van de Openbare Godsdienstoefeningen in de R.-K, Kerken te Haarlem en Omliggende plaatsen t IM lid van den oevasigeae. evangelie-verklaring T- Te veel blauw. Sr P^lhe6n' yaderl" mtt*' ssen Ijnde t 16 leep- latte een: keer euw Ij. lad. negentiende zondag na pink steren. G« een I. n 3 ais de ïw. er- ol- er. iar :ea rin lu id, >N >n« )er MS d« aan Gods uitnoodiging, om tot Zijn Rijk te do T°yer'' wiBen geboo, geven. Maar toch en velen na ben, „gaven er geen )0 P(iaden „Iy herhaling geroepen ren rij» ar Het was vroeg in den morgen. „Is 'dit da weg naar Sing, sing, mjrn- heer?" „Ja," antwoordde de aangesprokene met een ruwe stem en vervolgde zfjn weg. Het was na den middag. Bet kind dat de vraag gedaan had, zag er teer en zwak uit. Haar oude stroohoed gaf geen beschutting tegen, do zonnestralen, haar versieten schoenen konden de voetjes niet voor den harden weg beveiligen. Zij1 wan delde verder en verder, altijd door. „Is dit de weg naar Sing, Sing, mijn heer „Ja mijn kind, maar wat moet ge daar doen Het kind zei niets, haar lippen trilden, 't was haar echter onmogelijk tegen 'den vrien delijken ouden heer, die zijn paard aan hield om haar vraag te beantwoorden, iets te zeggen. Die avond was gevallen en Kitty kon zich niet verder voortsleepen, zij viel op, een bank van mos neer. Zij zag er zoo vermoeid uit, haar lief ge zichtje had zulk een oudachtige uitdrukking, en haar verwarde haren hingen over de handen, "waarmee zij baar gezichtje bedekte. Zij beefde van het hoofd tot de voeten en kon haar tranon niet inhouden. „Wat. moet dat lieve kind hier, George vroeg een jonge dame, die met haar broe der voorhij kwam. „Het kinid ziet $r raar genoeg uit," was 't antwoord. „Wat doe je hier uef kind?" vroeg Nelly Haywood verder, zich tot Kitty wendende. „Naar Sing, Sing gaan juffrouw," ant woordde zij. „Hoe vindt je 't George, de kleine meid wil naar Sing, Smgi" „Zeg eens kindlief, weet je wel hoe ver dat nog van hier is?" Kitty schudde het hoofd en droogde de heete tranen, die over haar wangen rolden. „Waarom wilt ge naar Sing, Sing, hebt ge al avondeten gehad?" Kitty schudde van neen. „Hebt go vandaag ai gegetenf Het schudden met het hoofd! was het ©enige antwoord. „Mogelijk ook geen ontbijt? Kom George, het kind ia hongerig en dood vermoeid, we moeten haar meenemen en eten geven." George vond dit voorstel goed. „Volg ons kindje,' zei hij, „dan zullen we je thuis te eten geven en we kunnen dan eens nader over je reisplan spreke?" Kitty volgde. Het heerlijk vooruitzicht van eten te krij gen deed haar voor een oogenblik de ver moeidheid vergeten. „Suzanna, geef dit arme meisje een goede portie warm eten, ze is moe en hongerig; als ze gegeten heeft moet ge mij1 roepen, ik zal dan zien wat ik voor haar doen kan." Suzanne keek vriendelijk naar de arme kleine, zij nam haar bevend handje en bracht haar in de keuken. *n, d® huiskamer vertelde Nelly aan haar moeder wat zij van Kitty wist, het was heel weinig en. heel vreemd. „Wat is er?' nk het van het becb „Je dochter is hier." Het ratelen van ketens deea Kitty schrikken. ^hfntiik Een gedaante verhief zich; als zijn ketens het hem veroorloofde^wam de man nader, hij' zag angstig naar het kind op. Dat was te vee voor^ Met een schreeuw viel ri B gI^ad neer, terwijl ze uitnep: ,»^®r» ™derl Kitty!" schreeuwde de man ea zijn mond trilde zenuwachtig, ,,h0* 18 zii hier gp. ^De^oppasser riep bet kim! tot bewustzijn to™Zaf ik haar in 'da cel brengen?" vroeg hlf. Jim hield zijn handen voor het gezicht. „Ja," «Bikte hij- De zware deur werd ge opend en het^kind ingelaten. Zij; had de ar men wijd itgestrekt, hij had de armen open en zoo naderden ziij' elkander, hij boog zieh T J beiden schreiden. Gangzamerhand lichtte de man het hoofd 0 °P en o, wat ratelden die ketens in haar o°r, hi| zag haar in het gezicht, na eenlg weifelen kuste hij! haar, en toen sloeg hij Zijn oogen voor haar ernstigen b!ik neer. „Kitty, waarom ben je gekomen?" „Ik verlangde u te zien vader, en zy liet haar hoofdje weer op zijn schouder zakken. „Hoe kwam ie hier, Kitty! „Ik liep hierheen." „Van New-York kinid?" „Ja vader." Het geluid van de ketens werd weer ge hooid, toen hij haar aan zijn hart drukto. DE OFFICIEELE KERKLIJS Mi n ii mm pi* Tmhnnrt Viii de „Nieuwe Haarl. Courant" van 2 October 1915. De nadruk van bcricMen en mededea/!h,ffen in dit blad ïs verboden. Hij den emaad, Zijner liefde aangedaan, zal wreken. „De Koning werd vertoornd, en bij zond zijne krijgslieden en verdelgde die moor- denaare, en stak bunne stad in brand." Letterlijk zijn die woorden vervuld, toen de Romeinen, door Gods wraak gezonden, de stad Jerusalem innamen, en in brand sta ken en bet gebeele volk der Joden ombrach ten of in slavernij wegvoerden. „De Koning zeide tot zijne dienstknechten: NEGENTIENDE ZONDAG NA PINK STEREN. Ces nit den brief van den H. apostel Paulus »an de Epliesiërs; IV, 23—28. Broeders! Wordt vernieuwd naar den geest Uws gemoeds en doet den nieuwen menscto die naar God geschapen is in gerechtig heid der waarheid. Daarom legt af de leu- Küutaal en spreekt waarheid, ieder met zij- neu naaste- immers zijn wij elkanders lede- de bruiloft is wel gereed, maar de genoo- diaien. Wordt toornig, en zondigt niet! dat digden waren het niet waardig (om daaraan de zon nie( onderga over uwe gramschap! deel te nemen). Gaat dan op de uitgangen Geeft den duivel geen plaats! Hij die stal, der wegen en zoovelen gij er vinden moogt, stele niet meer; maar veeleer arbeid© bij, met roept ze tot de bruiloft." God wil, dat alle 2ijne handen doende wat goed is, opdat hij menschep zalig worden en al beantwoorden 11 ebbe om mede te deelèn aan den noodlijden- niet allen aan die verheven roeping, daarom worden de liefdevolle plannen van Zijne goedheid niet verijdeld. Willon de eenstgo- roepenen niet komen, dan worden anderen nitgenoodigd, en de onwilligheid van de Ger sten komt aan anderen ten voordeel, omdat zij nu vroeger geroepen worden dan anders't Evangelie volgens den H. Mattheüs; XXH, 1—14. In dien tijd. sprak Jesus in gelijkenissen I®" tot dg opperpriesters en Pliarizeën zeggende: geval ware geweest. Door hen die van de 'Iet Rjjk der hemelen is gelijk aan een ko- wegen en straten worden geroepen, worden 'bug, die een bruiloftsmaal aan reek te vötir volgens het algemeen gevoelen der Schrift- z'-jnen zoon. En hij zond zijne dienaren om verklaarders, de heidenen bedoeld, die in to ft genoodigden ter bruiloft te roepen; maar genstelling met de Joden ronddwaalden zon- deie wilden niet komen. Wederom zond bij der geschreven wet, zonder openbaren wet- andere dienaren, zeggende: Zegt aan de go- tig ingestelden eeredienst, zonder priester- uoodigden: ziet, mijnen maaltijd heb ik he- schap en zonder offer. Letterlijk werd dat "'ul, u»ijne ossen en mestvee zijn geslacht bevel door de Apostelen opgevolgd. Toen d© alles is gereed; komt tor bruiloft! Doch Joden weigerden de leer des heils aan te ■U *loegen er geen acht op en gingen heen, nemen,, wendden zij zich tot de heidenen, en j-oze naar zijne landhoeve, gone tot zijnen langs de straten en wegen verkondigden zij ljandel; en de andoren grepen zelfs zijne die- aan allen de leer van hunnen Meester, '•aren, mishandelden hen smadelijk en dood- j Maar de roeping tot het bruiloftsmaal van j hi tien. Toen nu de koning dit vernam, werd den Koning, tot deelneming aan het Rijk ';M \ertoorud; en bij zond zijne legers en ver- Gods, en ook het beantwoorden aan die uit- d*'gde die moordenaars en stak hunne stad i noodiging, volstaan niet om op onwaardige !'r» brand. Daarop zeide bij tot zijne dienaren: wijze als gast aan te zitten. Wie binnenging, iet bruiloftsmaal is wel bereid, maar de ge- verplichtte zich reeds daardoor alleen tot n°odigden waren bet niet waardig. Gaat dan het in acht nemen der regelen "van welvoe- de uitgangen der wegen en noodigt gelijkheid, die daar geldig waren. Een nauw- l'iftu, zoovelen gij er vindt, ter hruiloftl En keurig onderzoek zou aan het licht brengen jhne dienaars gingen uit op de wegen en of ge eninbreuk daarop gemaakt was. „Toen "achten allen hijeen die zij vonden, goeden de bruiloftezaal vol gasten was, kwam de ''l! Waden. En de bruiloftezaal werd vervuld Koning binnen, zegt de gelijkenis ons ver- aanzittend en. Ge koning nu kwam binnen om de aanzit- te»den te /.ien; en daar zag hij eenen merusch, 6 geen bruiloftskleed aan bad. En hij zeide hem: Vriendl hoe zijt gij bier hinnenge- ,v0Qiftu zonder een bruiloftskleed aan te heb- f!|" En deze verstomde. Toen sprak de ko- 'Ulig tot de dienaars: 'bindt hem handen en 'jeten en werpt hem in de uiterste duister- ll's; daar zal geween zijn en ge kners der tan- 1 en. Velen toch zijn geroepen, maar wemi- Sea uitverkoren. der, om de aanzittend en in oogenschouw te nemen, en hij zag daar iemand, die geen bruiloftskleed aanhad. En hij zegt tot hem: vriend, hoe zijt gij hier binnengekomen zon der een bruiloftskleed aan te hebben» En htf verstomde." Volgens Oosterseh gebruik werd aan ieder, die tot een feestmaal was genoo- digd een passend feestgewaad aangeboden. Als 'dus iemand dat kleed niet aanhad, was dat een tekortkoming, die bij zichzelven te wijten bad, een groote beleediging, tlie bij den gastheer aandeed. Zoo moet ook een ieder, die aan bet Rijk Gods wil deelnemen^ met het bruiloftskleed der heiligmakend© ge nade versierd zijn, en dat kleed wordt hem aangeboden door, de oneindige goedheid en barmhartigheid van God, Die dus niet met dat kleed versierd is, heeft het zich zelveu alleen te wijten, en zal den toorn en de wraak des Konings ondervinden. En vreeselïjik zal die wraak zijn, gelijk bet slot der para- Koning, waarvan in bet Evangelie van ;e*'en Zondag sprake is, is God de Vader, C5o i eere van ^OOIhi den bel ons leert. „De koning zeide tot de diena- nln„V'®U6,ch Jesus Christus, een bruilofts-i ren; Trjiiadt hem handen en voeten en werpt de'. fi ti-aangeri(wh 5-1 bruiloftsmaal 18 'hem in de duisternis daarbuiten, daar zal afbeelding van het R«k Gods, zoowel op geknars der tanden." Cf WVf heraeL To{fihln ait De schnlhige, dio geen feestkleed aan heeft. C1' tot deelneming aan het Rijk Gods, de ziel die nict v,ersierd is met het kleed "ca uitgenoodigd alle men&chen, die ooit der Iheiligmakende genade, wanneer Jesus Oh hebben, zoowel voor als nk Jesus j Christus zal komen om baar te oordeelen, zal r'i''stus. En om daaraan te kunnen deelne- buiten bet Rijk Gods, buiten de helderver- n, is noodig het geloof m Jesus Christus iichte en versierde feestzaal. «u. je, a'ft den Zoon Gods eu gezonden om de we- fPL-l '1ali® te Diaken. Dat geloof werd gepre- door^r)r de Dudvadei-s en de Profeten, later zelveu, 0ann®s "en Doopw/ en den Messias hunne Hem door de Apostelen en Het 8ere- ren Werden de Joden, het uitverko- vlepcoivaa G°.d en de broeders naar het Hr-nJ1 J P r,letu,", daartoe uitgenoodigd. JLinngend en herhaaldelijk werden zij genoo- Digu, maar belaas slechts weinigen, zoowel ten tijde des Zaligmakers als in de volgende eeuwen, gaven gehoor aan die uitnoodiging. "Ge Koning zond zijne dienstknechten uit om de genoodigden tot de bruiloft te roepen, °ch zij wilden niet komen." Hoe dwaas en ouziunig^ hoe ondankbaar ook handelden die V1'efijapannigenMaar zij waren vrij en kon- en weigeren. Zij wilden niet komen. Dit Oc tette echter den Koning niet om nog eenfi Ue uitnoodiging te herhalen. Op de beleedi- sing, tem door hunne weigering aangedaan, wilde hij niet letten, met een geduld, dat d°or geen onverschilligheid te overwinnen was, trachtte'hij hen tot betere gevoelens te orengen Alsof de eerste uitnoodiging niet dringend genoeg was geweest „zónd hij we- erom andere dienstknechten uit," en liet de uitnoodiging zoo aanlokkelijk mogelijk ma- ,'f"- "bk heb mijn middagmaal gereed ge. ™aakt, mijne ossen en bet mestvee zijn ge- H en alles is gereed: komt ter bruiloft." wair i°l we't'aden gaven van on^wdttrdeerbare Worden geschonken aan allen, die 31- DnVvx acht T I T TW heen, de een naar zijne nieb °®ve'.de andere tot zijn handel." Hoe ziin de beweegredenen die ben k«n i onden. De zorg voor tijdelijke belan- öq drift naar vermeerdering van geld bet p'y ^11 de hinderpalen, die hen van k^wid 6 terughouden. Zelfs gebeurt het ft,,,8,11',..die onverschilligheid voor king stelijke overslaa.t tot haat en vervol den va.a de predikers der waarheid. jJSeni- ynechtej, genoodigden grepen de dienst- f^edden v. de® Konings, mishandelden en l'fti'A e hen." Dat was het toppunt van booe- i hihn. 0ödankbaarbeid. Het geduld van den «WWS6 11 ook ten «inde en de groot- - ar zen ov«„ v,irw "9t ho» .zo j °y®r hen neerkomen. Zoo gaat 'h^teoedlgh^'ó oneindig 80ed en Zijne .t®6 redbL, a- v."tpenzen. Doch ook v6i?Qeer Tl;; ,ardighe d heeft hare eischen. lichte en versierde feestzaal, den hemel, ge worpen worden ia de duisternis, die daar huiten heerscht, waar niets dan kreten van zelfverwijt en wanhoop gehoord worden, waar de woning zal zijn van eene ziel, die de heerlijkste gaven van Gods onuitputtelijke goedheid weigerde,te ontvangen. Eindelijk doet de Zaligmaker de woorden volgen: „velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren." Van de Joden gingen betrek kelijk zeer weinigen in den schaapstal van Christus binnen, ook vele andere volkeren weigerden aan de prediking der waarheid gehoor te geven, terwijl wederom andere volkeren, na eerst de leer van Christus om- Tu bebben> van de waarheid afvielen. Maar van de christenen dan, zal ook van hen slechts een klein gedeelte het eeuwig heil verwerven? Wij weten helaas, dat ook onder hen zidb vijanden van Christus' Kruis bevinden, die niet wandelen naar d8 voor- van God en van hunne Kerk. trooet, bemoediging en een groote eens zal he., getal der geloovigen die zali« worden, grooter zijn dan dat van hen die verloren gaan." Dieper kunnen wij, men- schen, niet ingaan in de verborgenheden van Gods Voorwetenschap. Niets blijft ons over dan dat een ieder van ons in de christelijke °°Pbaan met zóó «rroote inspannintr en zóó onafgebroken volharding naar den he[dPwijö dlnge, dat hij de.eeuwige zalig- mnni zeker geroepen is, ook een kleine d0erlntitv!rC7nènIbeZ'hooS! en. Zijne Vai»vrdn;^ngeboden heeft, maar steeds g». t,an komt eenmaal de tijd, dat „W ijl willen haar een paar schoenen geven en een hoedje, vindt ge ook niet mama? en dan zal ik zien er achter te komen, wat de reden is, waarom dio kleine meid naar de gevangenis wil. Zullen we haar morgen met het rijtuig er heen laten brengen, mg.na?" „Wie wou je weg brengen en waar heen," vroeg eon oud heer, die de kamer binnen kwam, „O, papa," antwoordde Nelly, „ik heb een klein meisje, van tien jaar ongeveer, op, de bank bij het bosch zien zitten, het arme kind 'was uitgeput van ellende, ze zegt dat ze naar Sing Sing gaat." „Datzelfde meisjo ben ik vanmorgen tegen gekomen," zei de oude heer, „zijl vroeg njij naar den weg, ik wou Wat meer van haar weten, maar goen antwoord en stapte door. Waar ifl z'i?" „In de keuken paps- Suzanne zorgt goed voor haar, strakjes ga ik eens naar haar toe." Drie jonge dames die binnen kwamen, maakten een eind© aan het gesprek. ,Vroo- lijk ontving Nelly hare vriendinnen, er werd muziek gemaakt en. Kitty werd vergeten. Op eens riep Nelly1' »,o meisjes, ik- moet wat in orde maken dat ik verzuimd heb, ik kom zoo terug, dan ik je wat vreemds laten zien, het is 'otfi heel bijzonders, je zult de geschiedenis het oogenblik hoo- ren." Nelly ging naar keuken, maar ,vond er niemand. Suzanne "at in een kamertje daarnaast te naaien. „Waar is Kitty?" Nelly,. „Zijl wou niet bij. "'v komen zitten, juf frouw, maar zooeven zij 0p dea drem pel van de achterdeur» Uc geloof dat zij Üe sterren tellen wil," ot antwoord. „Kom ik zal haar halen." Een oogenblik later wam Suzanne haas tig terug, „ze Is we^> Weg is zo," riep zij uit, „ik dacht dat h®* lief, onschuldig kind was, maar z® >Ln 8treken, daar te 'nu dat ondankbare s®n psei weggeLoopen, ze zal ook wel wat jn^s^nomen hebben, ik ga gauw eens kijken» want het dessertzilver lag nog in de keuk®0; „Waarom heb je baftr niet gezegd, dat ze hier zou blijven,2®' Nelly, hier en daar rond kijkende, of ze n g niet ergens in een hoek verscholen zat. „Dat heb ik gedaan juffrouw en ik heb haar verteld, dat ze ®P een zacht bed bij1 ons zou slapen, maar keek zoo vreemd uit hare groote oogen en het scheen alsof zij! mij niet hoorde." „Het arme kind heeft verdriet," zei Nelly. „Ik had haar wat Jollen opknappen, ze zag er zoo slecht gekleed uit, maar mogelijk komt ze terug, zeg dan dadelijk," Maar Kitty kwam niet terug. Zij; was al een poo&]<& weg, ze had 'den geheelen nacht willen loopen, de duisternis maakte haar echter angstig, m ging onder een heg liggen en door .vermoeidheid over mand, viel ze in slaap. „Mijnbeer, ik' heb daar eon raan geval letje," zei een oppasser uit de gevangenis Smg, Sing tegen den cipier, „van morsen kwam er een klein meisje aan onze <W Mijne vrouw had medelijden met haar en nam haar mee naar binnen. Wh vroegen hoa zij heette, ze antwoordde Kitty, het schijnt dat zij; iemand in da gevangenis zien wil." „Breng haar bij1 mij," zei de cipier, „mijn vrouw heeft juist zulk een meisje noodig, wie weet of zij1 niet geschikt is om haar te helpen." Zoo bevond Kitty zich' een poosje later in tegenwoordigheid van den cipier. Zij; tritda meer dan ooit en zag vragend naar hem op. Kitty was een mooi kind, haar groote blauwe o§gen hadden een diep melankolie- ke Uitdrukking, de vrouw van den oppasser had haar verwarde haren netjes gevlochten en de oude schoenen met een paar betore verwisseld. „Wel kleine meid," vroeg de cipier vrien delijk, „waar kom je vandaan?" „Van New-York mijnheer." De man keek verbaasd van den een naar den ander. „Je bedoelt toch niet, dat je te voet van New-York bent gekomen?" „Ja mijnheer," antwoordde het kind ho vend, want het begon angstig te worden voor den strengen man. „En waarom ben je hier gekomen?" „Om mijn vader te zien," snikte 't kind met een diep weemoedigen trek in haar lief gezichtje. „En wie is je vader?" vroeg de cipier vriendelijker. „Hij heet Loyd," antwoordde Kitty snik kend. De qjpier keek Üen oppasser aan. „Loyd," zei de Laatste, „hier zijn drie van dien naam, Jim, Bondij en Dirk." „Kleintje," zei de cipier, „heet je vader Dirk?" Het kind schudde met het hoofd. „Kom, ik zal met het kind rondgaan," zei de oppasser, „indien het Jim is dan heeft ze 'n heel slechten vader," zei hij zachtjes, „die is vanmorgen in ketens gekomen, om dat hij uit de gevangenis wou breken, maar hij! zal wel geen kind hebben dat cr zoo lief uitziet als dit." Hij nam Kitty bij de hand, die met de andere hand de tranen afdroogde, welke onophoudelijk vielen. Hoe vreeselijk was'het, toen de oppasser de zware deur met een grooten sleutel open de en hoe stil was het in de lange gangen, hoe klonken de zware stappen van den op passer en van den cipier achter hem, door de holle gewelven, terwijl de echo die ge luidea teruggaf. Het was als een groot graf, waar ze in rond wandelden en waarlijk het was een graf, waarin levende wezens ademden. Zij gingen steeds verder, hier door een zware deur daar over eea eng portaal. Nu nog een trap op en ze hielden voor de deur van eon oei stu. De oppasser had het bevende meisj'e zacht maar stevig vast, de celdeur werd door hem ontsloten. Een man met een barsch en verwilderd voorkomen, kwam langzaam uit een hoek te voorschijn. „Hier is je klein meisje, dat je graag eens zien wil," zei de cipier. „Klein meisje?" riep de man, „ben je gek, ik heb geen klein meisje." „Vader," zei een vriendelijk stemmetje. Het klonk zoo zacht, zoo kinderlijk in die verschrikkelijke gevangenis. Toen Kitty het gezicht van den man zag, verborg zij het hare tegen den arm van den oipier, en snikte: „hij is mijn vader niet!" „We willen het 'dan bij! den .volgenden probeeren." De cipier ging verder en sprak vriendelij ker tegen het arme meisje. „Bondij," zei hij, „hier is je kleine Kitty, die je verlangt te zien." „Kleine Kitty?" riep de gevangene toen ontstond er 'n pauze. „Ik had ook eens eene Kitty, maar zij was niet klein, ik heb haar hart gebroken, God moge medelijden met mij hebben. Ga weg, ik ken het kind niet." De lieve stem riep weer „"Vader!" De gevangene kwam naderbij, het was een jong mensoh, met blauwe oogen en een knap voorkomen. Hjj zag het lieve ernstige onschuldig gezichtje; wanhoop toekende zich op zijn gelaat en met een gil vloog hij naar zijn bed en riep: „Neem baar weg, ik kan zulk een rein schepseltje niet yoor mij a^Kitty zag hem aan en zei met een zwakke stem, „hij is het niet." Zij gingen naar de derde oei. „Jim," riep, de oppasser, „hier is een klein meisje, kleine Kitty, die je graa^ zien wou." „En boe heb je haar verlaten Kitty, haar, je moeder?" Met moeite had 3e gevangene deze vraag gedaan; hij kreeg geen antwooi'd. „Kitty, zeg het mij. gauw." „Ze is gestorven, vader!" Een vreeselijk gekerm volgde, de gevin- geno liet zijn hoofd tegen de schouder van zijn kind vallen en begon te schreien. Le cipier en de oppasser zeiden later, dat ze nooit zulk een hartverscheurend tooueel had den bijgewoond. En het kind trachtte hem te troosten, totdat hij uitgeput van het schreien, begon te hijgen. „O Kitty, wanneer stierf zij, o, mijn arm meisje, mijn lief kind." „Het is al lang geleden, zoo voor <vn paar weken," antwoordde het kind, „maar zij heeft mij gezegd, dat ik u op moeit ze ken, en voor u moest zorgen." „Het is hard, zeer hard en dat ze mij ver geven heeft!" „Zij heeft mij gezegd, dat ik voor u moest-, bidden en dat ik u zou vragen, of gij goed woudt oppassen, als gij ontslagon zijt, en dan zoudt gij haar ia den hemel weerzien." „In den hemel! Ik in den hemeli" steun de de man, terwijl hij zich aan zijn wan hoop overgaf. Het kind troostte hem als een engel. Haar zachte toespraak wa3 beter voor zijn ziel, dan de ketens en kastijding. Hij was verbard, haar liefde- had de ijs korst van zijn hart gesmolten, had het goede dat nog in hem overgebleven was, opge wekt-, en haar aanmoedigende en liefelijke glimlach, was in de gevangeniscel doorge drongen om er wonderen te verrichten. Hij zat langen tijtd onbewegelijk, het hoofd tegen zijn lief onschuldig kind ge steund. Niets stoorde hem. De cipier en de oppasser liepen stilzwij gend bij de cel op en neer. „Vader, als je vrij bent, dan zal ik voor je zorgen." Hij tilde zijn hoofd op, zijn oogen rood van het schreien zagen het kind onbeweeg lijk aan. „Moeder heeft gezegd, dat ik het doen mocht." „God zegene u, mijn dierbaar kind, maar je kunt je ellendige vader niet redden." „Ik wil het vader." De oppasser en de cipier konden hun aan doening niet langer bedwingen. „Nu m -r. je gaan kind," zei de laatste. „Kitty, ga mee," zei de gevangene, „zal je terug- komen?" „ICan ik niet hier bij je blijven?" „Neen, Lief kind, maar je komt zeker terug?" Zij verliet de cel hevig schreiende. In de woning van den cipier stond een vriendelijke oude heer op haar te wachten. „Ik ben hier gekomen," sprak hij, „om dit klpino meisje mee naar mijn huis te nemen, ik zal goed voor haar zorgen, ik heb haar geschiedenis gehoord en als haar vader goed wil oppassen, kan hij werk ge noeg van mij krijgen en eenmaal in de week zal ik het kind bij hem brengen, zoo lang hij hier nog moet blijven. „Wat zeg je er van kleine meid wil je met niij gaan?" vroeg de heer May wood, terwijl hij baar over het haar streek en haar vriendelijk aankeek. Op ecnige uren afstands van Sing Sing staat een klein huisje door een vlijtig werk man met zijne dochter bewoond. Kleine Kitty vervult de wenschen van haar stervende moeder, zij zorgt voor haar vader, die gelukkig is in de zekerheid dat zijne zonden hem vergeven zijn. (Slot. Nu, nu, riop hij' uit, ik zie wel dat gij een men van het vak zijt, en een weinigje alag hebt van treffen. Het. is een Franseh uithangbordschil- der, zeide bij, zich tot de omstanders keerenden die mij vereeuwigen wil, en ik moet hem zijn gang maar laten gaan. Da oude heer was inmiddels klaar gekomen, en wilde van de ladder stijgen, toen een ruiter, die een fraai Engelsoh roe bereed, door do volks menigte heendrong en in de Fransche taal hoe- wel met een vreemde tongval", uitriep: Aan mÜ dat stuk, ik geef er honderd guitjes voor. Nog een uit het dolhuis I bromde do blauw, verver. Zijn dan alle reizigers heden gek gw worden t! at wilt gu hiermede zeggen, mijnheer, sprak de hèrbergier, terwijl hij eenige stappen vooruit trad. Niets anders, dan wat ik gezegd heb. Ik geef honderd guinjes voor dat stukje, hernam d« Engelsoh man, terwijl hij van zijn paard stee^ Dat stuk ia niet te koop viel de schilder in» met een blik zoo trotsoh alsof het zijn eigen werk ware. Gij hebt gelijk^ zeide de al uwe want ik heb het reeds gekookt an gedeel betaald ook. Mijnheer gelieve zteh dus hij te vervoegen, indien hfj het volstrekt te hebben. Volstrekt niet, volstrekt Ma*. de bteaw verver het behoort mij. Mün kunstbroeder hottRj mij uit vriendelijkheid slechts een weinig gsi helpen. Maar het atuk is mijn eigendom en ËH kan het volgens recht en billijkheid n&a? betttf* ven verkoopen. Zijt gij razend, vervolgde de herbergier dril» tig. Behoort de herberg niet aan mij, en U had mijn .muur niet aan welke het uithangbord b# veetigd 1st en hot stuk dat op het bord staat, en dat ik u reeds half betaald heb, L* dat hef mijne niet, ofsohaon gij het niet eens geeohiD derd hebt. Wat gaat u dat aan, riep de kladschilder die sltalfj# Wf ndj r lengt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1915 | | pagina 9