BUITENLAND
BINNENLAND
De lucht is rustig, wat het waarnemen
gemakkelijk maakt. Het oor onderscheidt
geen geweervuur meer van kanongebulder,
slechts een ma'tig, oorverdoovend gedruisch,
als vlogen we over een onweer. „Pang"
boor ik naast mij en nogeens „Pang";
twee kogelgaatjes versieren onze draagvlak
ken. Dus moeten we nog hooger. Op 1600
M. hoogte zie ik de kleine wittige wolkjes
der springende shrapnell's niet meer om
ons. De eerste vuurproef is dus doorstaan.
Wij zijn midden boven het vijandelijke
front, blijkbaar boven de artilleriestellin
gen, want het lawaai van zwaar geschut
dringt het trommelvel verscheurend tot
ons op.
Drie der vliegmachines gaan, als afge
sproken was, iets naar beneden. Ze hebben
opdracht berichten te brengen omtrent de
opstellingsplaatsen van het-geschut. De an
dere machines, waaronder onze tweedekker,
vliegen verder.
Onder op de aarde dondert en brult het,
boven knalt het en poefen weer de sneeu-w-
beiachtige witte wolkjes. Het gaat werke
lijk op leven en dood. Met vol gas stormen
we door de met kogels vervulde lucht; de
motor werkt wat hij kan; de machine trilt
en beeft. Men moet niet om zich zien, niet
er op letten, hoe de draagvlakken als een
zeef toegetakeld worden. Wij zijn, God zij
dank, zelf immers nog ongedeerd. Ik stel
mij de wilde woede daar beneden op den
grond voor over de drie vogels, die dus
onverstoord hun weg vervolgen.
Langzaam wordt de aarde helderder zicht
baar; voor ons doemt dicht aan de kust
etn stad op, verheffen zich in den mor
genschemer de toren en muren ons doel.
Behoedzaam dalen we tot 800 M. De hel
schijnt ons (e willen ontvangen, want be
neden opent men van de vestingen een ra
zend vmir op ons. Nu komt het erop aan;
leven of sterven. Wij vliegen over de
haven, daar zendt een F.ngelsch kustsclüp
ons zijn ijzeren groet toe. Wij letten er
niet. op. Koelbloedig nu. Ha nul Ou
der ons ligt een spoordam met glinsterende
rails.... Huih! Stukken staal suizen vlak
langs onzen iinkervleugel. Nu opge-
pas', tanden op eikaar! Mijn hand is heel'
rustig. Een ruk aan den hefboom, en met
ingehouden adem kijk ik naar beneden. Een
knal, een wit grauwe wolk, verder niets te
zien. Ik kan niet met zekerheid vaststellen
of de bom, die ik losgemaakt heb, een
treffer geweest is. Daar is het station 1
Twee goed gemikte bommen direct ua
eikaar. Een mensehenkluwen stuift als kaf
uiteen. Daar komen onze andere machines!
Het is een gesis, gefluit en gedreun om en
onder ons ym gek te worden. Weer
ligt het station onder ons en nogmaals werp
ik omzichtig twee bommen naar beneden.
Doch over de stad hangt een nevel van
kruitdamp. Nauwelijks kunnen we iets meer
onderscheiden, inderdaad ook een geluk voor
ons, want het schieten vermindert.
Ais een groaten roofvogel beschrijven we
nu rustige kringen boven de vestingen en
laten schieten, wie schieten kan; onze be
paalde opdracht, waarvan de volvoering on-
zeu geest zoo bezighield, dat wij ons van het
gevaar er aan verbonden eigenlijk niet ten
volle bewust zijn, ia volbracht
Door den lichter wordenden rook, doemt
iets ronds, zwarts op. Prachtig dei
gasfabriekl Welke vlieger zou die verleiding
kunnen weerstaan? Nog ze8 bommen heb
ik in voorraad. Dus vooruitpatseh, een
heel eind er naastl nog een weer mis!
Slechts gedachtenissen voor het straatpia-
vejsel! Maar diedie kwamen beter
aanjuist op het dak van de gasfabriek;
een erg abnormaal groot dakvenster gaapt
plotseling open dichte rook en roode
vlammentongen. Het hart 'in het lichaam
danst vroolijk van pleizier bij zulk een ge
zicht. Doch daar komt do dankbetuiging voor
ons bezoek reeds. Het is ais vlogen we over
een vuurwerk. Dat ons geen der onder, naast
en 'coven ons uit elkaar spattende granaten
treft, is waarlijk een wonder. Het maakt ons
nog brutalerik maak. de rest van den bom-
menvoorraad- los. Daar worden we echter
zelf getroffen. Hontsplinters suizen om mijn
valhoed; een groote steunbalk is versplinterd.
Heidaar, nog eens. .Het slaat tegen het alumi
nium van de draagboot en doet deze sid
deren. Eén der benzinereservoirs is losge
raakt; het wankelt, tuimelt, breekt dan heeie-
maal los en valt in de diepte. Wanneer we
nu geen voldoende benzine meer hebben,
wat dan? Ik voel het koude zweet op mijn
voorhoofdl
Onzinl We stijgen snel, mijn bestuurder
heeft het hoogtestuur sterk opgehaald. Ech
ter, de motor begint raar te doen. Spoedig
zijn we op 2000 meter. Eigenlijk heeft het
al veel te lang geduurd. Ik buig mij voor
over naar de bestuurdersplaats om de in
strumenten af te lezen, doch schrik terug.
De bestuurder heeft een zakdoek om de
linkerhand gebonden en deze is heelemaal
doorsijpelt met bloed. Ik sta op, maak een
paar bewegingen met do handen om mijn
bedoeling kenbaar te maken, dan klim ik
voorzichtig achteruit en help den bestuur
der op mijn zitplaats, niettegenstaande hij
hevig wenkt van neen. Maar de dappere
kerel ziet er zoo ellendig uit, dat ik bang
voor hem ben. Ik zal nu verder 'sturen, dan
kan hij tenminste een noodverband aanleg
gen uil het meegenomen verbandkistje. Het
is te hopen, dat hij niets ernstigs gekregen
heeft.
Mijn eerste blik is naar het benzinepeil-
g las. Neg maar een goed half uur, dan is
het uit met, de pret. Maar, waarom zich nu
reeds op te winden! Het klinkt gek, maar
ik praat tegen onzen motor als tegen een
eigenzinnig klein kind. Het geeft helaas
niets. En toch komt het er juist nu op aan,
zoo hoog mogelijk te gaan, hoog, heel hoog
om in geval van nood zoo lang mogelijk te
kunnen zweven. De benzine zal wel toe
reikend zijn, als de motor ons maar niet in
den steek laat! Hij wordt voortdurend nuk
kiger en koppiger. Langzaam maar regel
matig stijgen we in den heiderblauwen mor-
genhemel. Dat geeft stemming en nieuwen
levensmoed. Houdt de motor het? Ik trek
aan het hoogtestuur, want we vallen lang
zaam. Niet naar beneden, waar duizend
begeerige handen en dreigende geweerloo-
pen naar ons verlangen. De ontstekingen
houden nu geheel op. Nu is er geen houden
meer aan, de motor staat stil.
De bestuurder trekt de revolver en houdt
die klaar voor wat gebeuren kan. Ik geef
het loestel de richting naar de kust. Voort
durend zwevend gaan we naar 'beueden.
Maar wat is dat? Wordt er beneden niet
meer op ons geschoten? De bestuurder be
gint plotseling onbedaarlijk 'te lachen en
wijst met de niet-gekwetste hand naar om
laag;. Is het een droom of werkelijkheid?
Wij zijn reeds boven de onzen en daar
voor ons ligt in den helderen zonneschijn
ons station.
Na een paar minuten zijn we op den
grond. Ik voel mij wel een beetje be
schaamd, dat ik over onze 'é'igen troepen
gevlogen ben zonder ze te herkennen. Toch
zijn wij als eerste terug; zoo makkelijk
was do vlucht toch niet, mijn eerste oorlogs-
vlueht in het vijandelijke landl Maar ik
heb de machine toch gelukkig terugge
bracht en ons beiden ook."
DE AANVAL IN
ARGONNE.
in het „Berliner Tageblatt" zet Bernhard Kel-
lerman zijn verhalen over den aanval in Argon-
ne op de Fransche stelling Marie Thérèse voort.
Om vier uur in de vroegte rijd ik weg in het
pikdonker. Het is bitterkoud. De sterren blinken
groot en koud als in den winter. Wij hooren het
doffe slaan van kanonnen. Ook in den nacht
moet hier gewerkt worden. Met bevrediging con-
statceren wij, dat het vuren normaal is. De vij
and heeft niets gemerkt en hij bereidt niet op een
andere plaats iets voor. Een stukgeschoten dorp.
In het bosch wordt de weg moerassig. Het heeft
hier in acht dagen niet geregend, maar de we
gen zijn doorweekt en als een slede glijdt de
automobiel door de modder. Overal zijn kuilen
en granaatgaten, zoodat wij slechts langzaam
vooruit komen.
We gaan door het bosch. De zwarte boomen
ruischen, de sterren glinsteren door de toppen,
het is mooi, ondanks den slechten weg. Menschen
dagen op. Een hospitaalcolonne, gereed op
marsch ie gaan. Zijn ze al op de been De men
schen in de loopgraven daarginds zijn nog ge-
i zond en frisch, maar hier staan in den grijzen
morgen reeds de lieden, die hen zullen verbin
den. We draaien de lantaarns uit. Weer een stuk
geschoten dorp. We gaan te voet verder. Lang
zaam wordt het dag. Nevelige gedaanten glij
den langs den weg. Veldkeukens, Roodekruis-sol-
daten reserven.We gaan den berg op. De weg
is begaanbaar gemaakt, door dat men boom
stammen rangschikte. Het hout der stammen is
stukgegaan door de vele wielen en schoenen, die
bergop en bergaf gingen. Plotseling wordt het
lichter in het bosch. De kloof wordt wijder en
voor ons ligt een stukgeschoten kale bergtop.
We komen in de eerste zone. De eerste zone, dat
zijn de loopgraven, om welke dezen winter ge
vochten is. De hooge boomen zijn vernield. Maar
het onderhout loopt weer uit. D*ze zone ziet er
uit als een wijnberg. Loopgraven, puinhoopen,
granaatkuilen. Dan echter komt de tweede zone
zelf. Hoe ziet deze er uit 1 Men moet zich een op-
gezweepten oceaan voorstellen, met wild, dicht
op elkander slaande golven. Een woeste zee bij
stormweer. Maar deze zee is van klei en plotse
ling in één seconde verstijfd. Ik overdrijf niet.
Zoo en niet anders ziet de berg er uit. Golven,
putten, afgronden. De verstijfde zee golft tegen
de hoogte. Daartusschen staan stompen van doo-
de boomen. Zij werden door duizenden geweer
kogels doorboord, tot ze als een zeef waren en
een windstoot ze ter aarde wierp. Zoo ziet het
er hier uit. Het is het meest troostelooze, ver
schrikkelijkste, dat de fantasie zich denken kan.
Loopgraven, trechter aan trechter, vele meters
diep en breed. Deze golven van leem zijn het
resultaat van een strijd van vele maanden. Het
riekt hier naar lijken en verschrikkelijke dingen.
Stukken van menschelijke lichamen komen uit de
kleikorst te voorschijn. Stukken laken, ineen ge
slagen blikken menageketels liggen in de gaten.
Om eiken granaatkuil is hier gevochten. Lang
zaam, stap voor stap, moesten onze troepen bier
legen de hoogte op. Tot aan de heupen stonden
zij in het water. Er is hier een weg, die den
naam ZelfmodrdefiMrtWëg ifraagï. Éea sappe,
die slechts ondiep opgeworpen was en die de
vijandelijke machinegeweren bestreken. De lieden
wilden liever het leven wagen dan altijd door het
water te waden. Duizenden hebben deze verstijf
de kleigronden verslonden, vriend en vijand. Nu
zwijgen ze.
Vroeger droeg "deze woestenij namen. Het zijn
de beroemde werken Centrale, Cimetière, Baga
telle, die in Juni en Juli genomen zijn.
Rood en nevelachtig stijgt de zon boven de
dcode kleizee. Granaten zuilen door de lucht.
Men hoort ze knallend treffen. Een zwaar
Duitsch kanon schiet. Dof en ver klinkt het
schot, alsof het kanon op een ander gedeelte van
de gevechtslinie stond. De granaat suist echter
over ons heen en een paar seconden later kraakt
de berg. Drie granaten schiet het kanon, dan
zwijgt het weer. Maar andere kanonnen dreunen.
Een granaat zingt tweestemmig door de lucht,
een dwarsvlieger. Het is een grappig gehoor.
Een der geweerkogels gonzen over de brug. Een
machinegeweer blaft heesch. Plotseling komt een
heele horde vijandelijke granaten door de lucht
f illen. De een achter de ander, met krankzinnige
aast. Het knalt, dat de aarde siddert. De
Franschman slingert werpmiinen.
't Is het gewone morgenwerk. Alles gaat goed.
Door de sappen komen de manschappen uit
de veldkeuken achier ons aan. Twee aan twee
dragen zij op een stang over de schouders een
zwaren Ijzeren ketel. „Breng jelui koffie?" „Neen,
soep, vandaag moet vroeger gegegen 'worden".
Vandaag, ja, vandaag is een bijzondere dag.
De zon schijnt. Voor de eerste maal zie ik mooi
weer in Argonne. Uit de wanden der loopgraven
stroomt echter ijzige koude. In de loopgraven op
Ezeleneus is reeds alles in bedrijvigheid. Eerst
komen wij bij de Wurtembergers, dan bij de Rijks-
landers, vervolgens bij de Pruisen. Daarginds,
vijftig meter, dertig meter verder, ligt achter een
barrière van prikkeldraad: het werk Marie
Thérèse. Een blauwe muur van rook hangt er
boven. De rook van de granaten en de mij
nen van het morgenwerk. Granaten klagen
en slaan in. De aware vijandelijke werpmii
nen kraken, als donderslagen. De posten
staan aan het geweer, de machinegeweren
loeren. Handgranaten, mijnwerpers; ammu
nitie, alles is gereed. Koperdraden loopen
in een sappe. Om elf uur moet de mijn ont
ploffen. Overal ie men druk herig. Maar
kalm, want men heeft tijd. üitvaltrappen
worden gegraven. Ernstig en stil rijn de
manschappen, niets stiller dan andere,
want zij weten wat den dag voor hen be
duidt. De officieren kruipen uit hnn woon
boten, en begroeten ons. Kapiteins en lui
tenants. Zij riiu vol vertrouwen en opge
wekt. Ze waarschuwen ons voor een paar
hoeken, waar zij handgranaten smijten. Ach.
een paar uren later waren een paar van
deze mannen reeds dood.
We gaan verder. Mijnen kraken als in
stortende hnizen. Een soldaat is aan het
graven. Een mijn heeft aarde in de loop
graaf geworpen. Plotseling is de loopgraaf
vol gegooid. Een paar mannen graven. Wat
is er aan de handt Onze officieren zijn zoo-
even bedolven. Met huivering spreek ik er
van. Maar het is oorlog, dat mag men niet
vergeten. De mijn heeft de loopgraaf volko
men dicht geworpen. Een armstomp zonder
hand stak uit de aarde. Den hoek om....
Ach! Naast mij hurkt met opgetrokken
knieën een doode. Het hoofd hangt op de
borst. Hij ziet er niet uit als een doode.
Van boven tot onder bestoven met een grijze
aarde, hoofd, gericht en kleeren grijs; zag hij
er uit als een slaper met opgetrokken knieën
die men uitgegraven bad. Zij alten, twee of
ficieren en vier of vijf man, waren gevallen!
voor den storm. Bij het dageüjksche mor
gengevecht.
Opgepast! Een mijn komt door die lucht
en slaat knallend achter ons lm Wij kun
nen niet verder door de toegeworpen loop
graaf. En dertig meter ter zijde loeren de
Fransche geweren.
Wij moeten terug. Nu komen de mijnen,
de een na den ander. Nu eens moet mem
rechts, dan links uitwijken. Eén valt voor
ons neer. Niet in de loopgraaf, maar er
vlak naast. Zij ontploft niet. Op een derge
lijk moment is men volkomen rustig. Het
hart klopt niet sneller. Men is reeds lang
over den angst heen. Men weet, dat men
volkomen in de hand van het noodlot is
en daarmede uit. Hoog in de lucht, door het
blauw van den hemel, vliegt een werpmijn.
Ze schijnt niet grooter dan een havik. Dui
delijk zijn haar vleugels te herkennen, die
haar een rustige vlucht geven. Snel vliegt
ze in een prachtigcn boog en riet er prach
tig uit. We volgen haar met den blik. Plot
seling schiet zo als een havik naar beneden1,
en wordt met elke seconde grooter, 1 eel ij
ker en gevaarlijker. De duivel heeft deze
mijnen uitgevonden.
TUSSCHEN DEUTSCHE GE
WONDEN ACHTER HET RUS
SISCHE FRONT,
Het vervoeren van de gewonden, zegt dr.
Paul Miehaelis in het „Berl. Tageblatt", is
misschien de aangrijpendste rijde van den
oorlog. Tijdens mijn verblijf tusschen Kow-
no en Wilna zag ik ze iederen dag aanko
men. Op kleine boerenwagens werden ze
aangebracht. Met bleek» gezichten .liggen
ze op het stroo. Geduldig verdragen ze
alle pijnen, inaar in hun oogen ziet men
een uitdrukking van eindeloos leed. Jloe
sneller de opmarsen voorwaarts gaat, des
te langer duurt het eer da gewonden het
lazaret bereikt hebben, waarnaar zoo vurig
verlangd wordt. Soms duurt het al te lang.
Wij moesten' naar Kowno terug. Na een
langdurigen, bezwaarlijken tocht hadden wij
een station kunnen bereiken van de lijn
KownoWilna. Van hier hoopten wij met
den trein verder te komen. Er bestaat wer
kelijk een soort spoorwegverkeer. De Rus
sen hadden echter alle locomotieven mee
genomen. Slechts eenige dozijnen goederen
wagens hebben wij gevonden. Ze worden
door paarden getrokken. Op den weg van
Kowno voeren zij alle mogelijk soort ma
teriaal aan en op den terugweg brengen zij
gewonden mee. Er bleef ons geen andere
keus dan in een met zwaar gewonden be
zetten goederenwagen een plaatsje te zoo
ken. Er lagen een en twintig man, van wie
geen enkele zich bewegen kon. De meesten
hadden schoten in de beenen. Anderen wa
ren zwaar gewond in de longen en in den
buik. Daar lag de Hes naast den Sileziër,
de [Wurtemburger naast den Westfaler. Het
was een tooneel van de diepste ellende.
Ook dat moet men eens gezien en beleefd
hebben, om te weten wa-t de oorlog is en
hoe hij er In werkelijkheid uitziet. „Waar
mee heb ik dat verdiend?" vraagt een man
met een verbrijzelde dij. „Daaraan hebt
gij geen schuld," troostte ik hem, „dat
hebben anderen op hun geweten." Hij*
vreest, dat het been verloren is en toch
zegt hij melancholiek: „Ik heb mijn va
derland maar weinig van dienst kunnen
zijn. Ik ben eerst sedert den 20en Juli in
het veld."
Éen andere, die naast mij ligt, heeft een
schot in de borst. Hij steunt en kucht, kan
niet ritten en niet liggen. Hij zou willen
hoesten en hij kan niet. Weer een ander
haalt een photographie uit zijn zak: een
vrouw met drie kleine kinderen. Hij kijkt
er lang op en steekt het portret dan weer
met een diepen zucht in den zak. Hier
ligt een man van rijperen leeftijd met ge
spalkt been, doodsbleek. Hij verklaart zijn
toestand door het lange transport. Eerst
vier, dan tien, dan twaalf uur met den wa
gen. Bij eiken ruk voelt hij de vreeselijkste
pfjn. Alten ver*langen vurig naar het lazaret,
waar zij eindelijk rust en verzachting van
hun pijnen hopen te vinden. Maar het is
nog een lange weg, de trein rijdt heel lang
zaam en moet steeds weer stil houden. In de
eerste uren vinden de gewonden nog eeni-
gen prikkel in den veranderden toestand.
Vóór het vertrek hadden wij nog sigaren
opgediept en nu verdoelen wij daarvan. Al
ten grijpen er naar en doen ten minste een
poging om te rooken. Als trooster en pijn
stiller is tabak onovertreffelijk. Deze en
gono vertelt van zijn ervaringen op de
verschillende slagvolden. Zij zijn slecht te
spreken over de Russen. Wie eerst in Frank
rijk was, vertelt van 't groote verschil tus
schen den oorlog mei de Russen en de Fran-
schen. Algemeen was de Rus den zwaksten
vijand genoem'd. Toch verklaart men uit-
hruTvkelijlc, dat er onder de verschillende
Russische troepen groote verschillen zijn.
In het bijzonder worden de dapperheid en
't goede schieten van de Siberi'ërs geroemd.
Langzamerhand verstomt het gesprek. Ver
moeidheid wordt den patiënten de baas. Ze
vallen in een onrustige sluimering en één,
die blijkbaar koorts heeft, gelooft nog in
het gevecht te zijn. .Onafgebroken praat hij
tot zijn kameraden, vuurt ze aan en waar
schuwt ze dan weer. De slaap duurt echter
niet lang. Eindeloos kruipen de uren voort,
's Morgens om tien uur zijn de patiënten
ingeladen, het wordt middag en avond. Het
is pikdonker in den wagen. We steken een
eindje kaars aan, dat het treurige tooneel
slechts mat verlicht. Eindelijk, om tien uur
's avonds, is het station van Kowno be
reikt. Wij' stappen uit en ademen weer
friascke lucht in. Voor de arme gewonden is
het oogenblik gekomen, waarop zij eindeLijk
naar een lazaret gebracht kunnen worden.
Een Roode-Kruis-automobiel staat gereed.
Deze kan echter slechts een gedeelte mee
nemen en het duurt lang voor alten in het
hospitaal zijn.
MEXICO.
De Kerkvervolging in Mexicjo.
Het volgende is aan een particulieren brief
uit Mexico ontleend: De toestand schijnt hier
te lande wel wat rustiger te worden, doch
het is de vraag, of die toestand zich zal
bestendigen.
„Zoolang Carranza's vijanden Villa en Za
pata het hoofd niet in den schoot hebben
gelegd en Carranza bovendien door de mo
gendheden, inzonderheid door „Uncle Sam"
i3 erkend, kan men hier geen orde en rust
vei wachten. En zoover zijn we voorloopig nog
niet.
Carranza, wars van alten godsdienst, en
inzonderheid" fel anti-katholiek, heeft overal
de priesters, paters en nonnen verdreven.
Kerken en kloosters zijn als beestenstallen
ingericht. Uitgestrekte landgoederen, in het
bezit van de doode hand, zijn verbeurd ver«
kiaard en staatseigendom gemaakt. Dit ifl
echter alles een oorzaak dat de Mexicaan-
scbe bevolking niet veel met Carranza op
heeft. Zij toch is van huis uit zeer gehecht
aan het Boomsche geloof en ziet- het on
barmhartig optreden 'met Ieede oogen aan.
In weerwil toch van alles, wat legen de
hegemonie van een godsdienstige socte als
staatkundige partij te zeggen is zoo gaat
de schrijver, die zelf niet katholiek is, voort
moet erkend worden, dat er van de Boem-
scke kerk en van de kloosterscholen en wat
daarmede in verband staat, e'en groote 'op
voedende kracht uitging onder deze onont
wikkelde bevolking.
Het blijkt hier weer uit, dat het onmoge
lijk is, een volk zijn godsdienst te ontnomen
Had Carranza op het oogenblik, dat h.j
zoo ruw tegen do Roomsche kerk optrad,
tegelijkertijd iets anders aan de bevolking in
de plaats weten te geven, wellicht was het
pleit dan reeds beslecht, maar thans ta het
zeer de vraag, of hij eenmaal als alteen-
heer scher zal optreden.
Gaat hij op den ingeslagen weg voort,
dan zal hij nooit een volksvriend worden
en zal men hem hoogstens den naam van
tyran of despoot kunnen geven."
NIEUWE NEDERLANDKCIIE INDUSTRIE
Een van de natuurlijke gevolgen van den
oorlog is, dat de industrie hier te lando
herhaaldelijk moeite heeft, bepaalde tot dus
ver uit het buitenland betrokken fabrikaten
of half-fabrikaten die zij voor haar be
drijf behoeft goedkoop en geregeld ge
noeg te ontvangen.
Men pleegt zich dan uit den aard dor zaak
zelf-te helpen, hetgeen de vestiging van
voor ons lan* nieuwe industrieën in de
hand werkte. Zoo deelt de firma Gebrs.
Cats, fabrikanten, importeurs en handelaars
van papier te Rotterdam mede, dat zij een
nieuwe fabriek heeft opgericht voor de ver
vaardiging van was- en paraffinepapier.
Dit artikel was sedert het uitbreken van
den oorlog al dadelijk moeilijk te verkrijgen
en den laatsten tijd nagenoeg in het geheel
niet meer. Daarom werd de fabricage zelf
ter hand genomen. Een voorloopige instal
latie is reeds in werking.
Paraffinepapier wordt gebruikt voor de
verpakking van artikelen, dio niet met wa
ter of lucht in aanraking mogen komen, het
wordt vooral veel gebezigd voor verpakking
van chocolade, bonbons, suikerwerken en
andere consumptie-artikelen; verder voor
'verpakking van fijne toiletzeepen, enz.;
voorts voor exportverpakking van alle soor
ten goederen.
Met de nieuwe installatie kan het papier
bedrukt worden geleverd en wel zoo, dat het
papier eerst bedrukt wordt en pas daarna
geparaffineerd.
De machines zijn zoo ingericht, dat van
de dunste tot de zwaarste papieren bewerkt
kunnen worden. De paraffine-macliines'kun-
nen het papier op verschillende manieren
praffineeren.
Met een zeer dunne laag was," tot een
zeer dikke laag was; a-an één zijde of aan
2 zijden van het papier.
De paraffine (die reuk- en smakeloos is)
wordt in kokenden toestand op het papier
gebracht, doch er is in dc machine oen
ventilator aangebracht (zoogenaamd koud-
biaassysteem) waardoor het papier 'aan de
andere zijde van de machine volkomen ge
droogd is en opgerold kan worden.
Zijn do rollen papier eenmaal bedrukt
en geparaffineerd, dan komen zij op de
machines, die er resp. kleine rolletjes, stroo-
ken of vellen van snijden. Dit zijn ma
chines, die zóó zijn vervaardigd, dat voor
het snijden van rolletjes elke gewensciite
doorsnede en breedte (tot ongeveer 2 ceuti-
meter breed en 20 tot 25 c.M. diameter)
kan verkregen worden.
De machine tot het snijden van vellen is
zoo ingericht, dat eik gewenscht formaat tot
vellen van 2 Meter bij 1.30 Meter (130 X
200 c.M.) er op- gesneden kan worden,,
DE G RO EN TEN VOO RZ1 EN I NO IN
DEN WINTER.
Op de te Amsterdam gehouden vergade
ring van de vereeniging van kleine stede
lijke en plattelandsgemeenten deed de heer
Kooiman verslag van de bemoeiingen van
het bestuur met betrekking tot de groenten-
voorziening in den a.s. winter." Voor vete
gemeenten blijkt het van groot belang van
het aanbod des Ministers tot verstrekking
van regeeringsgroenten gebruik te maken.
De prijzen, door de bevolking te betalen,
zullen daardoor menigmaal belangrijk la
ger kunnen zijn. Binnen enkele dagen mag
's Ministers goedkeuring worden verwacht
'op een door het bestuur qntworpen distribu
tie-plan, dat vervolgens aan alle gemeen
ten, waarover de vereeniging haar arbeids
veld kan uitstrekken, zal werden toegezon
den. Zoo dit het geval was, bad bij zeker
besloten om het in de kortst mogelijke be
woordingen te doen, want hij vroeg thans
zonder veel omslag, wat voor soort van
vrouw de echtgenoot van den schilder was.
Jack beantwoordde die vraag weer op zijn
eigenaardige manier, door mevrouw Blyth
den uitbundigsten lof toe te zwaaien, en
daarop ging hij eensklaps van haarzelve tot
haar kamer over, die volgens zijne overdre
ven beschrijving eene der prachtigste ka
mers was, die bij ooit gezien bad.
Mat luisterde aandachtig en zeide daarop,
dat mevrouw Blyth ongetwijfeld veel van
zeldzaamheden en prullen uit vreemde lan
den hield. Jack antwoordde daar niet alleen
bevestigend op, maar zeide zelfs dat hij van
meening was, dat die prullen baar in het
leven hadden gehouden. Dit leidde hem tot
een lang verhaal van hare eerste ziekte; en
eindelijk, toen hij dit onderwerp afgehandeld
had, verzocht hij Marksman om aan het ge
sprek een vroolijker wending te geven.
Maar Mat 6clieen thans jnist meer dan
ooit tot zwijgen geneigd te zijn. Hij deed niet
aleen geen poging om het onderwerp te ver
anderen, maar staakte zijne vragen en gaf
nauwelijks antwoord op alles wat Jack vroeg
of zeide. Jack, na vergeefs beproefd te heb
ben hem te laten spreken, stak in wanhoop
een sigaar aan en de beide vrienden wan-
jde'fden zwijgend naast ellenden voort.
Marksman hield met de banden in de zakken
de oogen strak op den grond gevestigd en
onttrok, zich ais het ware aan de wereld der
werkelijkheid om zich in de donkerste
schuilhoeken van zijn sombere overpeinzin
gen terug te trekken.
Toen zij Kirkstreet naderden werd Marks
man weder spraakzamer, maar roerde
6leekt;: onbeduidende onderwerpen aan. Het
scheen dat hij den heer Blyth en diens huis
gezin geheel vergeten had.
I Het sloeg half zes toen zij weder op bun
kamer kwamen. Jack ging naar zijn slaap
kamer om zijn handen te waeschen. Terwijl
hij daarmede bezig was opende Marksman
de lederen tasch, die onder de berenhuid lag.
en haalde den veeren waaier en den indiaan-
«chen tabakszak te voorschijn; hij rolde deze
beide voorwerpen elk in een 6tuk papier.
Toen hij dit gedaan had, riep hij Jack, zeg
gende dat hij naar den barbier ging om zidh
te laten scheren en verliet met de twee pak
jes in de hand het huis.
„In het uiterste geval kan ik altijd mijn
toevlucht tot de tuindeur nog nemen," zeide
Mat hij ziehzelven, toen hij den hoek der
straat omsloeg, die naar den oudroest leidde.
'„Dit zal mij van den schilder bevrijden en
met dit zal ik Jack van mij ontslaan," voeg-
|de hij er bij en stak den waaier en den ta-
jbakszak in verschillende zakken van zijn jas.
|Een spottende lach speelde er bij deze han
deling om zijne lippen, maar verdween, spoe
dig en maakte plaats voor een zonderlingen
trek, die de rimpels op zijn voorhoofd te
voorschijn riep.
Hij mompelde weder den naam „Mary",
die in den laatsten tijd zoo menigmaal over
j zijne lippen was gekomen, en versnelde zijn
ipas, iets wat hij altijd deed wanneer een som
bere gedachte hem kwelde.
Toen hij den winkel bereikte, stond dezelf
de oude man met de tabaksdoos in zijn hand.
reeds aan de deur. Bij deze gelegenheid werd
er geen woord tusschen hen gewisseld. Toen
hij Marksman zag aankomen, liet de oud
roest zegevierend iets in de doos rammelen
en Mat stak zijn duim en wijsvinger in zijn
vestjeszak, tastte, knikte en stopte eenig geld
in de hand van den vuilen koopman. Toen
deze korte plechtigheid van geven en nemen
geëindigd was, scheiden de twee van elkan
der zonder een enkel woord tot afscheid; de
oudroest keerde achter zijn toonbank terug
en Marksman vervolgde zijn- weg naar den
barbier.
Mat opende even de doox vóór hij aan de
bestemde plaats kwam, en het valsoho sleu
teltje er uitnemende (dat, hoewel van een
minder metaal gemaakt, toch even schoon
glinsterde als het echte), stak hij het in zijn
vestjeszak. Daarop trad hij een anderen win
kel binnen, waar hij zich van een kaars en
een doosje lucifera voorzag. „De tuin is het
veiligst, .li wil het met de tuindeur beproe
ven," dacht Marksman, toen hij bij den bar
bier op een stoel zat en deze hem inzeepte.
Precies om zeven uur stonden de vrienden
voor Blytb's woning. Toen zij in de gang wa
ren, fluisterde Mat tót Jack: „Hier was het
zeker, dat die oude vrouw zulk een zotte
klap vertelde, nietwaar?"
„Ja," antwoordde Jack, eveneens fluiste
rende. „Maar hoor, zeg er niets van aan
Blyth. Hij houdt ontzaggelijk veel van die
oude moeder Beckover en zou bepaald ru
zie met mij maken, als bij wist dat ik haar
in zulk en bespottelijk daglicht bij u gesteld
had."
Toen zij het atelier binnentraden, zat Va-
lentiju reeds op hen te wachten met het tee
kenbord naast zich en het papier voor zijne
nieuwe schilderij van Hercules, die koning
Eurystheus den Erymanthiaanschen beer
aanbiedt, die voor zijne voeten kroop. HU
verzekerde dat zijn hoofdpijn genezen was
en hij zich zeer wel gevoelde; maar Jack
bspeurde dat bij niet. 7,00 opgeruimd was aLv
anders.
Mat, van zijn kant, had voor niet» oog
dan voor de tuindeur, waartegen bij, zoodra
de eerste verwelkoming was afgeloopen.
zorgeloos leunde.
„Hier, waarde heer!" zeide Valentijn, naar
hem toekomende. „Ik heb de teekening, die
gii van ochtend zoo hebt bewonderd, laten
afnemen, Hier op dezen ezel staat zij, als gü
ze nu eens zien wilt."
i Mat, die reeds bij het eerste gezicht had
bemerkt, dat de tuindeur op het nacht-M
was, keerde zich terstond om en tot Blytb's
groot genoegen beschouwde hij met de groot»
ste aandacht de teekening der poort* met eeit
drie dubbelen slagboom.
„Het moet eens gerestaureerd worden»
nietwaar?" zeide Mat, doelende op de schil-
delachtige ruïue der oude poort
j „Ja," antwoordde Valentijn, in de meening)
dat dit gezegde betrekking had op het ver-
sleten, geel geworden eu beft te ven papier,
waarop de teeke,ning was gespannen, ea
voegde er bij: „een- vel wit papier en vvuÜ
lijm zal het weder geheel nieuw maken."
Mat zag verbaasd op. Papier en lijm vood
een poort? „Een zonderlinge timmerniafl
zoudt ge ziji)?" meende hij te zeggen. Mf.ir
juist zeide Jaok iets en daarop wendde bd
zich van de schilderij af en zweeg verstan
dig.
„Kom, Mat, zet je in postuur en leg J*.
arm zooals Blyth bet verlangt. Denk er.v&'
aan, dat gij Hercules moot n-<#ïetete,,!A
neem nu voor vanavond eens een houoin?
aan alsof gij den E.ymanthiaamchen 0 1
aan koning Eurystheus brengt, G'i
Thorpe, terwijl hij zich bedaard Lu net
stond t8 warmen. n
(Wordt vervolgd)-