van de Openbare Godsdienstoefeningen in de R.-K, Kerken te Haarlem en Omliggende plaatsen WIT DE WERELD iODIG HEEFT. Smakelijk Brood 2KB Jöïïï JgftSK x Si I Electrische Luxe-Broodfabriek DE LAATSTE DDODM EENEB MOEDER. GELOOFSVERDEDIGING. Dit *au)mer behoort bU de „Nieuwe HaarL Courant" van 5 Februari 1916. De nadruk van de berichten en aededoe linren ia dit blad la verboden. VIJFDE ZONDAG NA DRIE-KONINGEN. Lee uit den brief van den II Apostel Paulus aan da Kolossensen; III, 12—17. deugd geheel verstikt heeft. Maar niet altijd blijft bet kwaad verborgen. Vroeger of later vertoont het zich duide lijk voor ieders oogen. Wat moet er dan geeehiedenï Moet God aan als uitverkorenen dan niet de boozen uitroeien, hen wegnemen en welbeminden, hartelijk vaa de aardeT Zoo oordeelden ook de diena ren des huisvaders er over, toen zij zeiden: „als gij wilt, gaan wij heen en verzamelen het onkruid,"' door het met wortel en tak uit te roeien. Maar dit lag niet in de bedoeling des Hoeren. „Neen, zeide Hij hun, opdat gij het onkruid verzamelende, niet eonu tegelijk daarmede ook de tarwe ontwortelt/ Broeders! Doet Gods, heiligen medcdoogen. goedertierenheid, nederigheid, bescheidenheid, lankmoedigheid, elkander verdragend en elkander vergevend, zoo iemand eeiiigd klacht heeft tegen een ander,; gelijk,, de Heer u vergeven heeft, aldus ook gij! Beven dit alles echter ligt de liefde, die de band der volmaaktheid is. En in uwe harten zegevier de vrede van Christus, tot welkem gij odtc geroepen zijt in één lichaam; en weeet dankbaar! Het woord van Chrietue wone in n overvloediglijk, in alle wijsheid, in de rots uitgehouwen treden vormen den «teilen knaap en vergulden de gezonde, gebruinde wan- f „Hij zal toch niet," vroeg zij zich af en bleet weg naar zee en slechts een smal strookje steenen gen. Hij hief wederom den gespierden arm op, staan, toen zij boven op de rots gekomen was en puin scheidt, als het vloed is, de zee van de kloofde onverdroten het hout en de slagen klon- en in oe schuimende, woelende zee aan hare blinkend witte krijtrotsen. ken regelmatig door het vertrek. j voeten keek. Er ging een rilling door hare leden. Op dit smalle strookje land liggen de booten Het was een zeer klein kamertje. De lagei „Ach neen," zei de zii „hij zal wellicht benede* der visschers met de zorgvuldig opgerolde zeilen zoldering was uit ruwe balken getimmerd; een de netten vastpennen, opdat de wind ze niet mte er in; daartusschen staan groote ronde kuipen tafel en tWee stoelen van greenen hout stonden neemt. „Erik!" riep ze wederom. Doch niemand met zeewater voor de gevangen visschen, die nog bij het raam; de witte muren waren kaal, alleen antwoordde dan de storm, die om de rofsen niet naar de markt gebracht worden, en daar- boven de legerstede der vrouw hing een een; gierde, en de golven beneden, die mot bruisted achter hangen aan palen en stokken groote en voudig houten kruis, zon dér versierselen, dat geweld tegen den oever klotsten, kleine netten te drogen in zonneschijn en wind. had; sedert had zij het dikwijls ter hand geno-j Toen greep een bange angst het hart der Waaneer de lucht helder is en er over de zee men en met heete tranen besproeid, wanneer bui- moeder aan Zoo vlug hare zwakke krachten het geen nevel hangt, ziet men van het dorp uit een ten de storm bulderde en haar zoon nog niet toelieten, daalde zij de steile trap af, ha: a rotseiland vol kloven, dat door niemand be- thuisgekomen was j knieën knikten, dikwijls moest zij blijven staan Zij toonden van dezelfde gezindheid te zijn woond is, dan door meeuwen en andere zeevogels, I „Erik," zeide de moeder nu, en hare stem en zich aan de rots vasthouden. Toen ze bene als ook ons somwijlen bezielt. die krijschend in scharen opvliegen, wanneer een beefde, „wij hebben geen eten meer in huis; ge den was aangekomen, ging zij met haastigen tred Hoe gaarne zouden wij dè kiem van het eenzame visscher het eiland betreedt, om in de hebt van morgen het laatste stuk brood ge- m h „cc kwaad uitroeien, alle boosheid van de aarde smalle, langgerekte bochten zijn netten uit te had." elkander Derend' en venna'nenxT metf psal «'en weggevaagd. Met grootere voorzichtig-1te zetten. Rondom het eiland steken spitse klip-1 „Moeder," riep de knaap bedroefd, „dat wist men lofzangen on geestelijke liederen, Gode heid wil de huisvader te werk gaan. Hij weet pen omhoog, die door de golven overspoeld wor- ik niet; waarom gaaft ge mij dat? waarom door de genade zingend in uwe harten. Al bij ondervinding; dat het onkruid te samen den, of haar wit gesteente in het water spiegelen, j behieldet ge dat zelf niet?" wat rij ook doet met woord of werk, doet «et de tarwe opgegroeid en vermengd ie, j wanneer de zon schijnt en de zee kalm is. f „Ik had geen honger," zei de vrouw en keerde gil en de vrouw zeeg ter aarde de boot allee ia dan naam de« Hoeren Josus Chris- dat het eene zonder nadeel voor het andere Zooeven stiet een visschersboot van 't eiland haar gelaat van hem af.... „iHet kan zoo nietwas er niet! Langzaam stond zij op, misschien tu«, God en den Vader dankzeggend door «et kan worden uitgeroeid. Zeker, God kon of, baande zich een weg tusschen de klippen langer," zei zij na een poos, „ik weet, dat het j had de zee haar meegesleurd; maar het net zot Zijne Almacht het kwaad beletten te cn roten door en voer regelrecht op het vis- sinds langen tijd uw vurigste wer naar de plek, waar de booten stonden. Dit was de boot van buurmanzij ging zoekend verderdat de boot van neefop dezs plaats stond de boot van den ouden visscher, nuhiermoest Erik's boot liggen. Een J**t* Christus onzen Heer. jdoor 1 bestaan op de wereld, maar er zijn redenen schersdorp aan. De zeilen waren niet opgehe-Jte worden, maar ge wilde me niet verlaten. Ik Evangelie volgen» den H. Matt.; XIII, 24—56 genoeg, waarom Hij toelaat dat het kwaad schen; het vaartuig werd bestuurd door een jon- zal echter mij wel zien te behelpen, en ge ver- wensch is zeeman er stellig nog wel hangen, zonder dat voer Erik dient hier te weinig." „Hé," viel de knaap haar levendig in de rede, i naast hot goed bestaan blijft. Het is waar gen visscher, die er alleen in zat en met krach- Ia dien m sprak Jesus tot de scharen dat h«toiakruid geen tarwe, en de tarwe geen .tigehand de roeispanen bewoog. ui deze gelijkenis- het Rijk der hemelen is gelijk °ukmid kan worden. Maar even waar is hef; j De zon stond laag aan den hemel en blonk „had tk maar het botnet ginds m de lange bocht aan can man, die goed zaak op zijnen akker dat de hinderen der boozen in kinderen Goda nu en dan tusschen 3e staalgrijze zware wolkenuitgezet, alvorens het êiland te verlaten; dan gezaaid had. Doch terwijl de men when alio- i kunnen veranderd worden, God laat toe datdoor. Er woei een frissche wind, die de golven waren er zeker morgen eenige visschen in ge pen, kwam zijn vijand, zaaide onkruid raid-I de zondaars blijven leven, omdat Hij den opzweepte, zoodat deze. ruischend tegen de boot weest die ik dan ter markt had kunnen brengen, dan tnaaeban 'da tarwe en ging heen. Toen dood eens zondaars niet wil, maar „dat Hij sloegen en den knaap dichte, witte schuimvlok-1 om met de opbrengst er van brood te koopen. Ik nu de halmen opgeschoten waren en z5ch bekeere en leve." Bovendien, veis daden ken in 't gezicht sloegen. Hij had zijn grooten wilde evenwel niet langer uitblijven, de lucht vrucht droegen, vertoonde zich ook hot on- van heldhaftige deugd zouden in de Kerk bruinen hoed diep over het voorhoofd getrokkenwas zoo grauw en het weer zoo onzeker. Gij kmid. En de dienaren des huisvaders kwa- 'gemist worden, zoo God altijd Zijne Almacht .en onder den breeden rand keken twee helderejzoudt u maar ongerust over mij gemaakt heb- aan aar aan maar vergadert de tarwe in mijne schuur. EVANGELIE-VERKLARING men en zeiden tot Jbom: Heer! hebt gij geen getoond had door het uitroeien der zondaren, oogen scherp uit. goed zaad op uwen akker gezaaid T Vanwaar iDe woestijnen zouden niet zoovele kluize- I l<*n de oever bereikt was, sprong hij heeft hij dan onkruid! Hij nu zeide tot hen: Baar3> d« kloosters niet zoovele Godgewijd» land, trok de boot Uit het water, bond haai Een vijandig mensch heeft dit gedaan. En de mannen en dienaar» zeiden hem: Wilt gU. dat wü gaan eenwen niet •n het verzamelen! Doch hij zeide: Neen; bloedgetuigen tellen* als de tourvel zijn on- beklom met lichten tred de trap. Boven gekomen, opdat gü misschien niet, bet onkruid verza- kn3id «et over de wereld had kunnen bleef hij staan, legde zijne hand-beschuttend melend, tegelijk daarmee ook de tarwe uit- «aaien. Eerst komt van 't einde van de maofit boven zijne oogen en wierp een langen onder- rukt. LaAt beiden groeien tot den oogst; en der boozen en van de de beproeving der goeden zoekenden blik op de zee. ten tijde van de oogst zal lk aan de maaiers ,]aat beiden opgroeien tot aan den oogst, j „Er zal vannacht storm komen, zei hij bij zeggen- Verzamel eerst het onkruid en bindt ><Tu den oogsttijd zal Ik aan de maaiers zeg- ?lch zeiven,maar het zal met lang duren; in het samen tot bundels om te verbranden; «eD: verzamelt eerst het onkruid, en bindt oosten is het helder, morgen vroeg is de zee - het in hossen om te verbranden, maar brengt weer kalm. Hij wierp nu den bundel hout op do tarwe bijeen in Mijne graanschuur." Zóó den grond, rekie zich uit, sloeg de door 't roeien zal het zijn bij de voleinding der wereld, ver- vermoeide annen boven 't hoofd, nam het hout 'klaarde de Zaligmaker. „De Zoon dee men- weer op en stapte voort over het spichtige duin- «cben zal Zijne Engelen uitzenden, en zij zul- êras> dat reeds een herfstachtige kleur begon VIJFDE ZONDAG NA DRIE-KONINGEN. m staan?" mompelde „Het Rijk der hemelen is gelijk een man, en zij zullen hen werpen in den oven de» - hij en keek voor zich uit. Een ruime, met gras di» goed zaad op zijnen akker gezaaid had." vuur»; daar zal geween zijn en geknars der overdekte vlakte strekte zich voor hem uit, en op God zaait slechts goed zaad op Zijnen akker, tanden. Alsdan zullen de rechtvaardigen den achtergrond verhieven zich sparren en den-- dat wil zeggen: allee, wat Hij geschapen blinken als de zon in het rijk huns Vader»." 3ie hun donkere, ruischende toppkn heeft, ie goed. De wanorde, die op de wereld God moet een» het goede loonen en het kwado i-e&€n 3e avondlucht afstaken, beataatt. is niet Zijn werk, doch is er door etraffem, maar zoolang die dag van vergeT I „Abo!" riep die schede stem van den knaap, vreemde handen bijgevoegd. Het zou strijdig ding niet is aangebroken, verdraagt Hij de en terstond hoorde men het blijde geblaat van zijn niet Zijn» oneindige Wijsheid, Heiligheid boozen, tracht voortdurend door de iuspra- een schaap, dat in 't gras gelegen Tiad en met en goedheid, het kwaad te scheppen. Maar ken Zijner genade hen nog tot inkeer te eèn 'an£ touw aan een paaltje was gebonden, van waar komt dan* het kwaad, en vooral de brengen. 1 Het liep zijn meester tegemoet, zoover het touw zonde, die bet eenige ware kwaad is! „Doch Leeren wil dua.uit het Evangelie van dezen j 't gedoogde, en toen de knaap bij het dier geko- terwijl de mensch sliep, kwam zijn vijand j Zondag nooit te wanhopen noch voor ons men was> sprong het met de voorpooten tegen an zaaide onkruid midden tusschen, do tarwe zeiven, noch voor anderen, aan Gods einde- j hom aan en liet zich achter de ooren krabben. *n ging heen." Ziedaar de oorzaak van de looze Barmhartigheid; maar van den ande- j ,;Heb je al geslapen, Abo?" vroeg de knaap; zonde: de vijand van God en van den mensch: j ren kant te vreezen voor Zijne Rechtvaardig- j bij kriebelde het beest niet zijn vinger» in de de duivel. Hp verleidde ouze eerste oudera beid, die ons ©en» streng zal oordeelen, ala dichte wol en liet het weer op den grond glijden in het paradijs, hij verleidt nog voortdurend wij aan de Inspraken Zijner genade steeds daarna nam hij het hout op en ging terug, ons tot de zonde. Maar Jeans leert ons nietweerstand hebben geboden. Naast de trap die hij was opgegaan, stond een hut; ze scheen zeer oud te zijn, want ze helde ben." Zoo zijt ge Erik," om mij altoosge denkt altijd enkel zei zij. en de tranen biggelden alleen de oorzaak der zonde kennen, Hij leert ons ook den tijd waarop het onkruid, do zou de, ia onze zielen gezaaid wordt „Terwijl de mensch en sliepen, dat wil zeggen: als *dj niet waakzaam zijn, komt de vijapd. Om maagden bevatten, do eenste een 3er palen vast, hing het lange net uit te J over hare wangen. Zij volgde met haar blik den zoovele millioenen moedig» drogen, nain een bundel hout uit dé boot enknaap, die het gekloofde hout op het lage ior- 'nuis gelegd had en de kleine vlam aanblies, totdat een helder vuur vroolijk flikkerde en de kamer verwarmde. E)e moeder was ingesluimerd, en daar zij rustig ademde, sloop de knaap naar buiten, stond weder aan den rand der rots en keek naar beneden. Zachtjes floot de wind om hem heen „Ik geloof dat het nog wel zal gaan," zei hij en daalde, zoo vlug hij kon, de steile rots- trap af. „Ik zet het net vanavond nog uit, en morgen zijn er stellig wat .visschen in; de wind is nog al niet hevig en ik kan nog genoegzaam zien. alvorens de storm losbarst." En hij wierp het lange botnet met de gewichten naast het roer, zette z'n beide armen met kracht tegen de boot, sprong er in, toen ze vlot was, greep de riemen en voer naar buiten in de ruischende zee. Het begon reeds te schemeren en het fluiten van den wind werd luider en krachtiger. In het kamertje was het donker geworden Het vuur in den haard was zooeven uitgegaan en het oude moedertje was wakker geworden. „Erik," riep zij, en keek verbaasd op, toen zij feen antwoord ontving. „Erikslaap ge?" n toen zij weer geen antwoord oi zij licht en keek het vertrek rond De tijd verliep; de storm gierde om de ver vallen hut. De balken kraakten, de wind floot door de spleten van de oude deur en de ver weerde vensterruiten rinkelden; een onverklaar bare angst maakte zich eensklaps van de wouw meester. niet uit. De palen stonden er, zooals altijd, maar het net was weg! „Erik!/ kreet de moeder ia nameloozen angst, en huilend gaf de storm haav antwoord. Zij wierp een starren blik op de ze« en wendde toen het hoofd af, als kon zij het gezicht der baren niet meer uitstaan. Zij beefde over het geheele lichaam en drukte de hand op haar hart dat deed zoo'n pijn! Wankelend beklom zij weder de trap' de storm benam haar schier den adem. Haast niet meer wetend wat zij deed bereikte zij de hut en viel uitgestrekt op hare legerstede neer Wederom drukte zij fle hand tegen hare borst, die moeilijk op en neer hijgde. Zij kreunde luide, zij snakte naar adem, en elke ademtocht was een marteling. „O mijn God, ontferm U mijner," riep zij ca nam het kleine houten kruis van den muur; zij klemde het in de koortsheete handen, en er vielen twee heete tranen op. Toen sloot de vrouw hare oogen, en terwijD zij het kruis nog in hare handen hield, scheen het haar toe, als werd dat kruis al grooter en zwaarder, als kon zij het niet meer houden, en opeens stond zij aan het strand; de wind loeide om haar heen en de sombere golven klotsten tegen den oever. Voor haar lag het kruis; het werd hoe langer hoe grooter en strekte zich reusachtig groot uit over de zee. „Zoo groot is mijn kruis," zuchtte de arme moeder; zij zette zich neer op den oever en weende bitterlijk. Opeens hoorde zij heel uit de verte een stem. Niemand zou die herkend heb ben, maar de moeder herkende haar, ondanks het buidereu van den storm. „Kom mij te hulp," riep de stem. „Ziet u mij niet? Mijn boot is verbrijzeld, ik sta op de klip, de vloed stijgt, weldra zal hij ,mij bereiken, ach mceder! moeder! kotn «n mij te redden 1" Toen keek de vrouw op en zag het groote kruis aan, dat voor haar lag. Maar het was geen kruis meer, neen dat was een groote. 'S i „Moeder," riep de knaap, toen hij de deur bezorging op ieder gewenacht °Ped deed en binnentrad leyen is een voortdurende ©trui en terwyl tijdstip in alle omliggende dor- wy slapen, waakt de duivel en bespiedt het j gunstig ©ogenblik, om ons aan te val ten, S10"* vallen in.de bekoring, - 1 HE®m J. CARELS. ,/loen nu het kruid was opgeschoten en vruchten droog, toen vertoonde zich ook. het onkruid." Het onkruid vertoont zich niet aanstonds als het gezaaid is, bet begint mot wortel te schieten, dan groeit het langzamer, hand tegelijk met het goede zaad op, tot dat het eindelijk de overhand krijgt, en het goeds „Enk! 'antwoordde een zwakke stem, en twee verdorde handen strekten zich van een ellen dige legerstede naar hem uit. „Zijt ge weer ziek moeder?" vroeg de knaap en wierp een bezorgden blik op het bleeke ge- i laat. Adv. j m'tt jong611' ef3®l «aar zwafe, dood zwak ben ik; doch nu gij weer terug zijt, gaat het mij beter. Hebt gehebt ge niets ge- ii licht en M het vertrek rund »K«n ±°P de W aaar ,,nil jnpedétr riep de stem weer en ze klonk snijdend door de lucht. De vrouw raapte al haar moed bijeen en betrad de brug. Doch nauwelijks had ze eea paar stappen gedaan, of de storm wierp haar neer. „Moeder!" riep de stem andermaal; de vrouw stond op en stapte verder. „Kom vlugger!" klonk het. Maar de arme vrouw bleef staan en drukte de hand tegen haar „Waar kan hij heengegaan zijn? Het is bui ten donker, waar kan hij toch blijven Zij stonc van haar bed op, wierp een rok en een ouden doek om zich heen en begaf zich met wanke lende schreden naar buiten. Do ladder stond tegen het dakluik geleund. „O, hij zal een net van boven halen, om het te herstellen," zei de vrouw en haalds verruimd adem. „Erik," riep ze naar boven, en toen ze -geen antwoord kreeg, beklom zij langzaam de ladder. „Hij is hier niet," dacht zij met een kloppend hart, toen ze weder naar beneden klom. vangen:'" vroeg zy rervolgens gejaagd. 'schien is hij gaan zien, óf het schaap nog'goed "£4^?' 01 hel t ,n *oea vle' 'ietvast zeide zij met trillende stem en stapte hoofd der vrouw op het harde kussen terug. „Kijk eens moeder, wat ik ginds tusschen de - Op een eiland, hoog boven in 't Noorden, ligt zaad verstikt. Zoo gaat het ook met da zon- ;een eenzaam visschersdorp. De kleine, armzalige klippen heb gevonden: een grooten bos hout, de. Nadat zij eerst onbmerkt in het hart is j hutten staan afzonderlijk in 't rond; eenige lig- misschien van een verbrijzelde boot, dat de gol- binnengedrongen, vestigt zij daarin hare gen verborgen achter de duinen, als zochten zij ven 3aar aan land gespoeld hebben; dat zal wortelen, »n terwijl zij voor anderen» én som- j beschutting tegen de stomen, die uit zee komen oo® verwarmen." En hij nam de bijl, die op de wijlen voor den zondaar zeiven, nog verbor- opzetten; andere staan op den hoogen vooruit- vensterbank lag, en hieuw het hout aan kleinelos om haar hing. Ze huiverde en trok den gen blijft, hecht zij zich steed» dieper in het spriugenden oever, die op verscheidene plaatsenstukken. De stralen der ondergaande zon vielen doek vaster om hare schouder». Het was bijna hart, totdat zij eindelijk het goede zaad dor 'diep loodrecht naar omhoog schiet. Eenige ruw door de ruiten op de blonde lokken van den donker geworden. door het duingras voort. „Erik," riep ze, toen ze bij het paaltje geko men was en het touw onderzocht had. Geen entwoord. Zij ging weer terug. De wind woei om haar heen, en blies door den dunnen, ouden doek, die hart; want bii elke schrede, die zij deed, wi het alsof men haar de borst doorboorde „Ik kan niet," kermde zij en viel schreiend op de knieën, en terwijl hare tranen neervielen, werd de zee hoe langer hoe onstuimiger en stegen de golven al meer en meerZoo zwaar zijn de tranen eener moeder! „Ween niei, anders moet ik verdrinken," riep de stem weer. Toen droogde de vrouw hare oogen en schreide niet meer. Z» stapte voort, de brug trild* onder haar de balken kraakten zoo zwaar is het hart eener moeder! De bulderende, loeiende storm joeg gierend voort en de golven beukten met dreunend geweld tegen de brug. Maar de vrouw schreed verder wat doet een moeder niet? „O kom," klonk het weder „dt golven be reiken mij reeds en willen mij meesleuren." Toen verzamelde de vrouw hare krachten bijeen, keek niet om zich, zij zag den dikken nevel niet, dié haar omhuldt, xij wankelde niet meer, zij liep Denkt u te Capharnaüm oen stad aan het meer van Genesareth, in het Heilig» Land. Een lange, smalle straat In plaats van stoe pen «n keisteeuen: zand. Verder in bazalt- steea opgetrokken huizen en verblindend zonnelicht, 't Is druk op straat, zoo druk ala bij 't uitgaan van een Zondagskerk. "Maar 1 Is eea werkedag en dat maakt de drukte hog woeliger. Schreeuwende kooplieden, jonge vrouwen met waterkruiken op het höofd, stoeiende kinderen, alles wemelt door elkan der De lastdieren, ezels en kameelen, kunnen slechte zeer langzaam vooruit, moeten nu en dan zelfs blijven staan. En voortdurend verandert het toonoel, want bij elk zijstraatje verdwijnen peraon-wj en komen weer anderen fce voorschijn. In di» straat nu beweegt zich ook onze Zaligmaker, de goede Meester van Nazareth, on»» menschgeworden God. Hij gaat. daar, rustig en g»woon. Van tijd tot tijd wisselt Hij een woord met sijn Apostelen; en als er mensehen of dieren in tegenovergestelde rich ting aankomen, is Hij terstond bereid om ujt te wijken; zoodoende bevindt Hij zich nu eens aan dezen kant van de straat, dan weer aan den anderen, soms zelfs een oogenblik gescheiden van zijn gezelschap. Let nu eens op de menschen, dl» achter -Hem aankomen. Verscheidene houden Hem ia 't oog, want zjj hebbest gehoord, dal HU naar liet gestorven dochtertje van Jaïrus gaat, en zijn nieuwsgierig, wat or gebeuren zal. Anderen wéten dit niet, of hebben geen tijd, en gaan huns weegs. Tusschen die menschon zien wij ©en vrouwtje, wier schamele kleeding armoede be teekent, wier uitgemergeld gelaat, wier moeilijke gang, wier bevende handen getuigen van ongesteldheid on zwakte. Maar het glinsterend oog, dat zij op den Zaligma ker gevestigd houdt, zegt duidelijk, dat er iets omgaat in haart hart Achl die arme vrouw was reeds twaalf jaren lijdende aan een bloedvloeiing. .Vóór dien tijd- genoot zij een tamelijkon .welstand, doch langzamerhand was heel haar vermogen weggegeven aanjje- neesheeren, die haar evenwel niet vermoch ten te genezen. Nu had ze gehoord, 'dat de groote leer»»* en wonderdoener, Jezu3 van Nazareth, weder om te Capharnaüm waa aangekomen. Ach! als die Godsgezant haar toch eens wilde ge nezen 1 Dat Hij het kón, daar twijfelde zij geen oogenblik aan. Hij Had er al zoovelen genezen I Doch zij durfde niet naar Hem toe gaan: wegens haar ziekte schaamde ze zich èn voor 1de menschen èn voor Hem. Het ver langen echter om genezen te zijn, en de diepe overtuiging van haar geloof, meteen de in wen- dige genade, maakten haar scherpzinnig.' Daar vloog haar de gedachte door het hoofdI die heilige man heiligt alles wat hem omgeeft. 01 lk ben er zeker van, er gaat zoo'n godde lijke kracht van Hem uit, dait, als ik slechte zijn kleed aanraak, ik genezen zal zijn. Eu zijn kleed aanraken, dat kan ik wel bij di» drukte, zonder dat iemand het bemerkt; en ik ka» stUt» God heel nyj'a verd* loven bedanken voor mijhe genezing;. Haar .besluit js genomen. Met grootop In spanning f lert zij h-I meer en meer "den Zaligmaker. Eindelijk, op een oogenblik, dat de drukte in de straalt wederom een van dia kleine stremmingen veroorzaakt, bukt zij een weinig, en raakt den rand "aan van Jezus' kleedHaai- geloof hoeft haar gered! Plot seling gevoelt zij zich totaal genezen! 't Is of een nieuwe levensstroom in haar binnenste vloeit, die haar twintig jaar jonger maakt! TVat ©en geluk! Wat een weelde! Was er nu nog niet iete anders geschied, wij zouden deze gebeurtenis waarschijnlijk nooit te fweten zijn gekomen. Doch onze góede Godmensoh, die reeds in zijn sterfelijk loven 'ook op ons welzijn bedacht was, wiide niet dat dit wonder geheim zoude olijven. Nauwe- 1 lijks heeft de vrouw zich een weinig terug getrokken, of Jesus zegt tegen do Apostelen, die met Hem gaan: „Wie heeft m'i| aange raakt?" „Ik niet Moester," zeggen zij, do een na iden ander. Petrus, die zich zoo goed j bewust is, dat hij, de eerst» na den Zalig- maker, en veel ouder, wel wat gemoedelijker mag zijn, zegt half lachend;-„"Maar Meester, do menschen omringen en verdringen u. Hoe kunt Ge nu nog vragen: wie heeft mij' aan- geraakt?" Intusschen is Jesus blijven staan, en, na tuurlijk, dat begrijpt ge wel, terstond vormde zich een hoelo kring van monschon om Hem heen. Voor de genezen vrouw is nu ontkomen onmogelijk geworden. De Heer zegt, niet onvriendelijk maar toch ernstig: „Iemand heeft mij aangeraakt, want ik heb een kracht van mi| voelen uitgaan",... Eon oogenblik stilt» in den kring. Doch een oogenblik maar. Toen het vrouwtje begreep, dat ze niet -ver borgen kon blijven, kwam ze bevend nader- knielen voor de voeten van Jesus, en ver haalde ten aanhooren van allen, om welk» reden ze Hem had aangeraakt, en hoe za zich oogenblikkelijk genezen gevoeld had. Dat .was genoog. Nu zou het nageslacht weten, hoe God een groot geloof betoont Nog een laatste bevestiging geeft de Heer en maakt tegelijk een einde aan dit tooneeltj» op straat „Dochter," zegt Hij1, „uw geloof heeft n gered, ga in vredo!" Deze vrouw is een beeld der meoaehh»id. De menschheid lijdt aan een geestelijke bloed vloeiing. Wij twintig-eeuwsch» menschen, wij putten ons zelf uit in stoffelijke en ver standelijke ontwikkeling, en wij worden er niet beter op. Al onze kracht »a ons pit geven we weg aan genieten en nieuwe genietingen bedenken, aan concurreeren en overtroeven, aan oorlog voeren en vrede bewaren, on wé gevoelen ons daarom nog geen grein geluk, kiger dan onze ouders en grootouders. Geld en genot, liefde en haat, zijin de operateurs, dio wel onze harten en onzo beurzen nog meer kunnen uitpompen, maar ons to genezen vermogen zij niet. Dat kan God alleen. Hij heeft den mensch gemaakt. Hij alléén kan hem ook herstellen. En God is in de straat. Het groote Opper wezen is overal, ook in ons drukke wereld- gedoe, ook in de loopgraven, ook op het oor logsveld, ook in den raad der al-beschikkend» oorlogs voerder». Maar ijijn itegenwoordigheid alléén is niet! genoeg, ovenmih als zijn tegenwoordigheid alléén, in die straat van Capharnaüm de ziek» vrouw reeds genas. Wij moeten in Hem ga loov«n, overtuigd zijn, dat Hij #r is, dat Hij kan, dat Hij wil helpen. En ook dit is niet" genoeg. Hoevelen g»- j ooven in God, en kwijnen toch weg, kracht»- 1 loos, moedeloos »n verdrietig! Neen, «v»nal» het kwijnend» vrouwtje, moeten ,w.ij God ook aanraken, al is 't dart maar bij tien zoom van zijn kleed. Wij moeten on» in verbinding stellen met God, Hem vast grijpen. en niat Loslaten, vooraleer ©eu niéuwe levensstroom in on»e aderen I» over gevloeid. Zoo, ea zoo alleen i« er hulp en reddinf en geneclng mogelijk voor ieder Individu én voor heel de maatschappijl I» do verwijdering van God de groote, da epidemische ziekte bij het mansohelijk ge* slacht, is de terugkeer tot God, do vastklam. ping aan God het éénige geneesmiddel, wat moeten de Katholieken dan ijverig communie ceeren! De zekerste, de innigst® aanraking met God is immers de Communie I In en dooi de Communie vooral laat God zich vastgrijpen door den mensch om den mensch to genaas* In en door de Communie gaan er kraente# uit van God tot heil on heul der zielen. Het dagelijks godvruchtig communiceerei van de millioenen Katholieken ware da bestt operatie op het lijdend menschengeslaoht! 3. ZSIJ, SI- 8, DE OFFICIEELE KERKLIJST n i j i J A. "1 i P«lr I" OtlfUIAArnln» Ok.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1916 | | pagina 9