m m m s Si, a m o m a m a ij SeSenmXHMe'ii'£ "00rdS 'k "5* ui SL, li S& .30 liBI De Tong. Een avontuur in de prairie, Het hart van een Koning. WETENSWAARDIGHEDEN ANECDOTEN SCHAKEN. >1 mML; MpÜ m fÜ -,<Ö _J Zij 't moordend oorlogszwaard, in arren möed 'geheven, Een wreede ïoltering, als 't door de wereld dwaalt, En doe de pennespita het gansche menschdom beven, Wijl zij, in ééne streek, der volkren lot be paalt. Po tong, de kleine tong, is scherper dan die beide: Dan 't vlijmendst slagzwaardscherp, door 'for9che hand gevoerd, Dan d' opgesloten punt, schoon haar een mees ster leide, Die in dat machtig staal zijn breinvrucht samensnoert. Eén enk'le kronkeling - de têersfe boeien slaken, De liefste woning rouwt, en weeklaagt, zucht en treurt; Eén zin, één woord, één klank en de geu moed ren blaken .Van strijdlust, die geluk, eer, roem en naam verscheurt. Eén woord, t' onzaalger tijd, te rap der tong ontslopen En euvel uitgelegd door 't hoofd eens onver stands, Die 't aanstonds ras herhaalt en 't pijlsnel rond doetloopen, Sticht meer onheil dan 't gevlam eens feilen brands. Den laster tot bodes, Verspreidafer van den logen Is zij een wapentuig, op 't allerscherpst gewet: Een angel, van venijn en vloeiend gif omtogen, Verdelgend 't edel goed, daar hij zijn haak in zet. C zij zij dienares, om wijs en recht te spreken, Te juister wijle, en kort, en weinig, maar vol kracht; Zij bouwen op in plaats van stadig af te breken, En blifve een wapen welhaar tucht nochtans zij zacht. JAÖ VAN DIEMEN Wz. Haarlem. Eenlgen der handelaars ik ouder hen waren de karavaan vooruitgetrokken, want .wij wilden een paar dagen voor de anderen in Santa-Fe aankomen om met den gouver neur alles te regelen voor hun intocht in de hoofdstad. Wij namen onzen weg langs den Cimmaron. Wij moesten ongeveer 100 mijlen door een barre woestijn trekken, zonder wild en bijna zonder water. De buffels waren verdwenen en oveneens werden de herten schaarsch. Wij moesten ons tevreden stellen met gedroogd vieesch dat wij medegebracht hadden. Wij waren in do woestijn Artemisia. Nu en dan kondon wij een verdwaalde antilope zien, die voor ons uitliep, maar ver buiten schot bleef; wk schenen zij bijzonder schuw. Op den derden dag nadat wij de karavaan iadden verlaten, reden wij lang3 den Cim maron; ik meende een gehoornden kon te £e,terstond achter een hoogte in i?iiPn7ef en nf™ i M«n makkers geladen mij niet, en niemand wilde met mii meegaan Een van de anderen droeg kond Alp, daar ik hem niet wilde m°?orn„myn ait vrees dat hij de antilopen zou Mijn paard was onvermoeid en gewillig TT hetzij do jacht ongelukkig was of uift ik wist, dat ik hem gemakkelijk tegen den leger- tijd kon inhalen. Ik begaf mij terstond naar het punt waar ik de beweging had gezien. Het scheen slechts nagenoeg een mijl van den weg verwijderd to zijn. Het bleek echter verder te wezen, een zeer gewone vargissing in de kristal heldere lucht dozer hoog gelegen vlakten. Een zonderling gevormde bergrug door sneed de vlakte van het oosten naar het westen. Cactussen groeiden voor een gedeelte jp den top. Hierheen begaf ik mij. Ik steeg af aan don top van dit boschje mi bond mijn paard aan den stam van een der cactussen. Daarna kroop ik voorzichtig onder de stekelige bladeren naar do plaats waar ik meende het wild gezien te hebben. Tot- mijn vreugde zag ik niet een onkel, maar een paar van deze schoone diereu gra zen, doch helaas buiten schot. Zij waren driehonderd ellen van mij verwijderd, en vonden op een grasveld. Er waren zelf3 ge-en hooge struiken waarachter ik ÏD'J kon verbergen, wilde ik hen naderen. Wat moest ik doen? Ik lag eenige minuten te denken over do verschillende jagerslisten, die aan gewend worden om de schuwe antilopen te lokken. Plotseling rustte mijn oog op een leemkleurige streep, die door de prairie liep, .waarachter de antilopen graasden. Het was een verzakking in de vlakte, een buffelweg of bedding van eene arroyo, in ieder geval de schuilplaats die- ik zocht, want da dieren waren er geen honderd ellen vandaan en naderden haar ai grazende meer en meer. Ik kroop uit het boschje en liep langs de helling naar een punt, waar ik opgemerkt had dat de rug bijna gelijk was, met de prairie. Hier zag ik tot mijn verwondering, dat ik aan den oever van een arroyo .was, .wier helder water langzaam over gips 00 zand vloeide. De kanten waren laag niet meer dan drie voet boven de oppervlakte van het water behalve daar waar de bergrug over den stroom hing. Hier .was een aanmerke lijke hoogte; haastig ging ik in de bedding, en doorwaadde haar. Na een vermoeiende beweging van vele honderden ellen kwam ik aan een bo3ohje wormhout, dat aan den oever groeide. Het is hoog genoeg, dacht ik, om mij te verbergen. Behoedzaam hief ik mijn lichaam op, tct ik door de bladeren heen kon zien. Ik was op de rechte plaats, legde mijn buks aan, mikte op het hart van den bok en 3choot. Het dier sprong op en stortte levenloos neder. Ik was op het punt om er heen te snellen en mijn buit te halen, toen ik opmerkte, dat het wijfje in plaats van dat het weg liep, zooals ik verwacht had, naar het man netje ijlde en zijn lichaam besnuffelde. Het was niet meer dan twintig ellen van mij verwijderd, en ik kon duidelijk haren vra- genden, verwilderden blik bemerken. Plotseling wierp zij haar kop achterover, onder het uiten van de smartelijkste kreten, terwijl zij in een kring om het lichaam liep. Ik aarzelde en wist niet wat ik doen zou. Mijn eerste gedachte was, mijn buks weer te Iaden en ook haar te dooden, maar haar klagende toon trof mijn hart on ont wapende mijn vijandige voornemens.""Had ik kunnen denken dat ik zulk een treurig schouwspel zou moeten bijwonen, dan had ik mijn makkers niet verlaten. Met een bevende hand legde ik weer aan en vuurde. Mijn zenuwen waren sterk genoeg om de zaak te verrichten. Ik zag het kleine dier bloedend over den grond rollen, haar kop rustte naast dat van haren vermoorden gezel. Ik hing mijn buks om mijn schouders en was gereed om te vertrekken, toen Ik tot mijn verwondering bemerkte, dat ik aan de voeten vast zat. Zij waren zoo stevig vast geklemd, hlsof zij in een schroef zaten. Ik deed een poging om mij los te maken; neg een en heviger, maar evenzeer zonder gunstigen uitslag. Wederom nieuwe pogingen om mijne bee- nen los te maken. Ik kon ze vooruit nog achteruit bewegen, en, ik bemerkte, dat ik langzamerhand zakte. Toen zag ik plotseling de vreeselijke waarheid. Ik zonk in het drijf zand. Een rilling liep mij door de leden. Ik vernieuwde mijn pogingen met wanhopige krachten. Ik lag nu op de eene zijde, aan op de andere, mijne knieën bijna uit het lid rekkende. Mijn voeten zaten nog even vast. Ik kon ze geen duim van hun plaats bren gen. Het zachte kleverige zand had mijn rijlaarzen reeds geheel overdekt, zoodat ik ze onmogelijk kon uittrekken; ook kon ik voelen dat ik voortdurend zonk, langzaam maar zeker, alsof een onderaard3ch monster mij zachtkens naar beneden trok. Deze gedachte vernieuwde mijne huivering, en ik riep luidkeels om hulp. Tot wien? Er was niemand; mijlen ver rondom mij was er geen levend wezen, ja het hinniken van mijn paard beantwoordde mij van den heu vel, met mijn wanhoop spottende. De laatste hoop ontviel mij. Ik kon over geen plan om mij te redden nadenken. Een vreemde gevoelloosheid maakte zich van mij meester, mijn denkvermogen werd verlamd; ik wist dat ik krankzinnig werd. Voor een oogenblik was ik het. Mijn denkvermogen keerde terug. Ik deed een poging om mijn geest uit die verlam ming Wakker te maken, opdat ik den dood rustig zou kunnen afwachten. Ik stond overeind, mijn oogen dwaalden over de verre prairiën heen en rustten op. de bloedige slachtoffers mijner wreedheid. Met berouwvolle gedachten wendde ik mijn gelaat naar den hemel. Ik onderscheidde den vorm van een grooten valen vogel; ik wist dat het de verachte vogel der vlakt» was, de havik. Daarop volgde een andere en eeno menigte van die dieren vertoonde zich aan den grau wen hemel en daalde toen langzaam op de prooi neder. In weinige oogenblikken waren de antilopen verscheurd. Nu kwamen er magere wolven hongerig uit het boschje sluipen en dreven na eenigeh strijd de gieren op do vlucht en verslonden do reel van den buit, huilende en wraak gierig tegen elkander brommende. Goddank, ten minste hiervan bevrijd! Ik was spoedig van hun gezicht verlost, mijne den°n war6n heneden do oppervlakte van ne ,-i^er gezonken. ïk had de schoone groe- nu slechNV°i0r ket laat3t aanschouwd en kon schen do rit-- leemon wallen zien, waar tus- dat over miÏÏ had gestroomd, en het water Nog eenTyswnilrvMde- 'bad vurig en tracht^11 £llk hemelwaarts, schikken. miJ in mijn lot te In weerwil van miin m,..- te blijven overvielen tferin"0 -kalm aan aardsche genoegens, aan vriondST m*®-0 en veroorzaakten dat ik iQ een wanh "ls vertwijfeling verviel en nieïe wPlge deed. Nog eens trof hot hinniken vat'Tet paard mijn aandacht. uec Een gedachte kwam mij in den geest en gaf mij nieuwe hoop. Misschien mijn paard Ik verloor geen oogenblik en riep het' bii zijn naam; ik riep weder en herhaalde de woorden, die het goed kende; ik luisterde met een kloppend hart, voor een oog-nbiik was er stilte. Toen hoorde ik het haasti- stamp van zijn hoeven alsof het paard 'aM gerde en werkte om zich van den cactustó oever boven my sprongdair hield het stü en de manen schuddende hinnikte het luide het was angstig, ik strekte 4e handen uit en uitte weder kreten. Naar beneden deade kreeg het my m t oog, strekte zich uit en sprong in de bedding. Een oogenblik daar na hield ik het bij den teugel vast. Er wa3 geen tijd te verliezen. Ik zonk altijd dieper en dieper. Ik greep, den laria (den riem waarmede 't paard 's avonds vastgebonden wordt) stak dien door den buikriem en bond hem daaraan stevig vast. Aan het slepende eind maakte ik een lus, die ik vast om mijn lichaam toehaalde. Ik had het touw i tsschen het gebit en den buikriem lang genoeg ge lalen om mij in staat te stellen het baart te sturen en op te houden zoo de strik om mijn lichaam te pijnlijk werd. Terwijl ik dit alles deed scheen ligt dier te begrijpen wat Ik voonermens was, want beurtelings hief het de pooten op om niet in den grond te zakken. Eindelijk was ik gereed en met een aan doening van onbeschrijfelijken angst gaf ik het teeken om voort te gaan. In plaats van met 'n ruk weg te loopen, stapte hot beest langzaam voort alsof het mijn toestand be greep. De strik werd aangehaald, ik voeldè dat mijn lichaam bewogen werd en een oogen blik daarna ondervond ik een wild genot, een gevoel dat ik niet kan beschrijven ik werd uit het zand getrokken. Ik sprong overeind met een vreugdekreet. Gelukkig was mijn buks niet diep gezon ken en spoedig vond ik haar; mijn laarzen waren blijven steken, maar ik bleef geen oogenblik om ze te zoeken, zoozeer was ik met afgrijzen vervuld van de plaats waar ik ze gelaten had. Eenige uren daarna be reikte ik gelukkig mijne vrienden. In het duistere koningsslot heerschte diep ern stig zwijgen. De krijgers hielden hunne zwaar den met hun handen vast, om ieder gedruisch te vermijden. Voorzichtig en zacht schreden zij door de nauwe gangen en langs de wenteltrap pen, die voerden naar het slaapvertrek, waarin koning Robert Bruce met den dood streed. Daar rustte hij, omringd van zijn wakkere ge zellen, uit van de moeilijke dagen, die nu voorbij waren; hij, de held van zoovele veldslagen, nu uitgeput door een vreeselijk lijden. Verlamd lag die hand daar, die zich eens door het zwaard een kroon veroverde; krachteloos lagen de voeten uitgestrekt, die onvermoeid zoo vele en lange veldtochten medegemaakt hadden, te water en te land; zonder geluid was de stem, die vroeger zijne krijgers, zoodra zij dreigden terug te wij ken, met moed en begeestering wist te bezielen, om de rechten van Schotland te verdedigen tegen Engeland, den machtigen nabuur. Ach, van het sterke lichaam, dat alle ontbe ringen getrotseerd had, was niets overgehleven en ook de machtige geest scheen verlamd ie zijn een zware slaap, die reeds op den dood geleek, rustte op zijn oogen, die nooit meer den vijanden angst en schrik zouden inboezemen, of bij zijne vrienden hoop en moed- zouden terugroepen. Stom en treurig stonden de hovelingen om het bed van den koning, die, had hij de keus gehad, een hardere rustplaats, onder den vrijen hemel, gezocht zou hebben voor zijn laatste uur. De priesters baden zacht de gebeden der stervenden. Hier en daar klonk een onderdrukt snikken. Aan het hoofdeinde van het koninklijk sterfbed hield trouw sir James, „het hoofd van den ede len Douglas-stam"T de wacht; deze plaats stond hij aan niemand af; want hij was toch des ko- nings trouwe vriend en begeleider geweest op zijn veldtochten. Onafgewend hield hij zijn blik ken op deze gelaatstrekken gevestigd, die eens zoo schoon en imponeerend, thans door de ziekte en den naderenden dood misvormd waren, en die spoedig voor altijd aan die oogen der wereld ont trokken zouden worden. Maar was het een zinsbegoocheling of wer kelijkheid? er kwam beweging in de stijve gelaatstrekken, de oogleden openden zich, en iets van het oude vuur keerde in zijne oogen terug; ja, Robert Bruce richte zich zelfs op en staarde als uit een diepen slaap ontwaakt, om zich heen. De getrouwen kwamen naderbijsir James Dou glas legde zijn arm om de vermagerde gestalte van den vorst, om hem te ondersteunen. Koning Robert zag hem aan en herkende den trouwen vriend van vervlogen dagen „Sir James!" zqo sprak hij met nog krachtig klinkende stem, „bet is goed, dat gij hier zijt, hier dicht bij mi]yd dacht, dat ik reeds op het punt siond, van mijn bitter lijden verlost te wor den; doch het oogenblik is n0g njej gekomen; eerst heb ik nog n taak te vervullen; zoolang de ze plicht mij nog op het hart drukt, kan ik niet sterven. Uwe taaik ishet, Sir James, mij het laat ste uur le verlichten." „Mijn koning, meer nog mijn vriendZeg mij, wat ik nog vooi t doen kan. Gij weet: wat ik be zit, wat ik verma0, alles behoort u, voor en na uw dood!" Mijn vriend, uy hebt gelijk, dat waart gij al tijd, Sir James, en daarom weet niemand beter dan gij, hoeveel moed- en strijd ik moest ver dragen, om mijn rijk te veroveren en het onaf hankelijk en vrij te*njgenGij weet, hoe groot dikwijls de nood w s, noo van niemand hulp ie verwachtein was, wanneer God mij niet ter zijde Ik beloofde, dat z°odra ik mijn rijk in vrede en rust regecren Kon, aan de spits van mijn le ger zou uittrekt! naar de beste krachten te strijden tegen de vijanden van mijn God en Hei land. Nooit heb ik ze belofte vergeten, integen deel, altijd, dag ^ag, hield dit mijne gedach ten bezig; maar mjne dagen zijn vol arbeid en zorg geweest, en n ik aan het einde van mijn leven gekomen oen,i heelt een smartelijke ziekte mij tot wcrkeloosneid gedwongen. Niets meer blijft mij te d°en °v®r dan te sterven." Uitgeput zweeg de koning een oogenblik; maar spoedig verzamelde hij vveaer zija krachten en ging voort: „Zoo weigert dan mijn lichaam den plicht te vervullen, waarnaar xnijne ziel zoozeer verlangt, en daarom heb ik besloten, mijn hart daar heen te laten brengen tot vervulling van mijn belofte. In mijn heele rijk ken ik geen dapperder en edeler ridder dan u- en daarom heb ik u uit gekozen, om mijn belofte te vervullen. Ik bid u dan, beproefde, trouwe vriend, bij de liefde en trouw, die g'j mij altijd bewezen hebt, in mijn plaats den tocht te ondernemen en daardoor de schuld mijner ziel te delgen „Mijn koning, beschik over mii ik zeide het u reeds, mijn leven behoort u „Zoodra ik gestorven zal'zijn neemt gij mijn hart mt mijn lichaam, laat het balsemen en beschik vrij over mijne schatten om zoo veel mede te nemen, als naar uwe meeiu'ng voldoende is, om de kosten der onderneming te bestrijden. Breng dan miin hart naar het H. Land en leg het neder bij het gezegend graf van mijn Ver losser. daar dit arme lichaam niet meer daar heen kan. En het is mijn laatste wil en bevel, dat gij uwe reis met koninklijk', praal maakt, opdat in alle landen en steden, die gij bezoekt, een ieder moge weten, dat gij de opdracht gekregen hebt, het hart van koning Robert van Schotland over zee te dragen." Nu zonk de koning terug, met gesloten oogen, hijgend van inspanning en zwakte; maar de krijgslieden konden hun ontroering niet bedwin gen; gedempt snikken vervulde het vertrek. Het diepste van allen scheen sir James getroffen; hij was voor het bed van den koning op de knieën gezonken en drukte zijne lippen op Robert's kou de hand. „Mijn edele koning," zoo sprak hij eindelijk, toen hij een weinig tot zich zelf gekomen was, „hoe dankbaar ben ik u voor de groote eer, die gij mij schenkt, doordat gij mij tot drager en bewaarder van een zoo grooten schat maakt." „Trouw en moedig zal ik naar beste krachten uw bevel opvolgen, hoe onwaardig ik ook zijn mag, zulk een verheven plicht te vervullen." „Mijn trouwe ridder." antwoordde de koning, ik alleen ben u dank schuldig, omdat gij be looft, mijn bede te vervullen op uw waar en onbedriegelijk ridderwoord „Verlaat u daarop., mijn heer en vorst, op de trouw, die ik mijn God en den ridderstand schuldig ben." „God zij geloofd, nu kan ik rustig sterven, nu ik weet, dat de dapperste ridder van mijn rijk uitvoeren zal, wat mii zelf niet meer gegund was." En rustig legde koning Robert weder het hoofd neder, en thans voor altijd, want weinige oogenblikken daarna verliet zijn edele ziel haar zwak omhulsel. In Spanje woedde de oorlog tegen de onge- loovigen. Koning Alfonso van Kastilië en Leon was in den henigsten strijd met Osman, den Moorschen vorst van Granada gewikkeld, wien het wapengeluk gunstig scheen te zijn. Onverwachts verscheen hulp voor Alfonso; het was een kleine, maar uitgelezen schaar Noordsche ridders, die met koninklijke pracht reisden en den Spaanschen vorst hunne hulp boden. Aan hun hoofd stond Sir James Douglas, om geven door Sir William Sinclair en Sir Robert Logan. Koning Alfonso ontving hem met eer bied; want hij wist, dat Sir James op zijn borst in een gouden doos het hart van Robert Bruce droeg, den dappersten koning van Schotland. „Sta ons toe, o vorst." zoo sprak Douglas hem aan, „dat wij u in uw strijd tegen de ongeloo- vigen begeleiden. Want dat beloofde degene, wiens hart ik hier bij mij draag: tegen de vijan den van zijn God en Heiland ten strijde te trek ken; beter kan ik zijn belofte niet vervullen, dan doordat ik tegen de Mooren, de vijanden van onzen Heer strijd." „Het geschiedde naar uw wensch," sprak Al fonso, „met dankbaarheid neem ik uw aanbod aan! Morgen trekken wij naar Granada! Doch nu verwacht ik u aan mijn hof om u alle eer te bewijzen, die den koning toekomt, wiens plaats vervanger gij zij't" Eu de dappere ridders begaven zich in den knjg; hun onverschrokkenheid boezemde den Mooren angst en schrik inoveral triompheerde het kruis over de halve maan. Maar ach, de dagen van den edelen Douglas, den strijder, die meer dan zeventig veldslagen bijgewoond had, waren geteld. Op een dag werd hij in de hitte van het ge vecht met zijn dapperen van de Spaansche leger macht gescheiden en door de Mooren omsingeld. Nergens scheen redding; de vijanden hieven hunne wapenen op en vormden dadelijk een ijzeren muur om den held. Douglas' dapper zwaard baande zich een weg door hunne gelederen: links en rechts sabelde hij ze neder, en misschien zou het hem gelukt zijn, ongedeerd over hun lijken de kampplaats te verlaten, wanneer hij zich niet plotseling naar Sinclair gewend had, die nog meer dan hij zelf bedreigd was In zijn poging den vriend te bevrijden, werd hij opnieuw door den vijand omringd. Alle hoop scheen verloren. Toen greep hij de doos, die aan een gouden keten aan zijn hals hing, wierp haar ver van zich en riep met luide stem „Ruk voorwaarts, Bruce, zooals gij gewoon waart, en Douglas zal u volgen of sterven!" En hij verdedigde zich, zoolang hij kon, met leeuwenmoed, tot hem eindelijk zijne krachten verlieten, en hij levenloos van het paard zonk, met de gouden doos, waarin het hart van zijn vriend en koning rustte. Dotmias was dood, maar de christenen hadden gezegevierd; het hart van Bruce had nog eens een overwinning in den strijd weggedragen en eindelijk kon het nu uitrusten, wel met in het H. Land, zooals het verlangd had, maar in zijn eigen, dierbare Schotsche aarde. Want Douglas gezellen hielden de belofte voor vervuld, omdat het hart in den strijd tegen de ongeloovigen medegestreden had cn zij brachten liet nu naar het vaderland terug. Daar in de heerlijke abdijkerk van Melrose werd liet aan den voet van het hoogaltaar bij gezet en verkondigt daar de kracht van het ge loof, die die ridderlijke helden van de middel eeuwen eenmaal bezielde. (Ctr.) BESCHUTTING TEGEN DE KOUDE. Het Homoepat. Maandblad drukt onder bovenstaande* titel de vrye bewerking naar bet Duitach van een artikel van prof. o. Jager af. Waar het winter jaargetijde begint in te zetten is dit onderwerp wel zeer aktueel, zoodat we er een en ander aan ontleenen: Het liokaam van den mensch is in zeker op zicht te beschouwen als een kachel, om dat het uit zichzelf warmte produceert. Als wij een uitgaande kachel warm willen houden, dan helpt het weinig, of wy ze al met dikke vachten bekleeden, wij moeten haar nieuw voedsel geven. Zoo is het ook met het lichaam, de beste warmtegeefster is de voeding, en deze kan niet door een dikke kleeding ver- vangen worden. De vraag is dus: waarmee stoken wy den liehaamahaard het beate? Hier stoot en wü ree dadelijk op een wijd verbreid wanbegrip. zijn mensohen, die gelooven, dat door bet dri ken van sterke dranken de innerlijke warn wordt verhoogd, maar dat is een grove, ze gevaarlijke dwaling, want de meeste ongev. len door bevriezing vindt men bij beschonk nen. Het warmtegevoel, dat iemand na e „kraehtigen" dronk doorstroomt is niets and', dan bloedorervnlling der huid. De huid wo warmer en straalt dus ook des te meer warn aan de koude omgeving af. Het lichaam v een beschonkene zal daarom eerder tot werk lijke bevriezing overgaan dan dat van d nuchtere. Werkelijk stoken kan men den lichaan haard slechts met voedsel, en dat ook nog niet zoo heel eenvoudig. Menigeen weet ni wat hij in dit opzicht voor maatregelen teg strenge koude moet nemen. Vet, in eiken vorm, (dus ook spek, bol plantenvet, enz.) is het beste verwarming materiaal. Daarna volgt de suiker, deze v< warmt minder, maar ongemeen snel, en zeer goed verteerbaar. Zetmeel staat in war tegevende kracht met suiker gelijk, maar 1 werkt minder snel, daar het in het lichar eerst tot suiker moet worden omgezet. Vlees staat in werking tusschen vet en zetmeel in. Uit het voorgaande volgt vanzelf, hoe m te handelen heeft, 's Morgens neme men e stevig ontbijt, als men overdag sterke kou moet trotseeren. Vooral een flinke boterbi en veel suiker in de koffie. Ook honig is vch treffelijk. Een goed stuk spek op den boterhr is evenmin te versmaden. Moet men lang achtereen de koude trots; ren, dan is het aanbevelenswaardig, zoo v< te eten, als de maag maar bergen kan. Dan t hoeft men uren lang voor de strengste kou niet bang te zijn; en wie dan nog een st brood met spek en een flesch flink gesuikor koffie meeneemt, die kan het tot den avo uithouden. Voor het drinken van alcoholische drank onderweg hoede men zichin elk geval i bruike men ze niet, zonder er stevig bij te etc als men nog een langen kouden tocht vóór zi heeft. i GOED OVERGEBRACHT. Een officier zei tot zijn opasser: Ga eens naar meneer B. en zeg, dat laat vragen, hoe het met mevrouw is, die g teren avond op het uiterste lag, als zij gestr ven mocht zijn, informeer dan wanneer de grafenis plaats heeft De soldaat kwam terug en verklaar trotsch Ze zeiden, dat mevrouw vandaag wc heelemaal beter was, en wanneer de begrafei plaats zou hebben, konden ze nog niet zegg< WAT DHURT HET LANGST? In een café zaten ze te zwammen over vraag wat het hetlangst kon uithouden: horeca zacht is of hetgeen hard i Emdelyk waren ze bet eens: het zachte v( ging het eerst. Toen stond een klein manneke op, die Q een tafeltje zijn glaasje zat te drinken en spra Jullie hebt het glad mis, hoeren. Toen trouwde had mijn wijf een gebit, waar ze e stuk ijzor mee kon kapot bijten en nou zyn al tandeu naar de maan maar haar to hoeft zo nog; dat beloof ik je! RAAK! De beide Jvamercandidaten treden met elka in dobat. Ais 't den een op een oogenblik te h< tig wordt roept hij uit: We zullen 't den heer Jansen maar n kwalijk nemen wat hij zegt. Het geheole geho wéét wel dat 't hem in zyn bovenkamer scheel Die staat te huur. Jansen glimlacht. Do heer Willemae heeft gelijk antwoo, ny. ik heb een bovenkamer te huur. Maar tegenstelling met die, welke de heer Willerr beschikbaar Leeft, is de mijne gemeubileerd. Wit Da4-f4 Da4-f4 Da4-f4 Da4-f4 Da4-ft Da4-f4 Da4-f4 Da4-f4 Ba4-f4 Da4-f4 Da4-f4 Da4-f4 Oplossing; vau Probleem no. 17. Zwart Tb3,5,7 en 8,a6 en c6 Le7,Ld4 of P Tb4 Le7 of Pd5 Td6 Ld4 TeC Pd5 C4 Le7 of Ld4 dl Le7, 1/14 of P Ld6 of c5 Pdó L anders Ld4 of P15 T-f4 Le7 g6 of gö Ldl Pg8 Df5, 1AI of P Pg4 Df5, Le7 of P Probleem no. zwart. 18. M d wit t g b Wit speelt en geeft in i zetten mat. VOOR DE HUISKAMER z3h.'-; x

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1915 | | pagina 7