TWEEDE BLAD
KARPETTEN
Madonna.
P. J. JANSSEN
DE OORLOG
Nabij en vèraf.
ROMD m LIIURÜIE
FEUILLETON
Anegang h. Warmoesstr.
ZATERDAG II SEPTEMBER 1915
xvm.
't Goedkoopst adres voor
ïs steeds
OORLOOS-AIXERLEI,
NIEUWE HAARLE/ASCHE COURANT
OORLOGS-LITERATUUR.
Zoo'n oorlog heeft allerlei, gevolgen, die
men niet zou voorzien. One vaderland weet
ervan mee te praten. Maar over de econo
mische gevolgen ervan te spreken, is niet
zoo gemakkelijk in een artikeltje gebeurd,
er zijn echter andere gevolgen, die toch
óók wel de aandacht mogen trekken.
En eene daarvan is de zondvloed „oorlogs
literatuur" die op ons wordt neergestort.
De oorlogvoerende mogendheden vaardig
gen rapporten en verslagen, beschuldigingen
en verontschuldigingen uit bij kilometers
lengte van druk.
De oorlogscorrespondenten ware en zoo
genaamde fabriceeren eekte en onechte
schilderingen van gevechten en oorlogstoe
standen.
De ministers overstroomen ons met oor
logsverordeningen en oorlogskennisgevin
gen.
Kortom: de oorlog heeft aan veel onnuts een
eindo gemaakt, maar den papieren berg die in
onzen tijd althans een journalist moet door
eten, zonder dat er voor hem een luilekker
land achter ligt, heeft hij veel grooter ge
maakt!
Toch is er onder die oorlogsliteratuur
m.i. nog wel zoo een en ander, dat de aan
dacht verdient niet alleen, maar ook bestu
deering waard is.
Voor vandaag wil ik althans de aandacht
onzer lezers hier vestigen op een drietal
brochures, die meer dan gewone belangstel
ling trekken en verdienen.
Een heel merkwaardige brochure is die
van den bekenden Amsterdamschen arts E.
van Dieren*) die zich zoowel in voorkomen
als in woordkeuze wat rumoerig aandient,
maar die toch voor een kalme, neutrale be
oordeeling van de geschiedenis van den dag
onmisbaar ia.
Dr. van Dieren heeft als aanleiding tot zijn
brochure genomen de ergerlijke houding van
het dagblad „De Telegraaf", dat, naar men
weet, niet alleen^ met huid en haar aan de
partij der „geallieerden" is verkocht, maar
daarenboven niet ophoudt, in geschrift en
woord op de meest-grove en felle wijze te
keer te gaan tegen de Duitschers. Men be
hoeft, zoo min als ik het hen, waarlijk geen
bewonderaar te zijn van „de Pruisen", om
dat onwaardige gescheld en die allerdwaaste
en.... gevaarlijke partijdigheid van een
groot blad, zooals minister Cort van der Lin
den het noemde: „onverantwoordelijk" te
vinden.
Gelukkig echter maakt de bestrijding van
de Engelsche „Telegraaf niet den geheelen
inhoud uit van dr. Van Dieren's boek. Dat
zou inderdaad „te veel eer" zijn, nu omtrent
de „Telegraaf" en de „Courant" wel iedereen
precies weet waar 't op staat.
Dr. van Dieren beantwoordt in hoofdzaak
de vragen: „Wie veroorzaakte den oorlogd
Van welken kant dreigt voor Nederland
het meeste gevaar? Wat is de^taak en de
plicht van iederen Nederlander? en ten
slotte teekent hij den schrijver van het be
kende hoek ,,J'Accuse" als een minderwaar
dig type en toont hij aan, hoe intens, valsch
m tendentieus dit bij het eerste verschijnen
zoo opgehemelde strijdschrift tegen de Duit
schers is.
Ik vind Dr. van Dieren's hoek, afgezien
van 't wat opdringerige, het ietwat reclame
achtige dat het heeft met al die vette let
tertjes, inspringende regels, onder-verdeelin-
gen en uitroepteekens, een mooi boek. Het
is een strijdschrift, maar het is, zou ik zeg
gen, overtuigend. D'r is geen onnutte senti
mentaliteit in, maar het is door en door
nuchter en werkelijk, en de diplomatieke
stukken waarmee zoo raar wordt gegoocheld
door de belanghebbenden, staan er als do
cumenten ieder op hun plaats. Nog eens:
dit boekje dient ieder, die onbevoordeeld de
historie van den dag-wil bekijken, minstens
te lezen. Al ben ik het niet in alles met den
schrijver eens: ik hen er zeker van, dat de
lezing van deze brochure menig verkeerd
oordeel zal doen herzien en menig misver
stand nit den weg kan ruimenl
Het tweede stukje oorlogsliteratuur i»
veel meer „Duitsch" maakwerk dan Dr. van
Dierens' hoek. Het is echter een goede, be
knopte samenvatting van alles, wat al meer
malen en van allerlei kant is aangevoerd
tegen de door Engeland aangestookte volks-
meening, dat de oorlog van nu een oorlog
zou zijn, door den „Kaiser" veroorzaakt, en
dat de verantwoordelijkheid voor den we-
eldkrijg zou neerkomen op Duitschlaud
Met alle documenten als bewijsstukken, is
dit toch een belangwekkend boek.
Het meest van al interesseert mij echter
het eenigen tijd geleden uitgekomen werkje
van den zoo deskundigen schrijver, dien ik
hier reeds eenmaal besproken heb, den heer
Valter Dit hoekje handelt niet over
den Europeeschen oorlog, maar is een nablik
op den Zuld-Afrikaanschen Boerenkrijg, en
geeft verrassende dingen weer over de ge
beurtenissen die den val der Boerenrepu
blieken hebben veroorzaakt. Maar toch
houdt dit geschrift met den tegenwoordigen
oorlog nauw verhand, omdat heteen
vernietigend requisitor is tegen den moder
nen „held van Zuid-Afrika", den nieuwbak
ken Engelsehen edelman „Sir Botha", die in
dien tijd tegen de Engelschen streed.... of
liever: had moeten strijden. Dat Botha een
lendsverrader is geweest, durf ik na lezing
van deze historische en met feiten en docu
menten gestaafde mededeelingen niet hard
op zeggen, maar dat hij een uiterst.... zon-
delinge, en voor zijn land hoogst-siehandelyke
rol heeft gespeeld, is zeker! Tegenover dezen
wel héél armzaligen Boerengeneraal, die een
der groote oorzaken is geweest dat Transvaal
en Vrijstaat Engelseh zijn geworden, plaatst
de heer Valter de figuur van De Wet, nobel,
strijdvaardig, eerlijk en trouw tot het uiter
ste....
Het moet gezegd dat uit Valter's hoek, be
halve Botha's dubbelzinnige houding, óók
blijkt dat de Boeren-regeering van Kruger
niet zeer beslist is opgetreden in dien tijd.
Helaas konden tegen Botha's sluwheid maar
weinigen op!
De schrijver teekent aan het slot Botha's
politiek in dezen oorlog, tegenover De Wet's
onbuigzamen strijd voor de ware „neutrali
teit" van de Zuid-Afrikaansdhe Unie. Hu
beschuldigt Botha en toont dat aan „de
meest onwaardige middelen" te hebben ge
bruikt, lang vóór den oorlog, om bij den
krijg dien Engeland immers wilde uitlok
ken, het ryke Duitech-Z.W.-Afrika in te pal
men.
Dit deel van het boek is wel geweldig-be-
zwarend voor den XTrikaansch-Engelschen
„held", die in 1902 zijn eigen land in handen
der Engelschen speelde!
Intusschen doet het goed, dezen zoozeer
deskundigen sdhrijver, die niet alleen de
Zuid-Afrikaansche toestanden en personen
en feiten kent, maar óek ze weet voor te
stellen en te schilderen mot groot talexit, aan
het slot van zijn boek te hooren constateeren,
dat uit al dat kwaad z.i. toch goed geboren
wordt, en Botha's daad den vooruitgang van
den overheerschenden Engelschen geest in
Zuid-Afrika gebroken heeft
Men ziet het: deze drie geschriften zijn toch
wel interessante lectuur, door den oorlog
geborenl Ik hen er zeker van, dat wie deze
drie wil bestudeeren zonder vooringenomen
heid en met aandacht, op vele zaken en din
gen van het oogenblik een helderen kijk
zich zal geopend zien!
F.S.
TELEF. 2610. HAARLEM
„Is de Telegraaf een.... Engelsche
krant? enz., door E. van Dieren. Uitgave van
W. ten Have, Kalverstraat 154, Amsterdam.
„Wat kunnen ons, neutralen, de offi-
cieele gegevens der oorlogvoerende partijen
leeren?" door Dr. L. Kooperberg. Bil G. L.
van Langenhuysen (Bern. Mensing) 1© Am
sterdam en Rotterdam.
„Louis Botha contra generaal Chrie-
tiaan de Wet" (uit onuitgegeven stukken)
door M. P. C. Valter. Bij C. L. van Langen-
huysen (Bern. Mensing) te Amsterdam en
Rotterdam.
HET „75 m.M."-G£SCHUT.
In de „Daily Telegraph" schrijft Rudyard
Kipling een serie artikelen, die het uitvoerig
verhaal van zijn bezoek aan Frankrijk en
aan het westelijk front bevatten.
.Wij ontleenen hieraan de volgende beschrij
ving van het 75 m.M. kanon.
„En waar zijn de kanonnen?" .vroeg ik
eindelijk.
„Zij stonden bijna voor het grijpen, ter-
wijf de munitie vlakbij in kelders en in den
grond gegraven holen .verborgen was. Voor
zoover ik kon nagaan, heeft het 75 m.M.
kanon geen bijnaampje. Do bajonet heet Ro
salie, dé maagd van Bavonne, maar de 75
m.M., da zorgzame bewaakster der loop
graven en het zustertje van de linie, schijnt
nooit andera genoemd te worden dan
„soixante quinze". Zelfs zij die het meest
van haar houden, beweren niet dat ze er
mooi uitziet. De verdiensten van het wapen
zijn die van da Franschen zelf, n.l. logica,
oprechtheid, eenvoud en de buitengewone
gave van zich aan te passen aan den toe
stand. Het kan alles doen, wat het oogen
blik ervan eischt. Men bekijkt en bestu
deert de paar inrichtingen, waardoor het doen
kan wat het doet en krijgt den indruk,
dat iedereen het had kunnen uitvinden.
„Eigenlijk heeft ook iedereen er aan mee
gewerkt," zeide een commandant. Het grond
idee i3 aan het systeem zoo-en-zoo, .waar
van het patent is afgeloopen, ontleend en
wij; hebben dat een beetje verbeterd. Het
sluitstuk, met een kleine wijziging, is van
iemand anders; de vizierinrichting is wel iets
nieuws nog een paar andere onderdeden
ook, maar in wezen is het eigenlijk niets
dan een bijeenvoeging van veranderingen en
wijzigingen.
Nu- heeft natuurlijk Shakespeare eigenlijk
met het alphabet ook niets anders gedaan. De
Fransche artillerie maakt hare eigen kanon
nen, zooals hij zijne stukken maakte. Het is
allebei even eenvoudig.
„Op het oogenblik is er niets gaande, het
is te mistig," zeide de commandant. „Maar
hij dacht een oogenblik na er is een
plaats en een afstand. Laten we zeg
gen eu hij gaf een schootsafstand op.
De bedieningsmanschappen gingen achter
uit met de uitdrukking van verveling en
minachting van den vakman, die een leek
in de geheimen van zijn beroep inwijdt. Er
waren al eerder burgers net zoo geicomen
ze hadden gekeken en gegrinnikt en com
plimentjes gemaakt en waren weer weg ge
gaan, de kanonniers daar boven op de som
bere hellingen van den heuvel achterlatend,
waar zij mochten braden of beschimmelen
of bevriezen, weken eu maanden lang.
Toen sprak het kanon. Zijn stem klonk
hooger dan die van de onzen, naar het leek
met een meer kijvend gegil achter het
projectiel aan. De terugloop was zoö vlug
en zoo sierlijk als eene schouderophaling'
van een Fran^aise; de leego huls tikte tegen
het affuit. De toppen van twee of drie pijn-
boomen op vijftig meter afstand knikten
elkaar veelbeteekenend toe, ofschoon er geen
wind was.
„Die zullen daar ook niet begrijpen wat
dat eene schot van ons beteekent. Wij geven
zo in den regel meer dan één tegelijk te
slikken," merkte iemand lachend op.
Wij wachtten in de geurende stilte, pi aar
geen antwoord kwam uit den mist, die de
lager gelegen terreinen bedekte, ofschoon
geen projectiel in den geheelen oorlog be
geleid werd door een oprechteren wensch,
dat het kwaad zou doen.
DOOR VIJANDELIJK
GRANAATVUUR BE
DOLVEN.
Een officier, die voor Yperen gewond is ge
raakt, vertelt ixx de Kölnische Zeitung:
Dagelijks openden de Engelschen reeeds in de
vroegte het artillerievuur op onze stellingen.
Het was nu twee uur smiddags geworden.
Sedert drie dagen hadden onze mannen ternau
wernood geslapen. Sedert vier en twintig uur
zeer weinig gegeten. Iu bonte rij zonden ons de
Engelschen granaten, shrapnells en mijnen toe.
Onze mannen hielden zich echter dapper.
Beter dan de vorige dagen troffen de Engel
sche granaten onze loopgraven en schuilplaat
sen.
„De helft van de groep blijft staan, de andere
helft legt zich met opgeplante bajonet op het
geweer daarnaast", commandeerde ik en zette
daarop in de laatste schuilplaats, die er te vin
den was. Het was bij de waarnemingspost van
de batterij met twee, officieren, een onder
officier en een telefonist. Ik zet me bij hen op
den grond en we wachten, de dingen af, die
komen zullen. In de tegenover gelegen rest van
de schuilplaats zoekt een vaandrig met eenige
mannen dekking.
Nauwelijks zijn we onderdak of daar komt
reeds de eerste granaat. In onze nabijheid slaat
ze in. Vuil, stukkeu staal, steenen en allerlei
andere brokken vliegen om ons heen. Ook een
gevuld Engelseh vleeschblikje.
Eén blik overtuigt me, dat de granaat inge
slagen is in een niet ver van ons gelegen En-
gelaoho loopgraaf, die de Engelschen gedurende
hun beschietingen als te gevaarlijk plegen te
ontruimen. Door de ontploffing was het blikje
naar ons toe geslingerd. Da tweede granaat
slaat reeds dichterbij in. Nu schieten ook onze
artilleristen terug. Een derde Engelsche gra
naat komt aangehuild. Ze zit reeds bedenkelijk
nabij. De Engelschen schieten vandaag drom
mels goed. Zwijgend en ernstig leggen onze
mannen zich ter aarde. Niemand verlaat de
post, waarop hij is gesteld. Weer gehuil. En
een garve van vuil, klei en scherven springt in
onze onmiddellijk© nabijheid in de hoogte. De
zaak wordt steeds onaangenamer. Luitenant- L.,
die een jaeht-tijdschrift had zitten lezen, legt
dit uit dehand en merkt gelaten op „Die wa3
drommels dich bij."
De telefoon meldt: „Batterij vraagt waar de
laatste schoten zaten."
„Het eerste schot-.was raak. De".hier ver
stomde het antwoord. Want op dit oogenblik
klonk een oorverdoovende knal, gevolgd door
een doodsche stilte. Een oogenblik zijn wij be
wusteloos. Wij hooren en zien niets meer. Om
ons is het pikdonker. Wij zijn bedolven. Men
hoort een wanhopig geroep van help!-help 1
Een granaat was onmiddellijk op onze schuil
plaats gevallen en had deze vernield. Ik zit tot
over het hoofd in het zan-d en ternauwernood
kan ik de oogen openen. Roepen kan ik niet.
Met uiterste inspanning trek ik mijn hals wat
omhoog. En zie ik boven mij een zwakke licht
schemer. Stukken van balken en rails liggen op
mijn lichaam. Ik probeer me nog wat hooger te
rekken, maar nieuw zand stroomt op mij neer.
Eindelijk gelukt het mij het hoofd vrij te krij
gen. Een tooneel van veraohriking zie ik voor
mij. Gewonden liggen ouder zand en puin. Hei
land, help mei steunt de onderofficier.
Reeds zie ik mijn oppasser, die uit een na
burige schuilplaats naar ons toe gekropen is.
Ondanks het gevaarlijke van den toestand, pro
beert hij mij met de handen uit het puin van de
schuilplaats te bevrijden. Reeds heb ik mijn aim
vrij. Nu komen ook do vaandrig en de andere
kameraden onverschrokken naar ons toe, om on
danks het gevaar te redden wat te redden is.
Intusschen hoor ik het geklaag van de bedolven
en gewonde kameraden.
Na twintig minuten beeft men mij te voor
schijn gehaald. Alleen mijn linkervoet zit nog
vast geklemd. Met alle kracht trek ik. God zij
dank. Hij geeft mee. Twee man trekken mij nu
geheel uit het hol dei- verschrikkingm.
Dan zie" ik hoe uit de vijandelijke loopgraaf
de. Engelschen, wier aandacht gewekt is, mik
ken en schieten.
„Pas op 1" roep ik „de Engelschen schie
ten op ons." De kogels striemen ons om het
hoofd, maar gelukkig trof geen enkele. Won
derbaar genoeg had ik geen enkele uiterlijke
verwonding. De zenuwschok, de kneuzingen en
de zware hoofdpijn, vooral echter, de hevige
pijn In mijn oude, zware wond van Augustus
van het vorige jaar, zijn nog verdoofd door het
gevoel: gered! De granaat had onze bomvrije
post geheel vernield. De onderofficier was daar
hij helaas, om het leven gekomen, de beide ar
tillerie-officieren waren zwaar gewond.
Nu lig ik, een dag na de vreeselijkste van al
mijn oorlogservaringen, met een der beide waar
nemers, in de vriendelijke kamer van een veld
hospitaal.
Bij do gedachte aan hetgeen gisteren gebeurd
is, loopt, me nog een rilling over den rug....
DE STEDEN VAN WOL
HYNIË.
Onder al de tegenwoordige oorlogsterreinen
aan het oostelijk front is Wclhynië het eenige,
dat in engeren zin Russisch kan worden ge
noemd. De Kurden, Lithauers en Polen gelden
bij de Russen voor „vreemde volken," maar \Yol-
hynië is oud-Russische grond.
Wolliynië is niet, zooals men zich dat dik
wijl» voorstelt, één enkele groote ^lakte. Het
berg- en heuvelland van Galicië en Podolië zendt
zijn uitloopers tot in zuidelijk Wolhynië, eu op
deze hoogten hebben de rivieren haar oor
sprong, die in de Pripjet uitioopen. Zoo is het
ook den Russen in dit deel van Wolhynië ge
lukt, door den natuurlijken toestand van bet
terrein geholpen, om verscheidene, meestal vrij
belangrijke en sterke vestingen aan te leggen.
De sterkste hiervan is Dubno, aan de rivier de
Ikwa gelegen, en wel op zéér schilderachtige
wijze, op een schiereiland, waar de rivier bijna
geheel om heen stroomt. Wat de positie van
CCLXXVL
HET SUB-DIACON A AT.
Allertreffendst zijn wederom de plechtig
heden en gebeden, waarmede deze wijding
door den Bisschop wordt toegediend. Zou
het andere kunnen? Die wijdelingen gaan
immers thans voorgoed aan de wereld vaar
wel zeggen, om slechts aan God alleen too
te behooren. Zij zijn vrijwillige offeranden,
die zichzelf door een heldhaftig offer den
Heer toewijden, om voor altijd Hem alleen
door een volmaakt leven te dienen. Alles
zegt u dit, als zij daar in processie, gevolgd
door den Kerkvoogd, die hun offer in naam
van God voor het Altaar gaat aanvaarden.
'sHeeren heiligdom binnentreden. De amict
of halsdoek hebben zij om hun schouders
geslagen; straks zal deze hun door Gods
plaatsbekleeder als een helm op het hoofd
worden geplaatst om de aanvallen des dui
vels af te zweren; het lange witte kleed, de
albe, omkleedt hen geheel en 'al ten teeken
dat zij geheel zuivere offeranden zijn; daar-
om ook hebben zij de lendenen omgord met
den gordel der zuiverheid, om de zinnelijke
lusten te bedwingen; de linkerhand draagt
de tuniek, het kleed der vreugde, maar ook
de manipel of dienstdoeb, welke hun herin-
nert, dat zij door arbeid en 6trijd voor Chris
tus en het heil der zielen moeten werken?
in de reóbterhand eindelijk ziet men eene
brandende kaars, het heerliik zinnebeeld vaD
de liefde, die geheel en alleen de machtige
drijfveer is van hun heldhaftig offer.
Nadat allen op hun plaats gekomen zijn,
begint de Bisschop het H. Misoffer en zet
het voort tot het Epistel; dan keert hij zidh
tot de wijdelingen en zit in het midden voor
het altaar neder. De aartsdiaken roept allen,
bij hun naam en zij getuigen door hun „ad-,
sum", dat zij aanwezig zijn. Vervolgens doet
de plaatsbekleeder van Jesns Christus zijne
stem hooren. Vóórdat die levieten den ge--
wiebtigen stap gaan zetten, acht hij zich.
verplicht hun nog een laatste vermaning toe,
te voegen: „Mijne allerdierbaarste zonen",
zoo spreekt hij hun toe, „gij die tot het sub
diaconaat verheven zult worden, overweegt
rustig en zorgvuldig welken last gij heden
uit eigen wil verlangt op u te nemen. Want
tot nog toe zijt gij vrij en moogt gij naar
believen tot de wereld terugkeeren; doch na
het ontvangen van deze wijding moogt gij
niet meer van uw vooimemeu afzien, maar
zult gij voor altijd tot den dienst van God
wieix te dienen regeeren is geheiligd
blijven. Gij zult ook met Zijne hulp de
kuischheid moeten bewaren en altijd vexv
bonden wezen tot de kerkelijke bedieningen.
Bedenkt u daarom, terwijl het nog tijd is,
en zoo gij in uw heilig besluit wilt volhar
den, treedt dan nader in den naam des Hee-
ren."
Dubno nog sterker maakt, is, dat het onmid
dcllijk achter een opening in de bergketen van
het zuidelijke Wolhynië ligt-. De bevolking dei.
stad bestaat grootendeels uit Joden, en dit M
ook het geval bij een andere vesting in Zuid-
Wolhynië, het thans reeds in de handen dei
Duitschers gevallen Lutsk, dat ongeveer midden
tuïsehen Wladimir-Wolynsky en Kremenetz aan
de Styr ligt.
Tegenwoordig is Lutsk niet meer dan een
half-verget-en groot dorp, en tooh was het oens
de hoofdstad van een afzonderlijk Wolhynisch
vorstendom en in het jaar 1429 had hier zelfs
een congres van vorsten van Oost-Europa plaats
Nog in de eerste helft van de 10e eeuw werd
Lutsk tot de groote steden van het Slavisch
Europa gerekend.
Thans ligt het zelfs niet meer aan den groo-
ten spoorweg, die door Wolhynië loopt en d«
daarvan als 't ware de ruggegraat vormt. Hei
is waar-, het ligt er dicht bij. Deze groote spoor,
weg is die, welke Brest-Litowsk verbindt mei
het zuiden van het Russische rijk. Aan di(
spoorlijn ligt ook Kowel, als bijna alle steder
daar, een onaanzienlijke plaats, maar belang
rijk door zijne ligging en daarom van gewich
voor de Duitschers, die haar thans in bezit heb
i
ben.
Over 't algemeen kan men zeggen, dat he'
noordelijk deel van Wolhynië ver ten achte:
staat bij 't zuidelijk, zoowel wat de tegenwoor
diga ontwikkeling en dichtheid van bevolkin;
betreft, als wat de historische belangrijkhok
aangaat. De steppen en vlakten van Noord
Wolhynië, die al spoedig overgaan in de oer
wouden en moerassen van da Poljesje, in d<
Rokitno-moerassen, vormen het minst interres
santé deel des lands. Het zuiden daarentegei
noemt men het Wolhynische „Kernland" en hie:
Naar den roman van W. COLLINS.
(Uit het Engelseh). j
„Hij geld opsparen!" riep Jack nit. „Nooit
heb ge zoo misgeraden als thans. Ik geloof
niet dat hij van zijn jeugd af ooit een six
pence gespaard heeft. Zoo mevrouw Blyth
«r niet voor zorgde, geloofde ik niet dat er
het geheele jaar vijf pond in huis zou we
zen."
1 oen Iheerschte er een oogenblik stilte in
hamer. „Het was dus niet omdat hij er
had," dacht Mat, „dat hij zoo spoedig
dicht trok, toen die lachende kleine
J/iar eiQ toekwam. Ik ben nieuwsgie
rig waarom dan
d® Kuiste man dien ik ken," ver
dik lLt W®, siKaar opstekende; „en een
die st betaalt ook; vraag het maar aan
lil zijn leveranciers."
Deze opmerking nam het vermoeden weg.
ftat juist by Marksman oprees. Hij liet het,
Haarom dadelyk varen en begon Jack weder
met nieuwe vragen te overladen. Een ge
deelte van 'tgeen hii weten wilde, was hem
reeds door Thorpe opgehelderd. Hij wist
thans dat, toen de heer Blyth zijn lessenaar
op de tentoonstelling zoo spoedig gesloten
had, toen de heer Gimble hem naderde, dit
in geen geval was (zooals Mat eerst gedacht
had) omdat hij er geld in verborg.
„Brengt hij morgenavond nog iemand an
ders mede? vroeg Mat.
„Iemand anders? Wien zou hij in 'e hemels
naam medebrengen? Gy oude barbaar, gij
zult toch niet onderstellen dat hij Madonna
bij zoo'n ouden vrijer zou brengen om de
honneurs waar te nemen hij qnze grog en
pijpen zeg?"
„Hoe oud is het jonge meisje?" vroeg Mat,
„Hebt ge het nog altijd over het meisje?"
schaterde Jack uit. „Zij is ouder dan zij er
uitziet, dat kan ik u verzekeren. Gij zoudt
haar niet meer dan achttien of negentien
jaar geven, maar zij is toch reeds drie-en-
twintig. Pas op, gij zult nog door het ven
ster vallen, zoo ge niet wat rustiger in uw
hoekje blijft zitten."
Drie-en-twintig! Dat was juist het getal
dat hij ook gekregen had toen hij het ver
schil zocht tusschen 1828 en 1851, juist toen
Thorpe binnentrad.
„Ik wed dat gij nu zult antwoorden, dat
zij oud voor u is," vervolgde Jack, „of mis
schien zult ge my eerst nog een paar andere
vragen doen. Ik zal u eens wat vertellen,
oude losbol, uw vragen beginnen mij te.....
„Houd toch op met uw gebabbel!" viel
Mat hem plotseling in de rede, terwijl hij
opstond om een vuil pak kaarten van den
schoorsteenmantel te nemen. „Ik vraag niets
en dwing u ook met mij te antwoorden. Lak
ten wij een glas grog drinken en ons par
tijtje maken. Om een halven stuiver; kom,
begin maar."
Spoedig waren zij verdiept in hun spel en
hun grog; dit hielden zij onafgebroken een
uur lang vol. Jack won en door den invloed
van den grog werd hij hoe langer hoe vroo-
iijker gestemd, naarmate hij een paar stui-
jvers in zijn zak mocht steken, die de fortuin
'uit den zak van zijn tegenspeler haalde. Zijn
jvroolijkheid scheen zelfs invloed uit te oefe
nen op den ongevoeligen Mat, die, wanneer
hij de kaarten schudde, ook soms zijn geknor
hooren deed, dat reeds beschreven is als
iets, dat eeuige overeenkomst had met het
geen men in de beschaafde maatschappij la
chen noemt. Hij was zoo weinig gewoon zijn
vroolijkheid te doen blijken, dat Jaclc, die
weder de kaarten gaf, verbaasd ophield en
met groote nieuwsgierigheid vroeg, waarom
zijn vriend zoo lachte. Eerst weigerde Mat
I volstrekt te zeggen, waarom; doch toen Jack
'er op aandrong, zeide hij dat hij lachte bij
jde herinnering aan een gezegde van dezen
"bij het verlaten van Valentijn's atelier, «n
(eindelijk, toen hij er half toe gedwongen
Iwerd, vertelde hü, dat hem plotseling die
oude vrouw voor den geest had gestaan,
waarvan Jack gesproken had en die zoo ze
nuwachtig was geworden, omdat ihiij Ma
donna een haren armband wilde geven; „en
voegde Marksman er bij ik zou wel een
'gulden gegeven hebben om dien twist eens
ivan het begin tot het einde te hebben kun
nen bijwonen." Jack, die thans in een toe-
stand verkeerde, om alles wat zijn vriend
'gaarne weuschte te weten, breedvoerig aan
hem te vertellen, kwam op de gedachte om
■liem dit tafereel zoo nauwkeurig mogelijk
ite schetsen. Hij begon met juffrouw Bec-
'kover's eigenaardigheden op de overdreven-
'ste wijze na te bootsen. De heer Marksman
j luisterde en scheen vol bewondering, terwijl
'hij de grootste verbazing aan den dag legde
lover al hetgeen Jack vertelde, totdat deze,
opgewonden door den bijval dien zijn ver-
haal vond, naar de andere kamer snelde, de
kussens van het bed haalde, het eene voor
en het andere achter zich hond, een der de-
Ikene omhing bij wijze van een rok, en voor
I-zijn vriend de kamer op en neder liep, alsof
Hij juffrouw Beckover zelve was, toen zij op
jdien gedonkwanrdigeu avond hem tegen
hield in de gang van den heer Blyth.
Jack had een groot talent voor mimiek,
en hij bootste thans zoo natuurlijk juffrouw
Beckover'» stem, gebaren en gang na, dat
Mat gedurig xat te schudden van lachen en"
zijp zonderlingen kop, steeds van de eene $-
de naar de andere wierp en met zijn zware
vuist onophoudelijk op de tafel klopte. Aan
gemoedigd door het buitengewone succes
ivan zijne voorstelling, gaf Jack zijn gelioele
igesprek tussehen hem en juffrouw Beckover
'weer; bootste deze voortreffelijke vrouw in
al haar doen en laten zoo nauwkeurig ua er
liet ook de uitwerking, die zijn bedreiging
op haar gemaakt had om aan mevrouw
Blyth te vragen of Madonna waarlijk eer
haren armband bezat, niet achterwege, zoo
dat Mat steeds meer en meer overtuigd werd
dat hij zulk een voorstelling met geen goud
zou kunnen betalen.
Langzamerhand had Thorpe het toppunl
van zijn geïmproviseerde dramatische voor
stelling bereikt; hij had zichzelf zoo over
spannen, dat hij blijde was de kussens ti
kunnen wegwerpen en het overige van der
avond rustig in zijn stoel te blijven zitten
Nu nam hij nog een tweede glas grog, stak
weder een sigaar op en onder het genot van
die dubbele weefde wijdde hij geheel zijne
aandacht aan het nieuwsblad, dat onder den
nederigen titel van „Bell's life in London' -
alle berichten bevatte omtrent T^edxennen,
jachtpartijen enz. Zijn vriend had' hem on
gestoord zijn gang laten gaan; eerst toen hij
de courant in handen nam, zeide Mat op on
verschilligen toon, dat hij bepaald juffrouw
Beckover, dank zij Jack's nabootsing, ter
Stond zou herkennen als hii heer 'mus er