m
SOCIALE BERICHTEN
Landbouw en Visscheri]
RECHTSZAKEN.
FINANCIEELS BERICHTEN
Het sprookje van
Snoezebella.
liet Handwerkhoekje,
kappelletje zooveel mogelijk ie herschapen in
den ouden toeetand. Eenige stukken gebrand
glas uit hel hooge raam dezer kapel, zijn tor
hand gesteld aan den heer Muller, den archi-
raria, ter bewaring in hel gemeente-museum.
Thans ia geen stukje gebrand glas meer in de
Domkerk te vinden, zoodat Baedeker's wereld
beroemde reisgids op dit punt moet worden her
zien.
„De nu ten einde loopen'de restauratie, meent
Eet blad, heeft voor do zooveelste maal de wen-
aohelijkbeid naar voren doen tredon, om do Dom
kerk in haar geheel eens onder handen te nomen
aan den buitenkant; de gevel aan de zijde van
de Doinsteeg, om maar een enkel onderdeel te
nsemen, vraagt al zoo lang om een herziening
an eene restauratie juist aan dezen kant tegen-
eer een breede straat, in het, verlengde van de
Korte Jansstraat en in het gezicht "van het
Janskerkhof, zou aan het bouwwerk in buiten
gewone mate ten goede komen.
UIT DE BLOEMBOLLENSTREEK.
De R. K. Landarbeider schrijft:
Op verschillende plaatsen wordt gewerkt
voor een toeslag op het loon, vanwege 'de
dure levensmiddelen en reeds hebben eenige
patroons toezegging gedaan en we betwij
felen het niet, wanneer de arbeiders met
hun organisatie meewerken, dus eerlijk voor
hun behoefte uitkomen en niet zich daar
voor schamen, zullen zeker verschillende
werkgevers niet ongenegen zijn, aan ons
billijk verzoek te voldoen.
Er is, vooral bij Patroons, die zich mee-
?;aande hebben betoond, over 't algemeen
link gepeuterd van den zomer en vele werk
gevers géven dan bok al onomwonden toe,
dat zijl volstrekt geen schade hebben gehad
omdat zij1 rekening hebben 'gehouden met
den toestand der arbeiders, integendeel' dat
het hun in verhouding tot anderen 'die zulks
niet deden voordeel heeft 'gebracht, \velnu
dM is een gelukkig verschijnsel.
Flinke, intensieve arbeid leveren kan ons
niet deren, Is iets wat we zelfs met alle
kracht voorstaan, maar Iaat men ons dan
ook' "geven wat noodig is om vrouw en kin
deren te onderhouden. Dan zijn wij beiden
gered, en «anders geen van beiden.
Als de arbeider voortdurend gebrek lijdt,
moeder de vrouw, met lijmen en passen
op geen stukken na rond kan spartelen met
het loon, kan op den duur ook niet met
liefde en energie werk worden geleverd; theo
retisch kan men daar een prachtige boom
over opzetten, practisch is het onzin om te
meenen, dat zulks op den duur goed gaat.
Vele werkgevers hebben al leergeld genoeg
betaald, hebben gekort, arbeiders ontslagen,
en komen nu tot de ontdekking, dat anderen,
welke die „paardemiddelen" niet toepasten,
feitelijk nog beter af zijn en we vertrouwen
dan ook, dat de oogen van vele werkgevers
open zijn gegaan en zij zullen begrijpen, dat
de belangen hunner arbeiders niet zonder
schade voor hen zelf op. den duur voorbij
gezien kunnen worden.
EEN SLECHT HONIGJAAR.
Men schrijft uit Barneveld aan het Hbld.:
De bijenhouders in deze streken hebben
hun korven van de heide teruggehaald en
drijven nu de stokken, die hiervoor in aan
merking komen. Veel edhter hebben de nij
vere diertjes ook daar niet kunnen bijeen
verzamelen zoodat de beste korven, wegens
Ket vele sleohte weder, hoogstens 5 K.G. in
gewicht zijn toegenomen. Opmerking ver
dient nog, dat op de vlakke heide bijna geen
honing gewonnen is, terwijl de bijen van deze
planten, staande eenigszins tussChen struik
of boseh ver-scholen, nog al wat gehaald
hebben.
Sommige imkers schrijven dit toe aan het
vallen van brak water, waardoor de in de
vlakte staande bloeiende (heideplant natuur
lijk meer te lijden had dan die, welke langs
en in de hossehen groeit. Vandaar dan ook
waarschijnlijk, dat het honinggewin op de
heide in het bosehachtige Hoog Buurlo beter
was dan ergens andere. Alles bijeengenomen
moet echter 1915 voor de hijeenhouders tot de
slechte jaren gerekend worden.
EEN' LEUGENACHTIGE DIENSTBODE.
Voor de rechtbank te 's-Gravenhage heeft te
recht gestaan een 20-jarige dienstbode uit
's-Gravezande, die in haar dienst in de van
Weede van Dyckvëldstraat aldaar op 20 Juni
diefstal van geld pleegde en om ontdekking daar
van te voorkomen, zei dat er ingebroken was.
Het meisje, zeer onder den indruk van het
gebeurde, beweerde nu ze terecht stond, dat ze
vreeselijk in de war zat over een schuld die ze
had gemaakt toen ze ging dienen. Dit was nl.
haar eerste dienst in de stad. Omdat ze aan den
Maasdijk, waar ze woonde, niet zulke kleeren
droegen als in de stad, had zij bij een winke
lier een en ander gekocht, zonder dit dadelijk te
betalen. Toen ze om betaling gemaand werd,
begon ze angstig te worden.
Uit de verklaring van de huishoudster bleek
dat bekl. na eerst een portemonnaie met geld,
die ze uit een der kamers weghaalde, in den
tuin had geworpen, zij een andere portemon
naie van de huishoudster, waarin een kleine
negentig gulden, achter een koffiemolen in haar
keuken wegstopte. Daarna maakte ze alarm bij
de buren en vertelde dat er iemand in huis was
geweest.
Uit een ïngesïe'13 onderzoek bleek spoedig,
dat er van inbraak geen sprake was geweest
maar dat bekl. het geld achter den koffiemolen
had weggestopt om dit later voor haar zelf te
gebruiken en om ontdekking te voorkomen, de
inbraak verzonnen had. Ten slotte bekende ze
en legde ook nu voor de rechtbank een volledige
bekentenis af.
De officier van Justitie requireerde 3 weken
gevangenisstraf.
VERBODEN TERUGKEER.
De Rechtbank te Assen veroordeelde J. E.
Oosterood te Barger Compascuum, wegens het
terugkeeren in de in staat van beleg verkee-
rende gemeente Emmen, waar hem het verblijf
ontzegd was, tot drie maanden gevangenisstraf.
INBRAAK.
Voor de Alkïnaarsehe rechtbank heeft giste
ren terecht gestaan J. v. V. zwerver, die te Uit
geest in den nacht van 22 op 23 Juli tijdens de
kermis, in de villa van jlir. Roël had ingebro
ken. De officier van justitie heeft 1 jaar en 6
maanden gevangenisstraf geëischt. Mr. Prins
van Alkmaar, pleitte clementie.
PASSEN-VERVALSCHING.
De rechtbank te Maastricht heeft gisteren
J. H. en P. K., beiden gewezen kantoor
klerken bij' het Duitsche consulaat aldaar,
verdacht van het vervalschen van passen,
vrijgesproken van valschheid in geschrifte,
maar K. veroordeeld wegens diefstal en H.
wegens heling van pasformulieren ieder tot
3 maanden gevangenisstraf. De eisch was
voor ieder 1 jaar voor hét eerste en t jaar'
voor het tweede feit.
FAILLISSEMENTEN.
Failliet verklaard 17 Sept.: J. Holleman
Azn., koopman in landbouwwerktuigen, Rot-'
terdarn, Willem Barentzstraat 7a.
E. Vos, timmerman, Laren (N.-H.)
Geëindigd door het verbindend worden deri
uitdeelingsliist de faillissementen L. Jansen,
aannemer, Winschoten. J, Miiller, smid.
Sappemeer.
Opgeheven de faillissementen J. Leenhouts,
bakker, Terneuzen. B. de Vink, schilder,
Baarn.
BEURS VAN AMSTERDAM.
Noteeringen van 22 September.
NEDERL. pet. V.K. L.K. H.K
Ned. WJS. Obl. (kl.) 5 10251 102% 10214
Ned. W.S. Obl. (gr.) 5 102 102
Ned. W.S. Oblig. 3% 84 83%
Ned. W.S. Oblig. 3 75.13/16 75.11/16
75.15/16
Ned. W.S. Certif. 5 75% 75.11/16
75.13/16
Ned: W.S. Certif. 2% 65.9/16 65.7/16 65.9 16
STOOMVAARTLIJNEN
Stoomvaart Mij. Nederland.
Koningin der Nederlanden, thuisreis, vertrol
21 Sept. van Sabang. Radja, uitreis arriveerde
21 Sept. te Sabang. Kambangan, thuisreis, pas
seerde 21 Sept. Dungeness. Banda, uitreis, pas
seerde 22 Sept. Point de Galle. Banka, uitreis,
passeerde 20 Sept. Ouessant. Riouw, uitreis,
vertrok 21 Sept. van Hew-York.
Eens leefde er in een groot koninkrijk
een klein meisje, dat Snoezebella heette en
zeer mooi was.
Haar tanden schitterden als ivoor en haar
blonde haarkrullen glansden en waren zacht
als zijde.
was de eenige dochter van een rijk
koopman, die reeds lange jaren getrouwd
was en wien gedurende al dien lijd slechts
één kind geboren werd. Van uit haar wiegje
nog werd het kind door allen, die haar
kenden „Snoezebella de schoone" genoemd.
ïoen nu het meisje negen jaar oud was,
werd haar moeder ziek en het was duidelijk
te zien, dat ze niet meer van haar ziekbed
zou opstaan. Witter dan de witte lakens van
haar sponde was hare gelaatskleur, droe
viger dan de droeve oogen van een stervend
lammetje waren hare oogen.
Ze riep haar dochtertje bij haar en terwijl
ze van onder de witte lakens een kleine
houten pop te voorschijn haalde en in
's meisjes handen legde zei-ze:
„Mijn kleine Snoezebella, ik vertrouw je
dit poppetje toe. Het is zeer kostbaar, want
in de heele wereld is er maar één als dit
Stop het diep in je zak en laat het nooit aan
iemand zien. En wanneer ziekte of droefheid
je overvallen, haal dan het popje uit je
zak en geef het eerst wat te eten en te
drinken. Fluister dan zachtjes wat je op het
hart ligt, vraag het om raad en bijstand
en het zal je immer helpen en zeggen wat
je te 'doen hebt."
Snoezebella nu was grootelijks bedroefd
om haar moeder eu toen ze 's nachts in
haar bedje lag, weende zij zoo bitter, dat
ze den lieelen nacht geen oogje sluiten kon.
Toen dacht ze aan haar klein houten popje
eu ze sprong recht. Uit den kleinen zak
van haar rokje,haalde ze het te voorschijn
en zétte het een stukje brood en een tasje
melk voor, zeggende
„Hierzoo kleine pop, neem dit. Eet en
drink een beetje en luister naar mijn verdriet.
Mijn lieve moeder is dood en zonder haar
ben ik zoo alleen, o mijn popje...."
En zie, de oogen van hej popje begonnen
te leven en te schitteren als diamanten en
plotseling stond het levend voor het meisje.
Het at een brokje brood en nam een teugje
melk en toen bet daarmee gedaan had zei het:
„Ween niet, Snoezebella. Droefheid grieft
het meest des nachts. Ga weer op je bedje
liggen, doe je oogjes toe en slaap dan tot
den morgen, want de ochtend geeft beter
raad dan de nacht, mijn kind."
En Snoezebella legde zich toen weer in
haar bedje en sliep zachtjes in en toen ze
ontwaakte was haar leed zoo schrijnend en
haar geween zoo bitter niet meer.
Toen de vrouw van den koopman gestor
ven was, treurde deze laatste lang en veel,
doch na een tijd begeerde hij toch ten twee
den male te trouwen en dies zag hij uit
naar een ordelievend vrouwtje. Zijn keuze
viel op een weduwe van denzelfden ouderdom
als hij, die twee dochters had en die naar
zijne meening een voortreffelijke stiefmoe
der voor de kleine Snoezebella zou zijn.
Dus trouwde hij met de weduwe en leidde
haar in zijn huia als zijn vrouw, maar na
hotten tijd ondervond het kleine meisje, dat
haai- stiefmoeder niet was zooals haar vader
wel gemeend had.
Want ze was booe en sluw eu had den
koopman slechts getrouwd ter wille van zijn
geld. Liefde voor de kleine. Snoezebella kende
zij niet. Maar Snoezebella groeide op en werd
het mooiste meisje van geheel het dorp,
Ier wijl haar eigen dochters zoo schraal en
leelijk werden als gedroogde stokvisschen.
En zoo kwam het, dat ze' alle drie Snoeze
bella om ter meest haat en nijd toedroegen.
Alle soort werk legden zij haar op on de
moeilijkste taak was nog te licht, want ze
meenden dat het harde werken üaar ook
schraal en leelijk zou maken en dat zon
en vind haar gelaat zouden vergrauwen.
Snoezebella werd dan uitermate slecht be
handeld, maar het meisje verdroeg alles zon
aar morren of klagen en terwijl haar zusters
van dag tot dag leelijker werden, ofschoon
ze geen zwaren arbeid te verrichten hadden,
nooit in regen of wind moesten uitloopen en
gansche dagen met gekruiste armen als pron
kende hofdames aan de deur stonden, kreeg
zij wangetjes bloeiend als rozen, lippen rood
als kersen en oogen schitterend als koralen.
Maar dit kwam door de kleine pop, want
zonder haar hulp zou de kleine Snoezebella
nooit haar werk af gehad hebben. Want
zooveel werk gaf men haar op, dat men het
met drie paar handen niet gedaan kon krij
gen. Wanneer allen ingeslapen waren stond
Snoezebella eiken nacht op uit haar bedje,
deed de deur op slot eu gaf haar popje wat
te eten en te drinken, zeggende:
„Kijk hier, kleine pop, neem dit. Eet een
weinig, drink een weinig en luister naar mijn
verdriet. Ik ben hier in mijn 's vaders huis,
maar mijn booze stiefmoeder zou me gaarne
uit da wereld helpen. Zeg me wat ik doen
moet, o mijn popje
En zie, de oogen van de pop begonnen te
glanzen gelijk d/amanten en plotseling stond
ze levend voor het meisje. Ze at een brokje
brood en dronk een teugje melk en wanneer
ze zich daarmede versterkt had, zegde ze
aan de kleine, wat ze te doen had. Eu terwijl
Snoezebella sliep werd al haar werk voor
den volgenden dag klaar gemaakt, zoodat
ze niets anders te doen had dan in de scha
duw der boomen te rusten of bloemen te
gaan plukken ïn de weiden. Want het popje
had het kleine hofje gewied, de roode kool-
bedjes met water besproeid, het hofpadjo
netjes afgeschoffeld, erwtjes geplukt en de
kachel aangestoken.
Zoo kwam het, dat Snoezebella een kom
merloos leven leidde en dit door toedoen
van haar popje, dat ze steeds bij zich hield
in haar zakje.
Zoo gingen de jaren voorbij en kwam de
tijd, dat Snoezebella den ouderdom kreeg,
waarop de meeste meisjes ten huwelijk ge
vraagd worden. Al de jongelui van het dorp,
groote en kleine, rijke en arme, kwamen hare
hand vragen en niet één wierp een blik op
de twee' dochters van de stiefmoeder, zoo
leelijk en zoo mager waren ze.
En zoo kwam het dat Snoezebella nog
meer te lijden had en ieder trouwlustige tot
antwoord kreeg: „Nooit trouwt de jongste
vóór de twee oudsten 1"
En Snoezebella, die eiken dag mooier en
schooner werd, voelde zich diep ongelukkig
en had ze haar popje niet meer gehad, dan
was ze gewis van droefheid gestorven.
Doch nu gebeurde hét op zekeren dag, dat
de koopman voor zaken een verre reis moest
ondernemen naar een ander verafgelegen
koninkrijk.
Hij zeide vaarwel aan zijn vrouw en hare
twee dochters, kuste teeder zijn Snoezebella
en gaf haar zijn zegen. Zoo vertrok hij eu
hij vroeg hun, dat ze allen eiken dag een
gebed zouden storten voor een voorspoedige
reis en een gave terugkomst.
Doch nauwelijks was hij buiten het zicht
van het dorp of zijn vrouw verkocht zijn
huis en erf, verzamelde al zijn goederen en
verhuisde verweg en ging wonen aan den
zoom van een wild ontzaglijk woud. Eiken
dag zond ze Snoezebella het bosch in, 't zij
om een takje van een zeldzaam boompje,
't zij om haar zeldzame en moeilijk te vin
den bloemen te halen.
Nu moet ge weten, dat heel diep in het
woud, en dit wist de sluwe stiefmoeder zeer
wel, de hut stond van de oude tooverheks
Rapsajaga, te midden op een groen gras
perkje. Zij leefde daar heel alleen en niemand
was er die haar schamele hut naderen durf
de, want zij at menschenvleesch, zooals wij
's middags kippen en hazen eten... De vrouw
van den koopman zond Snoezebella eiken
dag het woud in met de heimelijke hoop,
dat do tooverheks haar zou medenemen en
opeten. Doch eiken avond kwam ze
terug thuis, daar de kleine pop haar
immer aanwees waar de zeldzame boompjes
en de zeldzame bloemen te vindon waren en
niet toeiiet, dat het meisje haar schreden
richtte, daar waar de hut stond op. het groene
grasperk.
En eiken avond als Snoezebella thuiskwam,
was de vrouw woedend en haar haat. groeide
aan, omdat er geen letsel kwam aan Snoeze
bella-. Het 'gebeurde nu dat de booze vrouw
haar drie kinderen bij haar riep en aan ieder
een werk oplegde. De een moest een kant
werkje maken, de andere een paar kousen
breien en Snoezebella moest een bundel vlas
spinnen.
Dan doofde ze alle vuren uit iu het huis
en liet haar alleen een enkel kaarsje over
om de kamer te verlichten waarin ze werk
ten. Zelf ging ze naar bed.
Ze werkten één uur, ze werkten twee uur,
ze werkten drie uur, maar toen nam de
oudste dochter een kleine nijptang om de
wiek van de kaars een beetje af te knippen.
Mdar .en dit had haar sluwe moeder haar
zoo opgelegd ze deed het zoo onhandig,
dat het kaarsje als bij ongeval uitdoofde
„Wat nu gedaan?" vroeg haar zuster.
„Al de vuren zijn uit, nergens is er licht
in huis en ons werk is nog niet af."
„We moeten vuur gaan halen," zei de
oudste, „de woning, die het dichtst bij de
onze gelegen is is do "hut van Rapsajaga in
bét woud. Een van ons moet tot haar gaan
en er vuur halen."
„Ik zie genoeg met mijn stalen speld,"
zei de dochter, die de kant afwerkte en
niet ik zal gaan
„Ik zie genoeg met mijn zilveren breinaal
den," zegde deze die dè kousen breidde en
niet ik zal gaan
„Maar," riepen ze beiden uit, „gij Snoeze
bella, zult vuur halen, want om uw vlas te
spinnen hebt ge noch stalen spelden, noch
zilveren naalden
Beiden sprongen op en duwden Snoeze
bella buiten, haar achterna roepende:
„Nimmer komt ge hier binnen als ge geen
vuur meebrengt."
Snoezebella zat treurend op den drempel,
maar ze nam haar kleine pop uit haar zakje
en ook wat eten, dat ze overgehouden had
van haar avondmaal en zegde met zoete
stern
„llier, kleine pop, neem dit. Eet een beetje
en luister naar mijn verdriet. Ik moet naar
de hut van Rapsajaga in het tlonker woud
om vuur te halen en ik ben zoo bang, dat
ze mij zal opeten. Zeg me .mat ik doen moet,
o mijn popje."
En zie, de oogen van de pop begonnen te
schitteren als diamanten en plotseling stond
zo Lovend voor het meisje. Ze at een beetje
en toen,ze daarmee versterkt was zei ze:
„Vrees niet, kleine Snoezebella., Ga waar
men u gezonden heeft. Ik zal je helpen en
de oude tooverheks zal je geen kwaad doen
en je niet opeten."
En Snoezebella stak de pop weer in haar
zakje en ze maakte een groot kruisteeken
en drong het wilde, dichte bosch binnen.
Zeer duister Was het woud eu Snoezebella
beefde als een riet. Plots hoorde ze het klot
sen van paardenhoeven en eon man schrij
lings te paard gezeten draafde achter haar.
Wit was zijn kleed, melkwit zijn paard; zil
verwit zijn harnas en toen hij voorbijreed
bliksemde het.
Angstig ging ze verder en opnieuw hoorde
ze het klotsen van paardenhoeven en een
man schrijlings te paard gezeten draafde
achter haar. Rood was zijn kleed, bloedrood
zijn paard en vuurrood zijn harnas en toen
hij voorbijreed scheen de zon.
Heel den dag had de kleine Snoezebella
gegaan en haar voetjes deden pijn. De rechte
baan was ze verloren en geen weg kon zo
meer vinden in het duistere woud. Ze dacht
aan de kleine pop, maar ze had geen voed
sel om haar levend te maken.
Doch toen weer de avond daalde kwam
ze opeens bij het groene grasperkje, waar
de hut stond. Het "staketsel rond de hut
was van menschengeraamten en menschen-
beenderen en het dak was gedekt met sche
dels eh doodskoppen. De klinken van de deur
der omheining waren beenderen van men-
schenvoeten en de sloten kaaksbeenderen met
scherpe tanden. Snoezebella stond daar vast
genageld van schrik als een paal in den
grond geplant.
Maar plots kwam er een man schrijlings
le paard gezeten aangerend, zwart was zijn
gelaat, inktzwart zijn kleed en kool-zwart
zijn paard. Hij draafde naar de deur van
de hut eu verdween daar als zonk hij door de
aarde en toen viel de nacht en duister
groeide het woud....
Maar op het groene grasperkje werd het
niet duister, want opeen3 kwamen er schit
terende lichtstralen geschoten uit de-schedels
en doodskoppen op het dak, zoodat het daar
helder was als op den dag. Toen Snoezebella
dit zag, beefde zij, zoo erg, dat ze niet meer
van haar plaats kon.
In het woud ging er toen een daverend
gerucht op, de boomen begonnen te kreunen,
de fakken te kraken en de doode bladereu te
I ritselen en Rapsajaga kwam aangereden uit
het woud. Ze zat in een grooten ijzeren
mortier en dreef dien met den stamper voort
en achter haar veegde ze de sporen weg
meteen keukenbezem.
Bij haar hut hield ze stil eu sprak:
„Draai open huisjedraai open
„Draai uw achtergevel naar het woud...
„Eu uw voorgevel naar uw moeder
En de hut draaide rond tot de gevel voor
haar stond.
Toenstond ze stil en Rapsajaga begon
opeens snuffelend als een hond om haar heen
te ruiken, dat haar neusvleugels ervan
trilden
„Ik ruik hier menschenvleeschWie
is hier?
Snoezebella kwam aarzelend en grootelijks
bevreesd nader eu een diepe buiging maken
de, zei ze:
,,'t Is Snoezebella maar, grootmoedertje,
„de dochters van mijn stiefmoeder sturen mij
naar u om vuur te halen
„Zoo, zoo," gromde de tooverheks. „Ik
ken zeMaar als ge wilt, dat ik u vuur
geef, moet ge eerst wat hier blijven en eenig
werk verrichten om mij te betalen, want als
ge dat niet doet, zult ge een brokje zijn
voor mijn avondmaal."
Dan wendde zij zich tot de deur eu riep
luid: „Hop! Hopl... Ontsluit u, sterke slo
ten Draai open, stevige deur
En zie, 'de sloten knarsten akelig ram
melend open en do deur draaide kriepend op
haar beenen hengsels. Toen ging Rapsa
jaga binnen en Snoezebella ging haar bevend
van schrik achterna. De deur klapte toe en
de sloten vielen met akelig geluid dicht.
(Wordt vervolgd.)
RAADSELS.
1. Mijn geheel is een stad uit een der
oorlogvoerende landen en bestaat uit 10
lel. tere.
1 2 3 4 5 is een jongensnaam.
7 9 8 10 ligt over water.
1 2 5-6 vindt men in elke drukkerij
2. Welk bijten doet geen zeer?
3. Mijn eerste 'deel is zeer beweeglijk en
zwaar, mijn. tweede hebben alle dieren. Mijr
geheel jjs een vogel.
4. Welk ei kan men niet eten?
t t t
t t
5. Wat is dit?
t t
t
Wedstrijd in het handwerken voor Groep A (meisjes van 8 tot 11 jaar).
Om deze versiering van koninginnesteken te
werken zult ge uit moeten tellen, waar ge de
eerste steek van die versiering moet plaatsen, dan
volgen de andere steken vanzelf. Om de plaats
van die eerste steek te bepalen vouwen we het
lapje in de lengte en in de breedte dubbel. Dan
hebt ge dus het midden van het lapje. Nu hebt
ge vanaf dat midden 26 blokjes naar links en
dan nog twee blokjes naar boven. In dit punt
komt ge dus met je naald uit om de eerste
koninginnesteek te borduren. De volgende steken
werkt ge alle volgens de teekening fig. I. De
steken waarbij ik een kruisje geplaatst heb werkt
ge met blauw perlé en de ov?erige steken worden
met rood perlé uitgevoerd.
Als het borduursel gereed is vouwen we aan
elke kant 2 blokjes van ons lapje naar de ver
keerde zijde om, dit doen we eveneens bij ons
voeringlapje, leggen die inslagen van de twee
lapjes tegen elkander en naaien nu alle vier de
1 kanten met de overbandsche steek dicht. We
voorzien de twee tegen elkaar genaaide lapjes
van 9 belletjes die we aan een van de lange
kanten op regelmatige afstanden van elkander
stevig vastnaaien.
Als we zoover gekomen zijn kunnen we aan
1 het leidsel beginnen. Dit leidsel bestaat uit drie
gehaakte koordjes die in elkander gedraaid zijn.
De meeste van onze kleine meisjes zullen wel
nooit gehaakt hebben. Moeilijk is het niet, want
1 elk koordje is eenvoudig gehaakt van ketting
steken. Eerst haakt ge een geheele lengte van
kettingsteken met rood perlé, dan precies zoo
een van blauw perlé, en daarna nog een van
wit perlé. Die koordjes moeten natuurlijk allen
even lang zijn, doch ge kuilt genist al het perlé
wat ge overgehouden hebt van het borduren van
het lapje ophaken, dan zullen de koordjes onge
veer de vereischte lengte hebben. Wanneer ge
geen kettingsteek kunt haken, bekijk dan fig. II
maar eens, misschien dat ge hel dan wel kunt.
Vervolgens draait ge deze drie koordjes stevig in
elkander, maakt aan ieder uiteinde een lus en
naait die twee lussen aan weerszijden van ons
geborduurd lapje. Wanneer ge het leidsel klaar
hebt moogt ge het inzenden tot en met Woensdag
6 October. Schrijf duidelijk op je inzending voor
het handwerkhoekje en vergeet vooral je naam en
adres niet, anders kan ik het je niet terug
zenden.
Volgende week vertel ik den uitslag van den
wedstrijd van groep B, meisjes van 11 tot en
met 15 jaar.
M. H. S.
Fig. II.
Fig. J.
1 UI.U
DE KINDERCOURANT