DAGBLAD voor - en -HOLLAND. Kinderhulsvest 29-33, Haarlem MANTELCOSTUUMS GYMNASTIEKSCHOENEN. DE OORLOB f4000 f500 f 300 f 150 flOO f75 f60 f 15 EERSTE BLAD THEOD. 0. v. DUSSELDORP Nabil en vèraf. P. W. TWEEHUIJSEN, De geblindeerde Toren. Donderdag 16 September 1916 40ste Jaargang n°, 8851' ABONNEMENTSPRIJS t Per S maanden voor Haarlem en voor da plaatsen waar een agent gevesfigd is (Itom der gemeente) Voor de overige plaatsen in Nederland per pöst. Per week voor Haarlem en da agentschappen Afzonderlijke nummers-Ik f MD 2,— 0,12» 0,05 Bureau van Redactió en Administratie x Intercommunaal Telefoonnummer 1426» PRIJS DER ADVERTENTIEN Van 1—5 regels f>,TS Iedere regel meer. 0,15 Buitenland per regel 0,20 Advertentlën in de rubriek „Vraag en Aanbod" van 1—5 regel» 0,40 Elke regel meer0,10 Alle Detalende abonnés op dit Blad, die in het bezit zijn van eene Verzekeringspolis, zijn, volgens de bepalingen op de polissen vermeld, tegen ongelukken verzekerd voor: bij levenslange onge- schiktheid tot werken bij overlijden. bij verlies van een hand of voef bij verlies van een oog bij verlies van een duim s bij breuk van een arm of been :s bij verlies van een wijsvinger De uitkeering dezer bedragen wordt gegarandeerd door de «Hollandsche Algemeene Verzekeringsbank» te Schiedam. bij verlies van een anderen vinger Zij, die zicht met 1 October aanstaande per kwartaal op de „Nieuwe Haarlemsche Courant" abonneeren, ont vangen de vóór dien datum verschijnende nos* gratis DIT NUMMER BESTAAT UIT TWEE BLADEN AGENDA. 17 SEPTEMBER. Gebouw St. Bavo R.-K. Volksbond Propagandaclub. Paleis van Justitie Jansstraat half twee Bureau van consultatie. Meisjespatronaat St. Roe a Nasatoulaan 50 7Ü—8)4 uur Spaarbank. Bisschoppelijk Museum Jansstraat 79 geopend eiken dag van 10—5 uur tegen betaling van 25 oen te. Uitgezonderd Zater dagen en R.-K. feestdagen. 5 Barteljorisstraat 5 Telefoon 2144. XXI. IN 'T HAAGJE. Zoo 't u gevalt, waarde lezer, eens een mid dagje te mogen doorbrengen in onze Residentie stad, en 't is mooi nazomerweer als 't dezer dagen was en ge hebt den tijd, of 't gedwongen tijd is of niet, wel, dan is er geen beter plekje tot waarneming en luisteren, dan „Het Plein". De residentie heeft talrijke pleinen, alle min der of meer gezellig en amusant, pleinen waar van het aantal door een gewoon sterveling niet is te tellenge kent natuurlijk allen het verhaal van den Groninger boer, die op het „Plein 1813" gekomen, met alle geweld weten wou, waar dan toch in één stad die andere achttien honderd en twaalf pleinen zouden gelegen zijn. Doch onder dé pleinen die er dan zijn: ver velende als 't pasgenoemde Plein 1813, statige als het plein van het Buitenhof, drukke als het Huijghensplein en- stille als het Juliana van Stolberg-pleinonder al die pleinen is er één, dat men u toont als „Het Plein". Hét Plein, zonder meer. Ge kunt er komen van alle kanten der stad, want het is een middelpunt van het tramverkeer, ge vindt er een heele reeks van de Ministerie gebouwen, waardoor „Het Plein" vanzelf voor den Hagenaar een merk van eerbiedige veneratie draagt. Ge vindt er „de Witte", voor niet- Haagsch-deskundige lezers zij gezegd, dat „de Witte Sociëteit" het beloofde land moet wezen voor gewone lui, het Paradijs voor de menschen die niet zoo gelukkig zijn, een titel te hebben, een „Haagsche" betrekking, ofeen neef die „aan 't Ministerie" is Op „Het Plein" staat zwijgend en stil-gebo- gen De Zwijger, een beeld van de onverschil ligheid van het verleden, hoe interessant ook, tegenover het altijd nog spannender „morgen".' In gewone tijden is „Het Plein" altijd een drukte-centrum, omdat er de tram naar Soheve- ningen afrijdt, verschillende gemeentelijke trams hun eindpunt of voornaamste iusschenhalte hebben, maar nü juist, in den mobilisatietijd, is „Het Plein" het ware hart van de stad. Want aan „Het Plein" huist „Oorlog": het ministerie van oorlog is er gevestigd, en zelfs is er de bevoorrechte ingang tot dat geheim zinnige lichaam, dat „Algemeen Hoofdkwartier" heet, en dat op de groote handelskoningen na in dezen tijd ons vaderland zoo ongeveer beheerscht. De „bevoorrechte" ingang, want als er soms ooit eens een individu van het soort, dat in de militaire taal slechts „burger" heet, in het Algemeen Hoofdkwartier iets te doen zou heb ben, dan is voor dien „burger", de toegang aan de achterzijde, ergens op de Kalverenmarkt, geloof ik, een buurt die nu juist niet in den, besten naam staat in de residentie. Alleen mili tairen dus mogen door die bevoorrechte toe gangspoort: militairen en.ambtenaren, want in 't Haagje zijn ook deze een bevoorrechte klasse, die men zoomaar niet tot de gewone „burgers" kan rekenen Het is een feest, om op „Het Plein", in een hoekje van de terrassen der groote café's, die naast het Ministerie van Oorlog uitkijk geven op den Zwijger en de Witte, zoo eens een uurtje het echt-Haagsche leven te bekijken in dezen tijd. Daar ruischen af en aan de sierlijke auto's, daar zwermt het letterlijk van officieren en andere militairen, van de meest verschillende wapens en rangen, daar is de „beaumonde" van den Haag voortdurend op stap, als ze even in „Central" 'n portje hebben genipt en nu met ruischend beweeg van zij en trillend gewapper van veeren pluimen 'n wandelingetje ondernemen naar 't Bosch, vóór dat het tijd wordt om in de Spuistraat te flaneeren. Correct en chic met witte zeemleeren hand schoenen en lichte souspieds, de zwarte cut-away onberispelijk om 't lijf, gaan er de Haagsche heertjes, die je merkwaardigerwijs bijna altijd ziet wandelen in de richting, tegengesteld aan die welke de schoone sexe neemt. Even later breekt een ongewone verschijning de Hollandsche harmonie van kleur, waaraan ons oog gewoon is: lichtgrijze broeken en petten met veel goud zie ik, enach ja, we hooren .het al aan de luidruchtigheid van het gesprek: het zijn Belgische officieren in 't meest onberis- pelijke pak, fonkelend van gloednieuw, met sporen en handschoenen zoo keurig, alsof ze dandinee- ren langs den Boulevard d'Anspach.'t Zijd geweer alleen missen ze, maar dat valt niet eens op, zoo zijn ze hier thuis en op hun ge mak Voor 't Ministerie van Oorlog wordt 't steeds drukker: 'tis na koffiedrinken de tijd van 'tbu reau weer, en nu zien we de commiezen en de klerken het eerst komen, die zich vóór de klok slaat nog wat vertreden op straat. Ik ken ze niet, de menschen, maar hun. rang zal ik u dadelijk vertellen, want als er een „hoogere" voorbij komt, is 't aan den eerbied van hun groet te zien, op welken trap der ambtenaarlijke hiërarchie die chef staat! 'n Lagere chef krijgt een saluut, waarbij tevens een knikje: minzaam knikt hij terug en voegt zich bij een collega die 'n eindje verder staat langs het hek van 't departements gebouw, zorgvuldig afgescheiden van het groep je klerken aan den uitersten linkervleugel. Daar komt een heer. met 'n hoogen hoedda's bepaald een afdeelingschef. Op éen rij gaan alle hoeden af, de gezichten in plooi, en de klerken boven genoemd buigen lichtelijk als ze groeten. Nü komt 't knikje bij den groet, van den kant der „hoogeren", die zooeven kwamen. De afdeelings chef knikt minzaam terug, maar blijft niet staan hij gaat dadelijk naar binnen^ terwijl de portier buigend de tochtdeur voor 'm open houdt. Daar glijdt een automobiel voor. Aan het stuurrad een luitenant, die bij nader bezien een „benzine-luitenant" blijkt te wezen, als hoedanig de leden van het vrijwillig automobilisten-corps worden betiteld. Uit de auto springt, neen: stapt, en wel in langzaam tempo een gene raal: breede roode biezen langs de broek, hooge rijlaarzen, goud, sterren en ridderordenAl wat militair is staat stokstijf, de „hoogere" chefs groeten diep, de burgerklerken aan het hek kijken den anderen kant uit Ja, d'r zou een psychologische studie zijn te maken, alleen van 't begin van bureautijd aan een Haagsch. ministeriel 't Goede woord, om de beleefdheid van een Hagenaar te teekenen, is denk ik het woord „hoffelijk". Hoffelijk in de gewone beteekenis dier uit drukking is de Hagenaar altijd! Ge zult in de i Spuistraat, of in de Poten, op het allerdrukste middaguur van den dag, als de pantoffelparade in vollen gang is, geen drie minuten kunnen meeloopen, zonder minstens tien keer „pardon" te hebben gehoord van menschen, die u langs den arm strijken of nog minder raken! Kom daar bij ons 'reis om! Ge zult een Hagenaar nooit 'n opzichtig-gekleede dame in haar gezicht zien uitlachen^ hoogstens giechelen ze erom achter haar rug, als ze voorbij is, maar dat gaat niet luidruchtig en ze blijven niet staan. probeert 't eens, hoe 't in de Kalverstraat gaat in Amsterdam! Daar is geen stad, waar de officieren gracieuzer salueeren, waar de kellners je beleefder bedienen, waar de taxi-chauffeurs vriendelijker om de klandizie buigen, en de tram conducteurs je netter behandelen als in 't Haagje. Waar dat vandaan komt? Wel: 't woord „hof felijk" zegt het al: d'r zit in den Haag een hof-geest, d'r gaat een hof-atmosfeer over de stad, d'r is een hof-geur aan eiken Hagenaar die zijn positie begrijpt. 't Hof, dat is iets, wat de Hagenaar als een soort van particulier eigendom beschouwt: 't hof en alles wat met het hof in verband staat, is specifiek Haagsch, het is iets van hem zelf, en dat is niet alléén te merken in de ver trouwelijke manier, waarop een Hagenaar den een of anderen hofdignitaris aanziet Op den hoek van de Spuistraat en het Spui, terwijl ik stond te kijken naar hel beweeg en de drukte die toch heelemaal geen werk-drukte was, maar in den gouden najaarszonneschijn wel leek een altijddurende vacantieblijheid die iedereen buiten joeg op straat, daar was opeens een zich voortplantende beweging van iets buiten gewoons te speuren... Alle blikken gingen in één richting. „Het Hof" komt er'an, zei een slagersjongen naast me. En ja, boven de menigte uit in de Lange Poten zag ik de getres-de koetsiers van een koninklijk rijtuig, en 't blauw en het goud dat de deftige kleuren zijn van „het Hof'. Aristocratisch-deftig klepperden de hoeven regelmatig op 't asfalt, boven het gewone straatrumoer uit, en vanzelf gingen de rijen der Hagenaars opzij voor „het Hof', 't Was Hare Majesteit de Koningin-Moe der, die naar het station ging. Wie, die er zóó hoffelijk wéét te groeten als een Hagenaar? In breeden zwaai gingen alle hoeden af, en alle hoofden bogen mee, niet over dreven van slaafschheid, maar met een soort van deftige vertrouwelijkheid. De slagersjongen- zelfs naast me maakte z'n buiging onberispelijk hoffelijk, en er waren dames die neigden alsof ze in een salon hun intreê dedenDaar was er géén, die met z'n pet zwaaide, of 't rijtuig naliep, of onverschillig aan een kant met z'n sigaar in z'n mond even aan z'n stroohoed tikte, zooals je dat bij ons kunt zien, neen: de echte „hoffelijkheid" van den Hagenaar sprak zich kranig uit, en ik had er pleizier in, dat op te merken. Zoo heeft elke stad haar eigenaardigheden en wat bijzonders, en wie z'n oogen gebruikt, kan van een verloren uurtje toch altijd nog wat aardigs maken om z'n indrukken te verrijken F. S. BARTELJORISSTHAAÏ 27. TELEFOON 177 O. OVERZICHT. Uit het zuiden van ons land blijven steeds berichten komen over het kanongebulder, dat daar uit België wordt geboord; en van den Hoek van Holland kregen wij zoo juist nog een telegram, dat ook daar gisteren bet schie ten uit zee geboord werd. De legerberichten maakten er eehter tot nog toe geen gewag van, dat aan bet Wes telijk front in de laatste dagen zwaardere kanonnades werden geleverd* dan in de vo rige weken of maanden. Eindelijk eöhter be reikte ons een bericht uit het Engelsche hoofdkwartier, waarin wordt gemeld, dat Yperen Zondag buitengewoon zwaar bescho ten is. Er vielen ongeveer 300 granaten in de stad. Maandag was bet vuur zwakker, maar een van de projectielen was er een van 42 cM. Overigens is het nieuws vau de fronten weinig belangekkend. Ook van het Russisch oorlogsiterrein hoewel er over 't gelieele front wederzijds hardnekkig wordt gevochten komen weinig berichten, die ernstige wij zigingen in den toestand brengen. De meest belangrijke mededeeling in de Duitsche en Oostenrijksche communiqués is dat de verbonden troepen ten Z. van de Nje- men op verschillende plaatsen de Szczara hebben bereikt en zelfs bier en daar de Rus sen over deze rivier hebben teruggedrongen. Ongeveer 900 Russen werden daarbij gevan gen genomen. De Russen zoo wordt in het St. Peters- burgsche legerbericbt gemeld blijven op verschillende punten aan bet Zuid-Oostelijk front den Oostenrijkers terugdrijven. Uit Ween en wordt echter gemeld, dat de aanvallen aldaar werden afgeslagen. In het noorden van het Russisch front heel geen verandering vandaag. Welk 'n kosten de huidige oorlog mee brengt, blijkt nit de mededeelingen van mi- liaarlemsche Aliedagjes. *o. 1713 AARDIG BEDACHT l Niets bijna is vervelender en onaange namer dan dat ge geen kennis kunt ont- i moeten of niet in den een of andëren win- j kei kunt komen of men begint met u over den oorlog te praten, informeert bij u naar oorlogsnieuws vooral indien ge journa list zijtl en vraagt naar uwe opinie aan gaande den oorlog. 't Is éen kwelling waaraan in deze dagen bijna niemand ontkomt! Was vroeger het eerste praatje wanneer ge iemand ontmoet- tet over het weer, dat mooi of minder mooi was, nu is het al oorlog wat de klok slaat. En dat nu aL meer dau eeu jaar lang. Men geraakt er in een kriegelige stemming doori Thans is er een middeltje om al dat ge zanik te ontgaan. Men draagt eenvoudig een knoop met de woorden: „Praat me niet over den oorlog" en voor eeu ieder is het duidelijk zichtbaar, dat ge er niet van gediend zijt. Hopen we dat het: proba- t u m est eerlang er van zal kunnen gel den, 't zou ivoor menigeen een uitkomst wezen 't Is een aardig-bedachte reclame van den heer F. Joh. Rohlfs, specialiteit in heeren modeartikelen, wiens zaak gevestigd is in de Anegang 17. nister Asquith in het Lagerhuis gisteren ge daan. De oorlogskosten bedragen voor En geland alleen ongeveer 314 millioen pond sterling per.... dag! Men schijnt daar ernstig bezorgd te worden over den gang van zaken; vooral wordt ge klaagd over het tekort aan arbeidskrachten voor den munitieaanmaak. In het Hoogerhuis hield lord Kitchener een optimistische redevoering over den oorlogs toestand zelve en zeide van de Duitsche over winningen ep het Russisch front, dat dit eigenlijk.... „verkapte nederlagen" zijn! Minister George blijkt echter minder op timistisch en eischt in de voorrede van zijn oorlogsboek, dat allen alles zullen offe ren voor de eer van bet vaderland. DE ENGELSCHEN IN DEN OORLOG. Het Engelsche Lagerhuis kwam gisteren bijeen voor de stemming over de nieuwe orediet-aanvrage vau 250 millioen pond ster ling. Asquith verklaarde voor de stemming, dat da toegestane credieten, daarmee tot 1262 millioen pond gestegen waren. Gedurende de periode sinds de laatste crediet-aanvrag© tot 11 September 1.1. had de regeering abnormale uitgaven te doen gehad, welke, in het alge meen belang, niet nader konden worden bloot gelegd, maar geschied waren voor zekere noodzakelijke opératies. Door i. Het was, als ik mij niet bedrieg, aan het einde van de tweede reis, dien ik, tot vermeerde ring van mijn kennis van oude gebouwen door eigen aanschouwing, ondernomen had, dat ik, jong architect, die in zijn geboorteland nog niet al te zeer zou worden gemist, besloot mij eenige maanden op te houden in een plaatsje, waaraan voor mij reeds in die lang vervlogen dagen her inneringen van den meest uiteenloopenden aard verbonden waren. Nu is het immer mijn gewoonte geweest, welk ijverig naspeurder van bouwwerken ik ook overigens zijn mocht, ïu den korten tijd, dien ik ieder jaar voor mijn ontspanning had vast gesteld, de aandacht van mijn geest van de levenlooze voorwerpen af te wenden naar de menschen en de levende natuur. Een gewoonte, waaraan ik door de vastheid van mijn karakter en het nut, dat ik ervan ondervond, getrouw bleef als een devotee aan zijn gelofte. Het kon mij dan wel is waar nog gebeuren, dat ik op aanraden van den een of anderen mededeel- zatnen en weetgierigen secretaris, bibliothecaris of anderen stedelijken dignitaris, een boek in de handen liet stoppen over de bouwkundige ge schiedenis zijner gemeente, maar zoo ik daarin al werkelijk eons neusde, dau toch slechts alleen, «net uw verlof, des avonds, bij het licht der ^aars, die zich op mijn nachttafeltje bevond, wderdaad, in zulke dagen zag ik in het fraaist tWu. s^echis het spreekgestoelte van n pastoor zoo-en-zoo, in het zeven- «)l7nT;"eeuvvsc!1 renaissance Raadhuis slechts de waar boven aan den steenen trap zich de1 gemoedelijke concierge Dinges bevond, met wien ik kameraadschappelijke groeten of korte mede deelingen wisselde^ terwijl ik eindelijk in de porceleinen bordjes boven de schouw in het logement van boer Havezak om geen andere reden een lichte belangstelling huichelde dan om langs dien weg op voet van aangenamer verstandhouding te geraken met de knorrige waardin. Ook ditmaal was ik in de eerste veertien dagen van mijn verblijf in het stedeke ter rechter noch ter linkerzijde afgeweken van het pad mijner vacantie-gebruiken. Tot mijn schande echter moet ik het zeggen, nog vóór de maand ten einde liep zou ik op bedenkelijke zijwegen worden geleid. Geheel zonder verontschuldiging was ik echter niet. Neen, zeker niet! De omgeving van het kleine plaatsje langs welken kant men het des morgens ook verliet voor uitstapjes in de natuur bleek in een cirkelomtrek van ongeveer 5 K.M. straallengte gedomineerd, zoo niet bedreigd, door 'n gevaarte van een onbegrijpelijke leelijkheid. In het eerst evenwel was ik, aangezien ik iemand van vaste principes ben, maar toch ook bij ondervinding de gevaren der verzoekingen ken, heimelijk ingenomen met de monstruositeit van het hooge gebouw. Gesteld, zoo dacht ik bij mijzelf dat iets zoo conspikueus, iets zoo alom zichtbaars de bekoring had van het schoone, zou ik dan wei voldoende weerstand kunnen blijven bieden? De groote, plompe toren want het was een soort toren puntte hoe zal ik het anders noemen uit in een domme, botte spits. Misschien een verbastering van de pijnappel figuur, die, mits binnen zekere behoorlijke afmetingen gehouden, niet zonder gratie is. Doch neen, dit was een te toegevende onder stelling. Hij had daartoe een te stellige gelij kenis met het leelijkste aller leelijke voorwerpen, die ik in mijd lang leven heb aanschouwd. Hij geleek een onwerkelijk vergroot, eenvóór- wereldlijk-groot projectiel. Nu, als mensdh ondervind ik een diepen moreelen afkeer voor deze dingen, maar zij beleedigen niet minder het aesthetisch gevoel van den kunstenaar in mij. Niet puntig en niet stomp, bol maar tegelijk spits.... zie, ik meen, dat in dien onredelijken vorm een verzinnebeelding ligt opgesloten van hun onredelijk, doemwaardig gebruik, j Dat echter het leelijke tot zulk een intensiteit stijgen kan, dat zijn invloed op ons een drin gende, onweerstaanbare kracht gelijk wordt, wist ik niet, maar ondervond ik thans. Spoedig nl. betrapte ik mezelf erop in heimelijke oogenblik- ken en stille plekjes vragen te richten tot over hun akkers gebogen boeren omtrent den aard en bestemming van het gebouw, maar al wat ik uit hun met tegenzin gegeven antwoord kon opma ken was een onduidelijke mompeling, eindigend in wat ik meende te moeten verstaan als: toren, of iets dergelijks. Den vijfden Zondag van mijn verblijf eindelijk begaf ik mij op weg. Het was een eenzame wandeling over heuvels en langs van den arbeid rustende akkers en hoeven. Ik zal ongeveer een anderhalf uur hebben geloopen, toen ik tot mijn verwondering bemerkte, dat de spoorlijn, waar aan het stadje mijner tijdelijke inwoning lag, hier den weg weer ontmoette, die naar den toren leidde. Ja in de onmiddellijke nabijheid daarvan, stond, terwijl toch zoover het oog reikte niets te ontdekken was van in aanbouw zijnde fabrieken of werkmanshuisjes, een stationnetje. Ik keek eens langs de eerst heel ver weg zich ombuigende spoorwegrails en ik moet bekennen, dat dit kleine verkeersgebouw vlak naast het in volstrekte eenzaamheid zich verheffend steenen gevaarte mij ik weet niet welke gemengde ge waarwordingen gaf. Onmiddellijk van het station af leidde, door een aan staand hek, een breed bestraat voetpad opwaarts naar den heuvel, die, zooals ik be merkte, aan den toren zijn wonderlijke hoogte gaf. Hier dempte zich het geluid mijner- voet stappen in het mulle zand, dat nog andere, diepere sporen droeg, als van zwaar daarover gegane menschenvoeten. De stilte was nu vol komen. Ik zag omhoog. Nu kon ik mij beter reken schap geven van de eigenaardige aantrekkings kracht, die dit onbegrijpelijk leelijke gebouw op mij had uitgeoefend. Wat ik vanuit de verte meende bespeurd te hebben, bleek inderdaad het geval te zijn: in dien ganschen grooten koepel toren was aan geene zijde eenig venster aan gebracht; het was een blinde wachter over het land. Slechts op een hoogte ongeveer van dub bele manslengte, gerekend van den top van den heuvel, bevonden zich in het corpus van het gebouw eenige kleine, gekleurde venstertjes. Maar deze waren eerder als gesloten oogen. De voegen, die de gekleurde glaasjes verbonden, teekenden er lijnen in, die deden denken aan blinde-beelden-oogen of aan overhuifde roof- vogeloogen, die uit het duister zien in het licht. Een steenen trap, maar zonder ornament, van groef-steen, voerde tot de ingangsdeuren. Ik dorst deze trap niet dadelijk betreden, maar liep het gebouw rond. Halverwege den vleugel echter staakte ik mijn gang en hield den adem in. Wat hoorde ik! Het waren spoelende, zwatelende ge luiden, gelijk men die in leege kerkgebouwen hoort, in zwem-inrichtingen, of in de omgeving van prises-d'eau, waar sprenkelende machines het water filteren. In mijn boeken over mijn reizen voor het bestudeeren van eeuwen-oude gebouwen doe ik mij voor de buitenwereld, voor als een voortvarend, onverschrokken pionier, maar in mijn binnenste ben ik eerder iemand, die in omstandigheden als waarin ik nu verkeer de, onderhevig is aan kwalijken angst-dwang, of met een verschoonend woord, angst-verbeeldiugs- geluiden. Toch ben ik niet bang in den letter lijken zin van het woord, alleen mijn moed komt voor een zeer belangrijk gedeelte voort uit een natuurlijke reactie van mijn vrees. Zoo verstaan aarzelde ik dan ook geen oogenblik, maar trachtte mij onmiddellijk nauwkeurig rekenschap te geven van den aard der geluiden, die ik hoorde. Waren het menschenstemmen, die alleen maar geheimzinnig en onwerkelijk leken door een weerkaatsing van de gewelven en hooge muren, juist evenzoo ais de vormen der dingen veronwezenlijkt worden in het water, waarin zij zijn ondergedompeld? Aan het achtereinde ge komen bemerkte ik boven een kleinere uitgangs deur een klokketouw, dat ik in dezelfde schielijke zenuw-reactie, waarvan ik zooeven sprak, stevig in de hand vatte en flink naar omlaag tro£ Zeker, ik had kunnen verwachten dat het bei- geluid, komend uit hetzelfde acoustisch milieu, ook dezelfde nuanceering hebben zou als de zwatelende menschen-stemgeluiden van daar even, maarik schrok. En ik schrok zoozéér. dat ik met een zeer verlevendigde verbeelding en een krieweling in de wenkbrauwen een weinig bevend af stond te wachten de angstige dingen, die gebeuren zouden. Het deurtje werd geopend. Was het een werking van mijn iantasie? Ik wist het niet. Maar zeker is, dat de in het zwart gehulde vrouwelijke gedaante, met de zwarte oogen en de zwarte haren, die in de deur-opening verscheen, een indruk op me maakte, zooals der gelijke gedaantes dien slechts in een zeer, zéér li Iiauu V* WC» M M wil "Willi - VVII wijvviii

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1915 | | pagina 1