DËRDE BLAD OPRUIMING Ce aistammeling van Robinson P. J. JANSSEN, h. Warmoesstr. Brieven uit Beverwijk. SPOTKOOPJES bi| BINNENLAND SOCIALE BERICHTEN ROND DE LITURGIE Anegany toSELS a VAN hussuj FEUILLETON ZATERDAG 26 FEBRUARI 1916 li. Het valt niet te ontkennen, dat op het gebied van Roomsch vereenigingsleven in deze gemeente een krachtige opleving te bespeuren valt. Een verblijdend teeken en een duidelijk bewijs, dat Hen ook hier gaat inzien dat, wil onze actie krachtig en productief zijn, een samenbrengen van alle standen, in de verschillende vereeni- gingen waarin zij thuis behooren, allernood zakelijkst is. 't Is nu eenmaal geen :ijd meer dat men alleen kan volstaan met zijn godsdienstplichten naar behooren waar te nemen. Ongetwijfeld is dat de hoofdzaak en de onafwijsbare voorwaarde, waardoor we ons eeuwig heil kunnen verzekeren, maar de tegen woordige positie van ons, katholieken, in het openbare leven maakt het niet minder noodig dat we ons als „katholieken van de daad" weten te betoonen. En dat kunnen we slechts door het oprichten en steunen van Roomsche vereenigin- gen, zoowel op godsdienstig als op sociaal en politiek terrein, Nu zal misschien een enkel, niet op de h°°gte van zijn tijd zijnd, persoon tegenwerpen, dat al dat vueenigen eigenlijk uit den booze is ai in niet geringe mate de uithuizigheid bevoideit, maar ach, dan weten we gewoonlijk wel uit welke motieven zulks voortvloeit. Wij deeien in ieder geval hun meening met en zijn overtuigd dat onze katholieke voorman nen als voorbeelden van goede huisvaders zijn aan te merken. Zoo zij, door hun werken voor de goede zaak, al eens méér de vergadering moeten bezoeken dan hun lief is, is dat de schuld juist van dege nen, die verre staan en zich alleen beijveren critiek te leveren waar zulks het minst verlangd wordt. y Neen, buitenstaanders, hetzij middenstander 01 arbeider, zóó is de weg niet! Aansluiten moet gij u bij de vereenigin» waarin ge thuis behoort! Levert daar uw opbouwende critiek en ze zal ten zegen strekken van het Roomsche leven in Beverwijk! Na het bovenstaande, meer in het algemeen bedoeld, wil ik toch eens wijzen op het slappe politieke leven in onze gemeente. Slechts twee honderd van de ruim zes honderd katholieke kiezers zijn lid van de Katholieke Kiesvereeni- ging! Waarlijk, hiermede staan we, vergeleken bij andere plaatsen, wel'een heel eind ten achter. Roomsch Beverwijk, toont toch uw emstigen wil om de regeeringslichamen rechts te houden Is het soms niet noodig, of vindt ge, dat we met den socialist in onzen gemeenteraad zoo'n Prachtfiguur slaan. Het gaat toch niet aan dat onze tegenstanders bij de a.s. Statenverkiezingen ons wéér de buit voor den neus wegkapen! Aan de overzijde, ja, daar wordt al gewerkt. Daar zit men niet stil; gelijk we uit de krant konden vernemen, is men van plan met aen candidaat Gulden, lid van den gemeente raad van Amsterdam, een tournee door dit district te maken. Met groote trom en met ketel muziek zullen dan de zelfbewuste, weldenkende socialisten met hun niet minder „bewusten" candidaat Gulden een reclame-optocht houden. En wij katholieken .Maar stil toekijken of aanpakken? Zonder twijfel het laatste, en wil men goed aanpakken, dan is er maar één weg, nl. aan sluiting bij uw R.K. Kiesvereeniging. Daar moet het heen, willen we straks met gesloten gelede ren den aanval trotseeren. Versterking van de R. K. Kiesvereeniging zij daarvoor nummer één. En voor de jonge mannen, welke misschien nog niet kiesgerechtigd zijn, doch gaarne Iiun medewerking bij de as. verkiezingen willen vefleenen, voor hen bestaat gelegenheid daartoe in de propagandaclub „Dr. Schaepman". Daar kunnen ze nog jonge, flinke krachten gebruiken; want te klein is nog het aantal propagandisten. Daarom niet gedraald, geeft u op, spoedig, 't zij als lid van de kiesvereeniging, 't zij als propagandist. Ten slotte een enkel woord over de krachtige propaganda welke in onze gemeente wordt gevoerd in het belang van het Roomsch Tooneel. Dank zij het initiatief en de medewerking van enkelen, die het Roomsche Tooneel een goed hart toedragen, heeft de plaatselijke afdeeling van de Hanze het mooie en niet gemakkelijke drama „de H. Philomena" kunnen opvoeren. Een zware taak voor diegenen welke de leiding daarvan op zich hadden genomen. Zij bleken ten volle daarvoor berekend, evenals de mede werkende dames, waarover te beschikken viel. Niettegenstaande de vele en groote moeilijk heden, welke ten opzichte van de hoofdrollen, tooneelaankleeding, costumes, begeleiding door zang en orgelspel enz. te overwinnen vielen, hebben zij getoond door samenwerking en goeden wil iets schoons aan Roomsch Beverwijk te kun nen aanbieden. Wel waren er fouten, maar van zoo weinig gewicht, dat het geheel,als zoodanig welgeslaagd mag heeten. Het deed dan ook niet bepaald aangenaam aan, in' het plaatselijke neutrale blad „De Ken- nemer" eene beoordeeling van. geno'emd stuk te lezen, die in velerlei opzichten van het boven staande afwijkt. Niet dat ik hiermede zeggen wil dat „De Kennemer" er juist zoo over moet denken als ik, maar waar dat blaadje door katholieken wordt geredigeerd, hadden wij toch- een meer opbouwende critiek verwacht. Temeer omdat de aanmerkingen die door haar gemaakt worden, meestal kant noch wal raken en onder de gewone gebreken van het dilettantenspel ge rekend mogen worden. Neen, we hadden werkelijk gedacht, dat „De Kennemer", nu zij eens iets oorspronkelijks gaf, beter voor den dag was gekomen. Intusschen lust het mij nigt hier veel verder op deze geschiedenis in te gaan. Slechts zou ik nog dit willen zeggen: Alvo rens zich aan een dergelijke critiek te wagen, zou men beter doen eens iemand in den arm te nemen die maer verstand van tooneel heeft dan blijkbaar de schrijver van het stukje in „De Kennemer" bezit. Zoo iemand zou o. m. tot de conclusie moeten komen, dat ten eerste de H. Philomena wel een mooi stuk is, getuige de gunstige beoordeelin- gen over inhoud en strekking gegeven. Ten tweede dat er een zeer groot verschil bestaat tusschen de uitbeelding van een drama, gegrepen uit het hedendaagsche leven, en de uitbeelding van dit dramatisch zeg- en zangspel, ontleend aan de historie. En ten derde, wat de mede werkenden aangaat, dat men over enkele eerste krachten en, in 't geheel genomen, over zeer goede krachten te beschikken had. Hiermede hoop ik enkele onjuistheden uit „De Kennemer" te hebben rechtgezet en mogelijk dat zulks er toe bijdragen zal, voortaan niet meer zoo oppervlakkig en onbekookt ovër een zoo schoone zaak als het Roomsch Tooneel een oor deel te vellen. Had men slechts van te voren bedacht, dat aan de opvoering van dergelijke stukken in onze plaats een werkelijke behoefte bestaat, en wist men welk een opvoedende kracht van een goed tooneel uitgaat, zeer zeker had men zooiets niet neergeschreven. Het „schoenmaker houdt je bij je leest", blijkt ook in dit gevtal weer een spreekwoord, dat immer van toepassing blijft. Beverwijk, 24 Februari 1916. Adv. MISDADIGE DOMHEID. Het Huisgezin schrijft: Zelfs in voor hen zoo benarde tijden rust in de oorlogvoerende landen het anti-clericalisme niet. In Frankrijk niet, ip Italië niet, in België niet. De heer Bary, voorzitter der liberale Belgische journalistenvereeniging, geeft te Genève een po litiek tijdschrift uit, waarvan het eerste nummer is verschenen. Als doel van het tijdschrift wordt o.m. aan gekondigd: „zekere handelingen van de zwarte internationale, die noodlottig voor België zijn, aan het licht brengen." De „zwarte internationale" kan het licht van den heer Bary met een gerust gemoed afwachten. Maar welk een misdadige domheid van een Belg, in dit tijdsgewricht de Katholieke Kerk 'als den vijand van België voor te stellen. De Katholieke' Kerk.... terwijl de Paus enkel woorden van mededoogen voor België heeft; kar- dinaal Mercier en zijn medebisschoppen met apostolischen moed voor de vrijheid en het recht van België opkomen; de Belgische katholieken hun vaderland met heldenmoed hebben verde digd en nog verdedigen. Daar gaat een liberaal journalist, die niets geleerd heeft, in den ouden pamflet-stijl de Kerk als den vijand van.zijn land voorstellen en be schimpen. We hebben nu al in België, den rassen- en ta- lenstrijd; moet daar de godsdienststrijd nog bijkomen UIT OVERSTROOMD NOORD-HOLLAND. Men schrijft ons uit Purmerend: Wij schrijven Woensdag 23 Febr. thuis geze ten in een goed verwarmde kamer boven water, omringd door water. Buiten loeit de Zuidwester- storm. Zoodra wij het raam uitzien, vallen onze blikken op. den wijden waterplas met zijn schui menden golven of woeste baren. De lucht is grauw, af en toe sneeuwbuien, 't Is een echt hondenweer. Alleen zij, wier bezig heden hen buitenshuis roepen, verlaten hunne woningen. Maar niet zoo haastig, zij moeten per vlet. Gaat dat gewoonlijk gemakkelijk, heden gaat het met veel moeilijkheden gepaard. Met heel veel moeite slagen de vlettermannen (er zijn er heden 2 in elke vlet) de woning te bereiken. Daarvoor hebben zij heel wat schipperskunst moeten too- nen. Met de breede vaartuigen tegen den wind in komen is geen gemakkelijke toer. De passagier is na heel veel moeite en soms met een haast halsbrekenden toer in 't vaartuig gesprongen. En nu gaat het voor den wind af naar de stad. Boomen is niet noodig. Wel is noodig dat men in het .bezit is van een paar schippersbee- Heeft men die niet, dan is het een heele kunst te blijven staan. Sommigen maakten nog al gymnastische be wegingen om zich in balans te houden. Het was soms merkelijk een koddig gezicht. Hoe treurig de toestand ook is, zijn er toch soms oogenblikken, dat men moet lachen. Bakkers, slagers, melkboeren gaan bij hun klpnten rond. Vandaag was dat voor hen geen gemakkelijke taak, vooral niet voor hen, die zelf de vlet of het bootje moesten besturen. Van hen werd veel geëischt, om hun waren af te geven en tegelijkertijd hun vaartuig bij de deur te houden. Haast was geschreven: „Rustig zitten wij thuis."-~Ja, rustig zitten wij, omdat wij veilig zitten. Maar de vraag: „Wat zullen de eerst volgende uren en de nacht brengen?" neemt de rustigheid weg. De vrees voor steeds stijgend water brengt eenigen angsf. De gedachte aan het overige overstroomde Waterland, aan dé vele wankelende woningen, aan de verwoestingen, welke eiken storm teweegbrengt, brengen bezorgdheid mee. Zij, die gewoon zijn altijd de toekomst donker in te zien, zitten met angst en vrees in het hart. Door de genomen maatregelen door de Overheid wordt dagelijks drinkwater aan huis bezorgd, bij hen, wier regenbakken bedorven zijn. Haast alle putten zijn ondeugdelijk geworden. De overstrooming van 18 Februari jl. heeft hier in Purmerend meer schade teweeggebracht dan de eerste. Toen waren de bewoners op alles voorbereid. 18 Februari niet. Wel werden in den nacht veel maatregelen genomen om de beneden woningen te ontruimen,"doch het water kwam te snel. Velen hadden hunne benedenwoningen weer in orde. Zij waren wel wat voorbarig, maar dit is hun te vergeven. De Overheid had voorbeeld gegeven. Zij volgde nauwkeurig de uitmaling. Zoodra was er geen straat droog, of de brug of steiger, welke zich er bevond, werd afgebroken. M. i. wilde dit zooveel zeggen: „Menschen, wees maar gerust. De kistdam zal het wel hou den. Wij hebben voor het water niet meer te vreezen. Keer maar weer in uwe woningen terug." Thans zijn de steigers weer geslagen. Alleen éen steiger is niet weder opgebouwd. Het is die van de Nieuwe Brug naar het St. Liduina- pension. Naar wij vernemen, wordt die steiger ook niet meer geslagen. Waarom niet, is ons onbekend. Wel komt het óns onbegrijpelijk voor, dat naar een inrichting als het St. Liduina-Pension met annex R. K. Ziekenverpleging, waarin gehuis vest zijn meer dan honderd personen, geen loop brug geslagen wordt en het verkeer daarheen, geschiedt met slechts één zegge één vletje. Dewijl er echter veel onbegrijpelijke zaken in de wereld zijn, zullen wij er deze maar bij voegen. De opsporing van de oplossing van het raadsel zullen wij maar laten, omdat wij de beweegredenen niet kenden. DE STAND DER ARBEIDSMARKT EN DE ALGEMEENE TOESTAND DER ONDER SCHEIDENE BEDRIJVEN IN 1915. Het Centraal Bureau voor de Statistiek publi ceert in de Januari-allevering van het „Maand schrift" uitvoerige overzichten van den stand der arbeidsmarkt en den algemeenen toestand der onderscheidene bedrijven m het 4e kwartaal van 1915 en het jaar 1915. Bovendien'wordt in het hoofdstuk „Eemge gegevens van socialen en economischen aard over het jaar 1915" een beknopt overzicht met betrekking tot het jaar 1915 gegeven, hetwelk hieronder is overgenomen. In het afgeloopcn jaar stonden nagenoeg alle bedrijven, het eene meer, het andere minder, onder den invloed der buitengewone tijdsomstan digheden. Deels was deze invloed ten goede (gèmis van huitenlanasche concurrentie; aan maak van artikelen, die voorheen uit het buiten land betrokken werden, enz.); in verschillende andere gevallen echter ten kwade (moeilijkheden met de grondstoffen; uitvoerverboden; hooge vrachtprijzen, enz Intusschen hebben de laatstbedoelde gevallen slechts bij uitzondering gevolgen voor de arbeidsmarkt gehad, al kostte het ook vaak de grootste moeite-om het bedrijf gaande te houden. De allerwegen aangewende pogingen om dé nadeelige gevolgen van den oorlog zooveel mogelijk te beperken of weg te nemen, hebben in vele gevallen niet onbevredigende resultaten opgeleverd en gaandeweg is men zich meer aan de bijzondere omstandigheden gaan aanpassen. De mobilisatie, die uiteraard niet naliet op den stand der arbeidsmarkt invloed te oefenen, was mede oorzaak, dat in een aantal vakken in het bijzonder moge hier de metaalindustrie worden genoemd een beslist tekort aan geschoolde arbeidskrachten bestond. In verband hiermede werkten dan ook in verscheidene onder nemingen geïnterneerde militairen en zijn in tal van bedrijven de loonen gestegen. Ook wegens de toenemende kosten van levensonderhoud werd door een groot aantal werkgevers, o. w. ook openbare lichamen, duurtetoeslag toegekend. Omtrent een aantal der voornamere bedrijven volgen hieronder enkele beknopte mededeelingen. Voor de bouwvakken en, verschillende verwante bedrijven (baksteenindustrie, houtzagerij en timmerfabrieken) was 1915 ongunstig. Ook de toestand der diamantindustrie was, hoewel geleidelijk verbeterende voor zoover de brillant- branche betreft (in de roosjesbranche bleef nagenoeg geheele werkloosheid heerschen) verre van rooskleurig. Daarentegen was het afgeloopen jaar voor de meeste der tot de groep „chemische nijverheid" behoorende bedrijven bevredigend en ten deele zelfs bepaald gunstig. Ook ten opzichte van sommige bedrijven der houtbewerking be stond min of meer reden tot tevredenheid, nl. voor de kistenmakerijen. Voor de meubelmakers was het Ie halfjaar nog ongunstig, doch het 2e halfjaar bracht vrij algemeen opleving, zoodat de werkloosheid zoo goed als geheel verdween. In het mandenmakersbedrijf heeft gedurende een deel vanhet jaar bijzondere bedrijvigheid geheerscht. In de kledingindustrie is de voor- jaarsverlevendiging dooreengenomen beneden die van normale jaren gebleven. Niettemin "is gaandeweg meer de gunstige invloed merkbaar geweest van het feit dat meer behoefte aan nieuwe kleeding bestond, omdat geruimen tijd niets gekocht was. In de perioden van geheele of gedeeltelijke werkloosheid hebben velen bezigheio gevonden met de vervaardiging van militaire kleeding. De,bedrijven der lederindustrie ken merkten zich, voor zoover gebrek aan grond stoffen en gemis van export niet ongunstig werkten, over het geheel door een flinke bedrij vigheid. In de steenkolenmijnen en in de veenderij en turfgraverij is volop werk geweest. Ook in verre weg de meeste bedrijven der metaalindustrie stemde de hoeveelheid werk tot tevredenheid. Voora! de machinefabricage en de groote scheepsbouw mochten zich in een ongekend groote bedrijvigheid verheugen. INGEZONDEN. Voor den inlioud dezer rubriek stelt de Re dactie zich niet aansprakelijk. Mijne Heeren, Naar aanleiding' van het ingezonden stukje in uw gewaardeerd blad d.d. 14 dezer, geschre ven door den heer N. van Ommen, Redacteur van „De R. K. Land. en Tuinbouwer", verzoe ken wij u beleefd bet onderstaande in uw ge ëerd blad op te nemen, waarvoor bij voorbaat onzen dank. Wij zullen op den voorgrond beginnen te zeg gen, wanneer er sprake van liegen is, dit zeer zeker aan de zijde is van den geackten redac teur van „De R. K. Land- en Tuinbouwer." Wij verwijzen de R. K. Land- en Tuinbouwers naar het Bondsorgaan d.d. 28 Januari 1.1., 2e pagina. Staat daar niet duidelijk aan het slot van het artikel: „Wanneer wij de Directie de gelegenheid gevën zich te verdedigen, dan krijgt men weer „veel geschreeuw en weinig wol". Laatste alinea: „dat we als antwoord op onze aanvallen kunnen krijgen als We zelf geen paal en perk stellen een krant vol lawaai! Blijkt hieruit niet duidelijk, vooral het laat ste, dat op 28 Jan. '16 de Redactie het vaste plan had, elk stuk onzerzijds te weigeren. In verband met deze bepalingen, werden door ons op Donderdag 10 Februari '16 de di verse advertentiën naar de R. K. bladen ven zonden en op Zaterdag 12 Februari '16 toen wij met verlof thuis kwamen, ontvingen wij het R. K. Bondsorgaan, en vernamen wij daaruit, dat de Redactie van haar plan was veranderd. Deze verandering kwam echter te laat in ons bezit en al hadden wij op Zaterdagmiddag (B uur) onmiddellijk een telegram „plaatst ano-n- ce's niet" naar de diverse bladen verzonden, had CCXCVII. BISSCHOPSWIJDING. Wanneer allen met <ier heilige gewaden zijn bekleed, vergezellen de assistent-bisschoppen, beiden den mijter dragend, den wijdeling, wiens hoofd nog slechts met de bonnet is gedekt, naai den zetel des Wijders. Men kan het den wijde ling aanzien: hij acht zich nog onwaardig binnen te treden in den kring van de. herders der Kerk. Want terwijl zijn geleiders, zondei zich te ontdekken, den wijder slechts met een kleine hoofdbuiging begroeien, ontbloot hij zich uit eerbied en buigt dieper neder Dan plaatsen zich allen op hunne zetels, de Wijder met het aangezicht gekeerd naar den wijdeling; aar zijn rechterzijde zet zich de oudste der assistent- bisschoppen. de jongste ter linkerzijde, ook bei den met het gelaat naar elkander gewend. Zwijgend zitten nu allen eenige oogenbilkker neder, geheel onder den indruk der grootsche plechtigheid, die zij gaan verrichten; vol heilige vrees schrikken zij als 't ware terug en aarzelen zij tot de voltrekking over te gaan. Eindelijk verheffen zich de wijdeling en de assistent-bis schoppen en de oudste van deze waagt 't hel woord te nemen, want hij heeft een last te vol brengen: „Hoogwaardigste Vader," zoo zegt hij. „onze Moeder de H. Kerk vraagt, dat gij'dezen priester hier voor u verheft tot den last van hei bisschopsambt:" De zin dezer vraag vordert onze volle aan dacht Slechts bij ae wijding van diaken, pries ter en bisschop wil de Kerk, dat de wijdeling met deze woorden aan den Wijder worde voor gesteld. Zeer zeker zijn ook de andere Orden heilig en eerbiedwaardig, doch zij staan toch verre beneden deze. Immers, in welke nauwe verbinding met God treden zij, die .hiermede worden bekleed! Welk een zware verantwoor ding zullen zij eenmaal hebben af te leggen voor den Rechter! Is het derhalve - wonder, dat de Kerk bij deze wijdingen èn wijdeling èn geloo- vigen herinnert aan het woord der H. Schrift: „En niet neemt iemand zelf zich die eere, maar wie van God geroepen wordt- evenals Aaron' niemand tenzij de Kerk het beveelt durvj zulke waardigheid aanvaarden, vooral niet hei verheven ambt van bisschop. Want nog met meer recht dan dat van diaken of priester wordt dir genoemdeen last, een zware last, ,onuh episco patus", een last die slecht kan getorst worder door hem, die geroepen en dus ook gesterkt wordt door God. Aan niémand dan ook zou de Wijder uit zich zelf dien last durven oplegger en daarom beantwoordt hij het verzoek met deze vraag: „Hebt gij een pauselijken lastbrief?" Slechts in opdracht van Christus' Plaatsbekle der op aarde durft hij iemand dien last opleg gen, op hem draagt hij de verantwoording over. En betuigt nu de oudste der assistent-bisschop pen: „Ja, wij hebben zulk een lastbrief!", dan is hij hiermede nog niet tevreden, maar vordert dat hij gelezen worde ten aanhoore van gees telijkheid en volk, opdat.allen 't weten: nie uit zich zelf, doch slechts in opdracht en me machtiging des Pausen schenkt hij den wijdeling deze verheven waardigheid, legt hij hem den last van het bisschopsambt op de schouders. dit niets meer geholpen, de advertentiën wareD reeds geplaatst. Woa het ons op Dondredag 10 Februari be kend geweest, dan hadden wij zeer zeker de annonce's niet geplaatst. Zooals de geachte lezer wel zal begrijpen, hielden wij ons aan het! slot van bet artikel in het Bondsrogaan van 23 Januari 1.1. Wij hebben inmiddels van het aanbod van den Redacteur van het Bondsorgaan gebruik gemaakt en heden onze verdediging ingezonden Wij zullen kalm afwachten, wat de geaehto redacteur nu zal doen. Wij hebben hem ver zocht ons stuk in zijn geheel te plaatsen. Wij laten aan de.R. K. Landbouwers en Tuinders ter beoordeeling over, wie hier de leugenaar is. Mijnheer de Redacteur, u nogmaals dankende voor do verleende plaatsruimte, teekenen wij, DELFT, 23 Februari 1916. N. V. E. R. K. Vera.- Mij. „De Vereenigde Landbouwer» en Tuinders." Wij sluiten hiermee de discussie, die in „D« R. K. L .en T." nu 't'best kan worden voort gezet. RED. - einumuVEN Adv. (Raar het rrarisch.) 44 Welnu, wat denkt u er van? zeide hij met trillende stem. I)e archeoloog schrikte op, als werd hij uit een droom gewekt. Wat ik er van denk! Wel, mijn kind, dat ie niet gemakkelijk te zeggen. Wij moe ten zoeken, onderzoeken, vergelijken en zien of wij ook andere bewijzen kunnen vinden. Maar vóór alles dienen wij nog niets aan de anderen te zeggen. Maar, oom, denkt gij dan dat zulks mo gelijk is! riep Chaudos met schitterende oogen uit. Schijnt u dat niet ongeruimd toe! Volstrekt niet, maar vooreerst heb ik meerdere bewijzen noodig en ik stel mij voor ze met u te zoeken. Voor het oogenblik, mijn Jongen, moeten wij over onze meening en verwachtingen zwijgen. Hebben wij geheel 2ekerheid gekregen, dan is er altijd nog tijd Senoeg om het den anderen mede te déelen. "'t geheimpje, dat Chandos met zijn oom eefde, voerde zijn uitgelatenheid ten top. Hii i sprong in de hoogte en klapte in de handen van vreugde. O, wij zullen het vinden, ik ben er zeker van, riep hij uit Maar, oom, mag ik het niet aan Florry zeggen! Zij zou het zoo aardig vinden. En aan Paul-Louis om hem een beet je te dwarsboomen! j Nu, 't is goed, maar zij moeten beschei den zijn. Wij zouden ons slechts aau den spot 'van de ongeloovigen blootstellen als onze ontdekkingstochten op niets uitliepen. Cbandos liet zieb deze toestemming geen tweemaal herhalen. Hij ging dadelijk Florry en l'aul-Louis op de hoogte stellen van de groote ontdekking van dezen morgen. Toen hij had geëindigd, stemde Florry geheel met zijn vreugde in. 01 er was een echte Robin son! Wat Paul-Louis betreft, "deze verborg zijne verbazing niet, zijn vader een zoo geheel toe vallige bewering zoo gemakkelijk to zien aannemen. Maar hij had een te zeker oordeel en een te diepe kennis van de zaken van het verleden, om te denken dat hij zijn vader tot andere denkbeelden zou kunnen bren gen. Hfj daebt bij zichzelf, dat als mijnheer üloaguen geloof sloeg aan hetgeen Paul- Lcuis beweerde, dat er dan iets voor zijn vader te doen was. In elk geval beloofde bij te zullen zwijgen. Inmiddels bad mijnheer Gloaguen met le vendige belangstelling het deeltje van Chan dos doorloopen en hij had reeds eenige nut tige aanteekeningen gemaakt. De beschrij ving van het eiland kwam overigens geheel overeen met bet eiland waarop men was. Zijne aandacht werd vooral door de vol gende passage getrokken, j Ik koos een kleiue, open vlakte uit, ge legen aan den voet van een vrij hoogen heu vel, welks voorzijde volkomen recht, zonder uitstekende rotsblokken of oneffenheden was, evenals de voorgevel van een huis, zoodat ik er niet voor bekoelde te vreezen, dat er iets van boven zou vallen. In dien rotsgevel was een opening, die veel geleek op den ingang van een kelderOp dit terras be sloot- ik mijn paal to zetten, juist voor het hol. Het pleintje was niet meer dan honderd ellen breed en ongeveer tweemaal zoo lang, zoodat het voor mijn woning een soort van groen tapijt vormde, dat aan alle zijden naai de zee afhel-de. Deze plaats was ten N.N.W. van den heuvel, zoodanig, dat ik gedurende deu gebeelcn dag tegen de brandende stra len der zon beveiligd was, totdat ik de zon in het Westen of eeuigszine in bet Zuidwes ten zag, wat in die streken de tijd is van zonsondergang. „Voordat ik op die plaats voorgoed ging wonen, trok ik voor het hol eeu halven cir kel van ongeveer, twintig el doorsnede. In dezen halven cirkel plantte ik twee rijen sterke palissaden, die ik in den grond sloeg. totdat zij stevig als pilaren vaststonden. Tusschen twee palen was een tusschenrüim- te van niet meer dan tien duim. Vervolgeus nam ik de stukken kabeltouw, die ik aan boord bad afgesneden en vlocht die tusschen de palen in, terwijl ik nog een tweede rij plantte, die tot 6teuu voor de eerste diende. Deze omheining was zóó» sterk, dat niemand, nieusch noch dier, er doorheen kon. „Toen "dit gedaan was, begon ik aan den voet der rots te graven en wierp het zand en de steenen, die ik opgroef, voor de palis saden, zoodat er als het ware een terras ont stond, dat ongeveer auderhalven voet boven den grond uitstak. Ik groef mij verder nog een hol, vlak achter mijn tent» die mij tot spijskelder diende." 1 Verder stond: 1 j)e palen mijner palissadeering schoten na verloop van tijd wortel, zoodat het groote boomen werden, die zoodanig geplaatst wa ren, dat men bijna niet kon bemerken, dat zij door meitsckenkanUen geplant waren." j Ge ziet, hoe nauwkeurig de beschrij ving is, zeide de arc-héoloog tot Florry en Chandos. Do vraag is nu maar: zullen wij op dit eiland eeu plaats vinden, die aan deze beschrijving voldoet! Ontdekken wij die plaats, dan behoeven wij nergens meer aan te twijfelen; vinden- wij daarentegen niets, dan zijn wij de slachtoffers van een aardig heid of een toevallige overeenstemming. Maar (je gesteldheid der plaatsen kan veranderd zijn, zeide Chandos, die wel een beetje ongerust werd bij zulk een nauwkeu rig onderzoek. i Dat is niet waarschijnlijk. Twee eeuwen veranderen een onbewoond eiland zooals dit is en dat niet onderhevig is aan vulkanische werkingen, weinig. In elk geval is het 't Ibeste dat wij onderzoeken.... Wij zullen dus evenals Schliemann te werk gaan, toen hij Tröje ontdekte. Hij heeft eerst een aantal oude geschriften verzameld en gebruik ge- maakt van alle aardrijkskundige beschriji- 'vingen, die hij in de Ilias (heldendicht van Homerus op de belegering van Troje) en de Odyssea (beroemd Grieksch heldendicht van (Homerus, dat de lotgevallen en omzwervin gen van den Griekschen vorst Odysseus oi Ulysses bezingt) aantrof. Dezo heeft hij ver geleken met zijn eigen onderzoekingen er studiën en toen hij dat gedaan had, kon hi, zeggen: „Hier ligt Troje', en toen hij op di( plaats de aarde opgroef, vond hij de stad ook Welnu, latau wij dan maar terstond ver trekken, zeide Cbandos, terwijl hij zich me een houweel en bijl wapende, j Goed, zeide mijnheer Gloaguen. Florry vroeg ook van de partij te xnogei zijn, wat haar toegestaan werd. Men ging du op weg en wel naar den naastbijzijnden hen vel, opdat men vandaar het terrein gemak keiijker zou kunnen overzien- NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1916 | | pagina 13