Jooe- lyn. „Door mü uwe doéhter tot vróuw te geven. I" „Het zij zoo," sprak David Oribbage pleoE- tig. „Neem haar! Ik geef met vreugde mijne toestemming tot dit verbond en wensch jou en mijn lieve Afra veel geluk en zegen l" 't Was in den winter en 't ging tegen den avond. De kunstschilder Julius Kladderkwast had honger, maar zijn beurs was, helaas, even ledig als zijn maag; 't was zelfs te betwijfelen of hij wel een beurs had. I-Ioe zou hij nu aan een diner komen? Treurig vraagstuk, vooral in een groote stad, waar de gebraden vinken den hon- gerigen mensch niet in den mond vliegen. Die lekkere, kleine, dure vogeltjes zijn slechts met een blinkend geldstuk te. vangen. Julius Kladderkwast dacht er aan met de voeten op. de sporten van zijn stoel gezeten; hij dacht ook aan zijn familie ver weg In het kleine dorpje, die wellicht op dat oogen blik smakelijk aan een eendvogel zat te klui ven en een glas wijn dronk op zijn gezoud- heid. Julius werd er wrevelig onder; hjj stond op, hij had behoefte aan lucht en wierp nijdig een raam open. Aan den overkant Ibevond zich een restau ratie. Prachtige ganzen lagen daar op huü dooden rug en schenen hem met haar gele pooten te wenken; groote kreeften deden hem watertanden, en daar rondom heen lagen de fijnste groenten, die hij zich maar wenschen kon. Dikke burgerlui met glimmend gpzicht gingen statig naar binnen of kwamen er uit mot schitterende oogen, purperen neus en een dommen glimlach op hun dikke lippen; onbeschaamd gingen zij midden op het trot toir staan met hun tandenstoker in den mond, als wilden zij aan de voorbijgangers zeggen: „Als gij een mensch wilt zien, die goed gegeten heeft, kijk mij dan aan." Kladderkwast sloeg driftig het venster dicht zoö hard, dat er drie ruiten sprongen. Ondertusschen steeg er een heerlijke geur uit de naburige keukens op en in de kamer van zijn buurvrouw hoorde hij duidelijk het spit draaien. 't Was niet langer uit te houden. „Er maar op uit," sprak hij tot zich izelven. „Jaap, Zander zal me geen cotelette wei geren, en ais hij niet thuis is, ga ik bij Bren- ning aankloppen." Maar op hetzelfde oogenblik werd er aan zijn deur getikt; -hij deed open en Jaap. Zander en Brenning stonden voor hem. „Komt binnen, vrienden, een gelukkig toe val brengt u hier." „Neen, geen gelukkig toeval," antwoordde Zander treurig; ,,'t is de honger; wij hebben geen cent meer en komen bij u dineereu." „Mooi zoo, ik stond juist op het punt raij- zelven bij u uit te noodigen. Ik ben armer dan Job en heb meer honger dan Ugoliuo." „Wat zullen we dan aanvangen?" vroeg Brenning, „Wij hebben maar één toevlucM," ant woordde Zander.; „laat ons naar den „Koning van Pruisen" gaan, waar ik een klein ere diet i heb; we /zullen er voor 3 persoaea zua*- kool bestellen." „Heeren!" riep Julius, „ik had je tof zulke domme idees niet in staat geacht. Als men arm is, moet men slim zijn. Hier op deze tafel zullen jwe aanstonds een fijne schotel hebben, waar de rijke lui naar hunkeren mogen; geen fazant," geen patrijs, geen ree bout..." De twee -vrienden sta&vden Jiem met groote oogen aan I „Neen heeren, maar een papegaai. Wij zul- len den papegaai van nfjjh concierge opeten, .Wacht een oogenblik." Julius verdween. Er was niemand op de trap, niemand in het portiershokje, behalve Coco, die deftig op zijn ring zat te Wiegelen. De schilder naderde zachtjes, streelde hem den kop en fuisterde allerlei zoete woordjes. Opeens pakte hij; het beest met stevige .vuist bij; den nek en verborg hem onder zijn jas. 'In drie sprongen was hiji boven; de deur .werd gesloten en verschanst. Julius had nog altijd den vogel bij den nek. Zander maakte zich meester van een poot, Bfenning van den andere; de schilder zocht naar do plaats van het hart, nam zijn stokdegen en stiet toe. Da vogel maakte een enkele stuiptrek kende beweging; daarna gingen zijn voeren overeind staan, hij opende den bek en sloot de oogen. Coco was dood. In een oog wenk was de vloer met voeren bedekt; Brenning maakte het beest schoon en Zander roosterde het. Na verloop, van veertig minuten, die Kun veertig dagen toeschenen, besloten Zij dat Coco gaar was. Zij plaatste zich aan tafel en juist zette Kladderkwast de punt van zijn mee in de borstkas van den papegaai, toen een gedempte stem eensklaps uitriep.* „Smakelijk eten! Bmakelijk eten!" Coco had gesproken..,. Coco, geslacht, geplukt, geroost en gebra den, was niet dood., of, wat niet minder bui tengewoon was, weer levend geworden. Zan der was opgestaan en Julius liet zijn mes vallen. ,Als ge u daaraan stoort," zei Brenning, die nogal een vrijgeest was, „komen we nooit aan \t eten. Je eindje kaars .wordt klein; we moeten van het licht profiteeren. Hij nam zijn mes en sneed met een ruk den p.apegaai den kop af. „Smakelijk eten! Smakelijk eten," Herhaal de de geheimzinnige stem. Brenning werd bleek. iWaar kwam die stem vandaan? Zjj zochten onder het bed, achter de deur, in de. kast, in den koffer, achter den schoorsteen, maar niets, hoegenaamd niets. Zander .werd driftig; hij; greep den kop van den vogel, haalde er de tong nit pn at ze opl,»,. „Smakelijk eten," herhaalde dezelfde on verklaarbare en vreeselijke. stom. De kaars was uitgegaan j de drie vrienden namen hun hoed en gingen de deur uit zonder om te zien. Een kwartier later zaten rij in den „Koning van Pruisen" zuurkool te eten, maar sinds hun op. zoo zonderlinge wijze „smakelijk eten" was toegewenscht, was hun eetlust belangrijk: verminderd. jQien ganseden avond braob ten zij door tn gissingen Bonder zictc do herleving van Ooco te kunnen verklaren. Het gesprek liep over de oude Egyptonaren en de zielsverhuizing, over zwarte kunst en suggestie en meer akelige dingen. Zander vertelde den zonderlingen en on- verklaarbaren dood van mejuffrouw Sorge; Brenning sprak over het spook van Brutus, de oude priesteres Velleda, het visioen van Turenne en de zonderlinge dingen op. het graf van Paris. Brenning was erg opgewonden en Zander verklaarde herhaaldelijk dat de tong van den papegaai in zijn maag zeer ongewone dingen deed. Er werd afgesproken dat zij nog eens bij Kladderkwast een onderzoek zouden instel len, maar Zander en Brenning kregen dien avond nog een ifitnoodiging om bij een .vriend te komen soupeeren, zoodat zij Julius laf hartig in den steek lieten. Julius Kladderkwast ging naar huis. In het portierskamertje zat de portierster te weenen. De schilder ging binnen en met een kalmte, die hem de grootste schurk zou hebben benijd, vroeg hij naai' de oorzaak van haar droefheid. „Ach, ik ben zoo ongelukkig," zeide ze met klagende stem. „In 1891 verloor ik mijn fortuin; in '92 stierf mijn man aan het Tood- vonk; het jaar daarop, ging Marius dood, Marius mijn klein leeuwtje, dat ge nog wel gekend hebt, en nu 1® Coco weg." Cogo "ja, Coco. Hij kon praten als gil en Ik. Ik hield zooveel van Coco, want Ik had hem var mijn man zaliger gekregen, voordat wij getrouwd waren." „Hij is misschien weggevlogen," merkte Julius op, met een schijnheilig gezicht. „'t Kan wel zijn, ik hoop dat hij nog eens terugkomt, ik zal maar geduldig wachten." De schilder ging naar boven, de vreemde gebeurtenis van straks stond hem weer voor den geest en niet zonder eenige ontroering draaide hij den sleutel om en maakte licht. Wat hü toen zag, was ongelooflijk. Coco, doodgestoken, geplukt, schoonge maakt, geroost en gebraden; Coco, wiens kop was afgesneden en wiens tong door Jaap Zander was opgegeten, Coco wandelde be daard over den schoorsteenmantel. Zoodra bij Juüus zag, sloeg hij do vleu gels uit; opende zijn grooten bek en schreeuw de de vreeselijke woorden: „Smakelijk eten! Smakelijk etenl" De schilder uitte een kreet van ontsteltenis en viel voor drie vierden buiten kennis op een stoel neer. Hij kreeg een gevoel alsof de papegaai met de vleugels hem wilde ver stikken, met zijn klauwen verscheurde en met .zijn bek hem de oogen uitpikte. Op eens werd er aan de deur geklopt, „Binnen," zeide hij met zwakke stem. Het was de juffrouw, die naast hem woonde. „Neem me niet kwalijk," sprak zij, „dat ik u nog zoo iaat kom storen, maar -mijn papegaai is weggevlogen en ik meen dat ik hem zooeven hij u gehoord heb. Kijk Ik zie hem al. Lorre, Lorre, kom hier beestje." De vogel kwam zich neerzetten op den uit gestoken vinger zijner meesteres. Het raad sel was nu opgelost. Julius Kladderkwast was van dan schrik bekomen en kreng eet lust- terug. Hij ging aan taf»! zittel an begon Coeo op te peuzelen, Aan echten Qaeo, die nu hoegenaamd geea praatje» maar maakte. Den volgenden morgen kwam Jaap Bander en Brenning hem een bezoek brengen. „Hoe is 't met {fcsn papegaai?" vroegen zij. Julius toonde bun de afg&klaten basaèsrea. „Opgegeten?" „HeeJemaal." „En .wat heeft hij nog mar faaggt?* „Hij zeide dat ofen van portiersters geen papegaaien mag steken en dat men niet te gauw aan tooverij moet dorUkon." Daarop vertelde hjj hun «te djnde ier jge schiede**. Ofschoon het v ear fatal toch heel .waaijtebij}»- lijk was, geloofde» rijn vrienden er ïbcöb van; zij meenden dbt Juüus een buikspreker was eii beschuldigd» hem in ernst, dat hij hen bang had willen maken ga den pagegaai alleen op te eten. De goede portaeifter zif nog tevorgaefe op de terugkomst van Coco te wachten. uw if 6öïnb<'TO NovemberoeL-tend. Eenige tientallen jaren geleden. Op de Place dn Chatalet te Parijs staat de omnibus ge reed te vertrekken. De controleur deelt de volgnummers uit aan de groote mensen menigte voer het loket. Conducteur: „Vooruit de dertigste, eenen dertigste, twee-en-dertigste Een jongeman met bleek 'gelaat en scha mel gekleed, dringt naar voren en stoot te gen een dikke vrouw uit het volk aan, die aan den arm een groote mand met proviand draagt. Jonge man: De twee-en-dertigste ben ik! Dikke vrouw: Hola, ik heb een-en-dertig! Conducteur: Waarom zegt gij dat niet eer der? Dikke vrouw, op den. jongeman wijzende: Kan men dan met zoo razende lui? Jongeman, zich bedeesd verontschuldigend; Ik wist niet..,.. Dikke vrouw: Wat?.... Wat wist gij niet? Hebt gij mjj some niet omvergelóopen Jongeman: Maar.... Dikke vrouw: Omdat ik een mute op heb en mijnheer een hoed draagt, gelooft mijn beer, dat allee geoorloofd is? Indien ik mijn mand niet bij mij had.... (Zij werpt een woedenden blik op den armen man). Conducteur» .Vooruit, 't is goed moedertje, de (helft is voor het oogenblik reeds meer dan genoeg. Als ge zit, kunt ge de rest zeg- gm. Geef mij je mand, dan zal ik je helpen. Dikke vrouw: Hier.... gij rijt ten minste een goede man. (Zij klautert in het rijtuig en de jongeman volgt haar). Conducteur: Vol! (aan het koord trekkend): Vooruit! x De dikke vrouw en de jongeman zitten juist tegenover.elkaar. De eerste zet haar mand zoo, dat de tweede zijn beenen niet kan uit steken. De vronw glinstert van genoegen bij deze kleine wraakneming. Conducteur: Kaartjes! Dikke vrouw: Hier, mtyn jongen, hier heb je drie sous en1 twee sous voor jou, omdat ge me zoo goed geholpen hebt! Conducteur: Dank je wel, moeder. Dikke vrouw: Als men mij een dienst be wijst, dan weet ik dat te beloonen.... Maar als men mij hindert, dan weet ik dat ook be taald te zetten. Conducteur: Gij hebt gelijk..,. Mijnheer! Jongeman (eeli vijftigcentime-stuk over handigend); Als u belieft, conducteur! Conducteur (na het geldstuk bekeken te hebben): Dat ie niet goed! Jongeman: Hoe? Conducteur: 't Is een Zwiteerscb stuk, dat is tegenwoordig niet meer gangbaar. Jongeman: Maar Conducteur: Niets te maren, 't is zoo! Dikke vrouw: Natuurlijk, men stelt zich niet tevreden de menschen te beleedigen, men tracht hen ook nog te bedriegen. Jongeman: Ik moet u opmerken, juffrouw, dat ik u niet beleedigd heb, maar gij daaren tegen hebt reeds meer dan vijf minuten mij allerlei onaangenaams gezegd. Ik heb u daarop niet geantwoord.... Conducteur: Ik heb geen tijd om naar uw discussies te luisteren. (Het geldstuk terug gevend): Geef mij een ander! Jongeman, bleek: Een ander?.,,. Conducteur: Ja, drie sous. Jongeman, in zijn zakken zoekende: Ik heb, ik geloof, ik heb vergeten..,. Conducteur: Je portemonnaie? We kennen dat praatje.... Dikke vrouw: Dat zijn heeren ea hebben geen sous op zak.... Jongeman: Ik verzeker u. Conducteur: Hebt gij geen geld?.... Dan zult gij bij de eerste halte er uit moeten, mijn jongen. Gij zult bet zaakje met den contro leur moeten afmaken en hij te niet gemak kelijk Jongeman: Mijn hemel! Conducteur: Men gaat te voet, ate men niets in zijn zak heeft. Jongeman: Ik had tien sous.... Conducteur: Die niets waard ziin.... Gij kunt dat allee aan den controleur uitleggen. Jongeman, ontsteld: O, hemel, dan zal ik nooit op tijd komen.... Zijn stem 6tokt in de keel; de dikke vrouw kijkt hem verbaasd aan en ziet, dat hij op het punt staat te weenen. Dikke vrouw, hem de hand op den schou der leggend: Wel, mijn jongen, wat scheelt er aan?.... Jongeman, tot zichzelf sprekend: Ik *al niet op het bepaalde uur aankomen. Dikke vrouw, tot den eouducteur, aan wion zij vijftien centiemes overhandigt: Hier, daar heb je drie sous van mijnheerl Conducteur: Betaalt gü voor hem? Immers Diet? Dikke vrouw: Zeker! Jongeman: Maar, juffrouw Dikke vrouw: Ja, ja. Dat verwondet je, hé? Na hetgeen ik je zoo juist gezegd heb, had gij'niet verwacht, dat ik je uit de verlegen heid zou helpen? Gij dacht integendeel, dat Ik je in de berauwdheid-zou laten?.... Ja, een oogenblik had ik plezier er inIk meende met een geurmaker te doen te heb; henMaar toen ik je zoo juist zoo bleek o* voriKi©» oogen em, Be ted «riitaif dart-4k ratij Tü O» had* je pofte- Meaaie niet veqpeta», «a»D 6Ü bedt niets (Wn die tiea eos». JoB®»atae: J«! Dikke ywraw: CU vetidee* eekec ia nood? Wat doet gftj JenBexua*: Ik boa boektewAerf Dikke vroaw: Ma rij hebt gwn betafrkifig! ïoBsemaa: He* huw waar: ik was, h» fstt- Bet peywa». Nn bes ik «3 Kis mmaSao teSt der betrekking. Ddkke vronw: 4Kji gfl vriïaezatt Jongeman: Nee* te bea «ad» drito jaar getrouwd eu keb tón klnA Dikke vjoww: E» je vxeow? We Jongemaa: Gelukkig ja. Al» dat «aval was, moe» wa al lang waaa omgekomen. Maar gü weet, wat man de wen voor baar werk betaalt.... nauwelijks genoeg om caa het eten te nen blijven.... De ft enoouat die ik den eou- dueteirr gaf, waren de laateta, <Öe one nog restten, en ik meende, dat ae goed ware» Wat «al mijn arme vrouw bedroefd rijn. ate ze mijn avontuur verneemt! Dikke vrouw: Nu is alle» immais in orde? Jongeman: Ja, dank zij u, endears bad ik niet geweten, boe ik mij bü dien controleur had moeten houden. Dikke vtouw: Gü gaai een nieuwen pa troon zoeken? Jongeman: Ja, een van mijn vrienden heeft mij een betrekking aangewezen. Nu ga ik beproeven die te krijgen. Ik moet er juist om aeht uur, alu bet kantoor geopend wordt. Als Iet -goed weer was geweest, hou ik ge- loopen hebben, maar met zoo'u slecht weer ging het niet. Ik zou er vuil én beslijkt zijn asvgvkomen.... Men most zindelijk rijn, als men op een kantoor te. Gij sprak zoo juist van mijn hoed...» o, ik heb er veel spijt van, dat mijn ouders mij ni^t oen ambaeht heb ben laten leer en.... Ik zou graag mijn hoed tegen een pel verruilen en mijn jas tegen een werkkliel." Dikke vrouw: Gij rijt een goede jongen en het 6pijt mij, dat ik zoo hareeh tegen je ge weest ben. Maar ik ben een oude. knorrige vrouw. Maar dat is vergeten, niet waar? Moet gij ver? Jongeman: Avenue Orleans. Dikke vrouw: Mijn avenue! Ja. mijn jon gen, daar stijg ik ook af.... Ik heb d*ar een restauratie.... Als gij daar werk krijgt, zult fij spoedig van moeder Sauval hooren spre- enDat ben ikIedereen kent mij en mijn huis, dat „In de Hoop" heet. Mijn keu ken is goed, al zeg ik het zelf. Er zijn veel aannemers in die wijkik heb al de werk lieden en meesterknechts." Jongeman: Ik ga juist naar een aannemer. Dikke vronw: Hoe heet ihii? Jongeman: Mijnheer Lenoir. Dikke vronw: Lenoir, kijk, dat toevallig! Jongeman: Kent gij hem? Dikke vronw: Of ik hem ken.... hij is mijn eigen neef. Ik heb iem het geld ge leend, om zich daar te vestigen." Jongeman: Werkelijk! Dikke vrouw: Ja, ja, dat treft.... En heeft Lenoir een boekhouder noodig? Jongeman: Ja! Dikke vrouw: Mijn neef is net ate ik. Hij te gauw kwaad, maar van binnen goed, erg goed.... Gij zult hem wel aanetaan, dat ver zeker ik u. Ik heb een idéé: wij zullen samen naar Lenoir gaan en ik zal e bij Ihem aan bevelen. Jongeman: O juffrouw, wat rijt gij goed! Dikke vrouw: Och, wij rijn hieT op de we reld om elkaar te helpen. Ik heb met je te doen.... en ook met je vtouw en kind. (Hein op den schouder kloppden): Ja, ik sta er voor in, dat hij je zal nemen. En gij zult bij mij een lekker glas komen drinken, als alles goed .te afgeloopen, hé? De tram houdt stil. Jongeman: Ik geloof, dat wij er zijn. Dikke vrouw: Ja, ik had er geen erg in. Dat komt als men zoo druk praat. Jongeman: Geef mij uw mand. Dikke vrouw: Neen, nooit! Gij zijt niet ge boren om iets te dragen! De jongeman helpt de dikke vrouw, on-1 danks haar protesten, bij het uitstijgen. Conducteur spottend: Hé, goede vrienden geworden? En samen naar huis? Wanneer te de bruiloft? Dikke vrouw: Als gü burgemeester van Parijs zult zijn geworden, oude! (N. K.) MANNEN EN [VROUWEN. De man te een schepsel met ijzeren gewoon- ten; de vrouw past zich aan bij de omstandig heden. De man «al niet eerder beproeven een. spijker te slaan dan vóórdat hij daarvoor een hamer heetf. Een vrouw aarzelt niet een tang, de hak van een schoen of de rug van een borstel te gebruiken. De- man acht het volstrekt noodzakelijk een kurkentrekker te hebben om een flesch open t« trekken. De vróuw tracht de kurk met een schaar, het mee of een schoenenhaak open te trekken; komt zij er niet uit, zoo wordt ze er in gestooten, want bij baar is het hoofdzaak dat men uit de flesch krijgt wat er in is. Voor den man hoeft het scheermes slecht» één doel; de vrouw heeft van zijn bruikbaar heid een hoogere opvatting. Zij gebruikt het om er potlooden hn likdoorns mee te snijden, en dit geheimzinnige misbruik geeft natuurlijk haat gemaal aanleiding te schelden op het scheermes en zijn haken. Hjj scheldt en brom* ook als het vloeipapier niet bij de hand is. Zij blaast den inkt met haaf adem droog, zwaait het papier in d© luoht af houdt het aan het lampeglas, totdat het voi* zengt en naar brand riekt. Hij maakt den inkt, die te dik oï te dun i* zoo slecht, dat de pen huivert het neer te schrijven. Zij krast blijmoedig alles nit de ha&: ken en krijgt gelukkig zooveel bij elkaar, dsd) de pen weer in beweging raakt en bet opstel toeh met kunst- en vliegwerk ten einde komt. Do man steekt een brief zonde* bedenken id de brievenbus. De vrouw riet eerst nog hol adres na, dan overtuigt zij zioh of de sluitina goed is en laat hem eindelijk met nadruk doo< de opening glijden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1915 | | pagina 11