BUITENLAND BINNENLAND De lucht is rustig, wat het waarnemen gemakkelijk maakt. Het oor onderscheidt geen geweervuur meer van kanongebulder, slechts een ma'tig, oorverdoovend gedruisch, als vlogen we over een onweer. „Pang" boor ik naast mij en nogeens „Pang"; twee kogelgaatjes versieren onze draagvlak ken. Dus moeten we nog hooger. Op 1600 M. hoogte zie ik de kleine wittige wolkjes der springende shrapnell's niet meer om ons. De eerste vuurproef is dus doorstaan. Wij zijn midden boven het vijandelijke front, blijkbaar boven de artilleriestellin gen, want het lawaai van zwaar geschut dringt het trommelvel verscheurend tot ons op. Drie der vliegmachines gaan, als afge sproken was, iets naar beneden. Ze hebben opdracht berichten te brengen omtrent de opstellingsplaatsen van het-geschut. De an dere machines, waaronder onze tweedekker, vliegen verder. Onder op de aarde dondert en brult het, boven knalt het en poefen weer de sneeu-w- beiachtige witte wolkjes. Het gaat werke lijk op leven en dood. Met vol gas stormen we door de met kogels vervulde lucht; de motor werkt wat hij kan; de machine trilt en beeft. Men moet niet om zich zien, niet er op letten, hoe de draagvlakken als een zeef toegetakeld worden. Wij zijn, God zij dank, zelf immers nog ongedeerd. Ik stel mij de wilde woede daar beneden op den grond voor over de drie vogels, die dus onverstoord hun weg vervolgen. Langzaam wordt de aarde helderder zicht baar; voor ons doemt dicht aan de kust etn stad op, verheffen zich in den mor genschemer de toren en muren ons doel. Behoedzaam dalen we tot 800 M. De hel schijnt ons (e willen ontvangen, want be neden opent men van de vestingen een ra zend vmir op ons. Nu komt het erop aan; leven of sterven. Wij vliegen over de haven, daar zendt een F.ngelsch kustsclüp ons zijn ijzeren groet toe. Wij letten er niet. op. Koelbloedig nu. Ha nul Ou der ons ligt een spoordam met glinsterende rails.... Huih! Stukken staal suizen vlak langs onzen iinkervleugel. Nu opge- pas', tanden op eikaar! Mijn hand is heel' rustig. Een ruk aan den hefboom, en met ingehouden adem kijk ik naar beneden. Een knal, een wit grauwe wolk, verder niets te zien. Ik kan niet met zekerheid vaststellen of de bom, die ik losgemaakt heb, een treffer geweest is. Daar is het station 1 Twee goed gemikte bommen direct ua eikaar. Een mensehenkluwen stuift als kaf uiteen. Daar komen onze andere machines! Het is een gesis, gefluit en gedreun om en onder ons ym gek te worden. Weer ligt het station onder ons en nogmaals werp ik omzichtig twee bommen naar beneden. Doch over de stad hangt een nevel van kruitdamp. Nauwelijks kunnen we iets meer onderscheiden, inderdaad ook een geluk voor ons, want het schieten vermindert. Ais een groaten roofvogel beschrijven we nu rustige kringen boven de vestingen en laten schieten, wie schieten kan; onze be paalde opdracht, waarvan de volvoering on- zeu geest zoo bezighield, dat wij ons van het gevaar er aan verbonden eigenlijk niet ten volle bewust zijn, ia volbracht Door den lichter wordenden rook, doemt iets ronds, zwarts op. Prachtig dei gasfabriekl Welke vlieger zou die verleiding kunnen weerstaan? Nog ze8 bommen heb ik in voorraad. Dus vooruitpatseh, een heel eind er naastl nog een weer mis! Slechts gedachtenissen voor het straatpia- vejsel! Maar diedie kwamen beter aanjuist op het dak van de gasfabriek; een erg abnormaal groot dakvenster gaapt plotseling open dichte rook en roode vlammentongen. Het hart 'in het lichaam danst vroolijk van pleizier bij zulk een ge zicht. Doch daar komt do dankbetuiging voor ons bezoek reeds. Het is ais vlogen we over een vuurwerk. Dat ons geen der onder, naast en 'coven ons uit elkaar spattende granaten treft, is waarlijk een wonder. Het maakt ons nog brutalerik maak. de rest van den bom- menvoorraad- los. Daar worden we echter zelf getroffen. Hontsplinters suizen om mijn valhoed; een groote steunbalk is versplinterd. Heidaar, nog eens. .Het slaat tegen het alumi nium van de draagboot en doet deze sid deren. Eén der benzinereservoirs is losge raakt; het wankelt, tuimelt, breekt dan heeie- maal los en valt in de diepte. Wanneer we nu geen voldoende benzine meer hebben, wat dan? Ik voel het koude zweet op mijn voorhoofdl Onzinl We stijgen snel, mijn bestuurder heeft het hoogtestuur sterk opgehaald. Ech ter, de motor begint raar te doen. Spoedig zijn we op 2000 meter. Eigenlijk heeft het al veel te lang geduurd. Ik buig mij voor over naar de bestuurdersplaats om de in strumenten af te lezen, doch schrik terug. De bestuurder heeft een zakdoek om de linkerhand gebonden en deze is heelemaal doorsijpelt met bloed. Ik sta op, maak een paar bewegingen met do handen om mijn bedoeling kenbaar te maken, dan klim ik voorzichtig achteruit en help den bestuur der op mijn zitplaats, niettegenstaande hij hevig wenkt van neen. Maar de dappere kerel ziet er zoo ellendig uit, dat ik bang voor hem ben. Ik zal nu verder 'sturen, dan kan hij tenminste een noodverband aanleg gen uil het meegenomen verbandkistje. Het is te hopen, dat hij niets ernstigs gekregen heeft. Mijn eerste blik is naar het benzinepeil- g las. Neg maar een goed half uur, dan is het uit met, de pret. Maar, waarom zich nu reeds op te winden! Het klinkt gek, maar ik praat tegen onzen motor als tegen een eigenzinnig klein kind. Het geeft helaas niets. En toch komt het er juist nu op aan, zoo hoog mogelijk te gaan, hoog, heel hoog om in geval van nood zoo lang mogelijk te kunnen zweven. De benzine zal wel toe reikend zijn, als de motor ons maar niet in den steek laat! Hij wordt voortdurend nuk kiger en koppiger. Langzaam maar regel matig stijgen we in den heiderblauwen mor- genhemel. Dat geeft stemming en nieuwen levensmoed. Houdt de motor het? Ik trek aan het hoogtestuur, want we vallen lang zaam. Niet naar beneden, waar duizend begeerige handen en dreigende geweerloo- pen naar ons verlangen. De ontstekingen houden nu geheel op. Nu is er geen houden meer aan, de motor staat stil. De bestuurder trekt de revolver en houdt die klaar voor wat gebeuren kan. Ik geef het loestel de richting naar de kust. Voort durend zwevend gaan we naar 'beueden. Maar wat is dat? Wordt er beneden niet meer op ons geschoten? De bestuurder be gint plotseling onbedaarlijk 'te lachen en wijst met de niet-gekwetste hand naar om laag;. Is het een droom of werkelijkheid? Wij zijn reeds boven de onzen en daar voor ons ligt in den helderen zonneschijn ons station. Na een paar minuten zijn we op den grond. Ik voel mij wel een beetje be schaamd, dat ik over onze 'é'igen troepen gevlogen ben zonder ze te herkennen. Toch zijn wij als eerste terug; zoo makkelijk was do vlucht toch niet, mijn eerste oorlogs- vlueht in het vijandelijke landl Maar ik heb de machine toch gelukkig terugge bracht en ons beiden ook." DE AANVAL IN ARGONNE. in het „Berliner Tageblatt" zet Bernhard Kel- lerman zijn verhalen over den aanval in Argon- ne op de Fransche stelling Marie Thérèse voort. Om vier uur in de vroegte rijd ik weg in het pikdonker. Het is bitterkoud. De sterren blinken groot en koud als in den winter. Wij hooren het doffe slaan van kanonnen. Ook in den nacht moet hier gewerkt worden. Met bevrediging con- statceren wij, dat het vuren normaal is. De vij and heeft niets gemerkt en hij bereidt niet op een andere plaats iets voor. Een stukgeschoten dorp. In het bosch wordt de weg moerassig. Het heeft hier in acht dagen niet geregend, maar de we gen zijn doorweekt en als een slede glijdt de automobiel door de modder. Overal zijn kuilen en granaatgaten, zoodat wij slechts langzaam vooruit komen. We gaan door het bosch. De zwarte boomen ruischen, de sterren glinsteren door de toppen, het is mooi, ondanks den slechten weg. Menschen dagen op. Een hospitaalcolonne, gereed op marsch ie gaan. Zijn ze al op de been De men schen in de loopgraven daarginds zijn nog ge- i zond en frisch, maar hier staan in den grijzen morgen reeds de lieden, die hen zullen verbin den. We draaien de lantaarns uit. Weer een stuk geschoten dorp. We gaan te voet verder. Lang zaam wordt het dag. Nevelige gedaanten glij den langs den weg. Veldkeukens, Roodekruis-sol- daten reserven.We gaan den berg op. De weg is begaanbaar gemaakt, door dat men boom stammen rangschikte. Het hout der stammen is stukgegaan door de vele wielen en schoenen, die bergop en bergaf gingen. Plotseling wordt het lichter in het bosch. De kloof wordt wijder en voor ons ligt een stukgeschoten kale bergtop. We komen in de eerste zone. De eerste zone, dat zijn de loopgraven, om welke dezen winter ge vochten is. De hooge boomen zijn vernield. Maar het onderhout loopt weer uit. D*ze zone ziet er uit als een wijnberg. Loopgraven, puinhoopen, granaatkuilen. Dan echter komt de tweede zone zelf. Hoe ziet deze er uit 1 Men moet zich een op- gezweepten oceaan voorstellen, met wild, dicht op elkander slaande golven. Een woeste zee bij stormweer. Maar deze zee is van klei en plotse ling in één seconde verstijfd. Ik overdrijf niet. Zoo en niet anders ziet de berg er uit. Golven, putten, afgronden. De verstijfde zee golft tegen de hoogte. Daartusschen staan stompen van doo- de boomen. Zij werden door duizenden geweer kogels doorboord, tot ze als een zeef waren en een windstoot ze ter aarde wierp. Zoo ziet het er hier uit. Het is het meest troostelooze, ver schrikkelijkste, dat de fantasie zich denken kan. Loopgraven, trechter aan trechter, vele meters diep en breed. Deze golven van leem zijn het resultaat van een strijd van vele maanden. Het riekt hier naar lijken en verschrikkelijke dingen. Stukken van menschelijke lichamen komen uit de kleikorst te voorschijn. Stukken laken, ineen ge slagen blikken menageketels liggen in de gaten. Om eiken granaatkuil is hier gevochten. Lang zaam, stap voor stap, moesten onze troepen bier legen de hoogte op. Tot aan de heupen stonden zij in het water. Er is hier een weg, die den naam ZelfmodrdefiMrtWëg ifraagï. Éea sappe, die slechts ondiep opgeworpen was en die de vijandelijke machinegeweren bestreken. De lieden wilden liever het leven wagen dan altijd door het water te waden. Duizenden hebben deze verstijf de kleigronden verslonden, vriend en vijand. Nu zwijgen ze. Vroeger droeg "deze woestenij namen. Het zijn de beroemde werken Centrale, Cimetière, Baga telle, die in Juni en Juli genomen zijn. Rood en nevelachtig stijgt de zon boven de dcode kleizee. Granaten zuilen door de lucht. Men hoort ze knallend treffen. Een zwaar Duitsch kanon schiet. Dof en ver klinkt het schot, alsof het kanon op een ander gedeelte van de gevechtslinie stond. De granaat suist echter over ons heen en een paar seconden later kraakt de berg. Drie granaten schiet het kanon, dan zwijgt het weer. Maar andere kanonnen dreunen. Een granaat zingt tweestemmig door de lucht, een dwarsvlieger. Het is een grappig gehoor. Een der geweerkogels gonzen over de brug. Een machinegeweer blaft heesch. Plotseling komt een heele horde vijandelijke granaten door de lucht f illen. De een achter de ander, met krankzinnige aast. Het knalt, dat de aarde siddert. De Franschman slingert werpmiinen. 't Is het gewone morgenwerk. Alles gaat goed. Door de sappen komen de manschappen uit de veldkeuken achier ons aan. Twee aan twee dragen zij op een stang over de schouders een zwaren Ijzeren ketel. „Breng jelui koffie?" „Neen, soep, vandaag moet vroeger gegegen 'worden". Vandaag, ja, vandaag is een bijzondere dag. De zon schijnt. Voor de eerste maal zie ik mooi weer in Argonne. Uit de wanden der loopgraven stroomt echter ijzige koude. In de loopgraven op Ezeleneus is reeds alles in bedrijvigheid. Eerst komen wij bij de Wurtembergers, dan bij de Rijks- landers, vervolgens bij de Pruisen. Daarginds, vijftig meter, dertig meter verder, ligt achter een barrière van prikkeldraad: het werk Marie Thérèse. Een blauwe muur van rook hangt er boven. De rook van de granaten en de mij nen van het morgenwerk. Granaten klagen en slaan in. De aware vijandelijke werpmii nen kraken, als donderslagen. De posten staan aan het geweer, de machinegeweren loeren. Handgranaten, mijnwerpers; ammu nitie, alles is gereed. Koperdraden loopen in een sappe. Om elf uur moet de mijn ont ploffen. Overal ie men druk herig. Maar kalm, want men heeft tijd. üitvaltrappen worden gegraven. Ernstig en stil rijn de manschappen, niets stiller dan andere, want zij weten wat den dag voor hen be duidt. De officieren kruipen uit hnn woon boten, en begroeten ons. Kapiteins en lui tenants. Zij riiu vol vertrouwen en opge wekt. Ze waarschuwen ons voor een paar hoeken, waar zij handgranaten smijten. Ach. een paar uren later waren een paar van deze mannen reeds dood. We gaan verder. Mijnen kraken als in stortende hnizen. Een soldaat is aan het graven. Een mijn heeft aarde in de loop graaf geworpen. Plotseling is de loopgraaf vol gegooid. Een paar mannen graven. Wat is er aan de handt Onze officieren zijn zoo- even bedolven. Met huivering spreek ik er van. Maar het is oorlog, dat mag men niet vergeten. De mijn heeft de loopgraaf volko men dicht geworpen. Een armstomp zonder hand stak uit de aarde. Den hoek om.... Ach! Naast mij hurkt met opgetrokken knieën een doode. Het hoofd hangt op de borst. Hij ziet er niet uit als een doode. Van boven tot onder bestoven met een grijze aarde, hoofd, gericht en kleeren grijs; zag hij er uit als een slaper met opgetrokken knieën die men uitgegraven bad. Zij alten, twee of ficieren en vier of vijf man, waren gevallen! voor den storm. Bij het dageüjksche mor gengevecht. Opgepast! Een mijn komt door die lucht en slaat knallend achter ons lm Wij kun nen niet verder door de toegeworpen loop graaf. En dertig meter ter zijde loeren de Fransche geweren. Wij moeten terug. Nu komen de mijnen, de een na den ander. Nu eens moet mem rechts, dan links uitwijken. Eén valt voor ons neer. Niet in de loopgraaf, maar er vlak naast. Zij ontploft niet. Op een derge lijk moment is men volkomen rustig. Het hart klopt niet sneller. Men is reeds lang over den angst heen. Men weet, dat men volkomen in de hand van het noodlot is en daarmede uit. Hoog in de lucht, door het blauw van den hemel, vliegt een werpmijn. Ze schijnt niet grooter dan een havik. Dui delijk zijn haar vleugels te herkennen, die haar een rustige vlucht geven. Snel vliegt ze in een prachtigcn boog en riet er prach tig uit. We volgen haar met den blik. Plot seling schiet zo als een havik naar beneden1, en wordt met elke seconde grooter, 1 eel ij ker en gevaarlijker. De duivel heeft deze mijnen uitgevonden. TUSSCHEN DEUTSCHE GE WONDEN ACHTER HET RUS SISCHE FRONT, Het vervoeren van de gewonden, zegt dr. Paul Miehaelis in het „Berl. Tageblatt", is misschien de aangrijpendste rijde van den oorlog. Tijdens mijn verblijf tusschen Kow- no en Wilna zag ik ze iederen dag aanko men. Op kleine boerenwagens werden ze aangebracht. Met bleek» gezichten .liggen ze op het stroo. Geduldig verdragen ze alle pijnen, inaar in hun oogen ziet men een uitdrukking van eindeloos leed. Jloe sneller de opmarsen voorwaarts gaat, des te langer duurt het eer da gewonden het lazaret bereikt hebben, waarnaar zoo vurig verlangd wordt. Soms duurt het al te lang. Wij moesten' naar Kowno terug. Na een langdurigen, bezwaarlijken tocht hadden wij een station kunnen bereiken van de lijn KownoWilna. Van hier hoopten wij met den trein verder te komen. Er bestaat wer kelijk een soort spoorwegverkeer. De Rus sen hadden echter alle locomotieven mee genomen. Slechts eenige dozijnen goederen wagens hebben wij gevonden. Ze worden door paarden getrokken. Op den weg van Kowno voeren zij alle mogelijk soort ma teriaal aan en op den terugweg brengen zij gewonden mee. Er bleef ons geen andere keus dan in een met zwaar gewonden be zetten goederenwagen een plaatsje te zoo ken. Er lagen een en twintig man, van wie geen enkele zich bewegen kon. De meesten hadden schoten in de beenen. Anderen wa ren zwaar gewond in de longen en in den buik. Daar lag de Hes naast den Sileziër, de [Wurtemburger naast den Westfaler. Het was een tooneel van de diepste ellende. Ook dat moet men eens gezien en beleefd hebben, om te weten wa-t de oorlog is en hoe hij er In werkelijkheid uitziet. „Waar mee heb ik dat verdiend?" vraagt een man met een verbrijzelde dij. „Daaraan hebt gij geen schuld," troostte ik hem, „dat hebben anderen op hun geweten." Hij* vreest, dat het been verloren is en toch zegt hij melancholiek: „Ik heb mijn va derland maar weinig van dienst kunnen zijn. Ik ben eerst sedert den 20en Juli in het veld." Éen andere, die naast mij ligt, heeft een schot in de borst. Hij steunt en kucht, kan niet ritten en niet liggen. Hij zou willen hoesten en hij kan niet. Weer een ander haalt een photographie uit zijn zak: een vrouw met drie kleine kinderen. Hij kijkt er lang op en steekt het portret dan weer met een diepen zucht in den zak. Hier ligt een man van rijperen leeftijd met ge spalkt been, doodsbleek. Hij verklaart zijn toestand door het lange transport. Eerst vier, dan tien, dan twaalf uur met den wa gen. Bij eiken ruk voelt hij de vreeselijkste pfjn. Alten ver*langen vurig naar het lazaret, waar zij eindelijk rust en verzachting van hun pijnen hopen te vinden. Maar het is nog een lange weg, de trein rijdt heel lang zaam en moet steeds weer stil houden. In de eerste uren vinden de gewonden nog eeni- gen prikkel in den veranderden toestand. Vóór het vertrek hadden wij nog sigaren opgediept en nu verdoelen wij daarvan. Al ten grijpen er naar en doen ten minste een poging om te rooken. Als trooster en pijn stiller is tabak onovertreffelijk. Deze en gono vertelt van zijn ervaringen op de verschillende slagvolden. Zij zijn slecht te spreken over de Russen. Wie eerst in Frank rijk was, vertelt van 't groote verschil tus schen den oorlog mei de Russen en de Fran- schen. Algemeen was de Rus den zwaksten vijand genoem'd. Toch verklaart men uit- hruTvkelijlc, dat er onder de verschillende Russische troepen groote verschillen zijn. In het bijzonder worden de dapperheid en 't goede schieten van de Siberi'ërs geroemd. Langzamerhand verstomt het gesprek. Ver moeidheid wordt den patiënten de baas. Ze vallen in een onrustige sluimering en één, die blijkbaar koorts heeft, gelooft nog in het gevecht te zijn. .Onafgebroken praat hij tot zijn kameraden, vuurt ze aan en waar schuwt ze dan weer. De slaap duurt echter niet lang. Eindeloos kruipen de uren voort, 's Morgens om tien uur zijn de patiënten ingeladen, het wordt middag en avond. Het is pikdonker in den wagen. We steken een eindje kaars aan, dat het treurige tooneel slechts mat verlicht. Eindelijk, om tien uur 's avonds, is het station van Kowno be reikt. Wij' stappen uit en ademen weer friascke lucht in. Voor de arme gewonden is het oogenblik gekomen, waarop zij eindeLijk naar een lazaret gebracht kunnen worden. Een Roode-Kruis-automobiel staat gereed. Deze kan echter slechts een gedeelte mee nemen en het duurt lang voor alten in het hospitaal zijn. MEXICO. De Kerkvervolging in Mexicjo. Het volgende is aan een particulieren brief uit Mexico ontleend: De toestand schijnt hier te lande wel wat rustiger te worden, doch het is de vraag, of die toestand zich zal bestendigen. „Zoolang Carranza's vijanden Villa en Za pata het hoofd niet in den schoot hebben gelegd en Carranza bovendien door de mo gendheden, inzonderheid door „Uncle Sam" i3 erkend, kan men hier geen orde en rust vei wachten. En zoover zijn we voorloopig nog niet. Carranza, wars van alten godsdienst, en inzonderheid" fel anti-katholiek, heeft overal de priesters, paters en nonnen verdreven. Kerken en kloosters zijn als beestenstallen ingericht. Uitgestrekte landgoederen, in het bezit van de doode hand, zijn verbeurd ver« kiaard en staatseigendom gemaakt. Dit ifl echter alles een oorzaak dat de Mexicaan- scbe bevolking niet veel met Carranza op heeft. Zij toch is van huis uit zeer gehecht aan het Boomsche geloof en ziet- het on barmhartig optreden 'met Ieede oogen aan. In weerwil toch van alles, wat legen de hegemonie van een godsdienstige socte als staatkundige partij te zeggen is zoo gaat de schrijver, die zelf niet katholiek is, voort moet erkend worden, dat er van de Boem- scke kerk en van de kloosterscholen en wat daarmede in verband staat, e'en groote 'op voedende kracht uitging onder deze onont wikkelde bevolking. Het blijkt hier weer uit, dat het onmoge lijk is, een volk zijn godsdienst te ontnomen Had Carranza op het oogenblik, dat h.j zoo ruw tegen do Roomsche kerk optrad, tegelijkertijd iets anders aan de bevolking in de plaats weten te geven, wellicht was het pleit dan reeds beslecht, maar thans ta het zeer de vraag, of hij eenmaal als alteen- heer scher zal optreden. Gaat hij op den ingeslagen weg voort, dan zal hij nooit een volksvriend worden en zal men hem hoogstens den naam van tyran of despoot kunnen geven." NIEUWE NEDERLANDKCIIE INDUSTRIE Een van de natuurlijke gevolgen van den oorlog is, dat de industrie hier te lando herhaaldelijk moeite heeft, bepaalde tot dus ver uit het buitenland betrokken fabrikaten of half-fabrikaten die zij voor haar be drijf behoeft goedkoop en geregeld ge noeg te ontvangen. Men pleegt zich dan uit den aard dor zaak zelf-te helpen, hetgeen de vestiging van voor ons lan* nieuwe industrieën in de hand werkte. Zoo deelt de firma Gebrs. Cats, fabrikanten, importeurs en handelaars van papier te Rotterdam mede, dat zij een nieuwe fabriek heeft opgericht voor de ver vaardiging van was- en paraffinepapier. Dit artikel was sedert het uitbreken van den oorlog al dadelijk moeilijk te verkrijgen en den laatsten tijd nagenoeg in het geheel niet meer. Daarom werd de fabricage zelf ter hand genomen. Een voorloopige instal latie is reeds in werking. Paraffinepapier wordt gebruikt voor de verpakking van artikelen, dio niet met wa ter of lucht in aanraking mogen komen, het wordt vooral veel gebezigd voor verpakking van chocolade, bonbons, suikerwerken en andere consumptie-artikelen; verder voor 'verpakking van fijne toiletzeepen, enz.; voorts voor exportverpakking van alle soor ten goederen. Met de nieuwe installatie kan het papier bedrukt worden geleverd en wel zoo, dat het papier eerst bedrukt wordt en pas daarna geparaffineerd. De machines zijn zoo ingericht, dat van de dunste tot de zwaarste papieren bewerkt kunnen worden. De paraffine-macliines'kun- nen het papier op verschillende manieren praffineeren. Met een zeer dunne laag was," tot een zeer dikke laag was; a-an één zijde of aan 2 zijden van het papier. De paraffine (die reuk- en smakeloos is) wordt in kokenden toestand op het papier gebracht, doch er is in dc machine oen ventilator aangebracht (zoogenaamd koud- biaassysteem) waardoor het papier 'aan de andere zijde van de machine volkomen ge droogd is en opgerold kan worden. Zijn do rollen papier eenmaal bedrukt en geparaffineerd, dan komen zij op de machines, die er resp. kleine rolletjes, stroo- ken of vellen van snijden. Dit zijn ma chines, die zóó zijn vervaardigd, dat voor het snijden van rolletjes elke gewensciite doorsnede en breedte (tot ongeveer 2 ceuti- meter breed en 20 tot 25 c.M. diameter) kan verkregen worden. De machine tot het snijden van vellen is zoo ingericht, dat eik gewenscht formaat tot vellen van 2 Meter bij 1.30 Meter (130 X 200 c.M.) er op- gesneden kan worden,, DE G RO EN TEN VOO RZ1 EN I NO IN DEN WINTER. Op de te Amsterdam gehouden vergade ring van de vereeniging van kleine stede lijke en plattelandsgemeenten deed de heer Kooiman verslag van de bemoeiingen van het bestuur met betrekking tot de groenten- voorziening in den a.s. winter." Voor vete gemeenten blijkt het van groot belang van het aanbod des Ministers tot verstrekking van regeeringsgroenten gebruik te maken. De prijzen, door de bevolking te betalen, zullen daardoor menigmaal belangrijk la ger kunnen zijn. Binnen enkele dagen mag 's Ministers goedkeuring worden verwacht 'op een door het bestuur qntworpen distribu tie-plan, dat vervolgens aan alle gemeen ten, waarover de vereeniging haar arbeids veld kan uitstrekken, zal werden toegezon den. Zoo dit het geval was, bad bij zeker besloten om het in de kortst mogelijke be woordingen te doen, want hij vroeg thans zonder veel omslag, wat voor soort van vrouw de echtgenoot van den schilder was. Jack beantwoordde die vraag weer op zijn eigenaardige manier, door mevrouw Blyth den uitbundigsten lof toe te zwaaien, en daarop ging hij eensklaps van haarzelve tot haar kamer over, die volgens zijne overdre ven beschrijving eene der prachtigste ka mers was, die bij ooit gezien bad. Mat luisterde aandachtig en zeide daarop, dat mevrouw Blyth ongetwijfeld veel van zeldzaamheden en prullen uit vreemde lan den hield. Jack antwoordde daar niet alleen bevestigend op, maar zeide zelfs dat hij van meening was, dat die prullen baar in het leven hadden gehouden. Dit leidde hem tot een lang verhaal van hare eerste ziekte; en eindelijk, toen hij dit onderwerp afgehandeld had, verzocht hij Marksman om aan het ge sprek een vroolijker wending te geven. Maar Mat 6clieen thans jnist meer dan ooit tot zwijgen geneigd te zijn. Hij deed niet aleen geen poging om het onderwerp te ver anderen, maar staakte zijne vragen en gaf nauwelijks antwoord op alles wat Jack vroeg of zeide. Jack, na vergeefs beproefd te heb ben hem te laten spreken, stak in wanhoop een sigaar aan en de beide vrienden wan- jde'fden zwijgend naast ellenden voort. Marksman hield met de banden in de zakken de oogen strak op den grond gevestigd en onttrok, zich ais het ware aan de wereld der werkelijkheid om zich in de donkerste schuilhoeken van zijn sombere overpeinzin gen terug te trekken. Toen zij Kirkstreet naderden werd Marks man weder spraakzamer, maar roerde 6leekt;: onbeduidende onderwerpen aan. Het scheen dat hij den heer Blyth en diens huis gezin geheel vergeten had. I Het sloeg half zes toen zij weder op bun kamer kwamen. Jack ging naar zijn slaap kamer om zijn handen te waeschen. Terwijl hij daarmede bezig was opende Marksman de lederen tasch, die onder de berenhuid lag. en haalde den veeren waaier en den indiaan- «chen tabakszak te voorschijn; hij rolde deze beide voorwerpen elk in een 6tuk papier. Toen hij dit gedaan had, riep hij Jack, zeg gende dat hij naar den barbier ging om zidh te laten scheren en verliet met de twee pak jes in de hand het huis. „In het uiterste geval kan ik altijd mijn toevlucht tot de tuindeur nog nemen," zeide Mat hij ziehzelven, toen hij den hoek der straat omsloeg, die naar den oudroest leidde. '„Dit zal mij van den schilder bevrijden en met dit zal ik Jack van mij ontslaan," voeg- |de hij er bij en stak den waaier en den ta- jbakszak in verschillende zakken van zijn jas. |Een spottende lach speelde er bij deze han deling om zijne lippen, maar verdween, spoe dig en maakte plaats voor een zonderlingen trek, die de rimpels op zijn voorhoofd te voorschijn riep. Hij mompelde weder den naam „Mary", die in den laatsten tijd zoo menigmaal over j zijne lippen was gekomen, en versnelde zijn ipas, iets wat hij altijd deed wanneer een som bere gedachte hem kwelde. Toen hij den winkel bereikte, stond dezelf de oude man met de tabaksdoos in zijn hand. reeds aan de deur. Bij deze gelegenheid werd er geen woord tusschen hen gewisseld. Toen hij Marksman zag aankomen, liet de oud roest zegevierend iets in de doos rammelen en Mat stak zijn duim en wijsvinger in zijn vestjeszak, tastte, knikte en stopte eenig geld in de hand van den vuilen koopman. Toen deze korte plechtigheid van geven en nemen geëindigd was, scheiden de twee van elkan der zonder een enkel woord tot afscheid; de oudroest keerde achter zijn toonbank terug en Marksman vervolgde zijn- weg naar den barbier. Mat opende even de doox vóór hij aan de bestemde plaats kwam, en het valsoho sleu teltje er uitnemende (dat, hoewel van een minder metaal gemaakt, toch even schoon glinsterde als het echte), stak hij het in zijn vestjeszak. Daarop trad hij een anderen win kel binnen, waar hij zich van een kaars en een doosje lucifera voorzag. „De tuin is het veiligst, .li wil het met de tuindeur beproe ven," dacht Marksman, toen hij bij den bar bier op een stoel zat en deze hem inzeepte. Precies om zeven uur stonden de vrienden voor Blytb's woning. Toen zij in de gang wa ren, fluisterde Mat tót Jack: „Hier was het zeker, dat die oude vrouw zulk een zotte klap vertelde, nietwaar?" „Ja," antwoordde Jack, eveneens fluiste rende. „Maar hoor, zeg er niets van aan Blyth. Hij houdt ontzaggelijk veel van die oude moeder Beckover en zou bepaald ru zie met mij maken, als bij wist dat ik haar in zulk en bespottelijk daglicht bij u gesteld had." Toen zij het atelier binnentraden, zat Va- lentiju reeds op hen te wachten met het tee kenbord naast zich en het papier voor zijne nieuwe schilderij van Hercules, die koning Eurystheus den Erymanthiaanschen beer aanbiedt, die voor zijne voeten kroop. HU verzekerde dat zijn hoofdpijn genezen was en hij zich zeer wel gevoelde; maar Jack bspeurde dat bij niet. 7,00 opgeruimd was aLv anders. Mat, van zijn kant, had voor niet» oog dan voor de tuindeur, waartegen bij, zoodra de eerste verwelkoming was afgeloopen. zorgeloos leunde. „Hier, waarde heer!" zeide Valentijn, naar hem toekomende. „Ik heb de teekening, die gii van ochtend zoo hebt bewonderd, laten afnemen, Hier op dezen ezel staat zij, als gü ze nu eens zien wilt." i Mat, die reeds bij het eerste gezicht had bemerkt, dat de tuindeur op het nacht-M was, keerde zich terstond om en tot Blytb's groot genoegen beschouwde hij met de groot» ste aandacht de teekening der poort* met eeit drie dubbelen slagboom. „Het moet eens gerestaureerd worden» nietwaar?" zeide Mat, doelende op de schil- delachtige ruïue der oude poort j „Ja," antwoordde Valentijn, in de meening) dat dit gezegde betrekking had op het ver- sleten, geel geworden eu beft te ven papier, waarop de teeke,ning was gespannen, ea voegde er bij: „een- vel wit papier en vvuÜ lijm zal het weder geheel nieuw maken." Mat zag verbaasd op. Papier en lijm vood een poort? „Een zonderlinge timmerniafl zoudt ge ziji)?" meende hij te zeggen. Mf.ir juist zeide Jaok iets en daarop wendde bd zich van de schilderij af en zweeg verstan dig. „Kom, Mat, zet je in postuur en leg J*. arm zooals Blyth bet verlangt. Denk er.v&' aan, dat gij Hercules moot n-<#ïetete,,!A neem nu voor vanavond eens een houoin? aan alsof gij den E.ymanthiaamchen 0 1 aan koning Eurystheus brengt, G'i Thorpe, terwijl hij zich bedaard Lu net stond t8 warmen. n (Wordt vervolgd)-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1915 | | pagina 6