Rijwielbanden
Madonna.
H. J. v. d. MEEM,
Ooeiikoopsi sdi*@s
Sehachgelstraat 7-9 bij de Aaepsg.
BINNENLAND
KERKNIEUWS
Landbouw en Visscherij
LEGER EN VLOOT
FEUILLETON
da kleurstbffén aangaat, van dS. «rooien en
bijna eenigen leverancier Duitschïand onaf
hankelijk te maken, en in verband met de
kans, die thans verschillende landen wordt
geboden om eigen chemische nijverheid te
kweeken of uit te breiden, en die, naar men
weet, ook in ons land niet onbenut voorbij
gaat, is bovenstaande zeker niet van belang
ontbloot.
De verhoogde kolenpr(jzen.
In een artikel van de „Kölnisehe Volks-
zeitung" wordt getracht een antwoord te
gev.cn op de vraag, wie de schuld draagt
van de verhoogde kolenprijzen. Verschillen
de vergaderingen zijn reeds gehouden, maar,
volgens dit blad, hebben de besprekingen
over de vraag, op welke wijze de verhooging
in de- prijzen der steenkolen te bestrijden
valt, niet tot eenig resultaat geleid. In het
artikel -wordt er aan herinnerd, dat da Ko
ninklijk -Pruisische mijndirectie Reckling
hausen aan haar groothandelaars een waar
schuwing had doen toekomen om de prijzen
niet te hoog op te voeren, wijl daaruit het
onnuleeren der feeds afgesloten contraeten
zou kunnen voortvloeien. Deze waarschuwing
van de mijndirectie, welke overigens mee-
jloet aan de prijsverhooging, die door het
xoiensyndicaat van 1 Sepetmber af is vast-
asteld, beeft intusschen, naar het schijnt,
niet veel effect gehad.
Het blad ziet het groote kwaad in den
.usschenhandelde mijnen, dié" eerst hun
geregelde afnemers hebben voldaan, bieden
het overschot hunner productie niet ten ver
koop aan hun clientèle aan, maar werpen
die op de open markt en verkoopen ze aan
de meestbiedenden. Zoo zijn de Zuid-Duitsche
groothandelaars in kolen wel genoodzaakt,
teneinde aan de bestellingen te kunnen vol
doen, bun kolen uit de tweede, ja soms wel
uit de derde hand te koopen. De schrijver
•acht de werkzaamheid van den tusschenhan-
del een „ongezond optreden" en ziet alieen
heil in de uitschakeling van den tusschen-
bandel.
Of dan, gezien de ervaringen in de ge-
heele wereld en op elk gebied, de groot
handelaars Zich niet zullen meester maken
van de winst der tusschenhandelaars, en al
dus een verlaging in den prijs der steenkolen
tegengaan, is een vraag die door den schrijver
onbesproken wordt gelaten.
OORLOGS-ALLERLEI,
RIJ DEN STAF. TIJDENS
EEN NACHTAANVAL.
Lennhoff, de oorlogscorrespondent van de
„Vössische Zeitung" in Polen, geeft een
levendige beschrijving van een spannenden
nacht, dien hij bij den staf van een Duit-
sche divisie heeft doorgebracht.
.We eten ons avondeten uit de vui3t.
Er is geen tijd om de. kaarten bijeen te
schuiven en voor het maal te gaan zitten.
Ordonnansen reiken ons koud eten aan. De
meesten laten echter hun bord staan. On
vermoeid zetten zij hun werk voort.
Luider wordt het getoeter in de telefoon
toestellen. Eén enkele gerekte huilende toon
schijnt het thans te zijn. Geen oogenblik
leggen de officieren het hoortoestel neer. Aan
de overzijde begint reeds de wilde dans.
Roode bliksems lichten boven den berg. Gar
ven van licht schieten omhoog. En onmid
dellijk daarop is de helsche kanonnade in
vollen gang. Als een zwaren donder rolt het
geraas der Jiouwitsers door den nacht. De
tegenstander blijft het antwoord niet schul
dig. Ook zijn artillerie verbreekt haar zwij
gen en haar projectielen vliegen huilend over
de vlakte. Voorbij is het nu met de duister
nis. Het roode schijnsel boven de donkere
dennen van den berg, dat eerst slechts als
een bliksem opvlamde om na iedere laag
weer te verdwijnen, staat thans als een laai
ende brand, die van minuut tot minuut fel
ler wordt, aan den hemel. Even nadat wij
het vermoeden uitgesproken hebben, dat de
granaten .daar ginds brand veroorzaakt móe
ten hebben, komt ook reeds het bericht: de
boerderij brandt.
Wel een half uur lang blaffen de kanonnen
Alkaar aan. Dan komt plotseling een nieuwe
toon in de melodie. Eerst als een verre
stortregen, dan als hagel tegen do ruiten;
dat is het infanterievuur. De artillerie wordt
aen korten tijd stiller, maar zooveel te dui
delijker spreken nu ook de machinege
weren. De spanning wordt voor ons onver-
dragelijk.
Wij vragen en krijgen verlof naar de ar
tillerie te gaan. Een kleine afstand en wij
zijn boven. Bijna oorverdoovönd is Kier Het
geraas. Korte commando's probeeren zich
verstaanbaar te maken. Onmiddellijk voor
onze waarnemingspunten ligt de brandende
boerderij. Een sterke zuidenwind jaagt stui
vende vonken uit den gioeienden brand.
Links van de hoeve schieten nu vlammen
op, blijkbaar is een bijgebouw in brand ge
raakt. Nauwelijks echter hebben wij een blik
in de verte gedaan, als plotseling het zware
geschut van den vijand weer begint.
Honderd mondingen schijnen te huilen en
als een duizendvoudige bliksem is het mon-
dingsvuur. Een officier verzoekt ons om te
keeren. Straks schieten zij weer op. ons, en
aan is het hier te gevaarlijk, zegt hij troos
tend. Ongaarne schikken wij ons daarin.
Tegelijk met ons komt een ruiter 'oij het
kwartier aan. De artillerie-generaal der di
visie met zijn ordonnansen. We zuilen het
klaar spelen, verkondigt hij. De stellingen
van de Russen zijn leelijk in elkaar ge
schoten.
Weer werpt de nacht het gerot van het
artillerievuur als een golf tegen onze rin
kelende ramen. Hooger en hooger stijgt de
gloed aan den hemel. Rapport na rapport
bereikt den staf door de telefoon. En bevel
op bevel wordt langs den zelfden weg afge
geven. Dan weten wij plotseling dat de be
storming pver de geheele linie begonnen is.
Woedender wordt het geweervuur. Blazend
ratelen de machinegeweren. En het is alsof
wij daar tusschen een veelstemmig hoera
hooren. We weten niet of het werkelijkheid
of zinsbedrog is, m^ar allen staan wij onder
den druk van eten zenuwachtige onrust. Zal
het werk gelukken of zullen de Russen hier
het offensief kunnen tegenhouden? Dat is
de vraag, die in ons brandt.
Daar komt het eerste bericht. De spanning
wijkt, de telefoonofficier roept iets ia zijn
toestel. Dan het bericht: boerderij genomen.
Onmiddellijk daarop echter een nieuw: hevi
ge tegenstand bij de fabriek. De aanval moest
bij de draadversperringen voor een over
machtig machinegeweervuur van den vijand
gestaakt worden. Nog eens probeeren, klinkt
het bevel terug.
Een tijd lang is het nu heel stil boven
den berg. Geen geluid breekt de volkomen
stilte. Dit duurt echter slechts minuten. Dan
breekt de hel weer los. Weer eerst de artil
lerie, de houwitsers, de veldkanonnen. Lui
der en doordringender nog dan des avonds.
Sterker wordt dan ook het gepruttel van hot
infanterievuur, /hythmisch in de maat.
De uren kruipen voorbij. Een ouderwet-
sche muurklok wijst drie uur. Nog steeds
duurt de strijd voort. De telefoon registreert
iedere p'hase. De tweede stormloop had kort
na middernacht de vijandelijke loopgraven
bereikt, maar .versterkingen van Siberiërs
hadden weer tot den terug tocht#-ged wo ngen
Een kwartier geleden zijn de onvermoei-
baren ten derden male begonnen, in de dek
kingen wordt thans man tegen man gewor
steld. Ieder oogenblik kan de beslissing val
len; weer een pijnigend wachten. Potiooden
trommelen tegen den kant van de tal'el. Een
nevel .van sigarettenrook hangt om de offi
cieren, die aan het werk zijn. De nacht
begint te wijken voor den aanbrekenden dag.
Vier uur. De divisie-commandant en de
chef van zijn staf zijn, zoodra het licht
werd, naar buiten gereden. Wij zouden gaar
ne mede willen om misschien, nog het oind©
van den slag mee aan te zien. De telefoon
brengt het verzoek over. Op hetzelfde oogen
blik bijna komt echter ook reeds het ant
woord: de heeren kunnen onmiddellijk naarL.
rijden. Zooeven is de fabriek genomen, de
Russen vluchten door de stad terug.
OPRUIERS AAN DEN KAAK GESTELD.
In zijn belangrijke artikelenreeks in „Het Va
derland", waaruit wij reeds meer iets met instem
ming aanhaalden, doei generaal Staal opmer
ken, dat wij naar zijne vaste overtuiging wat
aangaat het huidig wereldconflict ons absoluut
hebben te onthouden van twee zaken: het koes
teren en uiten van vrees, en het schimpen op of
beleedigingen van eene der oorlogspartijen.
Vrees is schrijft hij steeds een slechte
raadgeefster en leidster geweest. Er zijn er
onder ons die vreezen voor Engeland bijv., op
grond van ons bedreigd koloniaal-bezit,^of die
vreezen voor Duitschïand, op grond van annexa
tieplannen. Wat dit laatste aangaat hebben wij,
meen ik, sedert 1864 (oorlog tegen Denemarken)
te veel angst aan den dag gelegd voor Duitsche
plannen, en sedert de laatste jaren te veel vrees
doen blijken, dat eenige verwikkeling met Enge
land al dadelijk tot gevaar voor onze Indische
bezittingen zou leiden.
Zeker, wij zijn slechts een Klein-Staat. Maar
die behoeft nog niet onder alle omstandigheden
te vreezen voor een botsing met een Groot-macht,
mits maar worde gezorgd, dat zijne volksgeest
krachtig en zijne weerbaarheid zoo sterk moge
lijk zij.
Betrachten wij dit, dan hebben wij de meeste
kans, dat andere Staten, wier belang dan toch
ook gemoeid zou wezen bij zulk een botsing, ons
niet in den steek zullen laten, terwijl ook In
het ongunstigste geval beide factoren zich mach
tig zouden doen gelden, bijaldien men ons te na
kwam.
Ik heb steeds het gt>roel, dat Zwitserland ons
in dit opzicht vooruit is. En dat dit land met
benijdenswaardige vaardigheid zich gedraagt
bij zich voordoende verwikkelingen; juist, omdat
het voor wat de beide genoemde factoren betreft,
zich zoo sterk gevoelt.
Wat het schimpen en bespotten, aangaat zou
hij willen doen omerk- n, dat wij hoe deze
oorlog ook afloopt er naar zullen hebben te
streven om met onze naburen in goede vriend
schap verder te leven, bijaldien deze bij den
vrede onze rechten en belangen niet te eenen-
male hebben miskend. En dat wordt niet in de
hand gewerkt als sommige onzer landge'nooten
nu tegen een bepaalde partij ophitsen, en deze
giftig bespotten of beleteigen,
„Het is natuurlijk gaat hij voort het
goed recht van sommige schrijvers om met ap-
dere in ons land of daarbuiten in debat te treden
op grond van eene eerlijke overtuiging, maar
ook daarbij zal toch een beschaafd en welden
kend man niet alle middelen van pen en teeken-
stift aanwenden, doCh ook in de wederpartij een
eerlijke overtuiging hebben te eerbiedigen. Doet
hij dat niet dan irriteert en beleedigt hij, en mij
dunkt, het behoeft toch eigenlijk geen betoog,
dat dit onder de bestaande omstandigheden be
paald dom is.
Het hindert mij steeds en natuurlijk niet
voor mij zelf, die mij gaarne en open aan een
degelijke bestrijding blootstel als ik lees, dat
deze of gene Nederlandsch schrijver of spreker
zich het recht aanmatigt om namens ons geheele
volk te spreken, door bijv. te verklaren: „Men
is hier pro-dit of pro-dat"; men veroordeelt dit
of dat, terwijl toch iedereen weet, dat hieromtrent
volstrekt geen eensgezindheid bestaat hier te
lande.
En ik vindt het meer dan hinderlijk, zelfs in
hooge mate ongepast en brutaal, als eenig
schrijver of teekenaar zich veroorlooft om aan
zijne overtuiging lucht te geven op een wijze,
die venijnig spot en kwetst, zonder eenige reke
ning te houdén met het feit, dat hij toch slechts
tot eene kleine groep behoort, welke niet het recht
heeft voor de andere groepen onzer natie te be
derven, wat deze, op voor haar goede gronden,
beschouwen een nationaal belang te wezen, n.l.:
het niet vooruit onmogelijk maken van toekomsti
ge goede relatiën met naburen die nog in geen
enkele opzicht hebben bewezen ons te willen of
te zullen benadeelen.
Die groep van kwetsende opruiers en bespot
ters vergeet, dat zij slechts een onderdeel (en
allerwaarschijnlijkst slechts een zeer klein on
derdeel) uitmaakt van de geheele natie en dat 't
volstrekt niet in hare bevoegdheid ligt om naar
buiten een indruk te vestigen welke door de natie
als zoodanig als een pijnlijke en onjuiste wordt
beschouwd en door haar allerminst wordt ge-
wenscht. Ik betreur het zelfs, dat dergelijke uit
buiting van eene individeele opvatting niet wordt
tegengegaan of kan worden tegengegaan.
Velen in ons land (dat is duidelijk gebleken)
wenschen dat onze Regeering zich beschikbaar
stelle voor pogingen tot vredesbemiddeling. Is
het dan nu werkelijk maar klakkeloos te dulden
dat enkelen die pogingen en een optreden in
dien zin nu reeds onmogelijk of doelloos maken
door den indruk naar buiten te vestigen (en op
welke wijze!) dat wij, al blijven wij neutraal met
de wapenen, toch in woord en. in opvatting partij
en zelfs fel partij
Ons dunkt tegen deze rakt opmerkingen valt
niets in te brengen. Het is waarlijk meer dan tijd
dat aan het geschrijf van bladen als de „Tele
graaf" en andere eens een einde kome, dat der-
gelijken heethoofden, die met hun gekef niet het
landsbelang dienen, maar dat schade doen, het
zwijgen wordt opgelegd.
De regimentszoon. „De militairen van
het 8e regiment infanterie, die in het kamp
to Laren vertoeven, hebben naar het
Nieuwsblad „Vooruit" te Hilversum meldt
een „regimentsknaap" in hun midden.
Het is een 9-jarige jongen uit Hilversum
afkomstig.
Dezer dagen kwam hij in het kamp, met
verzoek om hem wat eten te geven. Hij
vond een hartelijk onthaal en dit oeviel hem
zóó goed, dat hij verklaarde niet meer weg
te gaan. De geidaten ontfermden zich over
den knaap en besloten, om hem als „regi
mentszoon" te adopteeren, zulks met goed
vinden van de officieren, die schik in het
geval kregen.
Er wera een uniform gemaakt voor den
jeugdigen landsverdediger die als een „ech
tesoldaat het militaire leven ineiemaakt.
Aan zijn uniform ontbreekt alleen een ge
weer, in de plaats waarvan de jongen een
bajonet draagt. De ransel is vervangen door
een knapzak.
Overigens maakt de jongen alle marschen
en oefeningen mede. Deze week marcheerde
hij met de soldaten 28 &.M, ver; zijn voeten
waren toen wat doorgeloopen, doch den vol
genden morgen was hij _weer volmaakt in
orde. Een kleine concessie wordt hem op
marscb trouwens toegestaanvalt het loo-
pen hem onder weg te moeilijk dan mag
hij bij den majoor qp het paard zitten, tof
zijn vermoeidheid 'geweken is.
ïn Groningen heeft een soortgelijk geval
plaats. Zooals men weet, is daar het inter-
neeringskamp der Engelsche marinesoldaten
en matrozen. Onder hen bevinden zich ook
eon aantal marinesoldaten, die na den val
van Antwerpen over de Hollandsche grens
vluchtten. Zij waren toen vergezeld van een
7- a 8-jarigen knaap, dien zij daar zwervend
aantroffen, door iedereen verlaten. De jon
gen werd naar Nederland medegenomen en
met de soldaten ondergebracht in het inter-
neeringskamp. Hij vertoeft daar nu nog,
spreekt Engelsch als de beste tommy, gaat
met. zijn „krijgsmakkers" naar de bioscope
en andere publieke vermakelijkheden en fla
neert het verdere van den dag door Gronin-
gen's straten. Oud en jong, groot en klein,
kent daar reeds den in Engelsche uniform
uitgedosten „kleinen Albert".
Wal den regimentszoon uit het kamp te
Laren betreft, hij is de 9-jarige zoon van
den stoker der gasfabriek C. V., woonachtig
aan den Laarderweg. Zijn schoolvacantie is
thans verstroken, doch men heeft verlof voor
hem gevraagd en verkregen, tot tijd en wijle
het kamp te Laren wordt opgeheven, d. i.
in de maand September.
Treurige afloop van een 40-jarig huwe-1
Hjksfeest. De familie Bouwer, vader, moeder
en dè 3b-jarige zoon K. Bouwer, een te Leeu
warden bekend architect, maakte Zondag,!
naar aanleiding van het 40-jarig huwelijks
feest, met een „tweetal verpleegsters, zusters
Nijdam en Landré, per landauer een rijtoer
van Leeuwarden naar Veenklooster.
Toen men des avonds huiswaarts keerde,
is blijkbaar één van de twee paarden, die
voor het rijtuig gespannen waren, in de duis
ternis geschrokken voor het spookachtige
van den elevator der fabriek van de firma
Hommeraa Eskes, aan het Noordvliet-Slot.
De koetsier had niet voldoende m&ckt over
de paarden, die uitgleden en zoo te water
geraakten, den landauer meesleepende; deze
kantelde evenwel niet.
Vier van de inzittenden, de vader en de
moeder en de twee wijkzusters, hadden zich
spoedig naar hoven gewerkt en werden uit
Ihun benarden toestand gered door eenige
toeschouwers. De heer K. Brouwer evenwel
was niet hij machte geweest uit het rijtuig
te komen, waarvan do kap met het oog op
het ongunstige weer gesloten was. Hoewel
nog spoedig op den wal gebracht door eenige
mannen, die de banen van de kap stuksne-
den, mocht het den zusters niet gelukken de
levensgeesten op te wekken.
Z. D. H. de Aartsbisschop van Utrecht
heeft benoemd tot prefect aan het Seminarie
te Öulemborg den zeereerw. heer J. Lam
mert, s; tot professor aan het Seminarie te
Öulemborg den zeereerw. heer O. O. Oost
veen tot kapelaan te Kampen den wel-
eerw. heer A. iW. O. M. .Wiegerink; tot
assistent te Elden den weleerw. heer A. [F,
Frank.
Z. D. H. de Aartsbisschop van Utrecht
heeft eervol' ontslag verleend aan den wel
eerw. pater J. da Bie O.P., assistent in de
parochie van den H. Dominicus te Utrecht
eerw. pater A. van Hassel O.P.
Z. D. H. de Bisschop, van 's-Hertogeubosch
heeft eervol ontslag verleend aan den wel
eerw. pater A. van Hassel O.P., kapelaan in
da parochie van den H. Dominicus te Nij
megen en heeft in diens plaats benoemd den
weleerw. pater J. de Bie O.P.
BIJEN.
Men schrijft aan het „Ned. Landb. Wkbl'.".i
Onder de vele bezwaren, hebben ook dit
jaar talrijke imkers uit de provincie Gronin
gen hun bijen gebracht naar de boekweit
en heidevelden van Duitschïand (in de om
geving van Popenburg). In tegenstelling met
de bijenhouders, die hun korven op de heide
velden van Westerwolde en Drente lieten,
zijn z(f uitstekend tevreden over de resul
taten. De boekweit in die streek bloeit prach
tig en de korven hebben een flink gewicht.
Of de standkorven straks weer de grens
mogen passeeren, is nog niet bekend. Een
desbetreffend verzoek is tot de Duitsche
regeering gericht.
UNIFORM-VERWARRING.
De militairen zijn nu, na een jaar van mobi
lisatie, wel zeer populair geworden, maar uit
den chaos van militaire uniformen kunnen
velen toch nog maar niet wijs worden. Wat
geen wonder is, want telkens weer ziet men
nieuw© en andere uniformen, en het kost heel
wat moeite om altijd maar weer or achter te
komen wat voor een man dat nu weer is die
in zoo'n nieuwe uniform steekt. Wel bijster
moeilijk blijkt het te zijn ten aanzien vaal
de nieuwe cadetten-uniform. Althans eeal -
cadet klaagt ons schrijft het N. v. d. Dv
zijn nood,'dat hij en zijn kameraden maar
steeds voor iets anders worden aangezien
dan zij zijn, wat verdrietig is," want 't ii
immers een eer om cadet te zijnl En 't is
om uit je_ humeur te geraken als je cadet
bent, en je wordt dan aangezien voor een
padvinder, of een soldaat van den vrij willi
gen landstorm^ of voor een reservist, of een
lid van de Prins Hendrikgarde, of zoowaar
zelfs voor een gedegradeerd officier (waar
halen de menschen den nonsens vandaan? I
vraagt onze zegsman en wij vragen 't hem
na).
Het blad geeft verder een beschrijving
van de tegenwoordige - cadetten-uniform.
Een cadet dan draagt een jas en broek
van fijn grijs-groen Jaken met blauwe uit
monstering (kraag, schouderbedekkingen,
enz.). Op den blauwen kraag zijn aangebracht
zg. patjes, d.w.z. vier strepen van oranje
zijde, elk ter dikte van l C.M. boven elkaar
met tusschenruimten van 1 m.M. Deze zijn
eveneens aangebracht op de opslagen van
de beide mouwen en zijn met een blauwen
rand afgezet.
Op de schouderbedekkingen zijn aange
bracht de letters M. en A. in monogram vorm,
gedekt door een kroon, in oranje, zilver oi
goud voor de cadetten der K. M. A. te
Breda, of wel O. en S. in monogram-vorm
in zwart óf oranje voor de cadetten dei
Cadettenschool' te Alkmaar. Natuurlijk kan
een cadët puttees of rijglaarzen dragen o/
wel een cape of jas aan hebben, waarop
geen bijzonder kenteeken is.
Dan kunnen de cadetten dragen een pet,
waarop van voren een laurier- en een eike-
tak met in het midden een rozet, dit alles
vervaardigd van oranjezijde, behalve het
rozetje, dat van roode zijde is met oranje-
rand, juist zooals de reservisten hebben, oi
wel ze mogen dragen een (grijs-groene) kepi
met een kokarde van gele zij.
UITLOTINGEN
CONGO-STAAT, PREAIIELOTEN 188S.
.Trekking op 20 Augustus 1915.
Seriën.
1133 2133 2976 4339 5S13 7371 7778
11407 14103 17322 19681 23575 23672 24792
31374 31489 32313 34636 37232 37568 40474
42307 45371 48010 56050 57199 59140
Premiën.
Ser. N. fr. Ser. N. fr. Ser. N. fr,
11407 13 1000 19681 11 1000 31374 25 10Ö00
45371 4 1000 59140 2 2000
De volgende ad fr. 750.
Ser. N. Ser. N. Ser. N. Ser. T,
1133 9 1133 23 2133 10 5813 14
5813 20 7371 17 7371 22 23575 15
23575 16 23672 22 31489 13 34636 17-
37568 1 45371 3 45371 20 56050 18
56050 21 57199 18 59140 20 59140 24
Met fr. 240 de overige nummers, vervat
in bovengenoemde seriën.
Naar den roman van W. COLLINS.
'48 (Uit het Engelsch.)
.Dwaasheid, Blythl" riep de douarlère
Brambledown uit. „Leeg het zelf. Verwaand?
Nor eene! Iedereen ie verwaand. Ik kan die
nederige meu&chan niet verdragen; het zijn
allen dwaze lui. Lees het en geef er zelf de
beteekenig aan. Gij hebt meer recht daarop
dan een ander, want gij behoort tot den
kurstadel de eenige adel, mij ris inziens,
die iets waard is." Terwijl zij dit zeide, nam
zij een snuifje en zag zij de overige families
aan met 'n gelaat waarop te lezen stond: Zie-
,aoo! Hoe viüdt ge dat wel in den mond van
'®en gravin-d ouariere Door deze woor-
den aangemoedigd, ging Valentijn naast Co
lumbus sta nu, en ontrolde het manuscript.
4 e.er' 20111 rl-in«e ruan die Blyth
(tochflu-derde t a der dames haar buur
vrouw too.
„En wat ee
/Uitgenoodigd," antwoordde de andere, ter-
wpl ze naar de deur zag, waartegen de min
dere man bescheiden in zijn Zondagspak ge-
vers. 'lillend publiek heeft hij
leund stond.
„De schilderij, die ik de eer Iheb hier ten
toon te stellen," begon Valentijn van het ma
nuscript te lezen, is naar een beginsel ge
schilderd."
„Ik vraag u versohooning, Blyth", viel me
vrouw Brambledown hem in de rede, wier
scherp gehoor de aanmerking over „het ver
schillend publiek" niet ontgaan was, en die
zich daardoor geprikkeld gevoelde, aan Ihaar
•beginselen lucht te geven.
„Ik vraag u verschooning, maar waar is
mijn oude vriend, de tuinman, die hier den
laatsten keer ook was! Staat hü achter
da deur? Waarom komt hij niet binnen.
Heila, tuinman, kom achter mijn stoel staanl
(De tuinman naderde, onderdanig buigende,
voor de aandacht, die men hem schonk, en
met een verlegen houding, over het kraken
zijner schoenen op den grond). Hoe gaat
het, en hoe maakt het je vrouw en kinderen?
Waarom zijt gij buiten blijven staan? Gij
zijt een der gasten van den heer Blyth, en
hebt dus evenveel recht om binnen te zijn
als ioder ander. Ga hier staan en luister,
merk alles op en ontwikkel zoodoende uw
geest. Het is een eeuw van vooruitgang,
hoor tuinman; uw stand moet vooruit gaan,
en mettertijd zal dit ook gebeuren. Ga voort,
Blyth." En wederom nam de douarière een
snuifje en wierp een minachtenden blik op
de dame, die o-*"r het. verschillend publiek
«esproken had
„Is naar een beginsel geschilderd", ver
volgde Valentijn, „dat in korte woorden al
dus verklaard kan worden: Jk neem de
vrijheid om de kunst in -twee hoofdklassen
te verdoelen, het landscliapschilderen en het
figuurschilderen; ik wil deze klassen in haar
hoogste ontwikkeling omschrijven, met haar
eerbiedwaardige titels van landelijke kunst
en mystieke kunst. „De gouden Eeuw" is een
poging om een voorbeeld te geven van de
landelijke kunst. „Columbus in het gezicht
der Nieuwe Wereld" is «en poging om mij
uit te drukken in de mystieke kunst. In het
landschap (iedereen zag naar de Gouden
Eeuw) is de landelijke kunst slechte te he-
reiken door de natuur tot grondslag te ne-v
men en daarop een verheven ideaal te bou
wen, dat den geest kan verheffen, en de
hooge poëzie en philosgphie kan uitstorten
over met zorg weergegeven realiteit, dieniet
tan gezegd worden iets anders te aanschou
wen te geven dan zichzelf. Bijvoorbeeld; in
de schilderij, die nu de eer heeft uw aan
dacht bezig te houden (de heer Blyth wuif
de met zijn schilderstok in de richting van
„De Gouden Eeuw") hebt gij in het kreupel
hout op den voorgrond, in de hoornen op het
tweede plan, in de bergen aan den horizon,
en de lucht, die zich daarboven uitstrekt, een
naar ik mij vleien durf, vrij getrouw- af
beeldsel van de natuur. Maar in de groep
gebouwen aan de rechterzijde (hier raakte
Izijn stok de architectonische stad aan, met
haar trappen en pilaren) in de dansende nim
fen en den denkenden wijsgeer (hier klopte
Blyth zachtjes met het dunne eind van zijn
schilderstok op het hoofd van den wijze)
hebt gij het ideaal, het verheven en practi-
sche schouwspel van gewone dingen zooals
steden, gelukkige bewoonsters van (het land
en peinzende toeschouwers. Zoo wordt de na
tuur gehuldigd en heeft de uitstorting plaate
waarvan ik daar straks gewaagde". Hier
hield Valentijn aan het slot van zijn volzin
een oogenblik stil en deed de tuinman een
poging, die echter niet gelukte, om weder
naar de deur terug te keeren.
„Heel goed, Blyth", riep mevrouw Bram
bledown uit. „Zeer .begrijpelijk, leerrijk en
goed doordacht. Neen, tuinman, sluip nu niet
weg."
„De ware philosophie der kunst de ware
p'hilosephie der kunst, mevrouw," voegde de
heer Gimible, de kunstkooper, er hij.
„Onbekookt," zeide de heer Hemlock, de
recensent, op vertrouwelijken toon tot den
heer Bullivant, den beeldhouwer.
„Blytlh's idéé over de kritiekl" vulde de
heer Hemlock aan.
„O ja, in de hoogste mate," antwoordde de
heer Bullivant.
„Nu dat wij een kort overzicht hébben ge
geven over de landelijke kunst in „Do Gou
den Eeuw", vervolgde Valentijn, een blad
omslaande, „wil ik thans met uw toestem
ming overgaan tot de mystieke kust en Co
lumbus."
De mystieke kunst wil ik kortelijk trach
ten te omschrijven als beoogende een feit
voor te stellen naar de verhevenste eisehen
der verbeeldingskracht Zij ontleent bijvoor-
j j>eeld een tafereel van de geschiedenis de
gewijde en ongewijde, dat doet er niet toe
en stelt dat tafereel zoo natuurlijk mogelijk
voor. Hier zou de gewone menseh in staat
zijn te zeggen: de mystieke kunst heeft nü.
genoeg gedaan! („Dat heeft zij ookl mom
pelde de heer Hemlock). Integendeel, de mys
tieke kunst is nu eerst begonnen. Behalve de
voorstelling van de gebeurtente zelve,moet
de geest van den tijd („juist, juist," zeule da
gravin Brambledown, „juist, juist, de geest
van den tijd") de geest van den tud, die da
gebeurtenis teweegbracht, en de profetisch»
schaduwen van toekomstige tijden eveneens
aangeduid worden op mystieke wijze, doo*
het aanbrengen van die engelen of duive
len, die cherubs en vrouwengestalten,die de
mons en draken der duisternis, die zoo vel»
beroemde schilders sinds lang ons hebbent;
doen kennen als de verpersoonlijüang in on»'
oog van goede en kwade invloeden, deugd ent
ondeugd, roem en schande, zegepraal of ne
derlaag, voorheen of toekomst, hemel en
aarde allen op hetzelfde doek.
Hier hield de heer Blyth weder een oogen
blik stil; die zinsende had hem eenige moeit»
gekost en hij was er heimelijk trotsch op,
'~'r.
STOOMVAARTLIJNEN
Stoomvaart MU. „Nederland".
Ambon, uitreis, arriveerde 3D Aug. te Ba-
tavia; Bawean, thuisreis,arriveerde 30 Aug. I
te Suez; Biilliton, uitreis, vertrok 30 Aug. van
New-York; Lombok, uitreis, arriveerde 30
Aug. te Gravesend; Prins der Nederlanden,
uitreis, arriveerde 31 Aug. te Port-Sald.;
Prinses Juliana, uitreis, passeerde 31 Aug.
Ouessant.
Kon. Ned. Stoomboot MIJ.
'Apollo, vertrok 31 Aug. van Kopenhagen
naar Amsterdam; Clio, vertrok 31 Aug. van
Amsterdam naar Colon; Neptunus, van Am
sterdam naar Genua, passeerde 30 Aug.
Dover; Mars, arriv. 30 Aug. van Kopenhagen
te Skelleftea; Themis, arriv. 30 Aug. van
Amsterdam te Kopenhagen; Vesta vertrok
80 Aug. van Piraeus naar Catania; Vuleanui
vertrok 30 i^ug. van Deal naar Algiers*
Zeus arriv. 30 Aug. van .Valencia to Ali
cante,
Rotterdamsche Lloyd.
.Ophir, uitreis, passeerde 30 Aug. Perira.
HollandAmerika Llin.
Loch Tay, van Rotterdam, naar Baltimore,
paseeerde 29 Aug. Dover; Poeldijk, arri
veerde 31 Aug. van Buenoa-Ayros te Rot
terdam; Sloterdijk, van Rotterdam naar Ha
vana en New-Orleans, passeerde 29 Aug.
Ducgeness; Zijldijk, arriveerde 31 Aug. van
Baltimore te Amsterdam; Gorredijk, vertrok
30 Aug. van New-Orloans naar Rotterdam;
Rotterdam, van New-York naar Rotterdam,
arriveerde 30 Aug. 5 u. voorm., te Falmouth;
Rijndam, van Rotterdam naar New-York, pas
seerde 81 Aug. Lizard.
Kon. West-Ind. Maildienst
Prins Fredfrik Hendrik, uitreis, is 30 Augr
Ouessant gepass.; Oranje Nassau arriveerde
1 Sept. van Paramaribo te Amsterdam.
Kon. Paketvaart MU.
Van Neck vertrok 28 Aug. van Newcastle
N.Z.W. naar Java.
en. heeft in diens plaats benoemd, don wel-
J
Suez; Nias, uitreis, arriveerde 29 Auy. te