Rijwielbanden Madonna. H. J. v. d. MEEM, Ooeiikoopsi sdi*@s Sehachgelstraat 7-9 bij de Aaepsg. BINNENLAND KERKNIEUWS Landbouw en Visscherij LEGER EN VLOOT FEUILLETON da kleurstbffén aangaat, van dS. «rooien en bijna eenigen leverancier Duitschïand onaf hankelijk te maken, en in verband met de kans, die thans verschillende landen wordt geboden om eigen chemische nijverheid te kweeken of uit te breiden, en die, naar men weet, ook in ons land niet onbenut voorbij gaat, is bovenstaande zeker niet van belang ontbloot. De verhoogde kolenpr(jzen. In een artikel van de „Kölnisehe Volks- zeitung" wordt getracht een antwoord te gev.cn op de vraag, wie de schuld draagt van de verhoogde kolenprijzen. Verschillen de vergaderingen zijn reeds gehouden, maar, volgens dit blad, hebben de besprekingen over de vraag, op welke wijze de verhooging in de- prijzen der steenkolen te bestrijden valt, niet tot eenig resultaat geleid. In het artikel -wordt er aan herinnerd, dat da Ko ninklijk -Pruisische mijndirectie Reckling hausen aan haar groothandelaars een waar schuwing had doen toekomen om de prijzen niet te hoog op te voeren, wijl daaruit het onnuleeren der feeds afgesloten contraeten zou kunnen voortvloeien. Deze waarschuwing van de mijndirectie, welke overigens mee- jloet aan de prijsverhooging, die door het xoiensyndicaat van 1 Sepetmber af is vast- asteld, beeft intusschen, naar het schijnt, niet veel effect gehad. Het blad ziet het groote kwaad in den .usschenhandelde mijnen, dié" eerst hun geregelde afnemers hebben voldaan, bieden het overschot hunner productie niet ten ver koop aan hun clientèle aan, maar werpen die op de open markt en verkoopen ze aan de meestbiedenden. Zoo zijn de Zuid-Duitsche groothandelaars in kolen wel genoodzaakt, teneinde aan de bestellingen te kunnen vol doen, bun kolen uit de tweede, ja soms wel uit de derde hand te koopen. De schrijver •acht de werkzaamheid van den tusschenhan- del een „ongezond optreden" en ziet alieen heil in de uitschakeling van den tusschen- bandel. Of dan, gezien de ervaringen in de ge- heele wereld en op elk gebied, de groot handelaars Zich niet zullen meester maken van de winst der tusschenhandelaars, en al dus een verlaging in den prijs der steenkolen tegengaan, is een vraag die door den schrijver onbesproken wordt gelaten. OORLOGS-ALLERLEI, RIJ DEN STAF. TIJDENS EEN NACHTAANVAL. Lennhoff, de oorlogscorrespondent van de „Vössische Zeitung" in Polen, geeft een levendige beschrijving van een spannenden nacht, dien hij bij den staf van een Duit- sche divisie heeft doorgebracht. .We eten ons avondeten uit de vui3t. Er is geen tijd om de. kaarten bijeen te schuiven en voor het maal te gaan zitten. Ordonnansen reiken ons koud eten aan. De meesten laten echter hun bord staan. On vermoeid zetten zij hun werk voort. Luider wordt het getoeter in de telefoon toestellen. Eén enkele gerekte huilende toon schijnt het thans te zijn. Geen oogenblik leggen de officieren het hoortoestel neer. Aan de overzijde begint reeds de wilde dans. Roode bliksems lichten boven den berg. Gar ven van licht schieten omhoog. En onmid dellijk daarop is de helsche kanonnade in vollen gang. Als een zwaren donder rolt het geraas der Jiouwitsers door den nacht. De tegenstander blijft het antwoord niet schul dig. Ook zijn artillerie verbreekt haar zwij gen en haar projectielen vliegen huilend over de vlakte. Voorbij is het nu met de duister nis. Het roode schijnsel boven de donkere dennen van den berg, dat eerst slechts als een bliksem opvlamde om na iedere laag weer te verdwijnen, staat thans als een laai ende brand, die van minuut tot minuut fel ler wordt, aan den hemel. Even nadat wij het vermoeden uitgesproken hebben, dat de granaten .daar ginds brand veroorzaakt móe ten hebben, komt ook reeds het bericht: de boerderij brandt. Wel een half uur lang blaffen de kanonnen Alkaar aan. Dan komt plotseling een nieuwe toon in de melodie. Eerst als een verre stortregen, dan als hagel tegen do ruiten; dat is het infanterievuur. De artillerie wordt aen korten tijd stiller, maar zooveel te dui delijker spreken nu ook de machinege weren. De spanning wordt voor ons onver- dragelijk. Wij vragen en krijgen verlof naar de ar tillerie te gaan. Een kleine afstand en wij zijn boven. Bijna oorverdoovönd is Kier Het geraas. Korte commando's probeeren zich verstaanbaar te maken. Onmiddellijk voor onze waarnemingspunten ligt de brandende boerderij. Een sterke zuidenwind jaagt stui vende vonken uit den gioeienden brand. Links van de hoeve schieten nu vlammen op, blijkbaar is een bijgebouw in brand ge raakt. Nauwelijks echter hebben wij een blik in de verte gedaan, als plotseling het zware geschut van den vijand weer begint. Honderd mondingen schijnen te huilen en als een duizendvoudige bliksem is het mon- dingsvuur. Een officier verzoekt ons om te keeren. Straks schieten zij weer op. ons, en aan is het hier te gevaarlijk, zegt hij troos tend. Ongaarne schikken wij ons daarin. Tegelijk met ons komt een ruiter 'oij het kwartier aan. De artillerie-generaal der di visie met zijn ordonnansen. We zuilen het klaar spelen, verkondigt hij. De stellingen van de Russen zijn leelijk in elkaar ge schoten. Weer werpt de nacht het gerot van het artillerievuur als een golf tegen onze rin kelende ramen. Hooger en hooger stijgt de gloed aan den hemel. Rapport na rapport bereikt den staf door de telefoon. En bevel op bevel wordt langs den zelfden weg afge geven. Dan weten wij plotseling dat de be storming pver de geheele linie begonnen is. Woedender wordt het geweervuur. Blazend ratelen de machinegeweren. En het is alsof wij daar tusschen een veelstemmig hoera hooren. We weten niet of het werkelijkheid of zinsbedrog is, m^ar allen staan wij onder den druk van eten zenuwachtige onrust. Zal het werk gelukken of zullen de Russen hier het offensief kunnen tegenhouden? Dat is de vraag, die in ons brandt. Daar komt het eerste bericht. De spanning wijkt, de telefoonofficier roept iets ia zijn toestel. Dan het bericht: boerderij genomen. Onmiddellijk daarop echter een nieuw: hevi ge tegenstand bij de fabriek. De aanval moest bij de draadversperringen voor een over machtig machinegeweervuur van den vijand gestaakt worden. Nog eens probeeren, klinkt het bevel terug. Een tijd lang is het nu heel stil boven den berg. Geen geluid breekt de volkomen stilte. Dit duurt echter slechts minuten. Dan breekt de hel weer los. Weer eerst de artil lerie, de houwitsers, de veldkanonnen. Lui der en doordringender nog dan des avonds. Sterker wordt dan ook het gepruttel van hot infanterievuur, /hythmisch in de maat. De uren kruipen voorbij. Een ouderwet- sche muurklok wijst drie uur. Nog steeds duurt de strijd voort. De telefoon registreert iedere p'hase. De tweede stormloop had kort na middernacht de vijandelijke loopgraven bereikt, maar .versterkingen van Siberiërs hadden weer tot den terug tocht#-ged wo ngen Een kwartier geleden zijn de onvermoei- baren ten derden male begonnen, in de dek kingen wordt thans man tegen man gewor steld. Ieder oogenblik kan de beslissing val len; weer een pijnigend wachten. Potiooden trommelen tegen den kant van de tal'el. Een nevel .van sigarettenrook hangt om de offi cieren, die aan het werk zijn. De nacht begint te wijken voor den aanbrekenden dag. Vier uur. De divisie-commandant en de chef van zijn staf zijn, zoodra het licht werd, naar buiten gereden. Wij zouden gaar ne mede willen om misschien, nog het oind© van den slag mee aan te zien. De telefoon brengt het verzoek over. Op hetzelfde oogen blik bijna komt echter ook reeds het ant woord: de heeren kunnen onmiddellijk naarL. rijden. Zooeven is de fabriek genomen, de Russen vluchten door de stad terug. OPRUIERS AAN DEN KAAK GESTELD. In zijn belangrijke artikelenreeks in „Het Va derland", waaruit wij reeds meer iets met instem ming aanhaalden, doei generaal Staal opmer ken, dat wij naar zijne vaste overtuiging wat aangaat het huidig wereldconflict ons absoluut hebben te onthouden van twee zaken: het koes teren en uiten van vrees, en het schimpen op of beleedigingen van eene der oorlogspartijen. Vrees is schrijft hij steeds een slechte raadgeefster en leidster geweest. Er zijn er onder ons die vreezen voor Engeland bijv., op grond van ons bedreigd koloniaal-bezit,^of die vreezen voor Duitschïand, op grond van annexa tieplannen. Wat dit laatste aangaat hebben wij, meen ik, sedert 1864 (oorlog tegen Denemarken) te veel angst aan den dag gelegd voor Duitsche plannen, en sedert de laatste jaren te veel vrees doen blijken, dat eenige verwikkeling met Enge land al dadelijk tot gevaar voor onze Indische bezittingen zou leiden. Zeker, wij zijn slechts een Klein-Staat. Maar die behoeft nog niet onder alle omstandigheden te vreezen voor een botsing met een Groot-macht, mits maar worde gezorgd, dat zijne volksgeest krachtig en zijne weerbaarheid zoo sterk moge lijk zij. Betrachten wij dit, dan hebben wij de meeste kans, dat andere Staten, wier belang dan toch ook gemoeid zou wezen bij zulk een botsing, ons niet in den steek zullen laten, terwijl ook In het ongunstigste geval beide factoren zich mach tig zouden doen gelden, bijaldien men ons te na kwam. Ik heb steeds het gt>roel, dat Zwitserland ons in dit opzicht vooruit is. En dat dit land met benijdenswaardige vaardigheid zich gedraagt bij zich voordoende verwikkelingen; juist, omdat het voor wat de beide genoemde factoren betreft, zich zoo sterk gevoelt. Wat het schimpen en bespotten, aangaat zou hij willen doen omerk- n, dat wij hoe deze oorlog ook afloopt er naar zullen hebben te streven om met onze naburen in goede vriend schap verder te leven, bijaldien deze bij den vrede onze rechten en belangen niet te eenen- male hebben miskend. En dat wordt niet in de hand gewerkt als sommige onzer landge'nooten nu tegen een bepaalde partij ophitsen, en deze giftig bespotten of beleteigen, „Het is natuurlijk gaat hij voort het goed recht van sommige schrijvers om met ap- dere in ons land of daarbuiten in debat te treden op grond van eene eerlijke overtuiging, maar ook daarbij zal toch een beschaafd en welden kend man niet alle middelen van pen en teeken- stift aanwenden, doCh ook in de wederpartij een eerlijke overtuiging hebben te eerbiedigen. Doet hij dat niet dan irriteert en beleedigt hij, en mij dunkt, het behoeft toch eigenlijk geen betoog, dat dit onder de bestaande omstandigheden be paald dom is. Het hindert mij steeds en natuurlijk niet voor mij zelf, die mij gaarne en open aan een degelijke bestrijding blootstel als ik lees, dat deze of gene Nederlandsch schrijver of spreker zich het recht aanmatigt om namens ons geheele volk te spreken, door bijv. te verklaren: „Men is hier pro-dit of pro-dat"; men veroordeelt dit of dat, terwijl toch iedereen weet, dat hieromtrent volstrekt geen eensgezindheid bestaat hier te lande. En ik vindt het meer dan hinderlijk, zelfs in hooge mate ongepast en brutaal, als eenig schrijver of teekenaar zich veroorlooft om aan zijne overtuiging lucht te geven op een wijze, die venijnig spot en kwetst, zonder eenige reke ning te houdén met het feit, dat hij toch slechts tot eene kleine groep behoort, welke niet het recht heeft voor de andere groepen onzer natie te be derven, wat deze, op voor haar goede gronden, beschouwen een nationaal belang te wezen, n.l.: het niet vooruit onmogelijk maken van toekomsti ge goede relatiën met naburen die nog in geen enkele opzicht hebben bewezen ons te willen of te zullen benadeelen. Die groep van kwetsende opruiers en bespot ters vergeet, dat zij slechts een onderdeel (en allerwaarschijnlijkst slechts een zeer klein on derdeel) uitmaakt van de geheele natie en dat 't volstrekt niet in hare bevoegdheid ligt om naar buiten een indruk te vestigen welke door de natie als zoodanig als een pijnlijke en onjuiste wordt beschouwd en door haar allerminst wordt ge- wenscht. Ik betreur het zelfs, dat dergelijke uit buiting van eene individeele opvatting niet wordt tegengegaan of kan worden tegengegaan. Velen in ons land (dat is duidelijk gebleken) wenschen dat onze Regeering zich beschikbaar stelle voor pogingen tot vredesbemiddeling. Is het dan nu werkelijk maar klakkeloos te dulden dat enkelen die pogingen en een optreden in dien zin nu reeds onmogelijk of doelloos maken door den indruk naar buiten te vestigen (en op welke wijze!) dat wij, al blijven wij neutraal met de wapenen, toch in woord en. in opvatting partij en zelfs fel partij Ons dunkt tegen deze rakt opmerkingen valt niets in te brengen. Het is waarlijk meer dan tijd dat aan het geschrijf van bladen als de „Tele graaf" en andere eens een einde kome, dat der- gelijken heethoofden, die met hun gekef niet het landsbelang dienen, maar dat schade doen, het zwijgen wordt opgelegd. De regimentszoon. „De militairen van het 8e regiment infanterie, die in het kamp to Laren vertoeven, hebben naar het Nieuwsblad „Vooruit" te Hilversum meldt een „regimentsknaap" in hun midden. Het is een 9-jarige jongen uit Hilversum afkomstig. Dezer dagen kwam hij in het kamp, met verzoek om hem wat eten te geven. Hij vond een hartelijk onthaal en dit oeviel hem zóó goed, dat hij verklaarde niet meer weg te gaan. De geidaten ontfermden zich over den knaap en besloten, om hem als „regi mentszoon" te adopteeren, zulks met goed vinden van de officieren, die schik in het geval kregen. Er wera een uniform gemaakt voor den jeugdigen landsverdediger die als een „ech tesoldaat het militaire leven ineiemaakt. Aan zijn uniform ontbreekt alleen een ge weer, in de plaats waarvan de jongen een bajonet draagt. De ransel is vervangen door een knapzak. Overigens maakt de jongen alle marschen en oefeningen mede. Deze week marcheerde hij met de soldaten 28 &.M, ver; zijn voeten waren toen wat doorgeloopen, doch den vol genden morgen was hij _weer volmaakt in orde. Een kleine concessie wordt hem op marscb trouwens toegestaanvalt het loo- pen hem onder weg te moeilijk dan mag hij bij den majoor qp het paard zitten, tof zijn vermoeidheid 'geweken is. ïn Groningen heeft een soortgelijk geval plaats. Zooals men weet, is daar het inter- neeringskamp der Engelsche marinesoldaten en matrozen. Onder hen bevinden zich ook eon aantal marinesoldaten, die na den val van Antwerpen over de Hollandsche grens vluchtten. Zij waren toen vergezeld van een 7- a 8-jarigen knaap, dien zij daar zwervend aantroffen, door iedereen verlaten. De jon gen werd naar Nederland medegenomen en met de soldaten ondergebracht in het inter- neeringskamp. Hij vertoeft daar nu nog, spreekt Engelsch als de beste tommy, gaat met. zijn „krijgsmakkers" naar de bioscope en andere publieke vermakelijkheden en fla neert het verdere van den dag door Gronin- gen's straten. Oud en jong, groot en klein, kent daar reeds den in Engelsche uniform uitgedosten „kleinen Albert". Wal den regimentszoon uit het kamp te Laren betreft, hij is de 9-jarige zoon van den stoker der gasfabriek C. V., woonachtig aan den Laarderweg. Zijn schoolvacantie is thans verstroken, doch men heeft verlof voor hem gevraagd en verkregen, tot tijd en wijle het kamp te Laren wordt opgeheven, d. i. in de maand September. Treurige afloop van een 40-jarig huwe-1 Hjksfeest. De familie Bouwer, vader, moeder en dè 3b-jarige zoon K. Bouwer, een te Leeu warden bekend architect, maakte Zondag,! naar aanleiding van het 40-jarig huwelijks feest, met een „tweetal verpleegsters, zusters Nijdam en Landré, per landauer een rijtoer van Leeuwarden naar Veenklooster. Toen men des avonds huiswaarts keerde, is blijkbaar één van de twee paarden, die voor het rijtuig gespannen waren, in de duis ternis geschrokken voor het spookachtige van den elevator der fabriek van de firma Hommeraa Eskes, aan het Noordvliet-Slot. De koetsier had niet voldoende m&ckt over de paarden, die uitgleden en zoo te water geraakten, den landauer meesleepende; deze kantelde evenwel niet. Vier van de inzittenden, de vader en de moeder en de twee wijkzusters, hadden zich spoedig naar hoven gewerkt en werden uit Ihun benarden toestand gered door eenige toeschouwers. De heer K. Brouwer evenwel was niet hij machte geweest uit het rijtuig te komen, waarvan do kap met het oog op het ongunstige weer gesloten was. Hoewel nog spoedig op den wal gebracht door eenige mannen, die de banen van de kap stuksne- den, mocht het den zusters niet gelukken de levensgeesten op te wekken. Z. D. H. de Aartsbisschop van Utrecht heeft benoemd tot prefect aan het Seminarie te Öulemborg den zeereerw. heer J. Lam mert, s; tot professor aan het Seminarie te Öulemborg den zeereerw. heer O. O. Oost veen tot kapelaan te Kampen den wel- eerw. heer A. iW. O. M. .Wiegerink; tot assistent te Elden den weleerw. heer A. [F, Frank. Z. D. H. de Aartsbisschop van Utrecht heeft eervol' ontslag verleend aan den wel eerw. pater J. da Bie O.P., assistent in de parochie van den H. Dominicus te Utrecht eerw. pater A. van Hassel O.P. Z. D. H. de Bisschop, van 's-Hertogeubosch heeft eervol ontslag verleend aan den wel eerw. pater A. van Hassel O.P., kapelaan in da parochie van den H. Dominicus te Nij megen en heeft in diens plaats benoemd den weleerw. pater J. de Bie O.P. BIJEN. Men schrijft aan het „Ned. Landb. Wkbl'.".i Onder de vele bezwaren, hebben ook dit jaar talrijke imkers uit de provincie Gronin gen hun bijen gebracht naar de boekweit en heidevelden van Duitschïand (in de om geving van Popenburg). In tegenstelling met de bijenhouders, die hun korven op de heide velden van Westerwolde en Drente lieten, zijn z(f uitstekend tevreden over de resul taten. De boekweit in die streek bloeit prach tig en de korven hebben een flink gewicht. Of de standkorven straks weer de grens mogen passeeren, is nog niet bekend. Een desbetreffend verzoek is tot de Duitsche regeering gericht. UNIFORM-VERWARRING. De militairen zijn nu, na een jaar van mobi lisatie, wel zeer populair geworden, maar uit den chaos van militaire uniformen kunnen velen toch nog maar niet wijs worden. Wat geen wonder is, want telkens weer ziet men nieuw© en andere uniformen, en het kost heel wat moeite om altijd maar weer or achter te komen wat voor een man dat nu weer is die in zoo'n nieuwe uniform steekt. Wel bijster moeilijk blijkt het te zijn ten aanzien vaal de nieuwe cadetten-uniform. Althans eeal - cadet klaagt ons schrijft het N. v. d. Dv zijn nood,'dat hij en zijn kameraden maar steeds voor iets anders worden aangezien dan zij zijn, wat verdrietig is," want 't ii immers een eer om cadet te zijnl En 't is om uit je_ humeur te geraken als je cadet bent, en je wordt dan aangezien voor een padvinder, of een soldaat van den vrij willi gen landstorm^ of voor een reservist, of een lid van de Prins Hendrikgarde, of zoowaar zelfs voor een gedegradeerd officier (waar halen de menschen den nonsens vandaan? I vraagt onze zegsman en wij vragen 't hem na). Het blad geeft verder een beschrijving van de tegenwoordige - cadetten-uniform. Een cadet dan draagt een jas en broek van fijn grijs-groen Jaken met blauwe uit monstering (kraag, schouderbedekkingen, enz.). Op den blauwen kraag zijn aangebracht zg. patjes, d.w.z. vier strepen van oranje zijde, elk ter dikte van l C.M. boven elkaar met tusschenruimten van 1 m.M. Deze zijn eveneens aangebracht op de opslagen van de beide mouwen en zijn met een blauwen rand afgezet. Op de schouderbedekkingen zijn aange bracht de letters M. en A. in monogram vorm, gedekt door een kroon, in oranje, zilver oi goud voor de cadetten der K. M. A. te Breda, of wel O. en S. in monogram-vorm in zwart óf oranje voor de cadetten dei Cadettenschool' te Alkmaar. Natuurlijk kan een cadët puttees of rijglaarzen dragen o/ wel een cape of jas aan hebben, waarop geen bijzonder kenteeken is. Dan kunnen de cadetten dragen een pet, waarop van voren een laurier- en een eike- tak met in het midden een rozet, dit alles vervaardigd van oranjezijde, behalve het rozetje, dat van roode zijde is met oranje- rand, juist zooals de reservisten hebben, oi wel ze mogen dragen een (grijs-groene) kepi met een kokarde van gele zij. UITLOTINGEN CONGO-STAAT, PREAIIELOTEN 188S. .Trekking op 20 Augustus 1915. Seriën. 1133 2133 2976 4339 5S13 7371 7778 11407 14103 17322 19681 23575 23672 24792 31374 31489 32313 34636 37232 37568 40474 42307 45371 48010 56050 57199 59140 Premiën. Ser. N. fr. Ser. N. fr. Ser. N. fr, 11407 13 1000 19681 11 1000 31374 25 10Ö00 45371 4 1000 59140 2 2000 De volgende ad fr. 750. Ser. N. Ser. N. Ser. N. Ser. T, 1133 9 1133 23 2133 10 5813 14 5813 20 7371 17 7371 22 23575 15 23575 16 23672 22 31489 13 34636 17- 37568 1 45371 3 45371 20 56050 18 56050 21 57199 18 59140 20 59140 24 Met fr. 240 de overige nummers, vervat in bovengenoemde seriën. Naar den roman van W. COLLINS. '48 (Uit het Engelsch.) .Dwaasheid, Blythl" riep de douarlère Brambledown uit. „Leeg het zelf. Verwaand? Nor eene! Iedereen ie verwaand. Ik kan die nederige meu&chan niet verdragen; het zijn allen dwaze lui. Lees het en geef er zelf de beteekenig aan. Gij hebt meer recht daarop dan een ander, want gij behoort tot den kurstadel de eenige adel, mij ris inziens, die iets waard is." Terwijl zij dit zeide, nam zij een snuifje en zag zij de overige families aan met 'n gelaat waarop te lezen stond: Zie- ,aoo! Hoe viüdt ge dat wel in den mond van '®en gravin-d ouariere Door deze woor- den aangemoedigd, ging Valentijn naast Co lumbus sta nu, en ontrolde het manuscript. 4 e.er' 20111 rl-in«e ruan die Blyth (tochflu-derde t a der dames haar buur vrouw too. „En wat ee /Uitgenoodigd," antwoordde de andere, ter- wpl ze naar de deur zag, waartegen de min dere man bescheiden in zijn Zondagspak ge- vers. 'lillend publiek heeft hij leund stond. „De schilderij, die ik de eer Iheb hier ten toon te stellen," begon Valentijn van het ma nuscript te lezen, is naar een beginsel ge schilderd." „Ik vraag u versohooning, Blyth", viel me vrouw Brambledown hem in de rede, wier scherp gehoor de aanmerking over „het ver schillend publiek" niet ontgaan was, en die zich daardoor geprikkeld gevoelde, aan Ihaar •beginselen lucht te geven. „Ik vraag u verschooning, maar waar is mijn oude vriend, de tuinman, die hier den laatsten keer ook was! Staat hü achter da deur? Waarom komt hij niet binnen. Heila, tuinman, kom achter mijn stoel staanl (De tuinman naderde, onderdanig buigende, voor de aandacht, die men hem schonk, en met een verlegen houding, over het kraken zijner schoenen op den grond). Hoe gaat het, en hoe maakt het je vrouw en kinderen? Waarom zijt gij buiten blijven staan? Gij zijt een der gasten van den heer Blyth, en hebt dus evenveel recht om binnen te zijn als ioder ander. Ga hier staan en luister, merk alles op en ontwikkel zoodoende uw geest. Het is een eeuw van vooruitgang, hoor tuinman; uw stand moet vooruit gaan, en mettertijd zal dit ook gebeuren. Ga voort, Blyth." En wederom nam de douarière een snuifje en wierp een minachtenden blik op de dame, die o-*"r het. verschillend publiek «esproken had „Is naar een beginsel geschilderd", ver volgde Valentijn, „dat in korte woorden al dus verklaard kan worden: Jk neem de vrijheid om de kunst in -twee hoofdklassen te verdoelen, het landscliapschilderen en het figuurschilderen; ik wil deze klassen in haar hoogste ontwikkeling omschrijven, met haar eerbiedwaardige titels van landelijke kunst en mystieke kunst. „De gouden Eeuw" is een poging om een voorbeeld te geven van de landelijke kunst. „Columbus in het gezicht der Nieuwe Wereld" is «en poging om mij uit te drukken in de mystieke kunst. In het landschap (iedereen zag naar de Gouden Eeuw) is de landelijke kunst slechte te he- reiken door de natuur tot grondslag te ne-v men en daarop een verheven ideaal te bou wen, dat den geest kan verheffen, en de hooge poëzie en philosgphie kan uitstorten over met zorg weergegeven realiteit, dieniet tan gezegd worden iets anders te aanschou wen te geven dan zichzelf. Bijvoorbeeld; in de schilderij, die nu de eer heeft uw aan dacht bezig te houden (de heer Blyth wuif de met zijn schilderstok in de richting van „De Gouden Eeuw") hebt gij in het kreupel hout op den voorgrond, in de hoornen op het tweede plan, in de bergen aan den horizon, en de lucht, die zich daarboven uitstrekt, een naar ik mij vleien durf, vrij getrouw- af beeldsel van de natuur. Maar in de groep gebouwen aan de rechterzijde (hier raakte Izijn stok de architectonische stad aan, met haar trappen en pilaren) in de dansende nim fen en den denkenden wijsgeer (hier klopte Blyth zachtjes met het dunne eind van zijn schilderstok op het hoofd van den wijze) hebt gij het ideaal, het verheven en practi- sche schouwspel van gewone dingen zooals steden, gelukkige bewoonsters van (het land en peinzende toeschouwers. Zoo wordt de na tuur gehuldigd en heeft de uitstorting plaate waarvan ik daar straks gewaagde". Hier hield Valentijn aan het slot van zijn volzin een oogenblik stil en deed de tuinman een poging, die echter niet gelukte, om weder naar de deur terug te keeren. „Heel goed, Blyth", riep mevrouw Bram bledown uit. „Zeer .begrijpelijk, leerrijk en goed doordacht. Neen, tuinman, sluip nu niet weg." „De ware philosophie der kunst de ware p'hilosephie der kunst, mevrouw," voegde de heer Gimible, de kunstkooper, er hij. „Onbekookt," zeide de heer Hemlock, de recensent, op vertrouwelijken toon tot den heer Bullivant, den beeldhouwer. „Blytlh's idéé over de kritiekl" vulde de heer Hemlock aan. „O ja, in de hoogste mate," antwoordde de heer Bullivant. „Nu dat wij een kort overzicht hébben ge geven over de landelijke kunst in „Do Gou den Eeuw", vervolgde Valentijn, een blad omslaande, „wil ik thans met uw toestem ming overgaan tot de mystieke kust en Co lumbus." De mystieke kunst wil ik kortelijk trach ten te omschrijven als beoogende een feit voor te stellen naar de verhevenste eisehen der verbeeldingskracht Zij ontleent bijvoor- j j>eeld een tafereel van de geschiedenis de gewijde en ongewijde, dat doet er niet toe en stelt dat tafereel zoo natuurlijk mogelijk voor. Hier zou de gewone menseh in staat zijn te zeggen: de mystieke kunst heeft nü. genoeg gedaan! („Dat heeft zij ookl mom pelde de heer Hemlock). Integendeel, de mys tieke kunst is nu eerst begonnen. Behalve de voorstelling van de gebeurtente zelve,moet de geest van den tijd („juist, juist," zeule da gravin Brambledown, „juist, juist, de geest van den tijd") de geest van den tud, die da gebeurtenis teweegbracht, en de profetisch» schaduwen van toekomstige tijden eveneens aangeduid worden op mystieke wijze, doo* het aanbrengen van die engelen of duive len, die cherubs en vrouwengestalten,die de mons en draken der duisternis, die zoo vel» beroemde schilders sinds lang ons hebbent; doen kennen als de verpersoonlijüang in on»' oog van goede en kwade invloeden, deugd ent ondeugd, roem en schande, zegepraal of ne derlaag, voorheen of toekomst, hemel en aarde allen op hetzelfde doek. Hier hield de heer Blyth weder een oogen blik stil; die zinsende had hem eenige moeit» gekost en hij was er heimelijk trotsch op, '~'r. STOOMVAARTLIJNEN Stoomvaart MU. „Nederland". Ambon, uitreis, arriveerde 3D Aug. te Ba- tavia; Bawean, thuisreis,arriveerde 30 Aug. I te Suez; Biilliton, uitreis, vertrok 30 Aug. van New-York; Lombok, uitreis, arriveerde 30 Aug. te Gravesend; Prins der Nederlanden, uitreis, arriveerde 31 Aug. te Port-Sald.; Prinses Juliana, uitreis, passeerde 31 Aug. Ouessant. Kon. Ned. Stoomboot MIJ. 'Apollo, vertrok 31 Aug. van Kopenhagen naar Amsterdam; Clio, vertrok 31 Aug. van Amsterdam naar Colon; Neptunus, van Am sterdam naar Genua, passeerde 30 Aug. Dover; Mars, arriv. 30 Aug. van Kopenhagen te Skelleftea; Themis, arriv. 30 Aug. van Amsterdam te Kopenhagen; Vesta vertrok 80 Aug. van Piraeus naar Catania; Vuleanui vertrok 30 i^ug. van Deal naar Algiers* Zeus arriv. 30 Aug. van .Valencia to Ali cante, Rotterdamsche Lloyd. .Ophir, uitreis, passeerde 30 Aug. Perira. HollandAmerika Llin. Loch Tay, van Rotterdam, naar Baltimore, paseeerde 29 Aug. Dover; Poeldijk, arri veerde 31 Aug. van Buenoa-Ayros te Rot terdam; Sloterdijk, van Rotterdam naar Ha vana en New-Orleans, passeerde 29 Aug. Ducgeness; Zijldijk, arriveerde 31 Aug. van Baltimore te Amsterdam; Gorredijk, vertrok 30 Aug. van New-Orloans naar Rotterdam; Rotterdam, van New-York naar Rotterdam, arriveerde 30 Aug. 5 u. voorm., te Falmouth; Rijndam, van Rotterdam naar New-York, pas seerde 81 Aug. Lizard. Kon. West-Ind. Maildienst Prins Fredfrik Hendrik, uitreis, is 30 Augr Ouessant gepass.; Oranje Nassau arriveerde 1 Sept. van Paramaribo te Amsterdam. Kon. Paketvaart MU. Van Neck vertrok 28 Aug. van Newcastle N.Z.W. naar Java. en. heeft in diens plaats benoemd, don wel- J Suez; Nias, uitreis, arriveerde 29 Auy. te

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1915 | | pagina 6