BRIEVEN UIT BELGIE KESSeisü UIT DE PROVINCIE ROND DE LITURGIE 1 In efen koffiehuis dat ik daarop bezocht, boorde ik alweer spreken over de barbaarsch- heden der Duitsehe troepen. De verschikkelijk- ate verhalen waren schering en Inslag; ik ge loofde er in den aanvang niet veel van. Hoe U'as dat mogelijk? Waren dat dan do gevol gen der Duitsehe discipline die ik toen kende? Ik koude het niet geloöven en besloot op nader onderzoek uit te gaan. Ik belde brutaal bij een 6er hier wonende volksvertegenwoordig*ers, Oen zeer betrouwbaar man. Hem kende ik. Als or iets van waar was, dan zou hy my toch kun nen inlichten. Ik trof het goedMijnheer was thuis en wildé my ontvangen. VAN HUSK* occ. NIEUWE HAARLE/ASCHE COURANT o™*™» (Van onzen eigen correspondent.) ZESTIEN MAANDEN BURGEMEESTER IN BEZET GEBIED. I. Antwe-rpen, 8 Maart 1916. Het is geen sprookje dat ik u ga vertellen; ®venmin een samenraapsel van lengen en ver richting, doch een stuk doorleefde werkelijk heid van een landgenoot wiens naam ik uit be- 8chei<3enheid voorloopig op uitdrukke- 1 ij k verlangen verzwijg. Ik sta frenwel voor de volledige waaiheid in: Ik heb het verhaal uit zijn mond opgeiteekend eo geef het zonder eenige verandering of com mentaar weder. De eerste oorlogsdagen wan de maand Augus tus 1914 staan my nog helder voor den geest. Ik Hep met mijne ziel onder mijn arm te Ant werpen over een der Boulevards en ergerde mij ®ver de overdreven© Fransehgezindheid welke er in die dagen onder de Vlamingen heersclite. Duizenden en duizenden liepen met de Fran- 8lAe driekieur in het knoopsgat; de Marseil laise geleek wel het Nationaal, lied bij uitne mendheid geworden voor de Belgen; heel ter loops hoorde men eens de zang der Vlamingen •>De Vlaamsche Leeuw" en velen van hen die voor eeuigo weken nog spraken van den ver keerden invloed der Franschen op hun land, geleken wel opeens in een diepen slaap gedom meld! Alles wat men rond zich hoorde was: haat Voor den overweldiger. Ik was bevreesd met vrienden of kennissen over den oorlog té spre ken. Wilde men er van spreken, dan was men verplicht, met alles door dik en dun te gaan, °P gevaar van bij de minste tegenspraak voor een spioen der Duitschers te worden aangezien en in de gevangenis to worden geworpen. Voor- al voor ons, Hollanders, was het in die dagen seer gevaarlijk. Spraken wij onze afkeuring Uit over het woeste optreden tegen de Duitsehe onderdanen, dan werd ons toegevoegd: „wacht Omar, ge krijgt ook een toer!'' Wij leefden dan °°k in voortdurende angsten. Plotseling liep ik op een dagbladverkooper. Met luide stem riep hij: „Leest de wreedheden ^er Duitschers!" Het koopen was een werk v®n een oogenblik, doch ik werd teleurgesteld t°®n er in de courant geen woord gerept werd over „wreedheden.'' integendel, men kon ezen dat het verslaan van het Duitsch leger maar een werk van eenige weken zou zijn en 'IRt inen de grenzen van België tot over den b'jn ging uitstrekken Ik stapte op de Keijserlei bij Hulstkamp bin- en trof daar een gezelschap van jonge 'geleerden die druk aan het spreken ^3ren over de door Duitschers bedreven grnwe- eU. Voornamelijk spraken zij over die van Hamen en omstreken. Ik plaatste mij in hunne nabijheid om, ge bogen over een dagUlad, het gesprek te kunnen volgen. Er was echter niet veel wijs uit te borden. Nauwelijks in zijne kamer zijnde, kwam hij n»ar binnen gestoven en voordat hij mij goe- dag gezegd had, zeide hy mij: „Wat zegt S® daar nu van; dat zyn nu die Duitschers, die ''oor uw land het onze binnengetrokken zlin en die leven als wilde beesten I Hun leger heteekent niet veel, die van ouds geroemde dis- oipline heeft niet kunnen beletten dat de sol daten onder leiding hunner aanvoerders dui- aenden onschuldige slachtoffers maken en dat enkel uit wraak omdat zij Luik niet kunnen bemachtigen.". Op mijne vraag waar die wreedheden hadden Plaatsgevonden, antwoordde hy: tè Visé en te Tongeren. Ik drukte mijne verwondering uit dat zulks dóir geschiedde, terwijl Luik volgens de Bel gische communiqués nog immer in handen der balgen was. Hierop ontving ik ten antwoord, dat het sluippatrouillee waren van Duitscher-s die vroeger in België woonachtig waren; dat deze lieden hunne uniformen vroeger reeds uit bun Vaderland hadden medegebracht en dat zij bet waren die, ingevolge vroegere bevelen, deze Massamoorden pleegden 1 Ik moet eerlijk zeg gen dat ik tamelijk ongeloovig bij hem vertrok. Het zou evenwel niet lang meer duren, of irist waaraan ik my te houden had. Waar ik kwam, liep of stondoveral hoorde van de gruwelen. Opeens werden wy opgeschrikt door de mede- TWng: het gouvernement komt naar Antwer- ®n maar er is echter geheel geen reden om gerust te zijn. De algemeene toestand is goed zÜn nog maar steeds bezig „te winnen"... fcde ^gbladen zorgden voor de rest. Alles nde, zeer begrijpelijk, eene kolossaal anti- «tschen geest. d6l..,'iar zagen wij op eens honderden en hou- 6(.r ^hamel gekleede lieden onder leiding allf.'urgerwaehten door de straten trekken. De 0 ön ontbering was die lieden aan te zien. forsa W"ren zwaar beladen met pakken, ko-f- zbif,ep a^e m°8'el'jke voorwerpen. Moeders met ngcn op den arm; kinderen, van negen of tien jaar, moeilijk voortgaande onder de zware lasten die zij te dragen hadden; oude lieden met kinderen aan de hand. Het geheel maakte een beeld van ellende. Op mijne vraag van waar zy waren, ant woordde men: uit Aerschot en dan vertelden zij hoe zij gevlucht waren voor de onmensohelijkste mishandelingen der doortrekkende Duitsehe soldaten. De dagbladen vertelden ons nog maar altijd van de „overwinningen", doch die arme lieden vertelden ons wel anders. Zou het dan toch waar zijn? Zou de Duitsehe (Germaansche) beschaving ons dan niet anders gebracht hebben dan zulke verfijnde wreedheden? Diep getroffen door het lot dier vluchtelin gen, kwam óók ik onder den invloed. Ik gevoelde mij als mensch gekwetst door het zonder eenig nut opofferen van menschen- levens. De twijfel was er echter nog altijd. Wat doen Onderzoeken Waar Mijn rechtsgevoel was dermate aangetast, dat ik, als ware ik een diplomatiek vertegen woordiger, besloot aan het Ministerie van Jus titie om inlichtingen te gaan. Dit ministrie was in die dagen gevestigd in de lokalen van het Atheneaeum. De school binnenstappende, liep ik op den teekenaar van het Fransche dagblad „Le Ma- tin", die in die dagen een q persoonlijkheid te Antwerpen was, omdat hij bijna dag en nacht met een D-trein snelheid, in zijne automobiel door de stad reed en een houding 'had alsof hij alleen het Ministerie van Buitenlandsche zaken in België vertegenwoordigde. Een der boden kwam mij tegemoet; hij zag mij argwanend aan. 'e Mans gedachten waren vermoedelijk samengetrokken op het feit wat ik mij wel verbeeldde om zoomaar „zijn" heiligdom binnen te stappen. Ik vraag Minister Carton de Wiart. te spre ken. Waarvoor? Dat is mijne zaak. Is de Minister te spreken: ja cf neen? Mijn boud optreden maakt den man iets mur- wer en hy antwoordde mij dan ook: de Minis ter is in de vergadering der gruwelen-eom- missie. Is Bidder Ernst er dan niet? (Ik vermeende dot hij destijds min of meer particulier secre taris van den Minister was). „Ridder Ernst de Bunswyck is ook bij de conferentie, Komt u in den namiddag terug, dan kunt u hem spreken." Des namiddags ging ik naar het ministerie terug. Ik sprak den heer Bidder Ernst en hij over tuigde mij met de offieieele stukken in de hand. Honderden beëedigde verklaring'en bracht hij mij onder do neus. Zouden dan al die mensolien bedriegers zyn? Dot was niet mogelijk. Hoe het mij mogelijk geweest is toen al die verklaringen voor goede munt te aanvaarden is my tot op heden nog een raadsel, tenzij dat men •aanneemt onder wat voor omstandigheden wij Nederlanders in dien tijd leefden. Onze Nederlandsehe dagbladen werden overal in beslag genomen, ik had wel, van den Gou verneur der vesting Antwerpen een bewijs dat men mij oogenblikkelijk' mijne dagbladen moest uitreiken doch op het postkantoor werd er een voudig niet aan voldaan. Wij waren heeleinaal aangewezen op de Bel gische dagbladpers en die vertelde ons dag in, dag uit van de groote Belgische overwinningen, en verder stopte zij ons vol met vergiftige stem mingen tegenover de Duitschers. Er zouen nooit geen Duitschers meer in Ant werpen komennu zouden de Belgen den handel zelf in handen nemen de Hollanders moesten er óók uit; de aanstaande bestuurders voor de nieuwe Rijnprovinciën werden al aangewezen, Limburg en Zeeland waren voor Nederland verloren.... Al dergelijke zaken, zonder eenig tegengif, maakten ons zoo nerveus dat wij per slot van rekening al dien onzin begonnen te vreezen en te gelooyen. Wij werden onbewust bewerkt. Toen kwam echter de groote slag. H-et was op 6 October 1914, ik herinner het mij als de dag van gisteren. Nabij het Hotel Weber, op de Kunstlei, ont moette ik Minister Helleputte. Ik vroeg wat er was van de geruchten. Het dagblad „Le Matin" schreef wel dat de toe stand nog nooit zoo gunstig geweest was en ik had voor eenige dagen wel een tienduizend Engelschen soldaten in de stad zien komen, doch in elk geval, ik had van iemand, die in een der Ministerïën werkte, gehoord dat de Minis ters voor de tweede maal de stad zouden verla ten. Of dat waar was? Minister Helleputte zag mij eerst onverschil lig, ik zou mogen zeggen guitig aan, eene hou ding die ZEx. immer aanneemt als hij iets bui tengewoons te vertellen heeft, en gaf mij ten antwoord: Kom dezen avond ten zes uur in het Grand Hotel, dan zal ik u nader inlichten. De uren die mij scheidden van Eet door den Minister aangewezen uur, waren voor mij eene eeuwigheid. Op Kipdorp liep ik voorbij het lokaal waar de censuur gevestigd was. Een der redacteuren van „Le Matin" riep mij aan om te vertellen dat de Engelschen Lier ontzet had den en dat de toestand nog nimmer zoo goed was als op dat oogenblik. Eindelijk was hét zes uur. Het kostte nog al wat moeite om in het Hotel te geraken. In de wachtzaal, zaten de Bur gemeester der stad Antwerpen, Jan de Vos, en de volksvertegenwoordiger Mr. Louis Eranek. In den corridor lien Minister Helleputte ,or> mij te wachten. Ik besprak een en ander met hem, waarop hij mij een cogemblik liet wachten om iets van boven te halen. Minister van de Vver, Corton de Wiart en Paul Sogers kwa men van boven om naar de eetzaal te gaan. Zij groetten hoffelijk en Minister Vau de Vijver sprak met mjj nog een enkel woord over den toestand; hij scheen neergeslagen te zijn. Op eens hoorde ik de stem van Minister Hel leputte achter mij (ZEx. was langs achter van boven gekomen): „Mijnheer X. het is waar, „wij gaan hedenavond naar Oatende. Morgen of „misschien dezen avond verschijnt eene proela- „matie waarbij de bevolking zal worden aan gezegd dat zij die bang zijn voor een bombar dement door vlucht de stad kunnen verlaten." „Bombardement? Bambardement, Excellen tie?1'. „Ja, de Duitschers zullen de stad beschie ten".... Het was mij of ik een slag in mijn gezicht kreeg. Waar bleven nu toch al die overwin- mings-mededeelingen? Plotseling viel mij de blindheid weg. Hoe was het toch mogelijk dat ik mij zoo bij den neus had laten nemen. Ezel die ik was!! Wat zou er nu waar zijn van al die gruwelen? Mijn© gedachtengang liep verder. Wie en wat waren toch wel die getuigen die door de Gru wel enoommissie gehoord wareu? Lieden die de z.g. banaliteiten hadden medegemaakt of wel lieden die gevlucht waren vóór dat de vijand binnengetrokken was? Het is duidelijk, en sedert dien tijd is het voor iedereen hier nóg duidelijker geworden: dé meeste „verklarin gen" en verhalen zijn gedaan door menschen die.... door de gruwelen-verhalen en -berich ten uitzinnig geworden, op de vlucht waren ge gaan Is de straten begon ik de onrust reeds te voelen. Men zag tientallen van automobielen, waarin dames en officieren met koffers en kis ten beladen, door de stad in de richting van de Schelde reden om daar over de pontonniersbrug door het Land van Waas over St. Niklaas naar Gent of Ostende ta vertrekken. Ik ging mistroostig naar huis, besluiteloos wat te doen Zou ik met vrouw en kinderen ook weggaan of zou ik blijven?? Ik wilde blijven, doch zou mijne vrouw ook willen? Thuis komende, vertelde ik den toestand. Wij overlegden samen en het besluit was: wij vluchten niet. Wij willen nu eens ondervin den wat er van dit alles bewaarheid zal worden. Onze woonplaats is en was het dorp £wijn- drecht, een dorp van 7800 inwoners, waartoe behoort, het gehucht St. Anneke dat recht tegenover da stad Antwerpen gelagen is, aan den linker Schelde-oever. Het dorp zelf ligt ongeveer vier Kilometer van de stad, aan den grooten steenweg naar Gent en Benssel. Ik vertrok des morgens vroeg van huis naar Antwerpen terug. Ik wilde toch weten wat er in de stad omging. Aan de overzetboot St. AnneAntwerpen stonden da menschen reeds druk te redeneeren over de aanplakbiljetten. „Ze' moesten vluchten" was het wachtwoord. Zeldzaam heb ik te Antwerpen zooveel door- eengehaspel gezien als dien morgen. Al wat voartuig was, werd in beslag genomen. De be woners boden onzinnig hooge prijzen' om toch maar met verschillende goederen naar Holland te kunnen vluchten. Het oogenblik was zeer zeker tragisch en toch stroomde mij het bloed sneller door de aderen, als ik zag wat moeite die lieden'maakten om toch maar naar ons vaderland te kunnen vluchten, om daar in de benauwde uren gastvrijheid te zoeken, naar het vaderland van hen wiens goederen en eigen dommen zij hadden willen vernielen en waartoe zij gereed gestaan hadden om pp het eerste sein, van boven af, aan te vallenI Eerlijk ge zegd het verschafte mij genoegdoening voor de uren van angst die ik mert vrouw en kinde ren had uit te staan. Den ganschen dag trokken er met duizenden en duizenden uit de stad. Ik was vroeg naar huis gegaan, temeer daw mijn© vrouw den vorigen dag zooveel last van officieren had gehad die ten koste van alles onze slaapkamers in gebruik wilden nemen. Als neutralen- was ons standpunt: geen mili tairen in huis. Over het algemeen heersehte de besmettelijke ziekte „spionnenkoorts" en- één onvoorzichtige vraag zou voldoende geweest zijn om wegge voerd te worden. Vandaar ons standpunt. Thuiskomende vond ik ons huis vol vluchte lingen. Er waren er minstens vijf en twintig. Velen onder hen waren van des morgens zeven uur van huis en in al dien tijd niet verder ge vorderd omdat de overzetdienst aan het Vlaamsch hoofd zoo langzaam werkte in ver houding tot liet groote aantal minstens honderd duizend personen dat overgezet wilde worden. Bedden konden wij die lieden niet aanbieden, doch wjj gaven hun eten en drinken en zij wa ren tenminste gevrijwaard van in de openlucht te moeten verblijven. De avond die hier opvolgde is misschien een der meest onrustige geweest die wij hebben doorgebracht. Soldaten trokken er met duizen den door de gemeente in de richting van Gent. Ten ongeveer elf uur trokken er ©enige duizen den Engelschen door de gemeente die, in tegen stelling met voor eenige dagen, maar tamelijk koel ontvangen werden. Onze bel stond niet stil. Het was een geloop en gevraag van hier heb ik je. Het meest waren het soldaten, die by'na .omvielen van den hon ger, die om eten kwamen vragen. Wij vol deden zoover het in ons vermogen was, tot dat wy zelf niets meer hadden. Natuurlijk wisten wy niet wat voor vluchte lingen wij in huis hadden. Ik nam voorzorgs maatregelen door de kamer af te sluiten waar zii zich bwonden. Ten ongeveer half twaalf gingen wij, dood vermoeid te bed om weldra in te sluimeren. Het was evenwel van korten duur. Wij waren nog geen tien minuten in bed, of werden gewekt door een slag die ons huis op de grondvesten deed daveren. Wjj begrepen het. Het eerste schot was ge vallen op de „onneembare" vesting Antwerpen, waarvan Minister De Broqueville eenige dagen vroeger, aan een correspondent van „De Maas bode," had verklaard„zij ia onneembaar, want daarvoor hebben de Duitschers minstens 850.000 man noodig voor een langdurig beleg," en nu, na tien dagen beleg, begon de beschieting, der stad reeds, om maar niet te spreken van de for ten die reeds genomen en vernield waren. Onze gasten begonnen onrustig te worden, temeer toen er vluchtelingen voor ons huis kwamen schreeuwen: de Dutsen zijn op St. Anne. Op dit laatste gezegde werden de men schen dol van angst. De menscheneters (want er was geen Antwerpenaar of hield eiken Duit- Bcher voor minstens een Kannibaald) waren er I Er was geen bepraten aan. Of ik hun zegde dat er geen Duitsehe soldaat k o n d e zijn, laat staan van een leger, het hielp niets. Ik slaagde evenwel lien te bepraten om toch te wachten met verder vluchten tot dat het licht aan dan hemel was. Nog geen vijf minuten was ik op mijne slaap kamer terug of het geschreeuw begon opnieuw. Een gedeelte wilde weg, zy wilden door de Duit schers niet vermoord worden. Toen maakte ik korte metten en verzocht ze allen om dan toch maar zoo spoedig mogelijk te vertrekken. Om één uur was het rustig in huis. Onze kinderen waren door al die herrie en het vree- seüjk gehombardeer niet in hunne slaap ge stoord; zy sliepen den slaap der onschuld. Wij lagen onrustig in ons bed telkenmale op geschrikt door het enorm gedonder der kanon nen en het gefluit en gesis dor shrapnels. Den ganschen nacht hield dit helsch lawaai aan. Wij waren dan ook reeds voor vier uur uit ons bed en ik om half vijf op de straat. De troepenbewegingen hielden miaar steeds aan, Men bracht, toen ik op de straat kwam, twee boerenwagens met stroo in de parochiekerk om de soldaten te doen slapen. Hie arme kerels, meestal oudere lichtingen, zagen er dood ver moeid uit; zy hadden bijna geen been en om te staan. Velen onder hen vertelden sedert twee dagen niet gegeten te hebben en het ergste was dat die Dutsen geweldig schoten, dat de mak kers als mussehen rond hen gevallen waren en dat zij zelf geen Duitscher te zien kregen. Neen zoo iets, dót was volgens hen, geen oorlog voeren De vluchtelingen uit-de onneembare vesting, kwamen maar immer met duizenden aange stroomd. Mijne vrouw eerst zoo moedig kwam ook onder den vluchtelingen-invloed. Zij sprak er ook van om naar het Vaderland te vertrek ken. Ik begreep dat het maar eene voorbygaan de invloed zou zij'n en zocht naar uitvluchten. Het. ging toch niet om al onze goederen in den steek te laten. Ik wilde probeeren te Ant werpen een wagen te krijgen, dien te laden en dan te vertrekken. Natuurlijk wist ik al bij voorbaat, geen wagen te kunnen vinden, dooh het was mij meer te doen om de toestemming te hebben van naar Anwerpen te kunnen gaan. Den vorigen avond had ik aan een mijner vrienden, een Antwerpenaar, tlians buitgewoon in ons land bekend, den kunstschilder Georges van Raemdonek, moedwillig onze kinderwagen ons eenigst vervoermiddel geschonken ten einde niet in de gelegenheid te zijn om aan eene eventueels verzoeking te voldoen om ook te vluchten! (Wordt vervolgd.) Oh. A. B. OVERVEEN. R. K. Volksbond. De afdeeling Overveen en omstreken vergaderde (Woenedagawnod onder voorzitterschap van dejj heer Van Kees el, die in zijn openingewoord bijzonder welkom heette den weleerw. heer Kokkelko ren, kapelaan te Castricum, den spreker van dezen avond. Tot afgevaardigden in de voorbereidinge commissie, voor de herdenking der Encycliek „Eerum Novarum" werden benoemd de hee- ren W. J. Janeen en M. Kokkelkoren, tot plaatsvervanger de heer Van Keesel. Op voorstel van het Bestuur werd een be langrijk bedrag gevoteerd als bijdrage voor het geschenk aan onzen Zeereerw. Pastoor, op zijn a.s. gouden priesterfeest. Hierna kwam de Eerw. heer Kokkelkoren aan het woord met 't onderwerp: „Het gezag". Velen aldus spreker zoeken naar de oorzaken van den huidigen wereldkrijg, en verschillende menschen zeggen hierover hunne meening. Voor ons, katholieken, beeft in dezen groo te waarde het woord des Pausen, die als oorzaak heeft genoemd: het niet meer er kennen der Christelijke beginselen in de staatkunde der volkeren. Een der gevolgen hiervan is, dat het gezag der overheid ge minacht wordt. Uitgaande van de waarheid, dat alle gezag is van Goddelyken oorsprong, noemde de eerw. spreker als de drie pijlers die het ge zag in onze samenleving moeten stutten: de Kerk, de Staat en het huwelijk. Op heldere en overtuigende wijze werden deze drie punten behandeld. In zyn slotwoord wekte spr. de aanwezigen op, als Volksbon- ders steeds getrouw te blijven aan de woor den van het vaandel: „Voor God en Kerk, Vorstin en Land" en daardoor een voorbeeld ts zijn voor anderen. Mèt den Paus kunnen BISSCHOPSWIJDING. BORSTKRUIS. Nadat de dienaren den wijdeling de litur gische voetbekleeding hebben aangedaan, on* hangt hij zich met- het bisschoppelijk Borstkruis. Omtrent den oorsprong en de beteekenis van dit pontificaal eereteeken het volgende: Bij de Romeinen bestoud de gewoonte een amulet om den hals te dragen, d. w. z. êen soort medaillon, ten einde door allerlei zioh daarin bevindende voorbehoedmiddelen tegen den invloed der booze geesten beveiligd te zijn. Dit heidensche gebruik werd door de eerste Christenen gekerstend overgenomen. Zij sloten namelijk in zulk een medaillon bij voorkeur reliquieën van heilige Marte laren, een óf andere Evangeliè-tekst, het liefst ook een gedeelte van het H. Kruis, gelijk de H. Hyronymus getuigt. Op deze wijze stelden zij zich onder de bijzondere sehutse van God en diens Heiligen. Langzamerhand ging de ronde of ovalo vorm in den Kruis vorm over, welk Kruis op den duur een on- derscheidingsteeken werd, eerst van den Paus, in de 14e eeuw van de Bisschoppen en later van andere prelaten, zooals van Kardinalen, Abten en Protonotarii. Bepaalde voorschriften omtrent de stof en de versiering van het Bisschoppelijk Borst kruis bestaan er niet; wel zijn er altijd reli quieën in besloten en is 't gewoonlijk van goud en met edelsteenen opgesmukt. Bij het aandoen en afleggen wordt het gekust; bij pontificale plechtigheden wordt het aan een koord óp de albe gedragen, in het dagetijksch leven aan een gouden halsketen op do toga. De beteekenis van dit eereteeken lee- ren wij het beste kennen door het gebed, dat- de Kerk den Bisschop laat verrichten, wanneer hij, na het eerbiedig gekust te heb ben, het zich om den hals hangt. Hij zegt p.l.: „O Heer Jezus Christus, gewaardig U mij te versterken tegen alle lagen aller vijanden door het teeken van Uw Allerheiligst. Kruis, en gewaardig U tevens mij, uweo onwaardigon dienaar, to verleenen, dat, gelijk ik dit Kruis gevuld met reliquieën uwer Heiligen bp de borst draag, ik eveneens steeds moge dragen in het hart de gedachtenis uws lijdens en de overwinningen uwer Martelaren 1" Hieruit blijkt, dat voor den Katholieken Bischop het Borstkruis is: lo. een openlijke belijdenis van zijn geloof aan het heil des Kruises; 2o. een vermaning aan het lijden van Jezus en diens volgelingen, de -Marte laren, steeds voor oogen te hebben en door zelfverloochening daaraan deel te nemen; 3o. een krachtige sehutse tegen den boozen vijand. Na zich het Borstkruis om den hals gehan gen t© hebben, bekleedt de wijdeling zich met de tuniek van den Sub-diaken, de dal- matiek van den Diaken en het priesterlijk kasuifel; dan vervolgt hij aan zijn eigen altaar de H. Mis tot aan het Alleluja na het Epistel, precies zooals de Wijder. Alleen keert hij zich bij den groet: „De Heer zij met ui" niet, zooals anders, naar de geloovigen. Aan het Gebed van dén dag voegt hij echter, evenals de Wijder, dit gebed toe, voor deze plechtigheid specaial door de Kerk vervaar digd: „Almachtige God, kom onze gebeden te hulp, opdat hetgeen door onze bediening voltrokken moet worden, door de werkingl uwer kracht vervuld worde. Door Jezus Chris tus, onzen Heer," enz. we dan zeggen, dat als het gezag er is, eo als het wordt geëerd, een wereldramp als deze niet meer zal voorkomen. Een hartelijk applaus beloonde den eerw spreker voor zijn schoone rede. De voorzit ter dankte namens de vergadering en sprak de hoop uit, Z.Eerw. nog meerdere malen in de afdeeling te mogen hooren. VELSEN. Gemeenteraad. Openbare "vergadering van den Gemeenteraad van Velsen op Vry'dag 24 Maart, des namiddags l3/2 -Uur ten gemeente huize. De agenda luidt: 1. Ingekomen stukken en mededeeiingen. 2. Uitbreiding van het personeel ter gemeente-se cretarie. 3. Verhooging zekerheid gemeente ontvanger en wyziging der regeling omtrent het plaatsen van kasgeld.^ 4. Wijziging der Verordening voor de Commissie van Fiaatselyk sohooltoezicht. 5. Aanwijzing .van onderwijzers in bepaalde leervakken. 6. Tijdelijke voorziening in de betrekking van schrijver bij de Politie. 1. Verkoop van grond aan de Jan Gysenvaart. 8. Overname van grond aan den Zeeweg. 9 Uit breidingsplan en bouwverbod Velaeroord 1916 met behandeling der daaromtrent ingekomen stukken. 10 Verlenging ontruimingstermyn on bewoonbaar verklaarde woning A no. 39. 11 Wijzigde verordening op de exploitatie van het Gasbedrijf en vaststelling instructie voor den Directeur van het Gasbedrijf en den Direc teur dor Waterleiding. 12, Vaststelling verorde ning op de exploitatie der Waterleiding. 13. Toekenning gratificatie G. van Schinkel voor de bediening der ceiitrale verwarming in het gemeentehuis. 14. Financieels besluiten. 15. Adressen, a. van het Bestuur der Woningbouw- vereeniging „Velsen" om een voorschot en ver krijging van grond in erfpacht; b. van R. van der Ploeg om afwijking van art. 2 der Bouw verordening voor den bouw eener woning aan den Driehuizerkerkweg; c. van de Handelscur sus „IJmuiden en Omstreken" om subsidie voor haren handelscursus over 1916 en 1917d. van. Jhr. Mr. J. W. G, Boreel van Hogel.anden om eene bijzondere vergunning bedoeld bij art. 24 en afwijking van art. 2 der Bouwverorde ning voor den bouw eener woning te Velser- oord. 16. Aanbieding verslagen over 1915: a. van het Gasbedrijfb. van de commissiën tot Wering van Schoolverzuim; c. van de Gezond heidscommissie. 17. Benoeming van een lid der Oommissie van toezicht op den Handclscursu* to ÏJmuiden. 18.-Belastingzaken

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1916 | | pagina 9