DËRDE BLAD
OPRUIMING
Ce aistammeling van Robinson
P. J. JANSSEN,
h. Warmoesstr.
Brieven uit Beverwijk.
SPOTKOOPJES bi|
BINNENLAND
SOCIALE BERICHTEN
ROND DE LITURGIE
Anegany
toSELS
a VAN hussuj
FEUILLETON
ZATERDAG 26 FEBRUARI 1916
li.
Het valt niet te ontkennen, dat op het gebied
van Roomsch vereenigingsleven in deze gemeente
een krachtige opleving te bespeuren valt. Een
verblijdend teeken en een duidelijk bewijs, dat
Hen ook hier gaat inzien dat, wil onze actie
krachtig en productief zijn, een samenbrengen
van alle standen, in de verschillende vereeni-
gingen waarin zij thuis behooren, allernood
zakelijkst is.
't Is nu eenmaal geen :ijd meer dat men alleen
kan volstaan met zijn godsdienstplichten naar
behooren waar te nemen.
Ongetwijfeld is dat de hoofdzaak en de
onafwijsbare voorwaarde, waardoor we ons
eeuwig heil kunnen verzekeren, maar de tegen
woordige positie van ons, katholieken, in het
openbare leven maakt het niet minder noodig
dat we ons als „katholieken van de daad" weten
te betoonen. En dat kunnen we slechts door het
oprichten en steunen van Roomsche vereenigin-
gen, zoowel op godsdienstig als op sociaal en
politiek terrein,
Nu zal misschien een enkel, niet op de h°°gte
van zijn tijd zijnd, persoon tegenwerpen, dat al
dat vueenigen eigenlijk uit den booze is ai
in niet geringe mate de uithuizigheid bevoideit,
maar ach, dan weten we gewoonlijk wel uit
welke motieven zulks voortvloeit.
Wij deeien in ieder geval hun meening met
en zijn overtuigd dat onze katholieke voorman
nen als voorbeelden van goede huisvaders zijn
aan te merken.
Zoo zij, door hun werken voor de goede zaak,
al eens méér de vergadering moeten bezoeken
dan hun lief is, is dat de schuld juist van dege
nen, die verre staan en zich alleen beijveren
critiek te leveren waar zulks het minst verlangd
wordt. y
Neen, buitenstaanders, hetzij middenstander
01 arbeider, zóó is de weg niet! Aansluiten moet
gij u bij de vereenigin» waarin ge thuis behoort!
Levert daar uw opbouwende critiek en ze zal
ten zegen strekken van het Roomsche leven in
Beverwijk!
Na het bovenstaande, meer in het algemeen
bedoeld, wil ik toch eens wijzen op het slappe
politieke leven in onze gemeente. Slechts twee
honderd van de ruim zes honderd katholieke
kiezers zijn lid van de Katholieke Kiesvereeni-
ging! Waarlijk, hiermede staan we, vergeleken
bij andere plaatsen, wel'een heel eind ten achter.
Roomsch Beverwijk, toont toch uw emstigen
wil om de regeeringslichamen rechts te houden
Is het soms niet noodig, of vindt ge, dat we
met den socialist in onzen gemeenteraad zoo'n
Prachtfiguur slaan.
Het gaat toch niet aan dat onze tegenstanders
bij de a.s. Statenverkiezingen ons wéér de buit
voor den neus wegkapen!
Aan de overzijde, ja, daar wordt al gewerkt.
Daar zit men niet stil; gelijk we uit de krant
konden vernemen, is men van plan met
aen candidaat Gulden, lid van den gemeente
raad van Amsterdam, een tournee door dit
district te maken. Met groote trom en met ketel
muziek zullen dan de zelfbewuste, weldenkende
socialisten met hun niet minder „bewusten"
candidaat Gulden een reclame-optocht houden.
En wij katholieken
.Maar stil toekijken of aanpakken?
Zonder twijfel het laatste, en wil men goed
aanpakken, dan is er maar één weg, nl. aan
sluiting bij uw R.K. Kiesvereeniging. Daar moet
het heen, willen we straks met gesloten gelede
ren den aanval trotseeren. Versterking van de
R. K. Kiesvereeniging zij daarvoor nummer
één. En voor de jonge mannen, welke misschien
nog niet kiesgerechtigd zijn, doch gaarne Iiun
medewerking bij de as. verkiezingen willen
vefleenen, voor hen bestaat gelegenheid daartoe
in de propagandaclub „Dr. Schaepman". Daar
kunnen ze nog jonge, flinke krachten gebruiken;
want te klein is nog het aantal propagandisten.
Daarom niet gedraald, geeft u op, spoedig,
't zij als lid van de kiesvereeniging, 't zij als
propagandist.
Ten slotte een enkel woord over de krachtige
propaganda welke in onze gemeente wordt
gevoerd in het belang van het Roomsch Tooneel.
Dank zij het initiatief en de medewerking van
enkelen, die het Roomsche Tooneel een goed
hart toedragen, heeft de plaatselijke afdeeling
van de Hanze het mooie en niet gemakkelijke
drama „de H. Philomena" kunnen opvoeren. Een
zware taak voor diegenen welke de leiding
daarvan op zich hadden genomen. Zij bleken
ten volle daarvoor berekend, evenals de mede
werkende dames, waarover te beschikken viel.
Niettegenstaande de vele en groote moeilijk
heden, welke ten opzichte van de hoofdrollen,
tooneelaankleeding, costumes, begeleiding door
zang en orgelspel enz. te overwinnen vielen,
hebben zij getoond door samenwerking en goeden
wil iets schoons aan Roomsch Beverwijk te kun
nen aanbieden. Wel waren er fouten, maar van
zoo weinig gewicht, dat het geheel,als zoodanig
welgeslaagd mag heeten.
Het deed dan ook niet bepaald aangenaam
aan, in' het plaatselijke neutrale blad „De Ken-
nemer" eene beoordeeling van. geno'emd stuk te
lezen, die in velerlei opzichten van het boven
staande afwijkt. Niet dat ik hiermede zeggen
wil dat „De Kennemer" er juist zoo over moet
denken als ik, maar waar dat blaadje door
katholieken wordt geredigeerd, hadden wij toch-
een meer opbouwende critiek verwacht. Temeer
omdat de aanmerkingen die door haar gemaakt
worden, meestal kant noch wal raken en onder
de gewone gebreken van het dilettantenspel ge
rekend mogen worden.
Neen, we hadden werkelijk gedacht, dat „De
Kennemer", nu zij eens iets oorspronkelijks gaf,
beter voor den dag was gekomen.
Intusschen lust het mij nigt hier veel verder op
deze geschiedenis in te gaan.
Slechts zou ik nog dit willen zeggen: Alvo
rens zich aan een dergelijke critiek te wagen,
zou men beter doen eens iemand in den arm
te nemen die maer verstand van tooneel heeft
dan blijkbaar de schrijver van het stukje in „De
Kennemer" bezit.
Zoo iemand zou o. m. tot de conclusie moeten
komen, dat ten eerste de H. Philomena wel een
mooi stuk is, getuige de gunstige beoordeelin-
gen over inhoud en strekking gegeven. Ten
tweede dat er een zeer groot verschil bestaat
tusschen de uitbeelding van een drama, gegrepen
uit het hedendaagsche leven, en de uitbeelding
van dit dramatisch zeg- en zangspel, ontleend
aan de historie. En ten derde, wat de mede
werkenden aangaat, dat men over enkele eerste
krachten en, in 't geheel genomen, over zeer
goede krachten te beschikken had.
Hiermede hoop ik enkele onjuistheden uit „De
Kennemer" te hebben rechtgezet en mogelijk dat
zulks er toe bijdragen zal, voortaan niet meer
zoo oppervlakkig en onbekookt ovër een zoo
schoone zaak als het Roomsch Tooneel een oor
deel te vellen.
Had men slechts van te voren bedacht, dat
aan de opvoering van dergelijke stukken in
onze plaats een werkelijke behoefte bestaat, en
wist men welk een opvoedende kracht van een
goed tooneel uitgaat, zeer zeker had men zooiets
niet neergeschreven. Het „schoenmaker houdt je
bij je leest", blijkt ook in dit gevtal weer een
spreekwoord, dat immer van toepassing blijft.
Beverwijk, 24 Februari 1916.
Adv.
MISDADIGE DOMHEID.
Het Huisgezin schrijft:
Zelfs in voor hen zoo benarde tijden rust in
de oorlogvoerende landen het anti-clericalisme
niet.
In Frankrijk niet, ip Italië niet, in België niet.
De heer Bary, voorzitter der liberale Belgische
journalistenvereeniging, geeft te Genève een po
litiek tijdschrift uit, waarvan het eerste nummer
is verschenen.
Als doel van het tijdschrift wordt o.m. aan
gekondigd: „zekere handelingen van de zwarte
internationale, die noodlottig voor België zijn,
aan het licht brengen."
De „zwarte internationale" kan het licht van
den heer Bary met een gerust gemoed afwachten.
Maar welk een misdadige domheid van een
Belg, in dit tijdsgewricht de Katholieke Kerk
'als den vijand van België voor te stellen.
De Katholieke' Kerk.... terwijl de Paus enkel
woorden van mededoogen voor België heeft; kar-
dinaal Mercier en zijn medebisschoppen met
apostolischen moed voor de vrijheid en het recht
van België opkomen; de Belgische katholieken
hun vaderland met heldenmoed hebben verde
digd en nog verdedigen.
Daar gaat een liberaal journalist, die niets
geleerd heeft, in den ouden pamflet-stijl de Kerk
als den vijand van.zijn land voorstellen en be
schimpen.
We hebben nu al in België, den rassen- en ta-
lenstrijd; moet daar de godsdienststrijd nog
bijkomen
UIT OVERSTROOMD NOORD-HOLLAND.
Men schrijft ons uit Purmerend:
Wij schrijven Woensdag 23 Febr. thuis geze
ten in een goed verwarmde kamer boven water,
omringd door water. Buiten loeit de Zuidwester-
storm. Zoodra wij het raam uitzien, vallen onze
blikken op. den wijden waterplas met zijn schui
menden golven of woeste baren.
De lucht is grauw, af en toe sneeuwbuien, 't
Is een echt hondenweer. Alleen zij, wier bezig
heden hen buitenshuis roepen, verlaten hunne
woningen.
Maar niet zoo haastig, zij moeten per vlet.
Gaat dat gewoonlijk gemakkelijk, heden gaat het
met veel moeilijkheden gepaard. Met heel veel
moeite slagen de vlettermannen (er zijn er heden
2 in elke vlet) de woning te bereiken. Daarvoor
hebben zij heel wat schipperskunst moeten too-
nen. Met de breede vaartuigen tegen den wind
in komen is geen gemakkelijke toer.
De passagier is na heel veel moeite en soms
met een haast halsbrekenden toer in 't vaartuig
gesprongen.
En nu gaat het voor den wind af naar de
stad. Boomen is niet noodig. Wel is noodig dat
men in het .bezit is van een paar schippersbee-
Heeft men die niet, dan is het een heele kunst
te blijven staan.
Sommigen maakten nog al gymnastische be
wegingen om zich in balans te houden. Het was
soms merkelijk een koddig gezicht.
Hoe treurig de toestand ook is, zijn er toch
soms oogenblikken, dat men moet lachen.
Bakkers, slagers, melkboeren gaan bij hun
klpnten rond. Vandaag was dat voor hen geen
gemakkelijke taak, vooral niet voor hen, die zelf
de vlet of het bootje moesten besturen. Van hen
werd veel geëischt, om hun waren af te geven
en tegelijkertijd hun vaartuig bij de deur te
houden.
Haast was geschreven: „Rustig zitten wij
thuis."-~Ja, rustig zitten wij, omdat wij veilig
zitten. Maar de vraag: „Wat zullen de eerst
volgende uren en de nacht brengen?" neemt de
rustigheid weg.
De vrees voor steeds stijgend water brengt
eenigen angsf. De gedachte aan het overige
overstroomde Waterland, aan dé vele wankelende
woningen, aan de verwoestingen, welke eiken
storm teweegbrengt, brengen bezorgdheid mee.
Zij, die gewoon zijn altijd de toekomst donker
in te zien, zitten met angst en vrees in het hart.
Door de genomen maatregelen door de Overheid
wordt dagelijks drinkwater aan huis bezorgd,
bij hen, wier regenbakken bedorven zijn. Haast
alle putten zijn ondeugdelijk geworden.
De overstrooming van 18 Februari jl. heeft
hier in Purmerend meer schade teweeggebracht
dan de eerste. Toen waren de bewoners op alles
voorbereid. 18 Februari niet. Wel werden in den
nacht veel maatregelen genomen om de beneden
woningen te ontruimen,"doch het water kwam te
snel. Velen hadden hunne benedenwoningen
weer in orde. Zij waren wel wat voorbarig, maar
dit is hun te vergeven.
De Overheid had voorbeeld gegeven. Zij volgde
nauwkeurig de uitmaling. Zoodra was er geen
straat droog, of de brug of steiger, welke zich
er bevond, werd afgebroken.
M. i. wilde dit zooveel zeggen: „Menschen,
wees maar gerust. De kistdam zal het wel hou
den. Wij hebben voor het water niet meer te
vreezen. Keer maar weer in uwe woningen
terug."
Thans zijn de steigers weer geslagen. Alleen
éen steiger is niet weder opgebouwd. Het is die
van de Nieuwe Brug naar het St. Liduina-
pension.
Naar wij vernemen, wordt die steiger ook niet
meer geslagen. Waarom niet, is ons onbekend.
Wel komt het óns onbegrijpelijk voor, dat naar
een inrichting als het St. Liduina-Pension met
annex R. K. Ziekenverpleging, waarin gehuis
vest zijn meer dan honderd personen, geen loop
brug geslagen wordt en het verkeer daarheen,
geschiedt met slechts één zegge één vletje.
Dewijl er echter veel onbegrijpelijke zaken
in de wereld zijn, zullen wij er deze maar bij
voegen. De opsporing van de oplossing van het
raadsel zullen wij maar laten, omdat wij de
beweegredenen niet kenden.
DE STAND DER ARBEIDSMARKT EN DE
ALGEMEENE TOESTAND DER ONDER
SCHEIDENE BEDRIJVEN IN 1915.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek publi
ceert in de Januari-allevering van het „Maand
schrift" uitvoerige overzichten van den stand
der arbeidsmarkt en den algemeenen toestand
der onderscheidene bedrijven m het 4e kwartaal
van 1915 en het jaar 1915. Bovendien'wordt in
het hoofdstuk „Eemge gegevens van socialen en
economischen aard over het jaar 1915" een
beknopt overzicht met betrekking tot het jaar
1915 gegeven, hetwelk hieronder is overgenomen.
In het afgeloopcn jaar stonden nagenoeg alle
bedrijven, het eene meer, het andere minder,
onder den invloed der buitengewone tijdsomstan
digheden. Deels was deze invloed ten goede
(gèmis van huitenlanasche concurrentie; aan
maak van artikelen, die voorheen uit het buiten
land betrokken werden, enz.); in verschillende
andere gevallen echter ten kwade (moeilijkheden
met de grondstoffen; uitvoerverboden; hooge
vrachtprijzen, enz
Intusschen hebben de laatstbedoelde gevallen
slechts bij uitzondering gevolgen voor de
arbeidsmarkt gehad, al kostte het ook vaak de
grootste moeite-om het bedrijf gaande te houden.
De allerwegen aangewende pogingen om dé
nadeelige gevolgen van den oorlog zooveel
mogelijk te beperken of weg te nemen, hebben
in vele gevallen niet onbevredigende resultaten
opgeleverd en gaandeweg is men zich meer aan
de bijzondere omstandigheden gaan aanpassen.
De mobilisatie, die uiteraard niet naliet op den
stand der arbeidsmarkt invloed te oefenen, was
mede oorzaak, dat in een aantal vakken in
het bijzonder moge hier de metaalindustrie
worden genoemd een beslist tekort aan
geschoolde arbeidskrachten bestond. In verband
hiermede werkten dan ook in verscheidene onder
nemingen geïnterneerde militairen en zijn in tal
van bedrijven de loonen gestegen. Ook wegens
de toenemende kosten van levensonderhoud werd
door een groot aantal werkgevers, o. w. ook
openbare lichamen, duurtetoeslag toegekend.
Omtrent een aantal der voornamere bedrijven
volgen hieronder enkele beknopte mededeelingen.
Voor de bouwvakken en, verschillende verwante
bedrijven (baksteenindustrie, houtzagerij en
timmerfabrieken) was 1915 ongunstig. Ook de
toestand der diamantindustrie was, hoewel
geleidelijk verbeterende voor zoover de brillant-
branche betreft (in de roosjesbranche bleef
nagenoeg geheele werkloosheid heerschen) verre
van rooskleurig. Daarentegen was het afgeloopen
jaar voor de meeste der tot de groep „chemische
nijverheid" behoorende bedrijven bevredigend en
ten deele zelfs bepaald gunstig. Ook ten opzichte
van sommige bedrijven der houtbewerking be
stond min of meer reden tot tevredenheid, nl.
voor de kistenmakerijen. Voor de meubelmakers
was het Ie halfjaar nog ongunstig, doch het 2e
halfjaar bracht vrij algemeen opleving, zoodat
de werkloosheid zoo goed als geheel verdween.
In het mandenmakersbedrijf heeft gedurende
een deel vanhet jaar bijzondere bedrijvigheid
geheerscht. In de kledingindustrie is de voor-
jaarsverlevendiging dooreengenomen beneden
die van normale jaren gebleven. Niettemin "is
gaandeweg meer de gunstige invloed merkbaar
geweest van het feit dat meer behoefte aan nieuwe
kleeding bestond, omdat geruimen tijd niets
gekocht was. In de perioden van geheele of
gedeeltelijke werkloosheid hebben velen bezigheio
gevonden met de vervaardiging van militaire
kleeding. De,bedrijven der lederindustrie ken
merkten zich, voor zoover gebrek aan grond
stoffen en gemis van export niet ongunstig
werkten, over het geheel door een flinke bedrij
vigheid.
In de steenkolenmijnen en in de veenderij en
turfgraverij is volop werk geweest. Ook in verre
weg de meeste bedrijven der metaalindustrie
stemde de hoeveelheid werk tot tevredenheid.
Voora! de machinefabricage en de groote
scheepsbouw mochten zich in een ongekend
groote bedrijvigheid verheugen.
INGEZONDEN.
Voor den inlioud dezer rubriek stelt de Re
dactie zich niet aansprakelijk.
Mijne Heeren,
Naar aanleiding' van het ingezonden stukje
in uw gewaardeerd blad d.d. 14 dezer, geschre
ven door den heer N. van Ommen, Redacteur
van „De R. K. Land. en Tuinbouwer", verzoe
ken wij u beleefd bet onderstaande in uw ge
ëerd blad op te nemen, waarvoor bij voorbaat
onzen dank.
Wij zullen op den voorgrond beginnen te zeg
gen, wanneer er sprake van liegen is, dit zeer
zeker aan de zijde is van den geackten redac
teur van „De R. K. Land- en Tuinbouwer."
Wij verwijzen de R. K. Land- en Tuinbouwers
naar het Bondsorgaan d.d. 28 Januari 1.1., 2e
pagina. Staat daar niet duidelijk aan het slot
van het artikel:
„Wanneer wij de Directie de gelegenheid
gevën zich te verdedigen, dan krijgt men weer
„veel geschreeuw en weinig wol".
Laatste alinea: „dat we als antwoord op onze
aanvallen kunnen krijgen als We zelf geen
paal en perk stellen een krant vol lawaai!
Blijkt hieruit niet duidelijk, vooral het laat
ste, dat op 28 Jan. '16 de Redactie het vaste
plan had, elk stuk onzerzijds te weigeren.
In verband met deze bepalingen, werden
door ons op Donderdag 10 Februari '16 de di
verse advertentiën naar de R. K. bladen ven
zonden en op Zaterdag 12 Februari '16 toen wij
met verlof thuis kwamen, ontvingen wij het
R. K. Bondsorgaan, en vernamen wij daaruit,
dat de Redactie van haar plan was veranderd.
Deze verandering kwam echter te laat in ons
bezit en al hadden wij op Zaterdagmiddag (B
uur) onmiddellijk een telegram „plaatst ano-n-
ce's niet" naar de diverse bladen verzonden, had
CCXCVII.
BISSCHOPSWIJDING.
Wanneer allen met <ier heilige gewaden zijn
bekleed, vergezellen de assistent-bisschoppen,
beiden den mijter dragend, den wijdeling, wiens
hoofd nog slechts met de bonnet is gedekt, naai
den zetel des Wijders. Men kan het den wijde
ling aanzien: hij acht zich nog onwaardig
binnen te treden in den kring van de. herders
der Kerk. Want terwijl zijn geleiders, zondei
zich te ontdekken, den wijder slechts met een
kleine hoofdbuiging begroeien, ontbloot hij zich
uit eerbied en buigt dieper neder Dan plaatsen
zich allen op hunne zetels, de Wijder met het
aangezicht gekeerd naar den wijdeling; aar
zijn rechterzijde zet zich de oudste der assistent-
bisschoppen. de jongste ter linkerzijde, ook bei
den met het gelaat naar elkander gewend.
Zwijgend zitten nu allen eenige oogenbilkker
neder, geheel onder den indruk der grootsche
plechtigheid, die zij gaan verrichten; vol heilige
vrees schrikken zij als 't ware terug en aarzelen
zij tot de voltrekking over te gaan. Eindelijk
verheffen zich de wijdeling en de assistent-bis
schoppen en de oudste van deze waagt 't hel
woord te nemen, want hij heeft een last te vol
brengen: „Hoogwaardigste Vader," zoo zegt hij.
„onze Moeder de H. Kerk vraagt, dat gij'dezen
priester hier voor u verheft tot den last van hei
bisschopsambt:"
De zin dezer vraag vordert onze volle aan
dacht Slechts bij ae wijding van diaken, pries
ter en bisschop wil de Kerk, dat de wijdeling
met deze woorden aan den Wijder worde voor
gesteld. Zeer zeker zijn ook de andere Orden
heilig en eerbiedwaardig, doch zij staan toch
verre beneden deze. Immers, in welke nauwe
verbinding met God treden zij, die .hiermede
worden bekleed! Welk een zware verantwoor
ding zullen zij eenmaal hebben af te leggen voor
den Rechter! Is het derhalve - wonder, dat de
Kerk bij deze wijdingen èn wijdeling èn geloo-
vigen herinnert aan het woord der H. Schrift:
„En niet neemt iemand zelf zich die eere, maar
wie van God geroepen wordt- evenals Aaron'
niemand tenzij de Kerk het beveelt durvj
zulke waardigheid aanvaarden, vooral niet hei
verheven ambt van bisschop. Want nog met meer
recht dan dat van diaken of priester wordt dir
genoemdeen last, een zware last, ,onuh episco
patus", een last die slecht kan getorst worder
door hem, die geroepen en dus ook gesterkt
wordt door God. Aan niémand dan ook zou de
Wijder uit zich zelf dien last durven oplegger
en daarom beantwoordt hij het verzoek met deze
vraag: „Hebt gij een pauselijken lastbrief?"
Slechts in opdracht van Christus' Plaatsbekle
der op aarde durft hij iemand dien last opleg
gen, op hem draagt hij de verantwoording over.
En betuigt nu de oudste der assistent-bisschop
pen: „Ja, wij hebben zulk een lastbrief!", dan
is hij hiermede nog niet tevreden, maar vordert
dat hij gelezen worde ten aanhoore van gees
telijkheid en volk, opdat.allen 't weten: nie
uit zich zelf, doch slechts in opdracht en me
machtiging des Pausen schenkt hij den wijdeling
deze verheven waardigheid, legt hij hem den last
van het bisschopsambt op de schouders.
dit niets meer geholpen, de advertentiën wareD
reeds geplaatst.
Woa het ons op Dondredag 10 Februari be
kend geweest, dan hadden wij zeer zeker de
annonce's niet geplaatst. Zooals de geachte
lezer wel zal begrijpen, hielden wij ons aan het!
slot van bet artikel in het Bondsrogaan van 23
Januari 1.1.
Wij hebben inmiddels van het aanbod van
den Redacteur van het Bondsorgaan gebruik
gemaakt en heden onze verdediging ingezonden
Wij zullen kalm afwachten, wat de geaehto
redacteur nu zal doen. Wij hebben hem ver
zocht ons stuk in zijn geheel te plaatsen.
Wij laten aan de.R. K. Landbouwers en
Tuinders ter beoordeeling over, wie hier de
leugenaar is.
Mijnheer de Redacteur, u nogmaals dankende
voor do verleende plaatsruimte, teekenen wij,
DELFT, 23 Februari 1916.
N. V. E. R. K. Vera.- Mij.
„De Vereenigde Landbouwer»
en Tuinders."
Wij sluiten hiermee de discussie, die in „D«
R. K. L .en T." nu 't'best kan worden voort
gezet. RED. -
einumuVEN
Adv.
(Raar het rrarisch.)
44
Welnu, wat denkt u er van? zeide hij
met trillende stem.
I)e archeoloog schrikte op, als werd hij uit
een droom gewekt.
Wat ik er van denk! Wel, mijn kind,
dat ie niet gemakkelijk te zeggen. Wij moe
ten zoeken, onderzoeken, vergelijken en zien
of wij ook andere bewijzen kunnen vinden.
Maar vóór alles dienen wij nog niets aan de
anderen te zeggen.
Maar, oom, denkt gij dan dat zulks mo
gelijk is! riep Chaudos met schitterende
oogen uit. Schijnt u dat niet ongeruimd toe!
Volstrekt niet, maar vooreerst heb ik
meerdere bewijzen noodig en ik stel mij voor
ze met u te zoeken. Voor het oogenblik, mijn
Jongen, moeten wij over onze meening en
verwachtingen zwijgen. Hebben wij geheel
2ekerheid gekregen, dan is er altijd nog tijd
Senoeg om het den anderen mede te déelen.
"'t geheimpje, dat Chandos met zijn oom
eefde, voerde zijn uitgelatenheid ten top. Hii
i sprong in de hoogte en klapte in de handen
van vreugde.
O, wij zullen het vinden, ik ben er zeker
van, riep hij uit Maar, oom, mag ik het niet
aan Florry zeggen! Zij zou het zoo aardig
vinden. En aan Paul-Louis om hem een beet
je te dwarsboomen!
j Nu, 't is goed, maar zij moeten beschei
den zijn. Wij zouden ons slechts aau den spot
'van de ongeloovigen blootstellen als onze
ontdekkingstochten op niets uitliepen.
Cbandos liet zieb deze toestemming geen
tweemaal herhalen. Hij ging dadelijk Florry
en l'aul-Louis op de hoogte stellen van de
groote ontdekking van dezen morgen. Toen
hij had geëindigd, stemde Florry geheel met
zijn vreugde in. 01 er was een echte Robin
son!
Wat Paul-Louis betreft, "deze verborg zijne
verbazing niet, zijn vader een zoo geheel toe
vallige bewering zoo gemakkelijk to zien
aannemen. Maar hij had een te zeker oordeel
en een te diepe kennis van de zaken van het
verleden, om te denken dat hij zijn vader
tot andere denkbeelden zou kunnen bren
gen. Hfj daebt bij zichzelf, dat als mijnheer
üloaguen geloof sloeg aan hetgeen Paul-
Lcuis beweerde, dat er dan iets voor zijn
vader te doen was. In elk geval beloofde bij
te zullen zwijgen.
Inmiddels bad mijnheer Gloaguen met le
vendige belangstelling het deeltje van Chan
dos doorloopen en hij had reeds eenige nut
tige aanteekeningen gemaakt. De beschrij
ving van het eiland kwam overigens geheel
overeen met bet eiland waarop men was.
Zijne aandacht werd vooral door de vol
gende passage getrokken,
j Ik koos een kleiue, open vlakte uit, ge
legen aan den voet van een vrij hoogen heu
vel, welks voorzijde volkomen recht, zonder
uitstekende rotsblokken of oneffenheden was,
evenals de voorgevel van een huis, zoodat
ik er niet voor bekoelde te vreezen, dat er
iets van boven zou vallen. In dien rotsgevel
was een opening, die veel geleek op den
ingang van een kelderOp dit terras be
sloot- ik mijn paal to zetten, juist voor het
hol. Het pleintje was niet meer dan honderd
ellen breed en ongeveer tweemaal zoo lang,
zoodat het voor mijn woning een soort van
groen tapijt vormde, dat aan alle zijden naai
de zee afhel-de. Deze plaats was ten N.N.W.
van den heuvel, zoodanig, dat ik gedurende
deu gebeelcn dag tegen de brandende stra
len der zon beveiligd was, totdat ik de zon
in het Westen of eeuigszine in bet Zuidwes
ten zag, wat in die streken de tijd is van
zonsondergang.
„Voordat ik op die plaats voorgoed ging
wonen, trok ik voor het hol eeu halven cir
kel van ongeveer, twintig el doorsnede. In
dezen halven cirkel plantte ik twee rijen
sterke palissaden, die ik in den grond sloeg.
totdat zij stevig als pilaren vaststonden.
Tusschen twee palen was een tusschenrüim-
te van niet meer dan tien duim. Vervolgeus
nam ik de stukken kabeltouw, die ik aan
boord bad afgesneden en vlocht die tusschen
de palen in, terwijl ik nog een tweede rij
plantte, die tot 6teuu voor de eerste diende.
Deze omheining was zóó» sterk, dat niemand,
nieusch noch dier, er doorheen kon.
„Toen "dit gedaan was, begon ik aan den
voet der rots te graven en wierp het zand
en de steenen, die ik opgroef, voor de palis
saden, zoodat er als het ware een terras ont
stond, dat ongeveer auderhalven voet boven
den grond uitstak. Ik groef mij verder nog
een hol, vlak achter mijn tent» die mij tot
spijskelder diende."
1 Verder stond:
1 j)e palen mijner palissadeering schoten
na verloop van tijd wortel, zoodat het groote
boomen werden, die zoodanig geplaatst wa
ren, dat men bijna niet kon bemerken, dat
zij door meitsckenkanUen geplant waren."
j Ge ziet, hoe nauwkeurig de beschrij
ving is, zeide de arc-héoloog tot Florry en
Chandos. Do vraag is nu maar: zullen wij
op dit eiland eeu plaats vinden, die aan deze
beschrijving voldoet! Ontdekken wij die
plaats, dan behoeven wij nergens meer aan
te twijfelen; vinden- wij daarentegen niets,
dan zijn wij de slachtoffers van een aardig
heid of een toevallige overeenstemming.
Maar (je gesteldheid der plaatsen kan
veranderd zijn, zeide Chandos, die wel een
beetje ongerust werd bij zulk een nauwkeu
rig onderzoek.
i Dat is niet waarschijnlijk. Twee eeuwen
veranderen een onbewoond eiland zooals dit
is en dat niet onderhevig is aan vulkanische
werkingen, weinig. In elk geval is het 't
Ibeste dat wij onderzoeken.... Wij zullen dus
evenals Schliemann te werk gaan, toen hij
Tröje ontdekte. Hij heeft eerst een aantal
oude geschriften verzameld en gebruik ge-
maakt van alle aardrijkskundige beschriji-
'vingen, die hij in de Ilias (heldendicht van
Homerus op de belegering van Troje) en de
Odyssea (beroemd Grieksch heldendicht van
(Homerus, dat de lotgevallen en omzwervin
gen van den Griekschen vorst Odysseus oi
Ulysses bezingt) aantrof. Dezo heeft hij ver
geleken met zijn eigen onderzoekingen er
studiën en toen hij dat gedaan had, kon hi,
zeggen: „Hier ligt Troje', en toen hij op di(
plaats de aarde opgroef, vond hij de stad ook
Welnu, latau wij dan maar terstond ver
trekken, zeide Cbandos, terwijl hij zich me
een houweel en bijl wapende,
j Goed, zeide mijnheer Gloaguen.
Florry vroeg ook van de partij te xnogei
zijn, wat haar toegestaan werd. Men ging du
op weg en wel naar den naastbijzijnden hen
vel, opdat men vandaar het terrein gemak
keiijker zou kunnen overzien-
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT