NIEUWE MUIL. CBURANT
ROBERT SURCOUF
""stadsnieuws
RIJWIELBANDEN
DE QOHLOO
BINNENLAND
Tweede blad
IS OE VREDE ÜHBiJ?
Schagchelstraat 7-9 bij de Anegang
FEUILLETON
Woensdag 7 Juni
A He betalende afeonnés op dit Blad, die
In het bezit zijn van eene Verzekeringspolis,
zijn, volgens de bepalingen op de polissen
vermeld, tegen ongelukken verzekerd voor:
ff 4000 bij levensl, ongeschiktheid tot werken
- 500 bi] overlijden
300 bij veriies van een hand ot voet
- 150 bij verlies van een oog
- 100 bij verlies van een duim
75 bij breuk van een arm of been
@0 bij verlies van een wijsvinger
25 bij verlies van een anderen vinger
s De uitkeering dezer bedragen wordt gega
randeerd door de „Hollandsche Algemeene
^Verzekeringsbank" te Schiedam.
De vóór l October 1911 uitgegeven polissen
teijn niet geldig.
Goedkoopst Adres
H. J. w. d. MEER,
NIET ONBEDENKELIJK.
De „Standaard", besprekende onze verhou
ding tot België, stelt in 't licht, dat hoewel ons
land veel deed voor de Belgische vluchtelingen»
nochtans Nederland niet daarmede het hart
onzer Belgische buren heeft mogen winnen en
hoe men in dezen wordt teleurgesteld
Het blad schrijft:
„Vooral in den kring, dien het blad de „XXe
Siècle" tot orgaan heeft, begint steeds meer een
vijandiger geest tegen Nederland den toon aan
te geven.
net ging nu reeds zodVer, dat men zonder
blikken of blozen het dorst neerschrijven, dat
bij het komend vredesverdrag zelfs een stuk
van Zeeland en van Noord-Brabant, ja allicht
ook van L.nburg, ons ontnomen, en aan Belg A
toegevoegd zal moeten worden. Staats-Vlaan»
deren is reeds voor ons afgeschreven. En de
Schelde vooral moet geannexeerd
Te pijnlijker doet dit aan, waar de sympathie
voor Frankrijk in deze kringen met den dag
klimt, en men er nu reeds voor uitkomt hoe
eeu voorschans van Frankrijk te worden, België's
hoogste ideaal zal zijn.
De teleurstelling die hierin voor Nederland
spreekt is grievend.
Gelukkig mag er bijgevoegd, dat de Belgische
regeering in haar ballingschap voorshands zich
onthield van elk applaus voor dit streven.
Maar zoover sloop dan toch uu reeds het
kwaad voort, dat Nederland cr zeer ernstig op
bedacht heeft te zijn, dat, is de oorlog aan zijn
einde toe, de vrede die komt, niet op ons ver-
hale wat anderen misdeden."
Episoden uit het leven van een
KAPERKAPITEIN.
Hij zwom er langzaam en behoedzaam omheen
ich?V^u '^e z'cb dat be* de «Eagle" was. Het
*ichPaa fechts voor één anker en wel voor het
en naast ,i kraanbalk bevindende nachtanker,
Water af «bel hing de ankertalie tot in het
bovengastlT0ic aan de ^'e 01 bemerkte, dat zij
Hij werkt gC?Iaalct was m hem dus dragen.
Wel done e Zl(dl omhoog en hoedde zich daarbij
logste iL^wijvül£ lan£s d.fn boe£ het ge-
horfo-eTt te veroorzaken. Toen zijn oog de
daf cr o\fUT.x hoord bereikt had, bemerkte hij,
hielden n= MVee 1113111101 op het dek de wacht
Hü harl crp^, °P het voor- en achterschip een.
in keerd^na ^ezie,n> sleed weder naar omlaag
ierst naar ziine^idn ^°oten teru£- Hiï zwom niet
1 Welke luitenant p eP,maar naar de barkas, op
Nadat een ieder zijn rol toebedeeld was, wer
den de booten naar het eiland geroeid, waar zij
onder de bewaking van een enkelen man bleven
liggen. De overigen, met den kapitein juist twin
tig man, begaven zich te water en zwommen,
de een steeds achter den ander, op den Engelscli-
man toe, dien zij ook werkelijk onbemerkt bereik
ten. Een minuut later stonden alle drie reeds
achter de boegbekleeding. De voordek-wacht leun
de, hun den rug toekeerende, tegen den fokke-
mast.
„Hij staat goed," fluisterde Surcouf den Duit
scher toe. „Ga zacht op hem af en druk hem
de keel dient. Hij mag geen kik geven!"
De aangesprokene «loop naar den mast; een
snelle greep zijner krachtige handen was genoeg
zaam en in een oogwenk had de wacht een knevel
voor mond en neus en was met armen en beenen
aan den mast vastgesjord. De achterdek-wacht
werd even gelukkig onschadelijk gemaakt en nu
gaf Surcouf den beneden m het water wachten
den lieden een teeken aan boord te komen Dit
geschiedde zoo voorzichtig dat degenen die lanoS
het ankertouw naar boven reden, slechts een nauw
merkbare neiging van den boeg veroorzaakten.
Nauwelijks waren allen op dek, of een ieder sloop
naar zijn post.
De kapitein liet zich met zijn luitenant door
den Duitscher naar de kajuit van den kapitein
voeren. De deur daaivan was van binnen ge
grendeld en Surcouf klopte zacht aan.
„Wie is daar?" klonk binnen de slaperige
vraag.
„De luitenant," antwoordde Bert Ervillard
zacht in het Engelsch.
„Wat is er?"
„Pst! kapitein, spreek.niet luid. Er wordt aan
boord een complot gesmeed, dat wij afluisteren
kunnen. Sta op en kom spoedig!"
„Ah! Ik ben terstond klaar."
Men hoorde zijne haastige bewegingen en het
kletteren van een wapen; te gelijk zag men door
een smalle reet, dat hij licht aanstak
„Voorzichtig!" fluisterde Surcouf' „Hij mag
niet schieten, anders wekt hij de geheele beman
ning Gij grijpt hem bij de beide handen, terwijl'
gij, Ervillard; hem bij den strot pakt. Voor het
overige zorg ik
Op dat oogenblik werd de grendel terugge
schoven en ging de deur open, In hare hel ver
lichte opening vertoonde zich Schooter: hij had
een degen aangegord en droeg in elke nand een
pistool, welker hanen gelukkig nog niet gespan
nen waren. Eer zijn oog de op de kajuitstrap
heerschende duisternis vermocht te doorboren,
was hij zoowel aan beide handen 'als bij den
strot gegrepen. De pistolen ontvielen hem; een
licht reutelen steeg uit zijn keel op; daarop werd
hij in de kajuit teruggedrongen, op zijn bed ge
legd, gebonden en gekneveld.
Geheel hetzelfde verloop nam de overrompe
ling van den luitenant in eene hut aan bak
boord; de Duitscher, die eiken hoek van het
schip nauwkeurig kende, diende tot gids. Daar
na verzekerde men zich van den wapen- en
munitievoorraad. Tot hiertoe was alles zeer ge
lukkig afgeloopen en daar de Duitscher verze
kerde, dat de bemanning ongewapend in hare
hangmatien zou liggen, werden de geweren ge
laden en steeg men door het voorluik af in het
tusschendek.
Hier brandde eene lamp, welker schijnsel de
lage, dompige ruimte met de vele hangmatten
slechts spaarzaam verlichtte. Het afklimmen der
smalle, krakende trap kon niet met de gewenschte
onhoorbaarheid geschieden; de equipage der'
„Eagle" werd opmerkzaam, en een hunner stiet I
verdrietig een vloek uit. Iiij meende dat het de
afgeloste dckwacht was, doch sprong haastig uii
zijn hangmat, toen hjj zag dat de stoornis nietj
door de beide kameraden maar door een groot
aantal onbekenden veroorzaakt werd.
Hij riep de overigen wakker, doch reeds stond
Surcouf met de beide pistolen van den kapitein
Spgeheven aan den ingang en gebood met don
erende stem
„Een ieder op zijne plaats! Ik ben kapitein
Surcouf en uw schip is reeds in mijne macht.
Die het waagt zich te verzetten, laat ik dood
eenvoudig aan de fokkera opknoopen!"
Bij het noemen van dezen naam zonken de
armen, die zich reeds verheven hadden, weer
neder, geen enkele der bevreesde bemanning van
den „Eagle" had den moed of de tegenwoordig
heid van geest om een woord te spreken. De
zaak kwam hun onmogelijk, te ongelooflijk vooi
en toch zagen zjj den geduchten vrijbuiter met
zijne lieden voor zich. Er behoorde tijd toe om
dit te begrijpen, te meer daar hun Schip niet
geënterd geworden was, en zij aan de natte klee
deren der Fransdien bespeurden, dat deze zwem-:
mende genaderd waren Surcouf vervolgde:
„Oij moet u onvoorwaardelijk overgeven ca
een voor een naar het dek gaan. Voorwaart!
marscb 1"
Wordt vervólgd.)
Het bëtuur van den Nederlandseken. Anti-
Oorlogsraad heeft zich tot verschillende voor
aanstaande personen hier te lande gewend om
hun oordeel over de mogelijkheid van toenade
ring tusschen de oorlogvoerenden in verband
met de jongste uitlatingen der verantwoorde
lijke staatslieden in Duitschland en Engeland
Wij willen van hunne uitlatingen hier een en
ader mededeelen.
Mr. J. A. Loeff, die vertegenwoordiger van
Nelerland op de tweede vredes-conferentie was,
is de meening toegedaan, dat de uitspraken in
den laatsten tijd door verantwoordelijke Staats
lieden in de verschillende oorlogvoerende Jan
den gegeven meer zijn dan pcrsoonlyke gedach
ten uitingen.
Zij zijn, oordeelt hij, te beschouwen als proef
ballons, dienende om de geneigdheid van den
tegenstander te peilen. Ontegenzegelijk treedt
i. i. aan belde zijden een verlangen aan den
dag om een einde te maken aan dezen oorlog.
De moeilijkheid om een aanknoopingspunt voor
onderhandelingen te vinden, is echter voor een
groot deel hierin gelegen, dat militair gespro
ken, de strijd onbeslist is. Van een voorschrijven
tan vredesvoorwaarden door één party kan dus
geen sprake zyn.
Het lid der Eerste Kamer, de heer H. C'olijn,
kan instemmen met de meening dat, al moge
een onmiddellijke vrede nog niet mogelijk zijn,
de uitingen van Sir Edward Grey en van den
.Rijkskanselier toch wellicht in verschillende
opzichten den weg geëffend hebben tot toe
nadering tusschen beide oorlogvoerende zijden.
Wel schijnt het aldus verklaart hij alsof
men- van Engelsche zijde den militairen toe
stand, zooals die in Europa is, niet als uitgangs
punt voor de onderhandelingen wenscht te er-
kenen, maar men moet dit niet te absoluut
nemen, omdat men aan Engelsohen kant daar
tegenover gewezen heeft op de Engeleohe over
macht ter zee en de verovering der Duitsche
koloniën.
Het komt mij voor, dat men daarmede heeft
willen zeggen; gij most niet alleen op den
militairen toestand in Europa letten, maar ook
de overige oorlogsterreinen mederekenen. En
zoo gezien, ligt er in de Engelsclie uitlatingen
geen absolute afwijzing van het Duitsche stand
punt, maar eerder een mogelijkheid van uitwis
seling der wederzijdsche behaalde voordeelen.
Jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman ver
klaarde: „De indruk, dien ik van den redevoe
ringen van den Duitschen Rijkskanselier en
van Sir Edward Grey heb bekomen, is, dat geen
van beide partijen zioh overwonnen verklaart,
wat dan ook moeilijk kan worden verwacht; dat
echter ook geen van beide partijen meer van
de andere die verklaring eisebt; dat daaren
tegen beide partijen waarschijnlijk bevreesd
voor het doodbloeden van Europa gevoelen,
dat het, bij don tegenwoordigen stilstand der
krijgsoperaties, noodig is gen orden wederzijds
bl|jk te geven van geneigdheid om stappen te
doen tot den vrede."
Jhr. mr. dr. W. J. M. van Eysinga, hoog
leeraar in het volkenrecht aan de universiteit
te Leiden, toegevoegd vertegenwoordiger van
2018
Nederland, ter tweede Vredesconferentie, komt
de meening, dat, al moge een oogenblikkelijke
vrede niet mogelijk zijn, de uitingen van Sir
Fdward Grey en van den Rijkskanselier toch
wellicht in verschillende opzichten den weg
geëffend hebben tot een toenadering tusschen
beide zijden, juist voor.
Mr. M. W. F. Treub, oud-minister van
Financiën beschouwt op dit oogenblik de kan
sen om met goed sncccs door bemiddeling te
pogen tot vrede te komen, nog niet als zeer
groot. Wel verwacht hij, dat voor het begin
van den herfst ernstige bemiddelingspogingen
om tot vrede te komen, aan de oorlogvoerende
mogendheden niet onwelkom zouden zijn.
Mr. Th. Heemskerk, oud-minister van Binnen-
Indsche Zaken en lid van den Raad van State,
kon tot zyn leedwezen nog geen teekenen zien,
dat de vrede spoedig komen zal. Wel wordt het
hoog tijd, dat men begint aan het voorberei
den van vrede. Men moet streven naar een
vrede op zoo rechtvaardig mogelijken grondslag.
Meer liet recht dan de macht zal den doorslag
moeten geven. De uitlatingen van den rijks
kanselier en sir Edward Grey mogen nog niet
een spoedige toenadering doen verwachten, zij
geven ons toeh, oordeelt hij, een straal van
hoop.
De heer H. van Kol, lid der Eerste Kamer,
meent, dat ook in de oorlogvoerende landen
de vrede de hartewensch der wereld is en dat
men begint te gevoelen, dat het geweld der
wapenen niet de beslissing zal kunnen brengen.
De uitingen van Grey en Bethmann Hollweg
beschouwt hij dan ook zeer zeker als gunstige
teekenen. Hij maakt een indruk, alsof men aan
beide zijden tracht elkaar te ontmoeten.
Het is byna onbegrijpelijk verklaart hij,^
waardoor in deze tegenwoordige omstandig
heden de neutrale regeeringen weerhouden
worden om eenigen stap bij de oorlogvoerenden
te doen. De staatsman of de regeering, die den
eersten stap zal doen in de richting van een
duurzamen vrede, zal als de redder van Europa
worden beschouwd.
De oud-minister van Buitenlandsche Zaken,
mr. W. H. de Beaufort acht, dat men inderdaad
in allo oorlogvoerende landen naar den vrede
snakt. Maar daarmede is, zegt hij, de weg tot
den vrede nog niet geëffend. Om den vrede te
kunnen sluiten, moeten er voorwaarden zijn,
óf waarover de oorlogvoerenden het eens zijn, óf
die aan één der oorlogvoerenden kunnen wor
den opgelegd. In dien toestand zijn wij nog niet.
Daarbij moet men ook wel overwegen diat een
vrede, die niet anders dan een wapenstilstand
ia, afkeuring verdient. Moet er op dezen oorlog
weder een gewapende vrede nog meer ge
wapend dan die vóór 1914 volgen, dan zal die
vrede door de ontevredenheid der volken en den
nijd der regeeringen weder spoedig verbroken
worden. Komt er thans een vrede tot stand, dan
moet het een duurzame zyn, die vooreerst door
een goede regeling v«n het stelsel der scheids
gerechten tot groote vermindering der wape
ningen der legers en der vloten leidt. Zoodoende
alleen zal het mogelijk zijn de dreigende gelde
lijke crisis die in alle landen oorlogvoeren
de en onzijdige voor de deur staat, te be
zweren.
Wanneer de regeeringen het zelf erkennen
en tevens tot de overtuiging komen dat het
geen hunner zal gelukken de andere te verplet
teren, dan is de weg gewezen. Maar zjj mopten
het beiden tegelijkertijd erkennen.
Erkent één hunner het, dan prikkelt dit de
tegenpartij om vol te honden, vandaar dat hij
het alleen in den uitersten nood zal doen. Om
het evenwel gezamenlijk te erkennen op hetzelf
de tijdstip moet er iemand zijn, die als bemidde
laar optreedt.
Met het oog op zijn taak moet do bemidde
laar de man van vertrouwen zijn van beide strij
dende partyen, hy moet weten tot welke opof
feringen iedere partij bereid is; dan alleen kan
hij beoordeelen of een vergelijk mogelijk is.
Vervolgens moet hij niet eigenmachtig, maar
in overeenstemming met partijen de voor
waarden ontwerpen, die wederzijds aannemelijk
zijn.
Gemakkelijk zal dit niet wezen, want er zijn
door de geheele wereld heen allerlei bestaande
regelingen op lossq^echroeven gezet. Intusschen
zal met geduld en volharding voor vele vragen
wel een oplossing te vinden zijn, maar er zyn
enkele waarvoor dit met zeer groote bezwaren
zal gepaard gaap. In theorie achtte mr. De
Beaufort Z. H. den Paus hiervoor de meest aan
gewezen persoon.
Wij onderstreepten eenige zinsneden om te
doen uitkomen, dat men aangaande de vraag
of de vrede naderende is, verschillend oordeelt.
Het meerendeal van hen, die hunne meening
uitspraken ziet echter in de uitspraken van de
leidende Staatslieden van Europa een gunstig
teeken voor een nabije v'rede, al ontveinst men
zich Üan niet, dat een aantal moeilijkheden
nog zyn te overwinnen Om er toe te komenI...
UIT DE REDE VAN DEN
RIJKSKANSELIER
In ons overzicht van gisteren hebben wij ter
loops het voornemen te kennen gegeven, nader
terug te zullen komen op de door den rijkskan
selier, Bethmann Hollweg, in den Duitschen
Rijksdag uitgesproken belangrijke rede. Wy ont-
leenen thans aan die rede het volgende:
Spreker begon met den Rijksdag dank te zeg
gen voor zijn, pas tevoren genomen besluiten
ten aanzien van de voorgestelde belastingont-
werpen. Mede nit naam der regeeringen van de
bondsstaten gaf spreker aan dezen dank uiting
en knoopte daaraan eenige algemeene opmer
kingen vast.
Een half jaar geleden, den 9en Deo. zoo
verklaarde de rijkskanselier heb jk hier voor
de eerste maal op grond van onzen militairen
toestand, over onze bereidwilligheid om vrede te
sluiten, gesproken. Dat kon ik doen in het ver
trouwen, dat de oorlogstoestand voor ons nog
beter zou worden en de gebeurtenissen hebben
dit vertrouwen bevestigd. Wij hebben nieuwe
voordeelen behaald, op alle fronten zijn wij nog
sterker dan vroeger. Als ik, met dezen stand van
zaken voor oogen, verklaarde, dat wij bereid
waren vrede te sluiten, behoef ik dat niet te
betreuren, ook al heeft ons aanbod hij onze vij
anden geen succes gehad
In den kritieken tijd van Juli 1914 was Let
voor elk xerantwoordeljjk staatsman plicht voor
God, zijn land en zijn geweten, niets onbeproefd
te laten, u at met behoud der eer den vrede kon
bewaren. Eveneens hebben wy, na met goed ge
volg onze vijanden te hebben afgeweerd, niets
willen nalaten wat het vreeselyke lijden der
Europeesclie volken in zulk een wereldbrand
kan verkorten.
Later heb ik een Amerikaanseh journalist
meegedeeld, dat vredesonderhandelingen sleohts
dan tot het doel konden leiden, als zy door de
staatslieden der oorlogvoerende landen werden
gehouden op grond van den werkelijken mili
tairen toestand, zooals die op elke kaart van de
oorlogsterreinen te zien is. Dat is van de andere
zyde van de hand gewezen; men wil de oorlogs
kaart niet erkennen, men hoopt ze te verbete
ren. Intusschen is ze nog meer ten onzen gunste
gewijzigd.
Het Engelsohe leger te Koet-el-Amara heeft
zich overgegeven, de Fransehen hebben voor
Verdun nederlagen en geweldige verliezen gele
den, het Russische offensief in Maart is mis
lukt, onze bondgenoot Oostenrijk-Hongarije
heeft een machtig en geslaagd offensief tegen
Italië ondernomen, onze linies voor Saloniki
zijn bevestigd en de laatste dagen hebben wij
jubelend en dankbaar den zeeslag by Jutland
beleefd. Derhalve ziet de oorlogskaart er reeds
weer anders uit. Als onze vijanden daarvoor nog
steeds de oogen willen sluiten, dan is diit hun
zaak en zullen wij doorvechten tot de eindizege
is bereikt.
Wij hebben bet onze .gedaan om den weg voor
den vrede te banen; de vijanden hebben ons met
hoon en spot afgewezen. Zoodoende is'elke be
spreking over vrede, van ons uitgaande, voors
hands ijdel en zelfs schadelijk.
Over de censuur sprekende, zeide de rijkskan
selier, dat de pers, die ondanks groote moeilyk-
Ireden een hooge opvatting van haar taak heeft,
in de rechtmatige en onpartijdige besprekin;
der oogmerken zoo weinig mogelijk aan handen
moet worden gelegd.
De censuur op de pers hoeft een zeer betreu-
renswaardigen misstand doen ontstaan, waar
over ik kort moet spreken. Ik bedoel het gestook-
met geheime en openlijke geschriften, die ten
deele onderteekend in omloop werden gebracht.
Als het vertrouwen van ons volk te schokken
ware, zouden eenige van deze geschriften
waarin er alle moeite voor wordt gedaan
schadelijk kunnen werken. In vele duizenden
exemplaren is dezer dagen een schotschrift ver
zonden, dat alle dergelijke my bekende pamflet
ten do loef afsteekt. Met het gebaar van een be
zorgden patriot geeft de schrijver over dingen
uit de politieke voorgeschiedenis van den oorlog
een voorstelling, die een keten zonder eind van
grove onwaarheden en verdraaiing vin de
juiste feiten is.
Slechts een paar voorbeelden. Deze man
waagt het te schrijven, dat de Duitsohe rijks
kanselier feitelijk ineenzakte, toen de Engelsche
gezant hem het afreken der betrekkingen
mededeelde. Natuurlijk behoeft hem het histo
rische feit niet bekend te zijn, dat de betrek
kingen reeds uren vioeger in een onderhoud
tusschen den ambassadeur Goschen en von Ja-
gow, die namens mij sprak, waren afgebroken
hy behoeft niet te weten dat mijn onderhoud
met den Engelsclien gezant een persoonlijk af
scheidsbezoek was, dat Goschen mij bracht;
hij behoeft ook niet te weten want zijn En
gelsohe bron, die hem goed genoeg la om den
Duitsdien rijkskanselier te belasteren, vermeldt
dat niet dat Gosohen bij dit bezoek zoo diep
getroffen was, dat ik, daar het een persoonlijke,
menschelijke aandoening was, uit een natuurlijk
gevoel van wellevendheid, er my steeds van heb
onthouden, daarover in het openhaar te spreken.
Een andere beschuldiging, waarmede de rijks
kanselier had af te rekenen betrof de bewe
ring, dat hy tegen hot militaire advies het
mobilisatiebevel drie kostbare dagen zou hebben
vertraagd. Hij zon dat hebben gedaan in de hoop
zijn oud denkbeeld om zich met Engeland te ver
staan te doen slagen.
Ik weet zoo verklaarde de kanselier dat
de pogingen, om mij met Engeland te verstaan,
mijn voornaamste misdaad zijn; ik heb daarover
in den Rijksdag al eens uitvoerig gesproken.
Tegenover dezen giftigen laster moet ik het
nogmaals doen.
Hoe was de toestand van Duitschland? Frank
rijk en Rusland waren door een alliantie nauw
verbonden; in Frankrijk was een sterke re
vanche-partij, in Rusland stuurden invloedrijke
op expansie beluste kringen op oorlog aan.
Frankrijk en Rusland konden slechts in be
dwang worden gehouden als het gelukte hun de
hoop op Engelana's bijstand te ontnemen. Dan
zouden zij nooit een oorlog hebben gewaagd1.
Als ik wilde trad ;en een oorlog te voorkomen,
moest ik poggen met Engeland in een verhou
ding te komen, die do oorlogspartijen in Frank
rijk en Rusland in bedwang hield. Wol waren
ook mij de aan Duitschland vijandige neigingen
der Engelsche omsingelingspoliliek bekend,
maar toch schaam ik mij niet, deze pogingen
tot toenadering te hebben gedaan, ook al zijn ze
mislukt.
Wie mij dat, na bijna twee jaar getuige te zijn
geweest van een wereldramp met hekatomben
van menschenoffers, als een misdaad aanrekent,
moge zijn aanklacht voor God verantwoorden.
Ik zie mijn vonnis rustig tegemoet.
Een ander geschrift, welks schrijver een goe
den naam draagt, durft te beweren, dat het door
mij gegeven parool „eenheid" bij ons dezelfde
ongelukkige rol begint te spelen, als in 1806 het
na Jena gegeven landverraderlijke parool
„rust." Waar is thans echter dat Jena? Hoeft
de schrijver heelemaal geen besef, hoe hy dit
heden verlaagt, als hij in onzen grooten tijd,
waarschuwend aan Jena herinnert? Durft hij
mij een landverrader noemen, als ik ia deze
stry'd slechte één eensgezind Duitschlamf kan
zien?
Het is hard zioh tegen leugens uit het vijan
delijke buitenland te moeten weren, maar laster
en smaad in ons land zelf zyn verachtelijk. Ik
ga echter den strijd tan en zal hem met alle
middelen voeren.
Het gaat niet om mij persoonlijk, want wat is
er aan den eenling gelegen, nu 't heele Duitsch
land dagelijks den dood in het gezicht ziet? Het
gaat om de zaak van het vaderland.
Onze vijanden willen het op het eind laten
aankomen. Wij vreezen dood noch duivel, ook
niet den hongerduivel, dien zij ons 't land wil
len binnen zenden. De mannen, die daar ginds
om Verdun vechten, die onder Hindenburg
voohten, onze kranige blauwkielen, die Albion
hebben getoond, dat ratten bijten, zij
zijn uit een ras gesproten, dat ook ontberingen
weet te dragen. Deze ontberingen zyn er. Ik zeg
dit rustig en ronduit, ook tot het. buitenland.
Doch wij dragen ze. Ook in dezen stryd gaat het
voorwaarts. De genadige hemel laat een goe
den oogst rijpen. Het zal niet slechter, doch
beter worden dan in het vorige moeilijke jaar.
En zooals het nu staat, zal de verwachting, door
onze vijanden op onze oeconomisehe moeilijk
heden gegrond een misverstand blijken.
Aan het slot van zyn rede zeide Bethmann
Hollweg nog ten aanzien van den jongisten groo
ten zeeslag, dat de nog jonge Duitsche marine,
den eersten Juni, de oud© berekening van den
vijand in de war heeft gestuurd en dezen een
gevoeligen slag heeft toegebracht. Ook deze
overwinning, zeide hij, zal ons niet tot groot
sprekers maken; wij weten wel dat Engeland
daarmee nog niet verslagen is, maar zy is ons
toeh een voorteeken van een toekomst, waarin
Duitschland ook op zee gelyke rechten voor zich
en daardoor ook voor kleine volken duurzame
vrijheid der thans door de alleenheerschappij
van Engeland gesloten handelswegen ter zee
zal bevechten. Dit is het heldere, veelbelovende
licht van den len Juni.
HET VLIEGEN- EN MUGGENGEVAAR.
Het vorige jaar deed de Centrale Gezond
heidsraad een waarschuwing tegen het viiogen-
gevaar verschijnen, die veel succes had. De strijd
tegen insecten, die de gezondheid bedreigen,
wordt thans voortgezet door de uitgave van een
plaat, waarop naast de vliegen ook de muggen
zyn afgebeeld.
Onder toezicht van den Directeur van het
Centraal Laboratorium, ten behoeve van het
Staatstoezicht op do Volksgezondheid, den heer
dr. 0. W. Broers, zijn de insecten door den be
kenden teekenaar, J. Voerman Jr., op steen ge-
teekend en van kleuren voorzien.
De vliegen- en muggenplaat, groot 65 X 88
o-M., vertoont de kamervlieg en de steekvlieg,
20 maal vergroot, de malariamug en de geringe
steokmug, 15 maal vergroot, torwyl enkele on.
derdeelen, een roet en een slurf van do -kamer-
vlieg, afzonderlijk ge teekend zijn; bovendien
komen op de plaat kleinere afbeeldingen voor
van mr a-gen in rust. Zonder overladen te zijn,
waardoor ze ook als schoolplaat bizonder ge
schikt is, signaleert ze toch uitvoerig de bacil
lenoverbrengers bij uitnemendheid, de vliegen
en muggen.
Bij elke plaat wordt kosteloos een exemplaar
van de Waarschuwing gevoegd.
De pry's dor plaat is 50 eent, opgeplakt 1.
In scholen, hotels, café's, vergaderzalen en an
dere publieke inrichtingen zal zy een sprekende
waarschuwing en een aardige wandversiering
zyn. Gezondheidscommissies en gemeentebestu
ren zullen zeker niet nalaten do verspreiding
der plaat te bevorderen. De Centrale Gezond
heidsraad heeft de uitgave doen verschijnen bij
de Erven J. J. Tijl t© Zwolle.
VEREEN. VAN NED. ARBEIDSBEURZEN
(Middagzitf i ng).
Mededeelingen.
Bij de heropening der vergadering werd
medegedeeld, dat de Dirjecieur-generaal vuil
den arbeid en do Commissaris dor Konin
gin bericht hadden gezonden verhinderd te
zijn aanwezig t© zijn, alsmede de hoofd-in-
epecteur van de Scheepvaart.
V order, dat vanochtend het Hoofdbestuur
der Maats, van Nijverheid wae vertegen
woordigd en dat vanmiddag dat waren het
Ohr. Nat. akverbond, het Nat. Vakver
bond, Schuttevaer, enz.
Arbeidsbemiddeling aan schippers.
Daarna had eeno bespreking plaats van
het praeadvies over het vraagpunt: Inzake
hulp, die door do arbeidsbemiddeling wordt
verleend ten behoeve van de bij de binnent-
Scheepvaart betrokken personen.
De praeadviseur, de heer mr. W. A. C.
van Dam, van Rotterdam» concludeerde,
dat er moeten komen sckippersbeurzen, die
echter geen op ziehzelfstaando instellingen
behoeven te worden, maar die zooveel moge
lijk administratieve afdeelingen moeten zijn
tan gemeentelijke arbeidsbeurzen en die be-
hooren gevestigd te worden in alle plaatsen,
die^ voor de scheepvaart van belang zijn.
En verder, dat naast deze beurzen en wel
licht correspondentschappen een Centraal
önreau worde gevestigd, dat over alle ge
gevens beschikt en iedere aanvrage kan be
antwoorden en dat te Rotterdam moet geves
tigd worden.
Do heer Lom a n, van Zwolle, ondersteun
de 't praeadvies- van den heer Van Dana,
'achtte dat men voor die ideeën propaganda
moet maken en drukte den wensch uit, dat
de arbeidsbemiddeling voor de schippers
ZO)
I tot welker h^iann^ ï"d het tevel voerde 01
die zkb vr^ ngi)ok de Duitscher behoorde,
i Toen deze op,de »EaS!e" bevonden had.
Nn rwf hoorde onder welke bewaking de kapi-
den zeeroover gevonden had, verzocht hij
het eerste aan boord te mogen klauteren, hetwelk
hem ook terstond toegestaan werd.
Nu werd er eene korte beraadslaging gehou
den, waarvan de uitslag was, dat Surcouf met
den Duitscher en den luitenant aanvankelijk
alleen aan boord zouden klauteren, om de beide
wachten te overvallen en ze onschadelijk te ma
ken; dit zou door eenvoudige kneveling en
slechts in het uiterste geval door dooding ge
schieden; dan eerst zouden de anderen, door
langs de talie te klauteren of op het ankertouw
te rijden, aan boord komen. Daarna moesten de
kapitein en de officieren overrompeld, de wapen
en de kruitkamer bezet worden en na deze voor
bereidselen kon men hopen met de bemanning
gemakkelijker klaar te komen.