BRIEVEN UIT BELGIE
KESSeisü
UIT DE PROVINCIE
ROND DE LITURGIE
1
In efen koffiehuis dat ik daarop bezocht,
boorde ik alweer spreken over de barbaarsch-
heden der Duitsehe troepen. De verschikkelijk-
ate verhalen waren schering en Inslag; ik ge
loofde er in den aanvang niet veel van. Hoe
U'as dat mogelijk? Waren dat dan do gevol
gen der Duitsehe discipline die ik toen kende?
Ik koude het niet geloöven en besloot op nader
onderzoek uit te gaan. Ik belde brutaal bij een
6er hier wonende volksvertegenwoordig*ers,
Oen zeer betrouwbaar man. Hem kende ik. Als
or iets van waar was, dan zou hy my toch kun
nen inlichten. Ik trof het goedMijnheer was
thuis en wildé my ontvangen.
VAN HUSK*
occ.
NIEUWE HAARLE/ASCHE COURANT o™*™»
(Van onzen eigen correspondent.)
ZESTIEN MAANDEN BURGEMEESTER
IN BEZET GEBIED.
I.
Antwe-rpen, 8 Maart 1916.
Het is geen sprookje dat ik u ga vertellen;
®venmin een samenraapsel van lengen en ver
richting, doch een stuk doorleefde werkelijk
heid van een landgenoot wiens naam ik uit be-
8chei<3enheid voorloopig op uitdrukke-
1 ij k verlangen verzwijg. Ik sta
frenwel voor de volledige waaiheid in:
Ik heb het verhaal uit zijn mond opgeiteekend
eo geef het zonder eenige verandering of com
mentaar weder.
De eerste oorlogsdagen wan de maand Augus
tus 1914 staan my nog helder voor den geest.
Ik Hep met mijne ziel onder mijn arm te Ant
werpen over een der Boulevards en ergerde mij
®ver de overdreven© Fransehgezindheid welke
er in die dagen onder de Vlamingen heersclite.
Duizenden en duizenden liepen met de Fran-
8lAe driekieur in het knoopsgat; de Marseil
laise geleek wel het Nationaal, lied bij uitne
mendheid geworden voor de Belgen; heel ter
loops hoorde men eens de zang der Vlamingen
•>De Vlaamsche Leeuw" en velen van hen die
voor eeuigo weken nog spraken van den ver
keerden invloed der Franschen op hun land,
geleken wel opeens in een diepen slaap gedom
meld!
Alles wat men rond zich hoorde was: haat
Voor den overweldiger. Ik was bevreesd met
vrienden of kennissen over den oorlog té spre
ken. Wilde men er van spreken, dan was men
verplicht, met alles door dik en dun te gaan,
°P gevaar van bij de minste tegenspraak voor
een spioen der Duitschers te worden aangezien
en in de gevangenis to worden geworpen. Voor-
al voor ons, Hollanders, was het in die dagen
seer gevaarlijk. Spraken wij onze afkeuring
Uit over het woeste optreden tegen de Duitsehe
onderdanen, dan werd ons toegevoegd: „wacht
Omar, ge krijgt ook een toer!'' Wij leefden dan
°°k in voortdurende angsten.
Plotseling liep ik op een dagbladverkooper.
Met luide stem riep hij: „Leest de wreedheden
^er Duitschers!" Het koopen was een werk
v®n een oogenblik, doch ik werd teleurgesteld
t°®n er in de courant geen woord gerept werd
over „wreedheden.'' integendel, men kon
ezen dat het verslaan van het Duitsch leger
maar een werk van eenige weken zou zijn en
'IRt inen de grenzen van België tot over den
b'jn ging uitstrekken
Ik stapte op de Keijserlei bij Hulstkamp bin-
en trof daar een gezelschap van jonge
'geleerden die druk aan het spreken
^3ren over de door Duitschers bedreven grnwe-
eU. Voornamelijk spraken zij over die van
Hamen en omstreken.
Ik plaatste mij in hunne nabijheid om, ge
bogen over een dagUlad, het gesprek te kunnen
volgen. Er was echter niet veel wijs uit te
borden.
Nauwelijks in zijne kamer zijnde, kwam hij
n»ar binnen gestoven en voordat hij mij goe-
dag gezegd had, zeide hy mij: „Wat zegt
S® daar nu van; dat zyn nu die Duitschers, die
''oor uw land het onze binnengetrokken
zlin en die leven als wilde beesten I Hun leger
heteekent niet veel, die van ouds geroemde dis-
oipline heeft niet kunnen beletten dat de sol
daten onder leiding hunner aanvoerders dui-
aenden onschuldige slachtoffers maken en dat
enkel uit wraak omdat zij Luik niet kunnen
bemachtigen.".
Op mijne vraag waar die wreedheden hadden
Plaatsgevonden, antwoordde hy: tè Visé en te
Tongeren.
Ik drukte mijne verwondering uit dat zulks
dóir geschiedde, terwijl Luik volgens de Bel
gische communiqués nog immer in handen der
balgen was. Hierop ontving ik ten antwoord,
dat het sluippatrouillee waren van Duitscher-s
die vroeger in België woonachtig waren; dat
deze lieden hunne uniformen vroeger reeds uit
bun Vaderland hadden medegebracht en dat zij
bet waren die, ingevolge vroegere bevelen, deze
Massamoorden pleegden 1 Ik moet eerlijk zeg
gen dat ik tamelijk ongeloovig bij hem vertrok.
Het zou evenwel niet lang meer duren, of
irist waaraan ik my te houden had.
Waar ik kwam, liep of stondoveral hoorde
van de gruwelen.
Opeens werden wy opgeschrikt door de mede-
TWng: het gouvernement komt naar Antwer-
®n maar er is echter geheel geen reden om
gerust te zijn. De algemeene toestand is goed
zÜn nog maar steeds bezig „te winnen"...
fcde ^gbladen zorgden voor de rest. Alles
nde, zeer begrijpelijk, eene kolossaal anti-
«tschen geest.
d6l..,'iar zagen wij op eens honderden en hou-
6(.r ^hamel gekleede lieden onder leiding
allf.'urgerwaehten door de straten trekken. De
0 ön ontbering was die lieden aan te zien.
forsa W"ren zwaar beladen met pakken, ko-f-
zbif,ep a^e m°8'el'jke voorwerpen. Moeders met
ngcn op den arm; kinderen, van negen
of tien jaar, moeilijk voortgaande onder de
zware lasten die zij te dragen hadden; oude
lieden met kinderen aan de hand. Het geheel
maakte een beeld van ellende.
Op mijne vraag van waar zy waren, ant
woordde men: uit Aerschot en dan vertelden zij
hoe zij gevlucht waren voor de onmensohelijkste
mishandelingen der doortrekkende Duitsehe
soldaten.
De dagbladen vertelden ons nog maar altijd
van de „overwinningen", doch die arme lieden
vertelden ons wel anders.
Zou het dan toch waar zijn?
Zou de Duitsehe (Germaansche) beschaving
ons dan niet anders gebracht hebben dan zulke
verfijnde wreedheden?
Diep getroffen door het lot dier vluchtelin
gen, kwam óók ik onder den invloed.
Ik gevoelde mij als mensch gekwetst door het
zonder eenig nut opofferen van menschen-
levens.
De twijfel was er echter nog altijd.
Wat doen
Onderzoeken
Waar
Mijn rechtsgevoel was dermate aangetast,
dat ik, als ware ik een diplomatiek vertegen
woordiger, besloot aan het Ministerie van Jus
titie om inlichtingen te gaan.
Dit ministrie was in die dagen gevestigd
in de lokalen van het Atheneaeum.
De school binnenstappende, liep ik op den
teekenaar van het Fransche dagblad „Le Ma-
tin", die in die dagen een q persoonlijkheid te
Antwerpen was, omdat hij bijna dag en nacht
met een D-trein snelheid, in zijne automobiel
door de stad reed en een houding 'had alsof
hij alleen het Ministerie van Buitenlandsche
zaken in België vertegenwoordigde.
Een der boden kwam mij tegemoet; hij zag
mij argwanend aan. 'e Mans gedachten waren
vermoedelijk samengetrokken op het feit wat
ik mij wel verbeeldde om zoomaar „zijn"
heiligdom binnen te stappen.
Ik vraag Minister Carton de Wiart. te spre
ken.
Waarvoor?
Dat is mijne zaak. Is de Minister te spreken:
ja cf neen?
Mijn boud optreden maakt den man iets mur-
wer en hy antwoordde mij dan ook: de Minis
ter is in de vergadering der gruwelen-eom-
missie.
Is Bidder Ernst er dan niet? (Ik vermeende
dot hij destijds min of meer particulier secre
taris van den Minister was).
„Ridder Ernst de Bunswyck is ook bij de
conferentie, Komt u in den namiddag terug,
dan kunt u hem spreken."
Des namiddags ging ik naar het ministerie
terug.
Ik sprak den heer Bidder Ernst en hij over
tuigde mij met de offieieele stukken in de hand.
Honderden beëedigde verklaring'en bracht hij
mij onder do neus. Zouden dan al die mensolien
bedriegers zyn? Dot was niet mogelijk.
Hoe het mij mogelijk geweest is toen al die
verklaringen voor goede munt te aanvaarden is
my tot op heden nog een raadsel, tenzij dat men
•aanneemt onder wat voor omstandigheden wij
Nederlanders in dien tijd leefden.
Onze Nederlandsehe dagbladen werden overal
in beslag genomen, ik had wel, van den Gou
verneur der vesting Antwerpen een bewijs dat
men mij oogenblikkelijk' mijne dagbladen moest
uitreiken doch op het postkantoor werd er een
voudig niet aan voldaan.
Wij waren heeleinaal aangewezen op de Bel
gische dagbladpers en die vertelde ons dag in,
dag uit van de groote Belgische overwinningen,
en verder stopte zij ons vol met vergiftige stem
mingen tegenover de Duitschers.
Er zouen nooit geen Duitschers meer in Ant
werpen komennu zouden de Belgen den handel
zelf in handen nemen de Hollanders moesten
er óók uit; de aanstaande bestuurders voor de
nieuwe Rijnprovinciën werden al aangewezen,
Limburg en Zeeland waren voor Nederland
verloren....
Al dergelijke zaken, zonder eenig tegengif,
maakten ons zoo nerveus dat wij per slot van
rekening al dien onzin begonnen te vreezen en
te gelooyen.
Wij werden onbewust bewerkt.
Toen kwam echter de groote slag.
H-et was op 6 October 1914, ik herinner het
mij als de dag van gisteren.
Nabij het Hotel Weber, op de Kunstlei, ont
moette ik Minister Helleputte.
Ik vroeg wat er was van de geruchten. Het
dagblad „Le Matin" schreef wel dat de toe
stand nog nooit zoo gunstig geweest was en
ik had voor eenige dagen wel een tienduizend
Engelschen soldaten in de stad zien komen,
doch in elk geval, ik had van iemand, die in een
der Ministerïën werkte, gehoord dat de Minis
ters voor de tweede maal de stad zouden verla
ten. Of dat waar was?
Minister Helleputte zag mij eerst onverschil
lig, ik zou mogen zeggen guitig aan, eene hou
ding die ZEx. immer aanneemt als hij iets bui
tengewoons te vertellen heeft, en gaf mij ten
antwoord: Kom dezen avond ten zes uur in het
Grand Hotel, dan zal ik u nader inlichten.
De uren die mij scheidden van Eet door den
Minister aangewezen uur, waren voor mij eene
eeuwigheid. Op Kipdorp liep ik voorbij het
lokaal waar de censuur gevestigd was. Een der
redacteuren van „Le Matin" riep mij aan om
te vertellen dat de Engelschen Lier ontzet had
den en dat de toestand nog nimmer zoo goed
was als op dat oogenblik.
Eindelijk was hét zes uur.
Het kostte nog al wat moeite om in het
Hotel te geraken. In de wachtzaal, zaten de Bur
gemeester der stad Antwerpen, Jan de Vos, en
de volksvertegenwoordiger Mr. Louis Eranek.
In den corridor lien Minister Helleputte ,or>
mij te wachten. Ik besprak een en ander met
hem, waarop hij mij een cogemblik liet wachten
om iets van boven te halen. Minister van de
Vver, Corton de Wiart en Paul Sogers kwa
men van boven om naar de eetzaal te gaan.
Zij groetten hoffelijk en Minister Vau de
Vijver sprak met mjj nog een enkel woord over
den toestand; hij scheen neergeslagen te zijn.
Op eens hoorde ik de stem van Minister Hel
leputte achter mij (ZEx. was langs achter van
boven gekomen): „Mijnheer X. het is waar,
„wij gaan hedenavond naar Oatende. Morgen of
„misschien dezen avond verschijnt eene proela-
„matie waarbij de bevolking zal worden aan
gezegd dat zij die bang zijn voor een bombar
dement door vlucht de stad kunnen verlaten."
„Bombardement? Bambardement, Excellen
tie?1'.
„Ja, de Duitschers zullen de stad beschie
ten"....
Het was mij of ik een slag in mijn gezicht
kreeg. Waar bleven nu toch al die overwin-
mings-mededeelingen? Plotseling viel mij de
blindheid weg. Hoe was het toch mogelijk dat
ik mij zoo bij den neus had laten nemen. Ezel
die ik was!!
Wat zou er nu waar zijn van al die gruwelen?
Mijn© gedachtengang liep verder. Wie en wat
waren toch wel die getuigen die door de Gru
wel enoommissie gehoord wareu? Lieden die de
z.g. banaliteiten hadden medegemaakt of wel
lieden die gevlucht waren vóór dat de vijand
binnengetrokken was? Het is duidelijk, en
sedert dien tijd is het voor iedereen hier nóg
duidelijker geworden: dé meeste „verklarin
gen" en verhalen zijn gedaan door menschen
die.... door de gruwelen-verhalen en -berich
ten uitzinnig geworden, op de vlucht waren ge
gaan
Is de straten begon ik de onrust reeds te
voelen. Men zag tientallen van automobielen,
waarin dames en officieren met koffers en kis
ten beladen, door de stad in de richting van de
Schelde reden om daar over de pontonniersbrug
door het Land van Waas over St. Niklaas naar
Gent of Ostende ta vertrekken.
Ik ging mistroostig naar huis, besluiteloos
wat te doen
Zou ik met vrouw en kinderen ook weggaan
of zou ik blijven?? Ik wilde blijven, doch zou
mijne vrouw ook willen?
Thuis komende, vertelde ik den toestand.
Wij overlegden samen en het besluit was:
wij vluchten niet. Wij willen nu eens ondervin
den wat er van dit alles bewaarheid zal worden.
Onze woonplaats is en was het dorp £wijn-
drecht, een dorp van 7800 inwoners, waartoe
behoort, het gehucht St. Anneke dat recht
tegenover da stad Antwerpen gelagen is, aan
den linker Schelde-oever. Het dorp zelf ligt
ongeveer vier Kilometer van de stad, aan den
grooten steenweg naar Gent en Benssel.
Ik vertrok des morgens vroeg van huis naar
Antwerpen terug. Ik wilde toch weten wat er
in de stad omging. Aan de overzetboot St.
AnneAntwerpen stonden da menschen reeds
druk te redeneeren over de aanplakbiljetten.
„Ze' moesten vluchten" was het wachtwoord.
Zeldzaam heb ik te Antwerpen zooveel door-
eengehaspel gezien als dien morgen. Al wat
voartuig was, werd in beslag genomen. De be
woners boden onzinnig hooge prijzen' om toch
maar met verschillende goederen naar Holland
te kunnen vluchten. Het oogenblik was zeer
zeker tragisch en toch stroomde mij het bloed
sneller door de aderen, als ik zag wat moeite
die lieden'maakten om toch maar naar ons
vaderland te kunnen vluchten, om daar in de
benauwde uren gastvrijheid te zoeken, naar het
vaderland van hen wiens goederen en eigen
dommen zij hadden willen vernielen en waartoe
zij gereed gestaan hadden om pp het eerste
sein, van boven af, aan te vallenI Eerlijk ge
zegd het verschafte mij genoegdoening voor
de uren van angst die ik mert vrouw en kinde
ren had uit te staan.
Den ganschen dag trokken er met duizenden
en duizenden uit de stad.
Ik was vroeg naar huis gegaan, temeer daw
mijn© vrouw den vorigen dag zooveel last van
officieren had gehad die ten koste van alles
onze slaapkamers in gebruik wilden nemen.
Als neutralen- was ons standpunt: geen mili
tairen in huis.
Over het algemeen heersehte de besmettelijke
ziekte „spionnenkoorts" en- één onvoorzichtige
vraag zou voldoende geweest zijn om wegge
voerd te worden. Vandaar ons standpunt.
Thuiskomende vond ik ons huis vol vluchte
lingen. Er waren er minstens vijf en twintig.
Velen onder hen waren van des morgens zeven
uur van huis en in al dien tijd niet verder ge
vorderd omdat de overzetdienst aan het
Vlaamsch hoofd zoo langzaam werkte in ver
houding tot liet groote aantal minstens honderd
duizend personen dat overgezet wilde worden.
Bedden konden wij die lieden niet aanbieden,
doch wjj gaven hun eten en drinken en zij wa
ren tenminste gevrijwaard van in de openlucht
te moeten verblijven.
De avond die hier opvolgde is misschien een
der meest onrustige geweest die wij hebben
doorgebracht. Soldaten trokken er met duizen
den door de gemeente in de richting van Gent.
Ten ongeveer elf uur trokken er ©enige duizen
den Engelschen door de gemeente die, in tegen
stelling met voor eenige dagen, maar tamelijk
koel ontvangen werden.
Onze bel stond niet stil. Het was een geloop
en gevraag van hier heb ik je. Het meest waren
het soldaten, die by'na .omvielen van den hon
ger, die om eten kwamen vragen. Wij vol
deden zoover het in ons vermogen was, tot dat
wy zelf niets meer hadden.
Natuurlijk wisten wy niet wat voor vluchte
lingen wij in huis hadden. Ik nam voorzorgs
maatregelen door de kamer af te sluiten waar
zii zich bwonden.
Ten ongeveer half twaalf gingen wij, dood
vermoeid te bed om weldra in te sluimeren. Het
was evenwel van korten duur. Wij waren nog
geen tien minuten in bed, of werden gewekt
door een slag die ons huis op de grondvesten
deed daveren.
Wjj begrepen het. Het eerste schot was ge
vallen op de „onneembare" vesting Antwerpen,
waarvan Minister De Broqueville eenige dagen
vroeger, aan een correspondent van „De Maas
bode," had verklaard„zij ia onneembaar, want
daarvoor hebben de Duitschers minstens 850.000
man noodig voor een langdurig beleg," en nu,
na tien dagen beleg, begon de beschieting, der
stad reeds, om maar niet te spreken van de for
ten die reeds genomen en vernield waren.
Onze gasten begonnen onrustig te worden,
temeer toen er vluchtelingen voor ons huis
kwamen schreeuwen: de Dutsen zijn op St.
Anne. Op dit laatste gezegde werden de men
schen dol van angst. De menscheneters (want
er was geen Antwerpenaar of hield eiken Duit-
Bcher voor minstens een Kannibaald) waren er I
Er was geen bepraten aan. Of ik hun zegde
dat er geen Duitsehe soldaat k o n d e zijn, laat
staan van een leger, het hielp niets. Ik slaagde
evenwel lien te bepraten om toch te wachten
met verder vluchten tot dat het licht aan dan
hemel was.
Nog geen vijf minuten was ik op mijne slaap
kamer terug of het geschreeuw begon opnieuw.
Een gedeelte wilde weg, zy wilden door de Duit
schers niet vermoord worden. Toen maakte ik
korte metten en verzocht ze allen om dan toch
maar zoo spoedig mogelijk te vertrekken.
Om één uur was het rustig in huis. Onze
kinderen waren door al die herrie en het vree-
seüjk gehombardeer niet in hunne slaap ge
stoord; zy sliepen den slaap der onschuld.
Wij lagen onrustig in ons bed telkenmale op
geschrikt door het enorm gedonder der kanon
nen en het gefluit en gesis dor shrapnels.
Den ganschen nacht hield dit helsch lawaai
aan. Wij waren dan ook reeds voor vier uur
uit ons bed en ik om half vijf op de straat.
De troepenbewegingen hielden miaar steeds aan,
Men bracht, toen ik op de straat kwam, twee
boerenwagens met stroo in de parochiekerk om
de soldaten te doen slapen. Hie arme kerels,
meestal oudere lichtingen, zagen er dood ver
moeid uit; zy hadden bijna geen been en om te
staan. Velen onder hen vertelden sedert twee
dagen niet gegeten te hebben en het ergste was
dat die Dutsen geweldig schoten, dat de mak
kers als mussehen rond hen gevallen waren en
dat zij zelf geen Duitscher te zien kregen. Neen
zoo iets, dót was volgens hen, geen oorlog
voeren
De vluchtelingen uit-de onneembare vesting,
kwamen maar immer met duizenden aange
stroomd. Mijne vrouw eerst zoo moedig kwam
ook onder den vluchtelingen-invloed. Zij sprak
er ook van om naar het Vaderland te vertrek
ken. Ik begreep dat het maar eene voorbygaan
de invloed zou zij'n en zocht naar uitvluchten.
Het. ging toch niet om al onze goederen in
den steek te laten. Ik wilde probeeren te Ant
werpen een wagen te krijgen, dien te laden en
dan te vertrekken. Natuurlijk wist ik al bij
voorbaat, geen wagen te kunnen vinden, dooh
het was mij meer te doen om de toestemming
te hebben van naar Anwerpen te kunnen gaan.
Den vorigen avond had ik aan een mijner
vrienden, een Antwerpenaar, tlians buitgewoon
in ons land bekend, den kunstschilder Georges
van Raemdonek, moedwillig onze kinderwagen
ons eenigst vervoermiddel geschonken ten
einde niet in de gelegenheid te zijn om aan
eene eventueels verzoeking te voldoen om ook
te vluchten!
(Wordt vervolgd.)
Oh. A. B.
OVERVEEN.
R. K. Volksbond. De afdeeling Overveen
en omstreken vergaderde (Woenedagawnod
onder voorzitterschap van dejj heer Van
Kees el, die in zijn openingewoord bijzonder
welkom heette den weleerw. heer Kokkelko
ren, kapelaan te Castricum, den spreker van
dezen avond.
Tot afgevaardigden in de voorbereidinge
commissie, voor de herdenking der Encycliek
„Eerum Novarum" werden benoemd de hee-
ren W. J. Janeen en M. Kokkelkoren, tot
plaatsvervanger de heer Van Keesel.
Op voorstel van het Bestuur werd een be
langrijk bedrag gevoteerd als bijdrage voor
het geschenk aan onzen Zeereerw. Pastoor,
op zijn a.s. gouden priesterfeest.
Hierna kwam de Eerw. heer Kokkelkoren
aan het woord met 't onderwerp: „Het gezag".
Velen aldus spreker zoeken naar de
oorzaken van den huidigen wereldkrijg, en
verschillende menschen zeggen hierover
hunne meening.
Voor ons, katholieken, beeft in dezen groo
te waarde het woord des Pausen, die als
oorzaak heeft genoemd: het niet meer er
kennen der Christelijke beginselen in de
staatkunde der volkeren. Een der gevolgen
hiervan is, dat het gezag der overheid ge
minacht wordt.
Uitgaande van de waarheid, dat alle gezag
is van Goddelyken oorsprong, noemde de
eerw. spreker als de drie pijlers die het ge
zag in onze samenleving moeten stutten: de
Kerk, de Staat en het huwelijk.
Op heldere en overtuigende wijze werden
deze drie punten behandeld. In zyn slotwoord
wekte spr. de aanwezigen op, als Volksbon-
ders steeds getrouw te blijven aan de woor
den van het vaandel: „Voor God en Kerk,
Vorstin en Land" en daardoor een voorbeeld
ts zijn voor anderen. Mèt den Paus kunnen
BISSCHOPSWIJDING. BORSTKRUIS.
Nadat de dienaren den wijdeling de litur
gische voetbekleeding hebben aangedaan, on*
hangt hij zich met- het bisschoppelijk
Borstkruis. Omtrent den oorsprong en
de beteekenis van dit pontificaal eereteeken
het volgende:
Bij de Romeinen bestoud de gewoonte een
amulet om den hals te dragen, d. w. z. êen
soort medaillon, ten einde door allerlei zioh
daarin bevindende voorbehoedmiddelen tegen
den invloed der booze geesten beveiligd te
zijn. Dit heidensche gebruik werd door de
eerste Christenen gekerstend overgenomen.
Zij sloten namelijk in zulk een medaillon
bij voorkeur reliquieën van heilige Marte
laren, een óf andere Evangeliè-tekst, het liefst
ook een gedeelte van het H. Kruis, gelijk
de H. Hyronymus getuigt. Op deze wijze
stelden zij zich onder de bijzondere sehutse
van God en diens Heiligen. Langzamerhand
ging de ronde of ovalo vorm in den Kruis
vorm over, welk Kruis op den duur een on-
derscheidingsteeken werd, eerst van den Paus,
in de 14e eeuw van de Bisschoppen en later
van andere prelaten, zooals van Kardinalen,
Abten en Protonotarii.
Bepaalde voorschriften omtrent de stof en
de versiering van het Bisschoppelijk Borst
kruis bestaan er niet; wel zijn er altijd reli
quieën in besloten en is 't gewoonlijk van
goud en met edelsteenen opgesmukt. Bij het
aandoen en afleggen wordt het gekust; bij
pontificale plechtigheden wordt het aan een
koord óp de albe gedragen, in het dagetijksch
leven aan een gouden halsketen op do toga.
De beteekenis van dit eereteeken lee-
ren wij het beste kennen door het gebed,
dat- de Kerk den Bisschop laat verrichten,
wanneer hij, na het eerbiedig gekust te heb
ben, het zich om den hals hangt. Hij zegt p.l.:
„O Heer Jezus Christus, gewaardig U mij
te versterken tegen alle lagen aller vijanden
door het teeken van Uw Allerheiligst. Kruis,
en gewaardig U tevens mij, uweo onwaardigon
dienaar, to verleenen, dat, gelijk ik dit Kruis
gevuld met reliquieën uwer Heiligen
bp de borst draag, ik eveneens steeds moge
dragen in het hart de gedachtenis uws lijdens
en de overwinningen uwer Martelaren 1"
Hieruit blijkt, dat voor den Katholieken
Bischop het Borstkruis is: lo. een openlijke
belijdenis van zijn geloof aan het heil des
Kruises; 2o. een vermaning aan het lijden
van Jezus en diens volgelingen, de -Marte
laren, steeds voor oogen te hebben en door
zelfverloochening daaraan deel te nemen; 3o.
een krachtige sehutse tegen den boozen
vijand.
Na zich het Borstkruis om den hals gehan
gen t© hebben, bekleedt de wijdeling zich
met de tuniek van den Sub-diaken, de dal-
matiek van den Diaken en het priesterlijk
kasuifel; dan vervolgt hij aan zijn eigen altaar
de H. Mis tot aan het Alleluja na het Epistel,
precies zooals de Wijder. Alleen keert hij
zich bij den groet: „De Heer zij met ui"
niet, zooals anders, naar de geloovigen. Aan
het Gebed van dén dag voegt hij echter,
evenals de Wijder, dit gebed toe, voor deze
plechtigheid specaial door de Kerk vervaar
digd: „Almachtige God, kom onze gebeden
te hulp, opdat hetgeen door onze bediening
voltrokken moet worden, door de werkingl
uwer kracht vervuld worde. Door Jezus Chris
tus, onzen Heer," enz.
we dan zeggen, dat als het gezag er is, eo
als het wordt geëerd, een wereldramp als
deze niet meer zal voorkomen.
Een hartelijk applaus beloonde den eerw
spreker voor zijn schoone rede. De voorzit
ter dankte namens de vergadering en sprak
de hoop uit, Z.Eerw. nog meerdere malen
in de afdeeling te mogen hooren.
VELSEN.
Gemeenteraad. Openbare "vergadering van
den Gemeenteraad van Velsen op Vry'dag 24
Maart, des namiddags l3/2 -Uur ten gemeente
huize.
De agenda luidt:
1. Ingekomen stukken en mededeeiingen. 2.
Uitbreiding van het personeel ter gemeente-se
cretarie. 3. Verhooging zekerheid gemeente
ontvanger en wyziging der regeling omtrent
het plaatsen van kasgeld.^ 4. Wijziging der
Verordening voor de Commissie van Fiaatselyk
sohooltoezicht. 5. Aanwijzing .van onderwijzers
in bepaalde leervakken. 6. Tijdelijke voorziening
in de betrekking van schrijver bij de Politie. 1.
Verkoop van grond aan de Jan Gysenvaart.
8. Overname van grond aan den Zeeweg. 9 Uit
breidingsplan en bouwverbod Velaeroord 1916
met behandeling der daaromtrent ingekomen
stukken. 10 Verlenging ontruimingstermyn on
bewoonbaar verklaarde woning A no. 39. 11
Wijzigde verordening op de exploitatie van
het Gasbedrijf en vaststelling instructie voor
den Directeur van het Gasbedrijf en den Direc
teur dor Waterleiding. 12, Vaststelling verorde
ning op de exploitatie der Waterleiding. 13.
Toekenning gratificatie G. van Schinkel voor
de bediening der ceiitrale verwarming in het
gemeentehuis. 14. Financieels besluiten. 15.
Adressen, a. van het Bestuur der Woningbouw-
vereeniging „Velsen" om een voorschot en ver
krijging van grond in erfpacht; b. van R. van
der Ploeg om afwijking van art. 2 der Bouw
verordening voor den bouw eener woning aan
den Driehuizerkerkweg; c. van de Handelscur
sus „IJmuiden en Omstreken" om subsidie voor
haren handelscursus over 1916 en 1917d. van.
Jhr. Mr. J. W. G, Boreel van Hogel.anden om
eene bijzondere vergunning bedoeld bij art.
24 en afwijking van art. 2 der Bouwverorde
ning voor den bouw eener woning te Velser-
oord. 16. Aanbieding verslagen over 1915: a.
van het Gasbedrijfb. van de commissiën tot
Wering van Schoolverzuim; c. van de Gezond
heidscommissie. 17. Benoeming van een lid der
Oommissie van toezicht op den Handclscursu*
to ÏJmuiden. 18.-Belastingzaken