Smakelijk Brood
m
m Eerste Roemsch Katholieke
LÜCETTE.
w
Eleotr. Luxe-Broodfabriek
m.
roerden zij ons eigendom niet aan; wel vroegen
fcij naar jenever, doch zij namen niet, hoewel zij
het ongestraft hadden kunnen doen, en zij waren
Omtrent het „vuurwater" ook zeer spoedig vol
daan, toen de hertog een hunner de azijnflesch
toereikte, en deze na een goede teug daaruit
genomen te hebben, met de teekenen van de
grootste afschuw, de zure vloeistof weder uit
spoog. Wij wachtten slechts zoo lang tot dat een
Indiaan, die op verzoek van den hertog naar de
legerplaats gesneld was om vleesch te halen,
met een groot stuk gebraden vleesch was terug
gekeerd. De hertog bood als tegengeschenk een
tafelmes; dit werd echter afgeslagen, de India
nen verwijderden zich en wij trokken voort.
Nauwelijks waren zij uiteengegaan, toen ik
gewaar werd, dat een Oglola dicht achter mij
'.reed. Ik week ter zijde af. doch hij volgde al
mijne bewegingen op zulk eene in 't oog vallen
de wijze, dat ik mij met een vragend gelaat tot
hem wendde. Hij was een groot welgevormd man,
'die zijn sterk en moedig paard door middel van
een lederen lijn zoo licht bestuurde, en daarbij
zoo vast in den hoogen Italiaanschen zadel zat
alsof paard en ruiter uit één stuk hadden be
staan. De trekken van zijn gelaat waren onder
de dikke laag roode en gele verf nauwelijks te
herkennen, en onder het vooruitstekend voor
hoofd schitterden zijne oogen zoo wild en ernstig,
dat ik de uitdrukking daarvan nooit heb kunnen
vergeten. Hij was gekleed in een jacht hemd van
helder blauwe katoenstof en lange hertslederen
slobkousen, die even als zijne mokasins, dicht
met paarlen, fijne riemen en fraa' geschikte skal-
plokken zijner verslagen vijanden versierd waren.
Om den hals droeg hij, behalve witte en blauwe
parelsnoeren, een kraag van berenklauwen, die
door reepen zacht ottervel dicht aaneen gevoegd
waren, en een aantal groote geelkoperen ringen
bezwaarden de doorstoken ooren.
Zoo was dus het uiterlijk van den wilden Da-
cotha, die mij weldra uiïnoodigde hem, in plaats
van zijn lasso, mijn toom te geven. Hij gaf mij
te verstaan, dat hij voornemens was de Pawne
Indianen te bestrijden en dat hij daartoe een
beter werktuig noodig had om zijn paard te be
sturen. Ik maakte natuurlijk een weigerend tee-
ken, waarop hij zich weder achter mij vervoegde
en mij overal navolgde. Ik moest toegeven, dat
mij dién man zeer lastig werd, zoodat ik de aan
dacht van den hertog daarop vestigde.
„Rijdt gij slechts voor mij uit," riep de hertog
mij toe, „opdat ik, wanneer hij zijn wapen tegen
u opheft, hem van het paard zou kunnen schie
ten." Deze woorden gaven wederom blijken van
de grootste koelbloedigheid, doch bet leed geen
twijfel, of zulk eene handelwijze zou ons beider
Ondergang ten gevolge moeien hebben. Ik nam
Intusschen de gewenschte stelling in en bracht
klus den Indiaan tusschen de buks van den her-
og en tusschen mij. Wij waren nog niet ver in
leze richting voortgetrokken, tóen de wilde plot-
feeling aan mijne zijde sprong, zijne ongewapende
hand achter mij uitstrekte en, eer ik zijn oog-
perk raden kon, mij mijn lang jachtmes, dat ik
Op mijn rug in den gordel droeg, uit de scheede
hikte. Hoewel ik oogenblikkelijk mijn paard om
wendde, had hij mij zeer gemakkelijk omver kun
nen stooten, doch dit lag niet in zijn plan; het
'mes alleen scheen zijn roofzucht te hebben gaan
de gemaakt, want nadat hij het zich toegeëigend
bad snelde hij terug naar zijn leger.
„Dat schoone mes!" riep de hertog uit. Waar-
pede willen wij nu onze buffels snijden? Rijd
dien man toch na en zorg dat hij u dat mes
'terug geeft.
I „Maar wanneer hij het mij niet terug geven
wil?" vroeg ik.
„Welnu, dan' neemt gij het hem af," luidde het
„Maar'wanneer ik gcskalpeerd wordt?"
„Dan zal ik u wreken."
Het was voorzeker zeer vleiend voor mij, dat
de hertog mij zooveel moed toevertrouwde, maar
jtoch wenschtc ik van ganscher harte, dat hij zelf
.daarvan een weinig minder bezeten had, en dat
jwij rustig onzen tocht konden voortzetten. Ik
bield mij intusschen niet lang met philosophische
beschouwingen bezig, maar ik reikte mijn geweer
'den hertog over, en reed ongewapend over den
ieersten heuvel op het leger der Oglolas af. Hoe
interessant de wilde bende in haay krijgstooi er
[ook mocht uitzien, had ik er toch liever vandaan
gebleven, te meer daar bij mijne nadering vijf of
izes hunner opgesprongen waren en hunne kara
bijnen op mij aanlegden, Ik maakte zoo^ goéd
als het gaan wilde mijn vredesteeken, de Indianen
namen hunne geweren terug en *u reed ik in
den kring. In de gansche berde bevond zich
Slechts één oorlogvoerende Ind'aan, die een ade-
II aars veder tot onderscheidingsteeken van een
{hoofdman op den schedel droeg: hem naderde ik
nu; ik reikte hem zeer beleefd de hand, en daar
tnij de middelen ontbraken om mij te doen ver
staan, toonde ik hem de ledige scheede van mijn
mes, alsook den dief die mij het mes ontnomen
jhad en zeide hem in goed Duitsch Fransch of
;Éngelsch zou hij evenmin verstaan hebben
[dat hij mij oneindig verplichten zou, wanneer hij
mij het mes terug liet geven. Wat de hoofdman
niet verstond, dat vermoedde hij, want hij sprak
tot een zijner lieden die terstond een lange lans
greep en 'daarmede op mij toetrad. De spits der
'lans ontstond uit een degenkling, en daaraan
was een rond wit schild bevestigd, waarop eene
bloedige hand en eene bloedige afgehouwen arm
geschilderd waren. Later vernam ik, dat dit een
taneischild geweest was, dat mij werd voorge
houden, om mij van de vriendschap der India
nen ie verzekeren; op dat oogenblik verwachtte
ik niets anders, dan dat de merschlievende In
diaan mij met die lange kling doorsteken wilde.
Dit geschiedde echter niet, men liet mij onaan
getast en wat nog meer was, de messendief werd
dom £™nh<?ofdhiarl Sedwongen mij mijn eigen-
«pr V we t' §iven> hetgeen echter niet zonder
eem.g Jf^nbbeien geschiedde. Weder in het
bezit van jn Wapen, wenschte ik zoo spoedig
mogelijk tot den hertog terug te keeren; ik drukte
den hoofdman de hand -en- verzekerde hem dat
ik mij wel is waar zeer gelukkig gevoelde in zijn
[gezelschap, doch dat ik mij elders, bij mijn reis
genoot, nog veel gelukkiger zou gevoelen, een
Compliment, dat door den hoofdman met een
zeer ernstig „hau!" beantwoord werd.
Nog aan vele andere Indianen die in de nabij
heid stonden, reikte ik tot afscheid de hand,
jdoch toen ik hem naderde die mij het mes terug
gegeven had. en die, op zijn geweer leunend met
onheilspellende blikken daar stond, achtte hij
mij geen antwoord waardig en keerde mij den
rug toe. Vrij onverschillig over deze onbeleefd
heid, verliet ik langzaam het leger, doch ik hield
den indiaan Voortdurend in het oog. Ik was mis
schien dertig schreden gevorderd, toen de ver
bitterde wilde plotseling zijn geweer ophief, den
haan spande en op mij aanlegde. Reeds wilde
Ik hem wenken, die ongepaste scherts te laten
[aren, want daarvoor hield ik zijne vijandelijke
beweging, toen er een rookwolkje en eene flik
kering aan de monding van zijn geweer zicht
baar werd, en op hetzelfde oogenblik een kogel
mij de muts van het hoofd rukte. Mis is mis,
of het van verre komt of van dichtbij, dacht ik,
toen ik mijn schimmel aanhield, eene beweging
die het goede dier het best verstond, miine^nuts
opraapte en weder opzette, weder in den zadel
sprong en de Indianen voor de laatste maal
groetende, van daar reed.
Toen ik weder bij den hertog kwam, vond ik
hem met de buks in de hand naast zijn paard
staan; het schot had hem over mij bezorgd ge
maakt en dit te meer, daar de voor mij bestemde
kogel ook hem naar 't hoofd gevlogen was. Mijne
geschiedenis was weldra verhaald, doch in plaais
van nu zonder tijdverlies onzen weg voort te zet
ten, besloot de hertog op zijne beurt dezen India
nen een bezoek te brengen om te weten, wat
eigenlijk aanleiding tot het schot gegeven had.
In weerwil van al mijne bedenkingen en smee
kingen, volhardde hij bij zijne voornemens; hij
hing zijne buks over den schouder en ging van
daar, terwijl ik bij de paarden achter bleef. Ik
bleef geruimen tijd wachten en bijna was mijn
geduld uitgeput, toen de hertog eindelijk weder
weibehouden op den heuvel verscheen en nog een
groot stuk paardenvleesch medebracht. Hij was
door de Indianen zeer goed ontvangen en zij
hadden voorgegeven, dat het schot slechts een
soort van eerbetuiging geweest was, eene ver
klaring, waarom wij beiden hartelijk lachen
moesten. Bij het afscheid nemen had hij zich nog
het beste stuk vleesch van het geslachte paard
afgesneden, en deze voorzorg bleek zeer geluk
kig te zijn geweest, want gedurende de drie of
vier volgende dagen gelukte het ons niet een
nieuwen voorraad buffelvleesch op te doen. „Nu
zijt gij geen groen meer," zeide de hertog
lachend, toen wij de nabijheid der wilde Daco-
tahs verlieten en vroolijk langs den Emigranten
straatweg onzen tocht voortzetten.
(Dagbl. v. N.-B.)
Oezorging op ieder gewenecht
tijdstip in alle omliggende
dorpen.
MErnm i. ËrAHELS.
Lucette was zeven jaar oud* toen baar
vader, kapitein Hériault, bevel kreeg zich
gereed te houden met zijn compagnie naar
de Algerijnsche grens ie trekken.
En kapitein Hériault gevoelde zich meer
bezwaard dan hij wel wilde bekennen.
Had niet Lucia zijne vrouw, beslist ge
weigerd achter te blijven! De dochter van
een krijgsman was zij, geboren bij trompet
geschal en tromgeroffel.
Het stond bij haar vast, dat ze haar man
moest volgen. En nu dit eenmaal tusschen
de beide ouders een uitgemaakte zaak was,
kwam het bij geen van beiden ook maar
een oogenblik op. om do kleine Lucette ach
ter te laten. De herinnering aan het kind
zou hen niet hebben verlaten, en het ver
langen naar haar zou hen het leven hebben
vergald. Het lieve gezichtje, de zwarto
krullen, zacht als zijde, de frissche roode,
lachende lipjes, de ernstige oogjes, die
als gouden sterren fonkelden heel het
gracieuse kinderfiguurtje ze konden het
niet missen! Onmogelijk!
En zoo ging het drietal, trotseerende de
ontberingen en de gevaren van de lange
reis, trok door streken, waar het heete zand
oogen en lippen ontzaglijk deed lijden,
waar zelfs .de taaie kameelen er vuiler en
ellendiger uitzagen. Toch was deze vermoei
ende tocht niet van alle bekoring ontbloot.
Heel haar leven droeg Lucie de herinnering
met zich aan de stille wijding en. het genot
van die nachten, als er gekampeerd .werd
bij maanlicht, onder geurige groepen van
palmen; waar tot hen kwam het zacht ge
steun van het koele, taaie gras, en afhan
gende takken, die de wind, er langs strij
kend, zaehtkens ruischen deed. En dan de
bezielende kracht die uitging van den rozi-
gen dageraad, als de hemel één reusach
tige waaier van bloedkoraal geleek, en
duizenden dauwdruppels den gloed opvin
gen en weerkaatsten, terwijl de wind in
dartel spel de stralen omhoog zond, de
rijzende zon tegemoet.
Zelfs toen ze eindelijk te El Beida inge
kwartierd werden was het in werkelijkheid
nog zoo heel erg niet als een pessimistische
beschouwing der dingen wel zou willen
doen voorkomen. Zeker;-de eerste twee nach
ten waren afschuwelijk, in het kleine met
leemen wallen ommuurde dorp, waar een
verpestende stank heersekte, en de be
nauwde atmosfeer in de lage, vierkante
leemen woningen ondragelijk was. Met het
oog' op. het gevaar dat er lag in het toeven
in dit verpeste Arabische dorp, ook .voor
vrouw en kind, was het dat. kapitein Héri
ault itiet den groote ten spoed de tenten liet
opslaan, om zijne troepen te huisvesten. In
allerijl werden ook de noodige veiligheids
maatregelen getroffen, en loopgraven om
hel; kamp heen aangebracht.
Die voorzorg bleek niet overbodig te zijn,
want nauwelijks was de arbeid gereed, of
de horizon werd bezaaid met een zwerm
van zwarte stippen, die als spinnekoppen
aan een één-draads spinneweb, op en neer
slingerden langs do grauwe, trillende lucht.
Het bericht was niet geruststellend voor
Araand Hériault. Zijne orders toch luid
den, dat hij ,te El Beida de komst der
kolonne zou afwachten, en ondertusschen
verkenningen zou doen tot op eenige hon
derden mijlen zuidelijk en oostelijk van het
Dulad Nayl Gebergte, proviand zou inslaan
ea alle mogelijke inlichtingen zou inwin-
nen omtrent de oproerige horde Bedouïnen
tegen wi© de expeditie was uitgezonden.
Verwonderen deed het hem niet, dat deze
haviksneuzige kinderen van Mahomed, met
hunne valkenoogen, kennis droegen van
zijne komst; hij had er echter niet op ge
rekend een strijd te moeten aanbinden met
een zoo geweldige macht, als de steeds aan
groeiende, dansende stippen aan den hori
zon schenen a^n te geven.
Met blijden trots, hoewel niet zonder
0
KATHOLIËtCËN
sluit ua>3 uerzekering bij ds
0.
i#
Levensverzekering Üsa-lsc&appaj
t© MIJëëlE&ESI,
O
angst, zag .Lucie, die haar dochtertje bij
de hand hield, haar man met een zestigtal
manschappen, tegen den middag uittrekken
de naderende bende tegemoet. Toen even
wel bet zonlicht, werd onderbroken, en flik
kerde op. de tallooze vijandige lansen der
aanstormende Arabieren, schaamde ze zich
een oogenblik over 'de bleekheid die naar
bare wangen steeg. ,Want Lucette, de kleine
vuisten gebald, de voetjes trippelend van
ongeduld en genot, had zich opgewonden
over de verschansing heen gebogen, en
was bezig met stralend gezichtje en schit
terende oogen, hare „viva's" uit te galmen,
met luide vaste stem, waarin geen schijn
van vrees te bekennen was. En toen bet
treffen kwam, de blauwe uniformen even
aan het. oog werden onttrokken door eën
dichte wolk van stof, en daarna duidelijk
zichtbaar was hoe, rechte en links, de ge
broken gelederen des vijands hun heil zoch-
'ten in de vlucht, was het weer Lucette die,
elk verbod ten spijt, fluks door de omras
tering kroop, en de galoppeerende paarden
met- hunne zegevierende ruiters te gemoet
ijlde. En toen Armand Hériault de hijgende
kleine halverwege ontmoette boog hij zich
in het voorbijgaan voorover, tilde haar in
den zadel vóór zich, en voerde haar zoo in
triomf in het kamp, terug, onder het luide
gejuich" van zijne troepen.
„Niets dan 'een rondtrekkende bende, lie
ve," zei hij later in antwoord op, de bezorg
de vragen zijner* vrouw; „ze waren, denk
ik, aan het verkennen, en waarschijnlijk op
verscheidene mijlen af stands van de hoofd
macht. Ze zullen ons vooreerst 'geen "last
meer veroorzaken, en binnen een week is
de kolonne hier."
Maar den volgenden morgen, toen de
schildwachten door den opkomenden mist
den omtrek konden waarnemen, trof hen
een aanblik, die zelfs hun on versaagden
aanvoerder deed verbleeken. In het rond
op geen halven mijl afstands, lag, in afge
broken cirkel, een geheel leger Bedouïnen,
wier witte tenten en opeengestapelde wa
penen grauw glinsterend uit het schemer
licht schenen op te doemen. Lang stond hij
daar het aantal tenten te tellen, somber
daartegenover stellend zijn eigen klein
troepje.
Toen hij zich eindelijk omkeerde, ont
moette zijn blik de heldere kijkers van Lu
cette, die in nachtgewaad en pantoffeltjes
hem ongemerkt gevolgd was.
„Wat is dat prachtig l" riep ze, de hand
jes klappend. „U. zal ze allemaal dooden,
niet waar papa, en tot generaal bevorderd
worden.? En als bij" do revuo do President
u ziet, zal' u hem zeggen: „mijn kleine
meid was er bij tegenwoordig, en riep hoe
ra! En zij was het, die de vlag aan ser
geant Aubin overhandigde."
Armand zag een oogenblik met droomeri-
ge verbazing op. het kind neer. Toen druk
te hij haar hartstochtelijk aan zijne borst,
zoo, dat zij het moest uitschreeuwen. En
menigmaal dien clag heeft Lucette zich
verwonderd over den warmen regendroppel
die op. haar gezichtje uit de blauwe lucht
neerviel, terwijl haar vader haar losliet.
XL
.Vijf dagen waren voorbij gegaan vijf
dagen van bijna onafgebroken schermutse
lingen en uitvallen en van wachthouden,
veel afmattender nog dan honderd veld
slagen. Onophoudelijk, dag aan dag, had
de kapitein met zijn verrekijker naar het
oosten getuurd, maar hij ontwaarde niets,
dan het glinsteren van golvende, roodbruine
zandduinen, geen geflikker van staal, geen
wuivende pluimen met wolken van stof, geen
strepen van donkerblauw: daartusschen!
He laatste rantsoenen zouden dien dag
worden uitgedeeld. Morgen zou er geen
korstje brood, geen kopje meel meer over
zijn. De .voorraden, dia Hériault de laatste
veertien dagen had bijeenvergaard, lagen
alle opgestapeld in het Arabische dorp, drie
vierde mijl van het kamp verwijderd.
Te vergeefs had hij reeds meer dan twin
tig .wanhopige uitvallen gewaagd, om de
zakken met graan en meel te bemachtigen,
gedekt door zijne vier machinekanounen.'
De Arabieren hadden slechte gelachen als
zijne kogels hen om de ooren floten, en
zijne eigen gelederen waren dag aan dag
deerlijk gedund; zoodat hij geen uitval
meer duidde wagen. Dapperen waren zijne
mannen geweest; ze hadden gevochten als
duivels, al moesten de riemen ook vaster
worden aangetrokken over de leege magen,
en al wa3 er ook wanhoop, te lezen op de
bleeke gezichten, bezoedeld door kruitdamp
en stof.
Maar thans waren ze uitgeput, en nu hij
appèl hield op dezefi vijfden dag, moest hij
even het hoofd afwenden. Een dertigtal
slechte. Dertig van de honderd-en-twintig!
En van die dèrtig het grootste deel nog
gewond.! Er wras dan ook op die parade
dien dag slechts één enkel gezichtje 'dat
niet. met 'grimmigenblik den kapitein gade
sloeg, toen deze naar 't front reed en 't
woord nam. En onder zijn spreken begon
zelfs dat kindergelaat teckenen van bezo:gd-
heid en teleurstelling te vertoonen.
Het was een indrukwekkend schouwspel
op dien vroegen morgen. Dertig strenge
gestalten met stof en modder bevuild, aan
dachtig luisterend, gezeten op. paarden, die
pal stonden, bronzen beelden gelijk; de
schier weezenlooze blikken gericht op de
verlaten witte tent op den ingang, waar
voor Lucie met haar dochtertje stond. Ach
ter hen, de omwalling, hier en daar ver
nield. De kanonnen, tot vuren gereed. En
om hen heen vijf zes duizend Arabieren,
vol doodsverachting', loerende op hunne
prooi. Daarbuiten de koperen zandzee, glin-
i sterend in het zonlicht. En tusschen hen
en de tenten, de eenzame figuur van hun
aanvoerder in wiens bleek vermagerd ge
laat do blauwe oogen schitterden van een
onheilspellend vuur.
„Vrienden," sprak de kapitein kort, „we
hebben geen rantsoenen meer. Hier bleven
beteekent sterven. Ik wil u door den vijand
been voeren. Wie er ontsnapt, laat hem do
kolonne opzoeken, en den generaal meelee-
len op welke wijze we onzen plicht deden.
Als ik kom te vallen dan beveel ik vrouw
en kind in uwe hoede aan."
Tien minuten later werden de poorten
open geworpen, en de troep reed uit, met
Lucie en Lucette in hun midden. Hun plan
was den vijand in den waan te brengen dat
zij hun gewonen uitval deden, om dan ais
de Bedouïnen zich naar bet dorp. keerden
en verspreidden, plotseling naar het noor
den te zwenken, en door de dunne vijande
lijke linie heen te breken.
Het was hun bijna gelukt; maar in het
voorbijsnellen trof, op het laatste oogen
blik een vijandelijke speer kapitein Héri
ault in de borst. Hij viel te r aarde. Ook de
vaandrig die hem te hulp, wilde snellen,
stortte doodelijk gewond neer, het hoofd
verborgen in de plooien van zijn vlag. Ter
wijl nu Lucie neerknielde aan Armands zij
de, met niets dan dooden en stervenden om
haar heen, en de woeste bende Bedouïnen
op, nieuw kwamen aanstormen, ijlde Lucette
op. den vaandrig toe, rukte hem de vlag uit
de verstijfde vingers, en terwijl ze die om
hoog hief en er mee zwaaide, deed ze met
luide schrille stem weerklinken; .Vooruitl
Vooruitl ,Voor het vaderland en mijn va
der 1"
Beeds hadden hare vluchtende landge-
nooten den teugel gewend; nu kwamen ze
aangerend, voorover gebogen in het zadel,
met op het gelaat de uitdrukking van man
nen, die weten, dat zij den dood tegemoet
gaan. En halverwege de plek ^a-ar het)
kind stond onder de vlag, vonden ze dien.
De kleine troep was in een oogwenk om
singeld en vermoord.
De slachting volbracht, keerde de bende
terug naar de plaats waar Lucie nog steeds
geknield lag, met eigen lijf het lichaam van
haar man trachtende te beschermen. Lu
cette stond nu aan liet hoofdeind, bleek en
ontdaan, maar zonder vrees afwachtende de
dingen die komen zouden. Naarmate de wit
getabbaarde wilde horde het groepje na
derde, werden de lansen op, hen gericht.
Maar de schorre stem van den .ouden
Scheik gebood: Laat afl Molesteert hen
niet! Brengt den gewonde en de vrouwen
naar mijn tent."
Het volgende oogenblik werden ze opge
nomen, te paard gezet, en reed de stoet
langzaam naar het kamp der Bedouinen.
Ongeveer twee uren later stonden Lucette
en hare moeder, de laatste met de polsen
gekruist en gebonden, tegenover den man,
die het bevel gegeven had hen te sparen.
De Scheik, Ali Moussa, was een man van
knap, uiterlijk, omstreeks vijftig jaar. oud,
hoewel hij er ouder uitzag, want haar en
baard waren grijs. Eijn sneeuwwitte tul
band en lang, loshangend overkleed, maak
ten een vreedzamen indruk, geheel verschil
lend van het oorlogszuchtig geflikker zijner
oogen, toen hij dien morgen don aanval
had geleid.
Het bloed steeg Lucie naar de wangen,
toen ze den blik der zwarte oogen voelde.
Want huiveringwekkende verhalen zweef
den haar voor den geest.
Daar viel haar plotseling iets in, dat
haar 't hart onstuimiger deed kloppen. Ze
keek naar den Scheik, en zag toen even
angstig om zich heen. De wachters die
haar hadden binnen gevoerd, stonden aan
de deur. De Scheik .was zelf gezeten op een
mat, de eene hand rustende op zijn zwaard,
terwijl hij in de andere een meelkoek hield,
met vet en zout besmeerd, waarvan hij nu
en dan een stukje afbrak om het langzaam
op te eten. Een aarden kruik met water
stond naast hem op den grond, en aan zijn
elleboog stond een jonge oppasser, streng
en onbeweeglijk.
Een flikkering kwam in Lucie's oogen,
maar ze verborg onder de lange wimpers
de onrust, die- haar kwelde; toch bemerkte
ze hoe de Scheik de oogen had neergesla
gen, en in gepeins scheen verzonken.
„Lucette," fluisterde ze.
Zonder te antwoorden richtte het kind
een vragenden blik op, hare moeder.
„Als die man," ging ze fluisterend voort,
„mij een stukje van zijn koek te eten geeft,
kunnen we vaders leven redden."
Lucette knikte even met het hoofd, maar
hare oogen vestigden zich strak op, de koek.
„Ik ga er om vragen," vervolgde de moe
der zacht. Als hij weigert, ruk het dan uit
zijne hand, bijt her zelve een stuk af, en
laat er mij van happen. Je moet het heel
vlug d oen. Je bent toch niet bang?"
De kleine sloeg één enkelen, stralenden
blik op hare moeder. Toen trad ze den
Scheik een paar passen nader, en hield on
afgebroken den wachter aan zijn elleboog
in 't oog.
„Wat hebt ge het kind gezegd? vroeg de
Scheik, plotseling het hoofd opheffend, en
de zwarte doordringende oogen op. Lucie
vestigend.
Lucie huiverde en met trillende stem gaf
zo ten antwoord: „Ik heb hongerl Ik zei
de haar dat ik dankbaar zou zijn als u,
heer, mij van uw brood te eten gal."
Een grimmige glimlach vertoonde zich op
des Scheiks gelaat.
„Ge kunt van njijn zout niet eten," ant
woordde hij, en. na een pauze, voesrde hii
er aan tóe, „ten minste nog niet. Maar "ie
zal u voedsel laten geven."
Hij gaf den jongen wachter aan zijn el
leboog een teeken, waarop deze zich te
rugtrok.
Nu was de kans gekomen voor Lucette.
„Wat ben je gulzig," riep ze, den eigen-
aardigen Arabischen dreun- nabootsend
dien ze van hare min geleerd had, en met
bliksemsnelheid vloog het lenige figuurtje
op hem toe, rukte hem het stuk meelkoek
uit de hand, beet er e#n brok ran af, om
het onmiddellijk daarna hare moeder voor
den mond te houden, dio er insgelijks van
at.
Voor een oogenblik zat de Scheik stom
van verbazing. Toen, met een kreet van
woede, greep hij zijn zwaard en zou het
kind er mee hebben doorstokeu, haude niet
Lucie zich op hein geworpen, en met bare
gebonden handen zijn arm tegengehouden.
„We hebben van uw zout gegeten," riep
ze, ',ons« bloed moet u dus heilig zijn. In-S
dien ge uw. hand tegen ons «iphaft, zal de
vloek van Allah en van uw volk u voor
eeuwig brandmerken.
De Scheik liet zijn arm zakkon, u« was
getroffen door het blozend», ontroerd» ge
laat der jongevrouw, To»n gUed even een
fijne glimlach om de s renge oude lippen,
en langs de rimpels der oogen. Hij stootte
de vrouw van zich' af. Als een parel zou
hare schoonheid geblonken hebben in de
verre oase, wpar zijn tehuis was maar!
Allah had het anders gewild, en was niet
Allah de Al-Wijze? Hij wenkte het kind na-:
der te komen. Lucette kwam, zonder vrees,
met een uitdrukking van groot» verwonde
ring in de heldere oogen.
„Ge zijt mijne gasten," sprak hit met ze
kere ruwe waardigheid, „en al wat ik bezit,
is het uwp. Vraag, mijn kind! Wat ge be
geert, zal ik u geven 1"
Onder het spreken had hij da touwen,
waarmee Lucie's handen gebonden waren,
met zijn zwaard doorgesneden. Lucette»--.
danste van vreugde.
„Ik wil ae vlag hebben, die uwe man
nen mij l/ebben afgenomen," zei ze.
„Waarom?" vroeg de Scheik, haar nieuws
gierig aanziende.
„Omdat mijn paatj'e gezegd heeft dat de
vlag „Frankrijk" is," antwoordde de klei
ne zich fier oprichtend; „dood 'onze man
nen, dat is minder, Frankrijk zal anderen
zenden om ze te wreken. Maar de vlag ver
loren, is eer verloren, en hij zou het niet
overleven als hij wist dat die verloren was.
„De vlag zult ge hebben," en met eigen,
handen nam de Scheik die van den wand
zijner tent, en reikte haar die hoogst ern
stig toe. Verrukt drukte zij een kus op, het
doek.
„Zal u mij nu mijn paatje ook geven?"
vroeg ze, met stralende oogen en stoutmoe-'
dig geworden door het behaalde succes.
De Scheik getroffen door het lieve gezicht
je en den glans van goud licht dat hij zag
schitteren in de donkere oogen, glimlachte
weer, en lei zijn hand met groote teeder-
heid op de verwarde zijden lokken.
„Ge zult uwen vader hebben, kind," sprak
hij. „En ge zijt een waardige dochter van
een zóo dapper krijgsman."
Lucette uitte een kreet van vreugde en
vloog den ouden grijzen krijger om den
hals, zoodat deze een oogenblik half ge
smoord werd door Üe plooien van de drie
kleur en de hartstochtelijke zoenen van do
frissche kinderlipjes.
Drie dagen later maakte een kleine rui
tertroep, die eenige dragers met een draag
baar meevoerde, halt bij een oase, toen
eensklaps in den gloed der ondergaande,
zon, glans van blauwe uniformen en ge-'
flikker van staal zichtbaar werd, duidelijke
voorteekenen van een aanrukkende sterke
kolonne. Een poos stond de Scheik, besche-1
nen door den rooden gloed, met de hand
beschuttend boven de oogen. Toen gebood,
hjj kortaf dat men de paarden zadelen zou,
en wendde zich tot Lucette.
„Vaarwel," sprak hij. „Je vader zal leven
en waar Ali Moussa de Scheik is, daar zal
hij veilig gaan als mijne eigene moeder,,
zelfs al hief hij zijne hand op, om mij te
treffen. Ge zijt een dochter van mijn stam,:
en wilt ge met mij gaan, ik zal u maken tot
vorstin over tienduizend strijdbare maa-:
nen." v
Met schitterende, oogen keek Lucette van
haar vader naar den' Scheik. .Toon schoten
ze vol tranen; zij 'schudde het hoofd, en
met bevende stem zei'ze naief
„Ge zijt een beste oude man; maar ik heb
mijn paatje lief, en later als hij generaal
is, zal hij het bevel voeren over tweemaal
tienduizend man."
Een oogenblik flikkerden onheilspellend
de oogen van den ouden Sheik; toen zon
der verder een woord te spreken, wendde
hij den teugel en reed weg, terwijl slechts
een stofwolk de richting aanwees, welke
hij en zij ne mannen hadden genomen.
Twee uur later omringde een groep, offi
cieren de draagbaar van den gewonde ka
pitein, en luisterde naar het verhaal vaD
madame Hériault, die beurtelings op de|i
vlag en op, haar eigen dochtertje wees.
„Ja, generaal," besloot ze, „dit alles is
volkomen waar. Zij was het die de drie-ji
kleur redde, nog vóór dat ze om het leven;;
van haar vader vroeg; zij waagde eigen Ie-,
ven voor zijn eer. „Vooruitl vooruitl voor.;
het vaderland en mijn vader," heeft ze ge-'.'1
roepen en ze vochten hemel, wat hebben
ze gevochten, om haar te bereiken? Maar
't lot was hen tegen. Tot den laatsten man U;
werden te neergesabeld. Het was vreeselijk
maar eervol 1 i
„Je bent een dappere kleine!" sprak de j
gi'ij ze oude generaal, met een stem heesch
van aandoening. Terwijl hij sprak had hif
zich vporover gebogen, en hjj tilde het kina
vóór zioh bp. het zadel.
„Een dapper klein dingl" herhaalde hij,
„en dit zal je dragen als teeken voor allo
menschen hoe dapperen hun aanvoerder er
hun standaard tot in den dood getrouw, blij
ven."
En van zijn eigen borst nam hij het groot
kruis van het Legioen van Eer, en spelde
het op het jurkje der kleine. Eu terwijl ma
dame Hériault zioh suikkend over haar echt
genoot heenboog, weerklonken .uit de besto
ven gelederen donderende hoera's, toen de
officieren op een teeken van hun generaal,
voor de kleine gedecoreerde defileerden' ito
haar eerbiedig begroetten.