DAGBLAD voor
- en
-HOLLAND.
Kinderhulsvest 29-33, Haarlem
MANTELCOSTUUMS
GYMNASTIEKSCHOENEN.
DE OORLOB
f4000 f500 f 300 f 150 flOO f75 f60 f 15
EERSTE BLAD
THEOD. 0. v. DUSSELDORP
Nabil en vèraf.
P. W. TWEEHUIJSEN,
De geblindeerde Toren.
Donderdag 16 September 1916
40ste Jaargang n°, 8851'
ABONNEMENTSPRIJS t
Per S maanden voor Haarlem en voor da plaatsen waar een agent
gevesfigd is (Itom der gemeente)
Voor de overige plaatsen in Nederland per pöst.
Per week voor Haarlem en da agentschappen
Afzonderlijke nummers-Ik
f MD
2,—
0,12»
0,05
Bureau van Redactió en Administratie x
Intercommunaal Telefoonnummer 1426»
PRIJS DER ADVERTENTIEN
Van 1—5 regels f>,TS
Iedere regel meer. 0,15
Buitenland per regel 0,20
Advertentlën in de rubriek „Vraag en Aanbod" van 1—5 regel» 0,40
Elke regel meer0,10
Alle Detalende abonnés op dit Blad, die in het bezit zijn van eene Verzekeringspolis, zijn, volgens de bepalingen op de polissen vermeld, tegen ongelukken verzekerd voor:
bij levenslange onge-
schiktheid tot werken
bij overlijden.
bij verlies van een
hand of voef
bij verlies van
een oog
bij verlies van
een duim s
bij breuk van een
arm of been :s
bij verlies van
een wijsvinger
De uitkeering dezer bedragen wordt gegarandeerd door de «Hollandsche Algemeene Verzekeringsbank» te Schiedam.
bij verlies van een
anderen vinger
Zij, die zicht met 1 October
aanstaande per kwartaal op
de „Nieuwe Haarlemsche
Courant" abonneeren, ont
vangen de vóór dien datum
verschijnende nos* gratis
DIT NUMMER BESTAAT UIT
TWEE BLADEN
AGENDA. 17 SEPTEMBER.
Gebouw St. Bavo R.-K. Volksbond
Propagandaclub.
Paleis van Justitie Jansstraat
half twee Bureau van consultatie.
Meisjespatronaat St. Roe a Nasatoulaan
50 7Ü—8)4 uur Spaarbank.
Bisschoppelijk Museum Jansstraat
79 geopend eiken dag van 10—5 uur tegen
betaling van 25 oen te. Uitgezonderd Zater
dagen en R.-K. feestdagen.
5 Barteljorisstraat 5
Telefoon 2144.
XXI.
IN 'T HAAGJE.
Zoo 't u gevalt, waarde lezer, eens een mid
dagje te mogen doorbrengen in onze Residentie
stad, en 't is mooi nazomerweer als 't dezer
dagen was en ge hebt den tijd, of 't gedwongen
tijd is of niet, wel, dan is er geen beter plekje
tot waarneming en luisteren, dan „Het Plein".
De residentie heeft talrijke pleinen, alle min
der of meer gezellig en amusant, pleinen waar
van het aantal door een gewoon sterveling niet
is te tellenge kent natuurlijk allen het verhaal
van den Groninger boer, die op het „Plein
1813" gekomen, met alle geweld weten wou,
waar dan toch in één stad die andere achttien
honderd en twaalf pleinen zouden gelegen zijn.
Doch onder dé pleinen die er dan zijn: ver
velende als 't pasgenoemde Plein 1813, statige
als het plein van het Buitenhof, drukke als het
Huijghensplein en- stille als het Juliana van
Stolberg-pleinonder al die pleinen is er
één, dat men u toont als „Het Plein". Hét Plein,
zonder meer.
Ge kunt er komen van alle kanten der stad,
want het is een middelpunt van het tramverkeer,
ge vindt er een heele reeks van de Ministerie
gebouwen, waardoor „Het Plein" vanzelf voor
den Hagenaar een merk van eerbiedige veneratie
draagt. Ge vindt er „de Witte", voor niet-
Haagsch-deskundige lezers zij gezegd, dat „de
Witte Sociëteit" het beloofde land moet wezen
voor gewone lui, het Paradijs voor de menschen
die niet zoo gelukkig zijn, een titel te hebben,
een „Haagsche" betrekking, ofeen neef die
„aan 't Ministerie" is
Op „Het Plein" staat zwijgend en stil-gebo-
gen De Zwijger, een beeld van de onverschil
ligheid van het verleden, hoe interessant ook,
tegenover het altijd nog spannender „morgen".'
In gewone tijden is „Het Plein" altijd een
drukte-centrum, omdat er de tram naar Soheve-
ningen afrijdt, verschillende gemeentelijke trams
hun eindpunt of voornaamste iusschenhalte
hebben, maar nü juist, in den mobilisatietijd,
is „Het Plein" het ware hart van de stad.
Want aan „Het Plein" huist „Oorlog": het
ministerie van oorlog is er gevestigd, en zelfs
is er de bevoorrechte ingang tot dat geheim
zinnige lichaam, dat „Algemeen Hoofdkwartier"
heet, en dat op de groote handelskoningen
na in dezen tijd ons vaderland zoo ongeveer
beheerscht.
De „bevoorrechte" ingang, want als er
soms ooit eens een individu van het soort, dat
in de militaire taal slechts „burger" heet, in het
Algemeen Hoofdkwartier iets te doen zou heb
ben, dan is voor dien „burger", de toegang aan
de achterzijde, ergens op de Kalverenmarkt,
geloof ik, een buurt die nu juist niet in den,
besten naam staat in de residentie. Alleen mili
tairen dus mogen door die bevoorrechte toe
gangspoort: militairen en.ambtenaren, want
in 't Haagje zijn ook deze een bevoorrechte
klasse, die men zoomaar niet tot de gewone
„burgers" kan rekenen
Het is een feest, om op „Het Plein", in een
hoekje van de terrassen der groote café's, die
naast het Ministerie van Oorlog uitkijk geven
op den Zwijger en de Witte, zoo eens een uurtje
het echt-Haagsche leven te bekijken in dezen tijd.
Daar ruischen af en aan de sierlijke auto's,
daar zwermt het letterlijk van officieren en
andere militairen, van de meest verschillende
wapens en rangen, daar is de „beaumonde" van
den Haag voortdurend op stap, als ze even in
„Central" 'n portje hebben genipt en nu met
ruischend beweeg van zij en trillend gewapper
van veeren pluimen 'n wandelingetje ondernemen
naar 't Bosch, vóór dat het tijd wordt om in de
Spuistraat te flaneeren.
Correct en chic met witte zeemleeren hand
schoenen en lichte souspieds, de zwarte cut-away
onberispelijk om 't lijf, gaan er de Haagsche
heertjes, die je merkwaardigerwijs bijna altijd
ziet wandelen in de richting, tegengesteld aan
die welke de schoone sexe neemt.
Even later breekt een ongewone verschijning
de Hollandsche harmonie van kleur, waaraan
ons oog gewoon is: lichtgrijze broeken en petten
met veel goud zie ik, enach ja, we hooren
.het al aan de luidruchtigheid van het gesprek:
het zijn Belgische officieren in 't meest onberis-
pelijke pak, fonkelend van gloednieuw, met sporen
en handschoenen zoo keurig, alsof ze dandinee-
ren langs den Boulevard d'Anspach.'t Zijd
geweer alleen missen ze, maar dat valt niet
eens op, zoo zijn ze hier thuis en op hun ge
mak
Voor 't Ministerie van Oorlog wordt 't steeds
drukker: 'tis na koffiedrinken de tijd van 'tbu
reau weer, en nu zien we de commiezen en de
klerken het eerst komen, die zich vóór de klok
slaat nog wat vertreden op straat. Ik ken ze niet,
de menschen, maar hun. rang zal ik u dadelijk
vertellen, want als er een „hoogere" voorbij komt,
is 't aan den eerbied van hun groet te zien, op
welken trap der ambtenaarlijke hiërarchie die
chef staat! 'n Lagere chef krijgt een saluut,
waarbij tevens een knikje: minzaam knikt hij
terug en voegt zich bij een collega die 'n eindje
verder staat langs het hek van 't departements
gebouw, zorgvuldig afgescheiden van het groep
je klerken aan den uitersten linkervleugel. Daar
komt een heer. met 'n hoogen hoedda's bepaald
een afdeelingschef. Op éen rij gaan alle hoeden
af, de gezichten in plooi, en de klerken boven
genoemd buigen lichtelijk als ze groeten. Nü
komt 't knikje bij den groet, van den kant der
„hoogeren", die zooeven kwamen. De afdeelings
chef knikt minzaam terug, maar blijft niet staan
hij gaat dadelijk naar binnen^ terwijl de portier
buigend de tochtdeur voor 'm open houdt.
Daar glijdt een automobiel voor. Aan het
stuurrad een luitenant, die bij nader bezien een
„benzine-luitenant" blijkt te wezen, als hoedanig
de leden van het vrijwillig automobilisten-corps
worden betiteld. Uit de auto springt, neen:
stapt, en wel in langzaam tempo een gene
raal: breede roode biezen langs de broek, hooge
rijlaarzen, goud, sterren en ridderordenAl
wat militair is staat stokstijf, de „hoogere" chefs
groeten diep, de burgerklerken aan het hek kijken
den anderen kant uit
Ja, d'r zou een psychologische studie zijn te
maken, alleen van 't begin van bureautijd aan
een Haagsch. ministeriel
't Goede woord, om de beleefdheid van een
Hagenaar te teekenen, is denk ik het woord
„hoffelijk".
Hoffelijk in de gewone beteekenis dier uit
drukking is de Hagenaar altijd! Ge zult in de
i Spuistraat, of in de Poten, op het allerdrukste
middaguur van den dag, als de pantoffelparade
in vollen gang is, geen drie minuten kunnen
meeloopen, zonder minstens tien keer „pardon"
te hebben gehoord van menschen, die u langs
den arm strijken of nog minder raken! Kom
daar bij ons 'reis om! Ge zult een Hagenaar
nooit 'n opzichtig-gekleede dame in haar gezicht
zien uitlachen^ hoogstens giechelen ze erom
achter haar rug, als ze voorbij is, maar dat
gaat niet luidruchtig en ze blijven niet staan.
probeert 't eens, hoe 't in de Kalverstraat gaat
in Amsterdam! Daar is geen stad, waar de
officieren gracieuzer salueeren, waar de kellners
je beleefder bedienen, waar de taxi-chauffeurs
vriendelijker om de klandizie buigen, en de tram
conducteurs je netter behandelen als in 't Haagje.
Waar dat vandaan komt? Wel: 't woord „hof
felijk" zegt het al: d'r zit in den Haag een
hof-geest, d'r gaat een hof-atmosfeer over de
stad, d'r is een hof-geur aan eiken Hagenaar
die zijn positie begrijpt.
't Hof, dat is iets, wat de Hagenaar als
een soort van particulier eigendom beschouwt:
't hof en alles wat met het hof in verband
staat, is specifiek Haagsch, het is iets van hem
zelf, en dat is niet alléén te merken in de ver
trouwelijke manier, waarop een Hagenaar den
een of anderen hofdignitaris aanziet
Op den hoek van de Spuistraat en het Spui,
terwijl ik stond te kijken naar hel beweeg en de
drukte die toch heelemaal geen werk-drukte was,
maar in den gouden najaarszonneschijn wel leek
een altijddurende vacantieblijheid die iedereen
buiten joeg op straat, daar was opeens een
zich voortplantende beweging van iets buiten
gewoons te speuren...
Alle blikken gingen in één richting. „Het Hof"
komt er'an, zei een slagersjongen naast me.
En ja, boven de menigte uit in de Lange Poten
zag ik de getres-de koetsiers van een koninklijk
rijtuig, en 't blauw en het goud dat de deftige
kleuren zijn van „het Hof'. Aristocratisch-deftig
klepperden de hoeven regelmatig op 't asfalt,
boven het gewone straatrumoer uit, en vanzelf
gingen de rijen der Hagenaars opzij voor „het
Hof', 't Was Hare Majesteit de Koningin-Moe
der, die naar het station ging.
Wie, die er zóó hoffelijk wéét te groeten als
een Hagenaar? In breeden zwaai gingen alle
hoeden af, en alle hoofden bogen mee, niet over
dreven van slaafschheid, maar met een soort van
deftige vertrouwelijkheid. De slagersjongen-
zelfs naast me maakte z'n buiging onberispelijk
hoffelijk, en er waren dames die neigden alsof
ze in een salon hun intreê dedenDaar was
er géén, die met z'n pet zwaaide, of 't rijtuig
naliep, of onverschillig aan een kant met z'n
sigaar in z'n mond even aan z'n stroohoed tikte,
zooals je dat bij ons kunt zien, neen: de
echte „hoffelijkheid" van den Hagenaar sprak
zich kranig uit, en ik had er pleizier in, dat op
te merken.
Zoo heeft elke stad haar eigenaardigheden en
wat bijzonders, en wie z'n oogen gebruikt, kan
van een verloren uurtje toch altijd nog wat
aardigs maken om z'n indrukken te verrijken
F. S.
BARTELJORISSTHAAÏ 27.
TELEFOON 177 O.
OVERZICHT.
Uit het zuiden van ons land blijven steeds
berichten komen over het kanongebulder,
dat daar uit België wordt geboord; en van den
Hoek van Holland kregen wij zoo juist nog
een telegram, dat ook daar gisteren bet schie
ten uit zee geboord werd.
De legerberichten maakten er eehter tot
nog toe geen gewag van, dat aan bet Wes
telijk front in de laatste dagen zwaardere
kanonnades werden geleverd* dan in de vo
rige weken of maanden. Eindelijk eöhter be
reikte ons een bericht uit het Engelsche
hoofdkwartier, waarin wordt gemeld, dat
Yperen Zondag buitengewoon zwaar bescho
ten is. Er vielen ongeveer 300 granaten in
de stad. Maandag was bet vuur zwakker,
maar een van de projectielen was er een van
42 cM.
Overigens is het nieuws vau de fronten
weinig belangekkend. Ook van het Russisch
oorlogsiterrein hoewel er over 't gelieele
front wederzijds hardnekkig wordt gevochten
komen weinig berichten, die ernstige wij
zigingen in den toestand brengen.
De meest belangrijke mededeeling in de
Duitsche en Oostenrijksche communiqués is
dat de verbonden troepen ten Z. van de Nje-
men op verschillende plaatsen de Szczara
hebben bereikt en zelfs bier en daar de Rus
sen over deze rivier hebben teruggedrongen.
Ongeveer 900 Russen werden daarbij gevan
gen genomen.
De Russen zoo wordt in het St. Peters-
burgsche legerbericbt gemeld blijven op
verschillende punten aan bet Zuid-Oostelijk
front den Oostenrijkers terugdrijven.
Uit Ween en wordt echter gemeld, dat de
aanvallen aldaar werden afgeslagen. In het
noorden van het Russisch front heel geen
verandering vandaag.
Welk 'n kosten de huidige oorlog mee
brengt, blijkt nit de mededeelingen van mi-
liaarlemsche Aliedagjes. *o. 1713
AARDIG BEDACHT l
Niets bijna is vervelender en onaange
namer dan dat ge geen kennis kunt ont-
i moeten of niet in den een of andëren win-
j kei kunt komen of men begint met u over
den oorlog te praten, informeert bij u naar
oorlogsnieuws vooral indien ge journa
list zijtl en vraagt naar uwe opinie aan
gaande den oorlog.
't Is éen kwelling waaraan in deze dagen
bijna niemand ontkomt! Was vroeger het
eerste praatje wanneer ge iemand ontmoet-
tet over het weer, dat mooi of minder mooi
was, nu is het al oorlog wat de klok slaat.
En dat nu aL meer dau eeu jaar lang. Men
geraakt er in een kriegelige stemming doori
Thans is er een middeltje om al dat ge
zanik te ontgaan. Men draagt eenvoudig
een knoop met de woorden: „Praat me
niet over den oorlog" en voor eeu ieder is
het duidelijk zichtbaar, dat ge er niet van
gediend zijt. Hopen we dat het: proba-
t u m est eerlang er van zal kunnen gel
den, 't zou ivoor menigeen een uitkomst
wezen
't Is een aardig-bedachte reclame van den
heer F. Joh. Rohlfs, specialiteit in heeren
modeartikelen, wiens zaak gevestigd is in
de Anegang 17.
nister Asquith in het Lagerhuis gisteren ge
daan. De oorlogskosten bedragen voor En
geland alleen ongeveer 314 millioen pond
sterling per.... dag!
Men schijnt daar ernstig bezorgd te worden
over den gang van zaken; vooral wordt ge
klaagd over het tekort aan arbeidskrachten
voor den munitieaanmaak.
In het Hoogerhuis hield lord Kitchener een
optimistische redevoering over den oorlogs
toestand zelve en zeide van de Duitsche over
winningen ep het Russisch front, dat dit
eigenlijk.... „verkapte nederlagen" zijn!
Minister George blijkt echter minder op
timistisch en eischt in de voorrede van zijn
oorlogsboek, dat allen alles zullen offe
ren voor de eer van bet vaderland.
DE ENGELSCHEN IN DEN OORLOG.
Het Engelsche Lagerhuis kwam gisteren
bijeen voor de stemming over de nieuwe
orediet-aanvrage vau 250 millioen pond ster
ling.
Asquith verklaarde voor de stemming, dat
da toegestane credieten, daarmee tot 1262
millioen pond gestegen waren. Gedurende de
periode sinds de laatste crediet-aanvrag© tot
11 September 1.1. had de regeering abnormale
uitgaven te doen gehad, welke, in het alge
meen belang, niet nader konden worden bloot
gelegd, maar geschied waren voor zekere
noodzakelijke opératies.
Door i.
Het was, als ik mij niet bedrieg, aan het
einde van de tweede reis, dien ik, tot vermeerde
ring van mijn kennis van oude gebouwen door
eigen aanschouwing, ondernomen had, dat ik,
jong architect, die in zijn geboorteland nog niet
al te zeer zou worden gemist, besloot mij eenige
maanden op te houden in een plaatsje, waaraan
voor mij reeds in die lang vervlogen dagen her
inneringen van den meest uiteenloopenden aard
verbonden waren.
Nu is het immer mijn gewoonte geweest,
welk ijverig naspeurder van bouwwerken ik ook
overigens zijn mocht, ïu den korten tijd, dien
ik ieder jaar voor mijn ontspanning had vast
gesteld, de aandacht van mijn geest van de
levenlooze voorwerpen af te wenden naar de
menschen en de levende natuur. Een gewoonte,
waaraan ik door de vastheid van mijn karakter
en het nut, dat ik ervan ondervond, getrouw
bleef als een devotee aan zijn gelofte. Het kon
mij dan wel is waar nog gebeuren, dat ik op
aanraden van den een of anderen mededeel-
zatnen en weetgierigen secretaris, bibliothecaris
of anderen stedelijken dignitaris, een boek in de
handen liet stoppen over de bouwkundige ge
schiedenis zijner gemeente, maar zoo ik daarin
al werkelijk eons neusde, dau toch slechts alleen,
«net uw verlof, des avonds, bij het licht der
^aars, die zich op mijn nachttafeltje bevond,
wderdaad, in zulke dagen zag ik in het fraaist
tWu. s^echis het spreekgestoelte van
n pastoor zoo-en-zoo, in het zeven-
«)l7nT;"eeuvvsc!1 renaissance Raadhuis slechts de
waar boven aan den steenen trap zich de1
gemoedelijke concierge Dinges bevond, met wien
ik kameraadschappelijke groeten of korte mede
deelingen wisselde^ terwijl ik eindelijk in de
porceleinen bordjes boven de schouw in het
logement van boer Havezak om geen andere
reden een lichte belangstelling huichelde dan
om langs dien weg op voet van aangenamer
verstandhouding te geraken met de knorrige
waardin.
Ook ditmaal was ik in de eerste veertien
dagen van mijn verblijf in het stedeke ter rechter
noch ter linkerzijde afgeweken van het pad
mijner vacantie-gebruiken. Tot mijn schande
echter moet ik het zeggen, nog vóór de maand
ten einde liep zou ik op bedenkelijke zijwegen
worden geleid.
Geheel zonder verontschuldiging was ik
echter niet. Neen, zeker niet!
De omgeving van het kleine plaatsje langs
welken kant men het des morgens ook verliet
voor uitstapjes in de natuur bleek in een
cirkelomtrek van ongeveer 5 K.M. straallengte
gedomineerd, zoo niet bedreigd, door 'n gevaarte
van een onbegrijpelijke leelijkheid. In het eerst
evenwel was ik, aangezien ik iemand van vaste
principes ben, maar toch ook bij ondervinding
de gevaren der verzoekingen ken, heimelijk
ingenomen met de monstruositeit van het hooge
gebouw. Gesteld, zoo dacht ik bij mijzelf dat
iets zoo conspikueus, iets zoo alom zichtbaars
de bekoring had van het schoone, zou ik dan
wei voldoende weerstand kunnen blijven bieden?
De groote, plompe toren want het was
een soort toren puntte hoe zal ik het
anders noemen uit in een domme, botte spits.
Misschien een verbastering van de pijnappel
figuur, die, mits binnen zekere behoorlijke
afmetingen gehouden, niet zonder gratie is.
Doch neen, dit was een te toegevende onder
stelling. Hij had daartoe een te stellige gelij
kenis met het leelijkste aller leelijke voorwerpen,
die ik in mijd lang leven heb aanschouwd. Hij
geleek een onwerkelijk vergroot, eenvóór-
wereldlijk-groot projectiel. Nu, als mensdh
ondervind ik een diepen moreelen afkeer voor
deze dingen, maar zij beleedigen niet minder
het aesthetisch gevoel van den kunstenaar in
mij. Niet puntig en niet stomp, bol maar tegelijk
spits.... zie, ik meen, dat in dien onredelijken
vorm een verzinnebeelding ligt opgesloten van
hun onredelijk, doemwaardig gebruik,
j Dat echter het leelijke tot zulk een intensiteit
stijgen kan, dat zijn invloed op ons een drin
gende, onweerstaanbare kracht gelijk wordt, wist
ik niet, maar ondervond ik thans. Spoedig nl.
betrapte ik mezelf erop in heimelijke oogenblik-
ken en stille plekjes vragen te richten tot over
hun akkers gebogen boeren omtrent den aard en
bestemming van het gebouw, maar al wat ik uit
hun met tegenzin gegeven antwoord kon opma
ken was een onduidelijke mompeling, eindigend
in wat ik meende te moeten verstaan als:
toren, of iets dergelijks.
Den vijfden Zondag van mijn verblijf eindelijk
begaf ik mij op weg. Het was een eenzame
wandeling over heuvels en langs van den arbeid
rustende akkers en hoeven. Ik zal ongeveer een
anderhalf uur hebben geloopen, toen ik tot mijn
verwondering bemerkte, dat de spoorlijn, waar
aan het stadje mijner tijdelijke inwoning lag,
hier den weg weer ontmoette, die naar den
toren leidde. Ja in de onmiddellijke nabijheid
daarvan, stond, terwijl toch zoover het oog reikte
niets te ontdekken was van in aanbouw zijnde
fabrieken of werkmanshuisjes, een stationnetje.
Ik keek eens langs de eerst heel ver weg zich
ombuigende spoorwegrails en ik moet bekennen,
dat dit kleine verkeersgebouw vlak naast het in
volstrekte eenzaamheid zich verheffend steenen
gevaarte mij ik weet niet welke gemengde ge
waarwordingen gaf.
Onmiddellijk van het station af leidde, door
een aan staand hek, een breed bestraat voetpad
opwaarts naar den heuvel, die, zooals ik be
merkte, aan den toren zijn wonderlijke hoogte
gaf. Hier dempte zich het geluid mijner- voet
stappen in het mulle zand, dat nog andere,
diepere sporen droeg, als van zwaar daarover
gegane menschenvoeten. De stilte was nu vol
komen.
Ik zag omhoog. Nu kon ik mij beter reken
schap geven van de eigenaardige aantrekkings
kracht, die dit onbegrijpelijk leelijke gebouw op
mij had uitgeoefend. Wat ik vanuit de verte
meende bespeurd te hebben, bleek inderdaad het
geval te zijn: in dien ganschen grooten koepel
toren was aan geene zijde eenig venster aan
gebracht; het was een blinde wachter over het
land. Slechts op een hoogte ongeveer van dub
bele manslengte, gerekend van den top van den
heuvel, bevonden zich in het corpus van het
gebouw eenige kleine, gekleurde venstertjes.
Maar deze waren eerder als gesloten oogen.
De voegen, die de gekleurde glaasjes verbonden,
teekenden er lijnen in, die deden denken aan
blinde-beelden-oogen of aan overhuifde roof-
vogeloogen, die uit het duister zien in het licht.
Een steenen trap, maar zonder ornament, van
groef-steen, voerde tot de ingangsdeuren. Ik
dorst deze trap niet dadelijk betreden, maar liep
het gebouw rond. Halverwege den vleugel echter
staakte ik mijn gang en hield den adem in. Wat
hoorde ik! Het waren spoelende, zwatelende ge
luiden, gelijk men die in leege kerkgebouwen
hoort, in zwem-inrichtingen, of in de omgeving
van prises-d'eau, waar sprenkelende machines
het water filteren. In mijn boeken over mijn
reizen voor het bestudeeren van eeuwen-oude
gebouwen doe ik mij voor de buitenwereld, voor
als een voortvarend, onverschrokken pionier,
maar in mijn binnenste ben ik eerder iemand,
die in omstandigheden als waarin ik nu verkeer
de, onderhevig is aan kwalijken angst-dwang, of
met een verschoonend woord, angst-verbeeldiugs-
geluiden. Toch ben ik niet bang in den letter
lijken zin van het woord, alleen mijn moed komt
voor een zeer belangrijk gedeelte voort uit een
natuurlijke reactie van mijn vrees. Zoo verstaan
aarzelde ik dan ook geen oogenblik, maar
trachtte mij onmiddellijk nauwkeurig rekenschap
te geven van den aard der geluiden, die ik
hoorde. Waren het menschenstemmen, die alleen
maar geheimzinnig en onwerkelijk leken door
een weerkaatsing van de gewelven en hooge
muren, juist evenzoo ais de vormen der dingen
veronwezenlijkt worden in het water, waarin zij
zijn ondergedompeld? Aan het achtereinde ge
komen bemerkte ik boven een kleinere uitgangs
deur een klokketouw, dat ik in dezelfde schielijke
zenuw-reactie, waarvan ik zooeven sprak, stevig
in de hand vatte en flink naar omlaag tro£
Zeker, ik had kunnen verwachten dat het bei-
geluid, komend uit hetzelfde acoustisch milieu,
ook dezelfde nuanceering hebben zou als de
zwatelende menschen-stemgeluiden van daar
even, maarik schrok. En ik schrok zoozéér.
dat ik met een zeer verlevendigde verbeelding en
een krieweling in de wenkbrauwen een weinig
bevend af stond te wachten de angstige dingen,
die gebeuren zouden. Het deurtje werd geopend.
Was het een werking van mijn iantasie? Ik wist
het niet. Maar zeker is, dat de in het zwart
gehulde vrouwelijke gedaante, met de zwarte
oogen en de zwarte haren, die in de deur-opening
verscheen, een indruk op me maakte, zooals der
gelijke gedaantes dien slechts in een zeer, zéér
li Iiauu V* WC» M M wil "Willi - VVII wijvviii