m m
m
s
Si,
a m
o
m
a
m
a ij
SeSenmXHMe'ii'£ "00rdS 'k "5*
ui SL,
li
S&
.30
liBI
De Tong.
Een avontuur in de
prairie,
Het hart van een
Koning.
WETENSWAARDIGHEDEN
ANECDOTEN
SCHAKEN.
>1 mML;
MpÜ
m
fÜ
-,<Ö _J
Zij 't moordend oorlogszwaard, in arren möed
'geheven,
Een wreede ïoltering, als 't door de wereld
dwaalt,
En doe de pennespita het gansche menschdom
beven,
Wijl zij, in ééne streek, der volkren lot be
paalt.
Po tong, de kleine tong, is scherper dan die
beide:
Dan 't vlijmendst slagzwaardscherp, door
'for9che hand gevoerd,
Dan d' opgesloten punt, schoon haar een mees
ster leide,
Die in dat machtig staal zijn breinvrucht
samensnoert.
Eén enk'le kronkeling - de têersfe boeien
slaken,
De liefste woning rouwt, en weeklaagt, zucht
en treurt;
Eén zin, één woord, één klank en de geu
moed ren blaken
.Van strijdlust, die geluk, eer, roem en naam
verscheurt.
Eén woord, t' onzaalger tijd, te rap der tong
ontslopen
En euvel uitgelegd door 't hoofd eens onver
stands,
Die 't aanstonds ras herhaalt en 't pijlsnel
rond doetloopen,
Sticht meer onheil dan 't gevlam eens feilen
brands.
Den laster tot bodes, Verspreidafer van den
logen
Is zij een wapentuig, op 't allerscherpst
gewet:
Een angel, van venijn en vloeiend gif omtogen,
Verdelgend 't edel goed, daar hij zijn haak
in zet.
C zij zij dienares, om wijs en recht te spreken,
Te juister wijle, en kort, en weinig, maar vol
kracht;
Zij bouwen op in plaats van stadig af te breken,
En blifve een wapen welhaar tucht nochtans
zij zacht.
JAÖ VAN DIEMEN Wz.
Haarlem.
Eenlgen der handelaars ik ouder hen
waren de karavaan vooruitgetrokken, want
.wij wilden een paar dagen voor de anderen
in Santa-Fe aankomen om met den gouver
neur alles te regelen voor hun intocht in
de hoofdstad. Wij namen onzen weg langs
den Cimmaron.
Wij moesten ongeveer 100 mijlen door een
barre woestijn trekken, zonder wild en bijna
zonder water.
De buffels waren verdwenen en oveneens
werden de herten schaarsch. Wij moesten
ons tevreden stellen met gedroogd vieesch
dat wij medegebracht hadden. Wij waren in
do woestijn Artemisia. Nu en dan kondon
wij een verdwaalde antilope zien, die voor
ons uitliep, maar ver buiten schot bleef;
wk schenen zij bijzonder schuw.
Op den derden dag nadat wij de karavaan
iadden verlaten, reden wij lang3 den Cim
maron; ik meende een gehoornden kon te
£e,terstond achter een hoogte in
i?iiPn7ef en nf™ i M«n makkers geladen
mij niet, en niemand wilde met mii meegaan
Een van de anderen droeg
kond Alp, daar ik hem niet wilde m°?orn„myn
ait vrees dat hij de antilopen zou
Mijn paard was onvermoeid en gewillig TT
hetzij do jacht ongelukkig was of uift ik
wist, dat ik hem gemakkelijk tegen den leger-
tijd kon inhalen.
Ik begaf mij terstond naar het punt waar
ik de beweging had gezien. Het scheen slechts
nagenoeg een mijl van den weg verwijderd
to zijn. Het bleek echter verder te wezen,
een zeer gewone vargissing in de kristal
heldere lucht dozer hoog gelegen vlakten.
Een zonderling gevormde bergrug door
sneed de vlakte van het oosten naar het
westen. Cactussen groeiden voor een gedeelte
jp den top. Hierheen begaf ik mij.
Ik steeg af aan don top van dit boschje
mi bond mijn paard aan den stam van een
der cactussen. Daarna kroop ik voorzichtig
onder de stekelige bladeren naar do plaats
waar ik meende het wild gezien te hebben.
Tot- mijn vreugde zag ik niet een onkel,
maar een paar van deze schoone diereu gra
zen, doch helaas buiten schot. Zij waren
driehonderd ellen van mij verwijderd, en
vonden op een grasveld. Er waren zelf3
ge-en hooge struiken waarachter ik ÏD'J kon
verbergen, wilde ik hen naderen. Wat moest
ik doen? Ik lag eenige minuten te denken
over do verschillende jagerslisten, die aan
gewend worden om de schuwe antilopen te
lokken. Plotseling rustte mijn oog op een
leemkleurige streep, die door de prairie liep,
.waarachter de antilopen graasden. Het was
een verzakking in de vlakte, een buffelweg
of bedding van eene arroyo, in ieder geval
de schuilplaats die- ik zocht, want da dieren
waren er geen honderd ellen vandaan en
naderden haar ai grazende meer en meer.
Ik kroop uit het boschje en liep langs
de helling naar een punt, waar ik opgemerkt
had dat de rug bijna gelijk was, met de
prairie. Hier zag ik tot mijn verwondering,
dat ik aan den oever van een arroyo .was,
.wier helder water langzaam over gips 00
zand vloeide.
De kanten waren laag niet meer dan
drie voet boven de oppervlakte van het
water behalve daar waar de bergrug over
den stroom hing. Hier .was een aanmerke
lijke hoogte; haastig ging ik in de bedding,
en doorwaadde haar.
Na een vermoeiende beweging van vele
honderden ellen kwam ik aan een bo3ohje
wormhout, dat aan den oever groeide. Het is
hoog genoeg, dacht ik, om mij te verbergen.
Behoedzaam hief ik mijn lichaam op, tct
ik door de bladeren heen kon zien. Ik was
op de rechte plaats, legde mijn buks aan,
mikte op het hart van den bok en 3choot.
Het dier sprong op en stortte levenloos neder.
Ik was op het punt om er heen te snellen
en mijn buit te halen, toen ik opmerkte,
dat het wijfje in plaats van dat het weg
liep, zooals ik verwacht had, naar het man
netje ijlde en zijn lichaam besnuffelde. Het
was niet meer dan twintig ellen van mij
verwijderd, en ik kon duidelijk haren vra-
genden, verwilderden blik bemerken.
Plotseling wierp zij haar kop achterover,
onder het uiten van de smartelijkste kreten,
terwijl zij in een kring om het lichaam
liep. Ik aarzelde en wist niet wat ik doen
zou. Mijn eerste gedachte was, mijn buks
weer te Iaden en ook haar te dooden, maar
haar klagende toon trof mijn hart on ont
wapende mijn vijandige voornemens.""Had ik
kunnen denken dat ik zulk een treurig
schouwspel zou moeten bijwonen, dan had
ik mijn makkers niet verlaten.
Met een bevende hand legde ik weer aan
en vuurde.
Mijn zenuwen waren sterk genoeg om de
zaak te verrichten. Ik zag het kleine dier
bloedend over den grond rollen, haar kop
rustte naast dat van haren vermoorden gezel.
Ik hing mijn buks om mijn schouders en
was gereed om te vertrekken, toen Ik tot
mijn verwondering bemerkte, dat ik aan de
voeten vast zat. Zij waren zoo stevig vast
geklemd, hlsof zij in een schroef zaten.
Ik deed een poging om mij los te maken;
neg een en heviger, maar evenzeer zonder
gunstigen uitslag.
Wederom nieuwe pogingen om mijne bee-
nen los te maken. Ik kon ze vooruit nog
achteruit bewegen, en, ik bemerkte, dat ik
langzamerhand zakte. Toen zag ik plotseling
de vreeselijke waarheid. Ik zonk in het drijf
zand.
Een rilling liep mij door de leden. Ik
vernieuwde mijn pogingen met wanhopige
krachten. Ik lag nu op de eene zijde, aan
op de andere, mijne knieën bijna uit het lid
rekkende. Mijn voeten zaten nog even vast.
Ik kon ze geen duim van hun plaats bren
gen. Het zachte kleverige zand had mijn
rijlaarzen reeds geheel overdekt, zoodat ik
ze onmogelijk kon uittrekken; ook kon ik
voelen dat ik voortdurend zonk, langzaam
maar zeker, alsof een onderaard3ch monster
mij zachtkens naar beneden trok.
Deze gedachte vernieuwde mijne huivering,
en ik riep luidkeels om hulp. Tot wien? Er
was niemand; mijlen ver rondom mij was
er geen levend wezen, ja het hinniken van
mijn paard beantwoordde mij van den heu
vel, met mijn wanhoop spottende.
De laatste hoop ontviel mij. Ik kon over
geen plan om mij te redden nadenken. Een
vreemde gevoelloosheid maakte zich van mij
meester, mijn denkvermogen werd verlamd;
ik wist dat ik krankzinnig werd. Voor een
oogenblik was ik het.
Mijn denkvermogen keerde terug. Ik deed
een poging om mijn geest uit die verlam
ming Wakker te maken, opdat ik den dood
rustig zou kunnen afwachten.
Ik stond overeind, mijn oogen dwaalden
over de verre prairiën heen en rustten op. de
bloedige slachtoffers mijner wreedheid.
Met berouwvolle gedachten wendde ik mijn
gelaat naar den hemel. Ik onderscheidde den
vorm van een grooten valen vogel; ik wist
dat het de verachte vogel der vlakt» was,
de havik.
Daarop volgde een andere en eeno menigte
van die dieren vertoonde zich aan den grau
wen hemel en daalde toen langzaam op de
prooi neder. In weinige oogenblikken waren
de antilopen verscheurd.
Nu kwamen er magere wolven hongerig
uit het boschje sluipen en dreven na eenigeh
strijd de gieren op do vlucht en verslonden
do reel van den buit, huilende en wraak
gierig tegen elkander brommende.
Goddank, ten minste hiervan bevrijd! Ik
was spoedig van hun gezicht verlost, mijne
den°n war6n heneden do oppervlakte van
ne ,-i^er gezonken. ïk had de schoone groe-
nu slechNV°i0r ket laat3t aanschouwd en kon
schen do rit-- leemon wallen zien, waar tus-
dat over miÏÏ had gestroomd, en het water
Nog eenTyswnilrvMde-
'bad vurig en tracht^11 £llk hemelwaarts,
schikken. miJ in mijn lot te
In weerwil van miin m,..-
te blijven overvielen tferin"0 -kalm
aan aardsche genoegens, aan vriondST m*®-0
en veroorzaakten dat ik iQ een wanh "ls
vertwijfeling verviel en nieïe wPlge
deed. Nog eens trof hot hinniken vat'Tet
paard mijn aandacht. uec
Een gedachte kwam mij in den geest en
gaf mij nieuwe hoop. Misschien mijn paard
Ik verloor geen oogenblik en riep het' bii
zijn naam; ik riep weder en herhaalde de
woorden, die het goed kende; ik luisterde
met een kloppend hart, voor een oog-nbiik
was er stilte. Toen hoorde ik het haasti-
stamp van zijn hoeven alsof het paard 'aM
gerde en werkte om zich van den cactustó
oever boven my sprongdair hield het stü
en de manen schuddende hinnikte het luide
het was angstig, ik strekte 4e handen uit
en uitte weder kreten. Naar beneden deade
kreeg het my m t oog, strekte zich uit en
sprong in de bedding. Een oogenblik daar
na hield ik het bij den teugel vast. Er wa3
geen tijd te verliezen. Ik zonk altijd dieper
en dieper. Ik greep, den laria (den riem
waarmede 't paard 's avonds vastgebonden
wordt) stak dien door den buikriem en bond
hem daaraan stevig vast. Aan het slepende
eind maakte ik een lus, die ik vast om mijn
lichaam toehaalde. Ik had het touw i tsschen
het gebit en den buikriem lang genoeg ge
lalen om mij in staat te stellen het baart
te sturen en op te houden zoo de strik om
mijn lichaam te pijnlijk werd.
Terwijl ik dit alles deed scheen ligt dier
te begrijpen wat Ik voonermens was, want
beurtelings hief het de pooten op om niet
in den grond te zakken.
Eindelijk was ik gereed en met een aan
doening van onbeschrijfelijken angst gaf ik
het teeken om voort te gaan. In plaats van
met 'n ruk weg te loopen, stapte hot beest
langzaam voort alsof het mijn toestand be
greep. De strik werd aangehaald, ik voeldè
dat mijn lichaam bewogen werd en een oogen
blik daarna ondervond ik een wild genot,
een gevoel dat ik niet kan beschrijven
ik werd uit het zand getrokken.
Ik sprong overeind met een vreugdekreet.
Gelukkig was mijn buks niet diep gezon
ken en spoedig vond ik haar; mijn laarzen
waren blijven steken, maar ik bleef geen
oogenblik om ze te zoeken, zoozeer was ik
met afgrijzen vervuld van de plaats waar ik
ze gelaten had. Eenige uren daarna be
reikte ik gelukkig mijne vrienden.
In het duistere koningsslot heerschte diep ern
stig zwijgen. De krijgers hielden hunne zwaar
den met hun handen vast, om ieder gedruisch
te vermijden. Voorzichtig en zacht schreden zij
door de nauwe gangen en langs de wenteltrap
pen, die voerden naar het slaapvertrek, waarin
koning Robert Bruce met den dood streed.
Daar rustte hij, omringd van zijn wakkere ge
zellen, uit van de moeilijke dagen, die nu voorbij
waren; hij, de held van zoovele veldslagen, nu
uitgeput door een vreeselijk lijden. Verlamd lag
die hand daar, die zich eens door het zwaard
een kroon veroverde; krachteloos lagen de voeten
uitgestrekt, die onvermoeid zoo vele en lange
veldtochten medegemaakt hadden, te water en te
land; zonder geluid was de stem, die vroeger
zijne krijgers, zoodra zij dreigden terug te wij
ken, met moed en begeestering wist te bezielen,
om de rechten van Schotland te verdedigen tegen
Engeland, den machtigen nabuur.
Ach, van het sterke lichaam, dat alle ontbe
ringen getrotseerd had, was niets overgehleven
en ook de machtige geest scheen verlamd ie zijn
een zware slaap, die reeds op den dood geleek,
rustte op zijn oogen, die nooit meer den vijanden
angst en schrik zouden inboezemen, of bij zijne
vrienden hoop en moed- zouden terugroepen.
Stom en treurig stonden de hovelingen om het
bed van den koning, die, had hij de keus gehad,
een hardere rustplaats, onder den vrijen hemel,
gezocht zou hebben voor zijn laatste uur. De
priesters baden zacht de gebeden der stervenden.
Hier en daar klonk een onderdrukt snikken.
Aan het hoofdeinde van het koninklijk sterfbed
hield trouw sir James, „het hoofd van den ede
len Douglas-stam"T de wacht; deze plaats stond
hij aan niemand af; want hij was toch des ko-
nings trouwe vriend en begeleider geweest op
zijn veldtochten. Onafgewend hield hij zijn blik
ken op deze gelaatstrekken gevestigd, die eens
zoo schoon en imponeerend, thans door de ziekte
en den naderenden dood misvormd waren, en die
spoedig voor altijd aan die oogen der wereld ont
trokken zouden worden.
Maar was het een zinsbegoocheling of wer
kelijkheid? er kwam beweging in de stijve
gelaatstrekken, de oogleden openden zich, en iets
van het oude vuur keerde in zijne oogen terug;
ja, Robert Bruce richte zich zelfs op en staarde
als uit een diepen slaap ontwaakt, om zich heen.
De getrouwen kwamen naderbijsir James Dou
glas legde zijn arm om de vermagerde gestalte
van den vorst, om hem te ondersteunen. Koning
Robert zag hem aan en herkende den trouwen
vriend van vervlogen dagen
„Sir James!" zqo sprak hij met nog krachtig
klinkende stem, „bet is goed, dat gij hier zijt,
hier dicht bij mi]yd dacht, dat ik reeds op het
punt siond, van mijn bitter lijden verlost te wor
den; doch het oogenblik is n0g njej gekomen;
eerst heb ik nog n taak te vervullen; zoolang de
ze plicht mij nog op het hart drukt, kan ik niet
sterven. Uwe taaik ishet, Sir James, mij het laat
ste uur le verlichten."
„Mijn koning, meer nog mijn vriendZeg mij,
wat ik nog vooi t doen kan. Gij weet: wat ik be
zit, wat ik verma0, alles behoort u, voor en na
uw dood!"
Mijn vriend, uy hebt gelijk, dat waart gij al
tijd, Sir James, en daarom weet niemand beter
dan gij, hoeveel moed- en strijd ik moest ver
dragen, om mijn rijk te veroveren en het onaf
hankelijk en vrij te*njgenGij weet, hoe groot
dikwijls de nood w s, noo van niemand hulp ie
verwachtein was, wanneer God mij niet ter zijde
Ik beloofde, dat z°odra ik mijn rijk in vrede
en rust regecren Kon, aan de spits van mijn le
ger zou uittrekt! naar de beste krachten te
strijden tegen de vijanden van mijn God en Hei
land. Nooit heb ik ze belofte vergeten, integen
deel, altijd, dag ^ag, hield dit mijne gedach
ten bezig; maar mjne dagen zijn vol arbeid en
zorg geweest, en n ik aan het einde van mijn
leven gekomen oen,i heelt een smartelijke ziekte
mij tot wcrkeloosneid gedwongen. Niets meer
blijft mij te d°en °v®r dan te sterven." Uitgeput
zweeg de koning een oogenblik; maar spoedig
verzamelde hij vveaer zija krachten en ging
voort:
„Zoo weigert dan mijn lichaam den plicht te
vervullen, waarnaar xnijne ziel zoozeer verlangt,
en daarom heb ik besloten, mijn hart daar heen
te laten brengen tot vervulling van mijn belofte.
In mijn heele rijk ken ik geen dapperder en edeler
ridder dan u- en daarom heb ik u uit
gekozen, om mijn belofte te vervullen. Ik bid u
dan, beproefde, trouwe vriend, bij de liefde en
trouw, die g'j mij altijd bewezen hebt, in mijn
plaats den tocht te ondernemen en daardoor de
schuld mijner ziel te delgen
„Mijn koning, beschik over mii ik zeide het u
reeds, mijn leven behoort u
„Zoodra ik gestorven zal'zijn neemt gij mijn
hart mt mijn lichaam, laat het balsemen en
beschik vrij over mijne schatten om zoo veel
mede te nemen, als naar uwe meeiu'ng voldoende
is, om de kosten der onderneming te bestrijden.
Breng dan miin hart naar het H. Land en leg
het neder bij het gezegend graf van mijn Ver
losser. daar dit arme lichaam niet meer daar
heen kan. En het is mijn laatste wil en bevel, dat
gij uwe reis met koninklijk', praal maakt, opdat
in alle landen en steden, die gij bezoekt, een
ieder moge weten, dat gij de opdracht gekregen
hebt, het hart van koning Robert van Schotland
over zee te dragen."
Nu zonk de koning terug, met gesloten oogen,
hijgend van inspanning en zwakte; maar de
krijgslieden konden hun ontroering niet bedwin
gen; gedempt snikken vervulde het vertrek. Het
diepste van allen scheen sir James getroffen; hij
was voor het bed van den koning op de knieën
gezonken en drukte zijne lippen op Robert's kou
de hand.
„Mijn edele koning," zoo sprak hij eindelijk,
toen hij een weinig tot zich zelf gekomen was,
„hoe dankbaar ben ik u voor de groote eer, die
gij mij schenkt, doordat gij mij tot drager en
bewaarder van een zoo grooten schat maakt."
„Trouw en moedig zal ik naar beste krachten
uw bevel opvolgen, hoe onwaardig ik ook zijn
mag, zulk een verheven plicht te vervullen."
„Mijn trouwe ridder." antwoordde de koning,
ik alleen ben u dank schuldig, omdat gij be
looft, mijn bede te vervullen op uw waar en
onbedriegelijk ridderwoord
„Verlaat u daarop., mijn heer en vorst, op de
trouw, die ik mijn God en den ridderstand
schuldig ben."
„God zij geloofd, nu kan ik rustig sterven, nu
ik weet, dat de dapperste ridder van mijn rijk
uitvoeren zal, wat mii zelf niet meer gegund
was."
En rustig legde koning Robert weder het
hoofd neder, en thans voor altijd, want weinige
oogenblikken daarna verliet zijn edele ziel haar
zwak omhulsel.
In Spanje woedde de oorlog tegen de onge-
loovigen. Koning Alfonso van Kastilië en Leon
was in den henigsten strijd met Osman, den
Moorschen vorst van Granada gewikkeld, wien
het wapengeluk gunstig scheen te zijn.
Onverwachts verscheen hulp voor Alfonso;
het was een kleine, maar uitgelezen schaar
Noordsche ridders, die met koninklijke pracht
reisden en den Spaanschen vorst hunne hulp
boden.
Aan hun hoofd stond Sir James Douglas, om
geven door Sir William Sinclair en Sir Robert
Logan. Koning Alfonso ontving hem met eer
bied; want hij wist, dat Sir James op zijn borst
in een gouden doos het hart van Robert Bruce
droeg, den dappersten koning van Schotland.
„Sta ons toe, o vorst." zoo sprak Douglas hem
aan, „dat wij u in uw strijd tegen de ongeloo-
vigen begeleiden. Want dat beloofde degene,
wiens hart ik hier bij mij draag: tegen de vijan
den van zijn God en Heiland ten strijde te trek
ken; beter kan ik zijn belofte niet vervullen,
dan doordat ik tegen de Mooren, de vijanden
van onzen Heer strijd."
„Het geschiedde naar uw wensch," sprak Al
fonso, „met dankbaarheid neem ik uw aanbod
aan! Morgen trekken wij naar Granada! Doch
nu verwacht ik u aan mijn hof om u alle eer te
bewijzen, die den koning toekomt, wiens plaats
vervanger gij zij't"
Eu de dappere ridders begaven zich in den
knjg; hun onverschrokkenheid boezemde den
Mooren angst en schrik inoveral triompheerde
het kruis over de halve maan. Maar ach, de
dagen van den edelen Douglas, den strijder, die
meer dan zeventig veldslagen bijgewoond had,
waren geteld.
Op een dag werd hij in de hitte van het ge
vecht met zijn dapperen van de Spaansche leger
macht gescheiden en door de Mooren omsingeld.
Nergens scheen redding; de vijanden hieven
hunne wapenen op en vormden dadelijk een
ijzeren muur om den held.
Douglas' dapper zwaard baande zich een weg
door hunne gelederen: links en rechts sabelde
hij ze neder, en misschien zou het hem gelukt
zijn, ongedeerd over hun lijken de kampplaats te
verlaten, wanneer hij zich niet plotseling naar
Sinclair gewend had, die nog meer dan hij zelf
bedreigd was
In zijn poging den vriend te bevrijden, werd
hij opnieuw door den vijand omringd. Alle hoop
scheen verloren. Toen greep hij de doos, die aan
een gouden keten aan zijn hals hing, wierp haar
ver van zich en riep met luide stem
„Ruk voorwaarts, Bruce, zooals gij gewoon
waart, en Douglas zal u volgen of sterven!"
En hij verdedigde zich, zoolang hij kon, met
leeuwenmoed, tot hem eindelijk zijne krachten
verlieten, en hij levenloos van het paard zonk,
met de gouden doos, waarin het hart van zijn
vriend en koning rustte.
Dotmias was dood, maar de christenen hadden
gezegevierd; het hart van Bruce had nog eens
een overwinning in den strijd weggedragen en
eindelijk kon het nu uitrusten, wel met in het
H. Land, zooals het verlangd had, maar in zijn
eigen, dierbare Schotsche aarde. Want Douglas
gezellen hielden de belofte voor vervuld, omdat
het hart in den strijd tegen de ongeloovigen
medegestreden had cn zij brachten liet nu naar
het vaderland terug.
Daar in de heerlijke abdijkerk van Melrose
werd liet aan den voet van het hoogaltaar bij
gezet en verkondigt daar de kracht van het ge
loof, die die ridderlijke helden van de middel
eeuwen eenmaal bezielde.
(Ctr.)
BESCHUTTING TEGEN DE KOUDE.
Het Homoepat. Maandblad drukt onder
bovenstaande* titel de vrye bewerking naar bet
Duitach van een artikel van prof. o. Jager af.
Waar het winter jaargetijde begint in te zetten
is dit onderwerp wel zeer aktueel, zoodat we
er een en ander aan ontleenen:
Het liokaam van den mensch is in zeker op
zicht te beschouwen als een kachel, om dat het
uit zichzelf warmte produceert.
Als wij een uitgaande kachel warm willen
houden, dan helpt het weinig, of wy ze al met
dikke vachten bekleeden, wij moeten haar
nieuw voedsel geven. Zoo is het ook met het
lichaam, de beste warmtegeefster is de voeding,
en deze kan niet door een dikke kleeding ver-
vangen worden.
De vraag is dus: waarmee stoken wy den
liehaamahaard het beate? Hier stoot en wü ree
dadelijk op een wijd verbreid wanbegrip.
zijn mensohen, die gelooven, dat door bet dri
ken van sterke dranken de innerlijke warn
wordt verhoogd, maar dat is een grove, ze
gevaarlijke dwaling, want de meeste ongev.
len door bevriezing vindt men bij beschonk
nen. Het warmtegevoel, dat iemand na e
„kraehtigen" dronk doorstroomt is niets and',
dan bloedorervnlling der huid. De huid wo
warmer en straalt dus ook des te meer warn
aan de koude omgeving af. Het lichaam v
een beschonkene zal daarom eerder tot werk
lijke bevriezing overgaan dan dat van d
nuchtere.
Werkelijk stoken kan men den lichaan
haard slechts met voedsel, en dat ook nog
niet zoo heel eenvoudig. Menigeen weet ni
wat hij in dit opzicht voor maatregelen teg
strenge koude moet nemen.
Vet, in eiken vorm, (dus ook spek, bol
plantenvet, enz.) is het beste verwarming
materiaal. Daarna volgt de suiker, deze v<
warmt minder, maar ongemeen snel, en
zeer goed verteerbaar. Zetmeel staat in war
tegevende kracht met suiker gelijk, maar 1
werkt minder snel, daar het in het lichar
eerst tot suiker moet worden omgezet. Vlees
staat in werking tusschen vet en zetmeel in.
Uit het voorgaande volgt vanzelf, hoe m
te handelen heeft, 's Morgens neme men e
stevig ontbijt, als men overdag sterke kou
moet trotseeren. Vooral een flinke boterbi
en veel suiker in de koffie. Ook honig is vch
treffelijk. Een goed stuk spek op den boterhr
is evenmin te versmaden.
Moet men lang achtereen de koude trots;
ren, dan is het aanbevelenswaardig, zoo v<
te eten, als de maag maar bergen kan. Dan t
hoeft men uren lang voor de strengste kou
niet bang te zijn; en wie dan nog een st
brood met spek en een flesch flink gesuikor
koffie meeneemt, die kan het tot den avo
uithouden.
Voor het drinken van alcoholische drank
onderweg hoede men zichin elk geval i
bruike men ze niet, zonder er stevig bij te etc
als men nog een langen kouden tocht vóór zi
heeft.
i
GOED OVERGEBRACHT.
Een officier zei tot zijn opasser:
Ga eens naar meneer B. en zeg, dat
laat vragen, hoe het met mevrouw is, die g
teren avond op het uiterste lag, als zij gestr
ven mocht zijn, informeer dan wanneer de
grafenis plaats heeft
De soldaat kwam terug en verklaar
trotsch
Ze zeiden, dat mevrouw vandaag wc
heelemaal beter was, en wanneer de begrafei
plaats zou hebben, konden ze nog niet zegg<
WAT DHURT HET LANGST?
In een café zaten ze te zwammen over
vraag wat het hetlangst kon uithouden:
horeca zacht is of hetgeen hard i
Emdelyk waren ze bet eens: het zachte v(
ging het eerst.
Toen stond een klein manneke op, die Q
een tafeltje zijn glaasje zat te drinken en spra
Jullie hebt het glad mis, hoeren. Toen
trouwde had mijn wijf een gebit, waar ze e
stuk ijzor mee kon kapot bijten en nou zyn al
tandeu naar de maan maar haar to
hoeft zo nog; dat beloof ik je!
RAAK!
De beide Jvamercandidaten treden met elka
in dobat. Ais 't den een op een oogenblik te h<
tig wordt roept hij uit:
We zullen 't den heer Jansen maar n
kwalijk nemen wat hij zegt. Het geheole geho
wéét wel dat 't hem in zyn bovenkamer scheel
Die staat te huur.
Jansen glimlacht.
Do heer Willemae heeft gelijk antwoo,
ny. ik heb een bovenkamer te huur. Maar
tegenstelling met die, welke de heer Willerr
beschikbaar Leeft, is de mijne gemeubileerd.
Wit
Da4-f4
Da4-f4
Da4-f4
Da4-f4
Da4-ft
Da4-f4
Da4-f4
Da4-f4
Ba4-f4
Da4-f4
Da4-f4
Da4-f4
Oplossing; vau Probleem no. 17.
Zwart
Tb3,5,7 en 8,a6 en c6 Le7,Ld4 of P
Tb4 Le7 of Pd5
Td6 Ld4
TeC Pd5
C4 Le7 of Ld4
dl Le7, 1/14 of P
Ld6 of c5 Pdó
L anders Ld4 of P15
T-f4 Le7
g6 of gö Ldl
Pg8 Df5, 1AI of P
Pg4 Df5, Le7 of P
Probleem no.
zwart.
18.
M
d
wit
t g b
Wit speelt en geeft in i zetten mat.
VOOR DE HUISKAMER
z3h.'-;
x