NIEUWE MUIL. CBURANT ROBERT SURCOUF ""stadsnieuws RIJWIELBANDEN DE QOHLOO BINNENLAND Tweede blad IS OE VREDE ÜHBiJ? Schagchelstraat 7-9 bij de Anegang FEUILLETON Woensdag 7 Juni A He betalende afeonnés op dit Blad, die In het bezit zijn van eene Verzekeringspolis, zijn, volgens de bepalingen op de polissen vermeld, tegen ongelukken verzekerd voor: ff 4000 bij levensl, ongeschiktheid tot werken - 500 bi] overlijden 300 bij veriies van een hand ot voet - 150 bij verlies van een oog - 100 bij verlies van een duim 75 bij breuk van een arm of been @0 bij verlies van een wijsvinger 25 bij verlies van een anderen vinger s De uitkeering dezer bedragen wordt gega randeerd door de „Hollandsche Algemeene ^Verzekeringsbank" te Schiedam. De vóór l October 1911 uitgegeven polissen teijn niet geldig. Goedkoopst Adres H. J. w. d. MEER, NIET ONBEDENKELIJK. De „Standaard", besprekende onze verhou ding tot België, stelt in 't licht, dat hoewel ons land veel deed voor de Belgische vluchtelingen» nochtans Nederland niet daarmede het hart onzer Belgische buren heeft mogen winnen en hoe men in dezen wordt teleurgesteld Het blad schrijft: „Vooral in den kring, dien het blad de „XXe Siècle" tot orgaan heeft, begint steeds meer een vijandiger geest tegen Nederland den toon aan te geven. net ging nu reeds zodVer, dat men zonder blikken of blozen het dorst neerschrijven, dat bij het komend vredesverdrag zelfs een stuk van Zeeland en van Noord-Brabant, ja allicht ook van L.nburg, ons ontnomen, en aan Belg A toegevoegd zal moeten worden. Staats-Vlaan» deren is reeds voor ons afgeschreven. En de Schelde vooral moet geannexeerd Te pijnlijker doet dit aan, waar de sympathie voor Frankrijk in deze kringen met den dag klimt, en men er nu reeds voor uitkomt hoe eeu voorschans van Frankrijk te worden, België's hoogste ideaal zal zijn. De teleurstelling die hierin voor Nederland spreekt is grievend. Gelukkig mag er bijgevoegd, dat de Belgische regeering in haar ballingschap voorshands zich onthield van elk applaus voor dit streven. Maar zoover sloop dan toch uu reeds het kwaad voort, dat Nederland cr zeer ernstig op bedacht heeft te zijn, dat, is de oorlog aan zijn einde toe, de vrede die komt, niet op ons ver- hale wat anderen misdeden." Episoden uit het leven van een KAPERKAPITEIN. Hij zwom er langzaam en behoedzaam omheen ich?V^u '^e z'cb dat be* de «Eagle" was. Het *ichPaa fechts voor één anker en wel voor het en naast ,i kraanbalk bevindende nachtanker, Water af «bel hing de ankertalie tot in het bovengastlT0ic aan de ^'e 01 bemerkte, dat zij Hij werkt gC?Iaalct was m hem dus dragen. Wel done e Zl(dl omhoog en hoedde zich daarbij logste iL^wijvül£ lan£s d.fn boe£ het ge- horfo-eTt te veroorzaken. Toen zijn oog de daf cr o\fUT.x hoord bereikt had, bemerkte hij, hielden n= MVee 1113111101 op het dek de wacht Hü harl crp^, °P het voor- en achterschip een. in keerd^na ^ezie,n> sleed weder naar omlaag ierst naar ziine^idn ^°oten teru£- Hiï zwom niet 1 Welke luitenant p eP,maar naar de barkas, op Nadat een ieder zijn rol toebedeeld was, wer den de booten naar het eiland geroeid, waar zij onder de bewaking van een enkelen man bleven liggen. De overigen, met den kapitein juist twin tig man, begaven zich te water en zwommen, de een steeds achter den ander, op den Engelscli- man toe, dien zij ook werkelijk onbemerkt bereik ten. Een minuut later stonden alle drie reeds achter de boegbekleeding. De voordek-wacht leun de, hun den rug toekeerende, tegen den fokke- mast. „Hij staat goed," fluisterde Surcouf den Duit scher toe. „Ga zacht op hem af en druk hem de keel dient. Hij mag geen kik geven!" De aangesprokene «loop naar den mast; een snelle greep zijner krachtige handen was genoeg zaam en in een oogwenk had de wacht een knevel voor mond en neus en was met armen en beenen aan den mast vastgesjord. De achterdek-wacht werd even gelukkig onschadelijk gemaakt en nu gaf Surcouf den beneden m het water wachten den lieden een teeken aan boord te komen Dit geschiedde zoo voorzichtig dat degenen die lanoS het ankertouw naar boven reden, slechts een nauw merkbare neiging van den boeg veroorzaakten. Nauwelijks waren allen op dek, of een ieder sloop naar zijn post. De kapitein liet zich met zijn luitenant door den Duitscher naar de kajuit van den kapitein voeren. De deur daaivan was van binnen ge grendeld en Surcouf klopte zacht aan. „Wie is daar?" klonk binnen de slaperige vraag. „De luitenant," antwoordde Bert Ervillard zacht in het Engelsch. „Wat is er?" „Pst! kapitein, spreek.niet luid. Er wordt aan boord een complot gesmeed, dat wij afluisteren kunnen. Sta op en kom spoedig!" „Ah! Ik ben terstond klaar." Men hoorde zijne haastige bewegingen en het kletteren van een wapen; te gelijk zag men door een smalle reet, dat hij licht aanstak „Voorzichtig!" fluisterde Surcouf' „Hij mag niet schieten, anders wekt hij de geheele beman ning Gij grijpt hem bij de beide handen, terwijl' gij, Ervillard; hem bij den strot pakt. Voor het overige zorg ik Op dat oogenblik werd de grendel terugge schoven en ging de deur open, In hare hel ver lichte opening vertoonde zich Schooter: hij had een degen aangegord en droeg in elke nand een pistool, welker hanen gelukkig nog niet gespan nen waren. Eer zijn oog de op de kajuitstrap heerschende duisternis vermocht te doorboren, was hij zoowel aan beide handen 'als bij den strot gegrepen. De pistolen ontvielen hem; een licht reutelen steeg uit zijn keel op; daarop werd hij in de kajuit teruggedrongen, op zijn bed ge legd, gebonden en gekneveld. Geheel hetzelfde verloop nam de overrompe ling van den luitenant in eene hut aan bak boord; de Duitscher, die eiken hoek van het schip nauwkeurig kende, diende tot gids. Daar na verzekerde men zich van den wapen- en munitievoorraad. Tot hiertoe was alles zeer ge lukkig afgeloopen en daar de Duitscher verze kerde, dat de bemanning ongewapend in hare hangmatien zou liggen, werden de geweren ge laden en steeg men door het voorluik af in het tusschendek. Hier brandde eene lamp, welker schijnsel de lage, dompige ruimte met de vele hangmatten slechts spaarzaam verlichtte. Het afklimmen der smalle, krakende trap kon niet met de gewenschte onhoorbaarheid geschieden; de equipage der' „Eagle" werd opmerkzaam, en een hunner stiet I verdrietig een vloek uit. Iiij meende dat het de afgeloste dckwacht was, doch sprong haastig uii zijn hangmat, toen hjj zag dat de stoornis nietj door de beide kameraden maar door een groot aantal onbekenden veroorzaakt werd. Hij riep de overigen wakker, doch reeds stond Surcouf met de beide pistolen van den kapitein Spgeheven aan den ingang en gebood met don erende stem „Een ieder op zijne plaats! Ik ben kapitein Surcouf en uw schip is reeds in mijne macht. Die het waagt zich te verzetten, laat ik dood eenvoudig aan de fokkera opknoopen!" Bij het noemen van dezen naam zonken de armen, die zich reeds verheven hadden, weer neder, geen enkele der bevreesde bemanning van den „Eagle" had den moed of de tegenwoordig heid van geest om een woord te spreken. De zaak kwam hun onmogelijk, te ongelooflijk vooi en toch zagen zjj den geduchten vrijbuiter met zijne lieden voor zich. Er behoorde tijd toe om dit te begrijpen, te meer daar hun Schip niet geënterd geworden was, en zij aan de natte klee deren der Fransdien bespeurden, dat deze zwem-: mende genaderd waren Surcouf vervolgde: „Oij moet u onvoorwaardelijk overgeven ca een voor een naar het dek gaan. Voorwaart! marscb 1" Wordt vervólgd.) Het bëtuur van den Nederlandseken. Anti- Oorlogsraad heeft zich tot verschillende voor aanstaande personen hier te lande gewend om hun oordeel over de mogelijkheid van toenade ring tusschen de oorlogvoerenden in verband met de jongste uitlatingen der verantwoorde lijke staatslieden in Duitschland en Engeland Wij willen van hunne uitlatingen hier een en ader mededeelen. Mr. J. A. Loeff, die vertegenwoordiger van Nelerland op de tweede vredes-conferentie was, is de meening toegedaan, dat de uitspraken in den laatsten tijd door verantwoordelijke Staats lieden in de verschillende oorlogvoerende Jan den gegeven meer zijn dan pcrsoonlyke gedach ten uitingen. Zij zijn, oordeelt hij, te beschouwen als proef ballons, dienende om de geneigdheid van den tegenstander te peilen. Ontegenzegelijk treedt i. i. aan belde zijden een verlangen aan den dag om een einde te maken aan dezen oorlog. De moeilijkheid om een aanknoopingspunt voor onderhandelingen te vinden, is echter voor een groot deel hierin gelegen, dat militair gespro ken, de strijd onbeslist is. Van een voorschrijven tan vredesvoorwaarden door één party kan dus geen sprake zyn. Het lid der Eerste Kamer, de heer H. C'olijn, kan instemmen met de meening dat, al moge een onmiddellijke vrede nog niet mogelijk zijn, de uitingen van Sir Edward Grey en van den .Rijkskanselier toch wellicht in verschillende opzichten den weg geëffend hebben tot toe nadering tusschen beide oorlogvoerende zijden. Wel schijnt het aldus verklaart hij alsof men- van Engelsche zijde den militairen toe stand, zooals die in Europa is, niet als uitgangs punt voor de onderhandelingen wenscht te er- kenen, maar men moet dit niet te absoluut nemen, omdat men aan Engelsohen kant daar tegenover gewezen heeft op de Engeleohe over macht ter zee en de verovering der Duitsche koloniën. Het komt mij voor, dat men daarmede heeft willen zeggen; gij most niet alleen op den militairen toestand in Europa letten, maar ook de overige oorlogsterreinen mederekenen. En zoo gezien, ligt er in de Engelsclie uitlatingen geen absolute afwijzing van het Duitsche stand punt, maar eerder een mogelijkheid van uitwis seling der wederzijdsche behaalde voordeelen. Jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman ver klaarde: „De indruk, dien ik van den redevoe ringen van den Duitschen Rijkskanselier en van Sir Edward Grey heb bekomen, is, dat geen van beide partijen zioh overwonnen verklaart, wat dan ook moeilijk kan worden verwacht; dat echter ook geen van beide partijen meer van de andere die verklaring eisebt; dat daaren tegen beide partijen waarschijnlijk bevreesd voor het doodbloeden van Europa gevoelen, dat het, bij don tegenwoordigen stilstand der krijgsoperaties, noodig is gen orden wederzijds bl|jk te geven van geneigdheid om stappen te doen tot den vrede." Jhr. mr. dr. W. J. M. van Eysinga, hoog leeraar in het volkenrecht aan de universiteit te Leiden, toegevoegd vertegenwoordiger van 2018 Nederland, ter tweede Vredesconferentie, komt de meening, dat, al moge een oogenblikkelijke vrede niet mogelijk zijn, de uitingen van Sir Fdward Grey en van den Rijkskanselier toch wellicht in verschillende opzichten den weg geëffend hebben tot een toenadering tusschen beide zijden, juist voor. Mr. M. W. F. Treub, oud-minister van Financiën beschouwt op dit oogenblik de kan sen om met goed sncccs door bemiddeling te pogen tot vrede te komen, nog niet als zeer groot. Wel verwacht hij, dat voor het begin van den herfst ernstige bemiddelingspogingen om tot vrede te komen, aan de oorlogvoerende mogendheden niet onwelkom zouden zijn. Mr. Th. Heemskerk, oud-minister van Binnen- Indsche Zaken en lid van den Raad van State, kon tot zyn leedwezen nog geen teekenen zien, dat de vrede spoedig komen zal. Wel wordt het hoog tijd, dat men begint aan het voorberei den van vrede. Men moet streven naar een vrede op zoo rechtvaardig mogelijken grondslag. Meer liet recht dan de macht zal den doorslag moeten geven. De uitlatingen van den rijks kanselier en sir Edward Grey mogen nog niet een spoedige toenadering doen verwachten, zij geven ons toeh, oordeelt hij, een straal van hoop. De heer H. van Kol, lid der Eerste Kamer, meent, dat ook in de oorlogvoerende landen de vrede de hartewensch der wereld is en dat men begint te gevoelen, dat het geweld der wapenen niet de beslissing zal kunnen brengen. De uitingen van Grey en Bethmann Hollweg beschouwt hij dan ook zeer zeker als gunstige teekenen. Hij maakt een indruk, alsof men aan beide zijden tracht elkaar te ontmoeten. Het is byna onbegrijpelijk verklaart hij,^ waardoor in deze tegenwoordige omstandig heden de neutrale regeeringen weerhouden worden om eenigen stap bij de oorlogvoerenden te doen. De staatsman of de regeering, die den eersten stap zal doen in de richting van een duurzamen vrede, zal als de redder van Europa worden beschouwd. De oud-minister van Buitenlandsche Zaken, mr. W. H. de Beaufort acht, dat men inderdaad in allo oorlogvoerende landen naar den vrede snakt. Maar daarmede is, zegt hij, de weg tot den vrede nog niet geëffend. Om den vrede te kunnen sluiten, moeten er voorwaarden zijn, óf waarover de oorlogvoerenden het eens zijn, óf die aan één der oorlogvoerenden kunnen wor den opgelegd. In dien toestand zijn wij nog niet. Daarbij moet men ook wel overwegen diat een vrede, die niet anders dan een wapenstilstand ia, afkeuring verdient. Moet er op dezen oorlog weder een gewapende vrede nog meer ge wapend dan die vóór 1914 volgen, dan zal die vrede door de ontevredenheid der volken en den nijd der regeeringen weder spoedig verbroken worden. Komt er thans een vrede tot stand, dan moet het een duurzame zyn, die vooreerst door een goede regeling v«n het stelsel der scheids gerechten tot groote vermindering der wape ningen der legers en der vloten leidt. Zoodoende alleen zal het mogelijk zijn de dreigende gelde lijke crisis die in alle landen oorlogvoeren de en onzijdige voor de deur staat, te be zweren. Wanneer de regeeringen het zelf erkennen en tevens tot de overtuiging komen dat het geen hunner zal gelukken de andere te verplet teren, dan is de weg gewezen. Maar zjj mopten het beiden tegelijkertijd erkennen. Erkent één hunner het, dan prikkelt dit de tegenpartij om vol te honden, vandaar dat hij het alleen in den uitersten nood zal doen. Om het evenwel gezamenlijk te erkennen op hetzelf de tijdstip moet er iemand zijn, die als bemidde laar optreedt. Met het oog op zijn taak moet do bemidde laar de man van vertrouwen zijn van beide strij dende partyen, hy moet weten tot welke opof feringen iedere partij bereid is; dan alleen kan hij beoordeelen of een vergelijk mogelijk is. Vervolgens moet hij niet eigenmachtig, maar in overeenstemming met partijen de voor waarden ontwerpen, die wederzijds aannemelijk zijn. Gemakkelijk zal dit niet wezen, want er zijn door de geheele wereld heen allerlei bestaande regelingen op lossq^echroeven gezet. Intusschen zal met geduld en volharding voor vele vragen wel een oplossing te vinden zijn, maar er zyn enkele waarvoor dit met zeer groote bezwaren zal gepaard gaap. In theorie achtte mr. De Beaufort Z. H. den Paus hiervoor de meest aan gewezen persoon. Wij onderstreepten eenige zinsneden om te doen uitkomen, dat men aangaande de vraag of de vrede naderende is, verschillend oordeelt. Het meerendeal van hen, die hunne meening uitspraken ziet echter in de uitspraken van de leidende Staatslieden van Europa een gunstig teeken voor een nabije v'rede, al ontveinst men zich Üan niet, dat een aantal moeilijkheden nog zyn te overwinnen Om er toe te komenI... UIT DE REDE VAN DEN RIJKSKANSELIER In ons overzicht van gisteren hebben wij ter loops het voornemen te kennen gegeven, nader terug te zullen komen op de door den rijkskan selier, Bethmann Hollweg, in den Duitschen Rijksdag uitgesproken belangrijke rede. Wy ont- leenen thans aan die rede het volgende: Spreker begon met den Rijksdag dank te zeg gen voor zijn, pas tevoren genomen besluiten ten aanzien van de voorgestelde belastingont- werpen. Mede nit naam der regeeringen van de bondsstaten gaf spreker aan dezen dank uiting en knoopte daaraan eenige algemeene opmer kingen vast. Een half jaar geleden, den 9en Deo. zoo verklaarde de rijkskanselier heb jk hier voor de eerste maal op grond van onzen militairen toestand, over onze bereidwilligheid om vrede te sluiten, gesproken. Dat kon ik doen in het ver trouwen, dat de oorlogstoestand voor ons nog beter zou worden en de gebeurtenissen hebben dit vertrouwen bevestigd. Wij hebben nieuwe voordeelen behaald, op alle fronten zijn wij nog sterker dan vroeger. Als ik, met dezen stand van zaken voor oogen, verklaarde, dat wij bereid waren vrede te sluiten, behoef ik dat niet te betreuren, ook al heeft ons aanbod hij onze vij anden geen succes gehad In den kritieken tijd van Juli 1914 was Let voor elk xerantwoordeljjk staatsman plicht voor God, zijn land en zijn geweten, niets onbeproefd te laten, u at met behoud der eer den vrede kon bewaren. Eveneens hebben wy, na met goed ge volg onze vijanden te hebben afgeweerd, niets willen nalaten wat het vreeselyke lijden der Europeesclie volken in zulk een wereldbrand kan verkorten. Later heb ik een Amerikaanseh journalist meegedeeld, dat vredesonderhandelingen sleohts dan tot het doel konden leiden, als zy door de staatslieden der oorlogvoerende landen werden gehouden op grond van den werkelijken mili tairen toestand, zooals die op elke kaart van de oorlogsterreinen te zien is. Dat is van de andere zyde van de hand gewezen; men wil de oorlogs kaart niet erkennen, men hoopt ze te verbete ren. Intusschen is ze nog meer ten onzen gunste gewijzigd. Het Engelsohe leger te Koet-el-Amara heeft zich overgegeven, de Fransehen hebben voor Verdun nederlagen en geweldige verliezen gele den, het Russische offensief in Maart is mis lukt, onze bondgenoot Oostenrijk-Hongarije heeft een machtig en geslaagd offensief tegen Italië ondernomen, onze linies voor Saloniki zijn bevestigd en de laatste dagen hebben wij jubelend en dankbaar den zeeslag by Jutland beleefd. Derhalve ziet de oorlogskaart er reeds weer anders uit. Als onze vijanden daarvoor nog steeds de oogen willen sluiten, dan is diit hun zaak en zullen wij doorvechten tot de eindizege is bereikt. Wij hebben bet onze .gedaan om den weg voor den vrede te banen; de vijanden hebben ons met hoon en spot afgewezen. Zoodoende is'elke be spreking over vrede, van ons uitgaande, voors hands ijdel en zelfs schadelijk. Over de censuur sprekende, zeide de rijkskan selier, dat de pers, die ondanks groote moeilyk- Ireden een hooge opvatting van haar taak heeft, in de rechtmatige en onpartijdige besprekin; der oogmerken zoo weinig mogelijk aan handen moet worden gelegd. De censuur op de pers hoeft een zeer betreu- renswaardigen misstand doen ontstaan, waar over ik kort moet spreken. Ik bedoel het gestook- met geheime en openlijke geschriften, die ten deele onderteekend in omloop werden gebracht. Als het vertrouwen van ons volk te schokken ware, zouden eenige van deze geschriften waarin er alle moeite voor wordt gedaan schadelijk kunnen werken. In vele duizenden exemplaren is dezer dagen een schotschrift ver zonden, dat alle dergelijke my bekende pamflet ten do loef afsteekt. Met het gebaar van een be zorgden patriot geeft de schrijver over dingen uit de politieke voorgeschiedenis van den oorlog een voorstelling, die een keten zonder eind van grove onwaarheden en verdraaiing vin de juiste feiten is. Slechts een paar voorbeelden. Deze man waagt het te schrijven, dat de Duitsohe rijks kanselier feitelijk ineenzakte, toen de Engelsche gezant hem het afreken der betrekkingen mededeelde. Natuurlijk behoeft hem het histo rische feit niet bekend te zijn, dat de betrek kingen reeds uren vioeger in een onderhoud tusschen den ambassadeur Goschen en von Ja- gow, die namens mij sprak, waren afgebroken hy behoeft niet te weten dat mijn onderhoud met den Engelsclien gezant een persoonlijk af scheidsbezoek was, dat Goschen mij bracht; hij behoeft ook niet te weten want zijn En gelsohe bron, die hem goed genoeg la om den Duitsdien rijkskanselier te belasteren, vermeldt dat niet dat Gosohen bij dit bezoek zoo diep getroffen was, dat ik, daar het een persoonlijke, menschelijke aandoening was, uit een natuurlijk gevoel van wellevendheid, er my steeds van heb onthouden, daarover in het openhaar te spreken. Een andere beschuldiging, waarmede de rijks kanselier had af te rekenen betrof de bewe ring, dat hy tegen hot militaire advies het mobilisatiebevel drie kostbare dagen zou hebben vertraagd. Hij zon dat hebben gedaan in de hoop zijn oud denkbeeld om zich met Engeland te ver staan te doen slagen. Ik weet zoo verklaarde de kanselier dat de pogingen, om mij met Engeland te verstaan, mijn voornaamste misdaad zijn; ik heb daarover in den Rijksdag al eens uitvoerig gesproken. Tegenover dezen giftigen laster moet ik het nogmaals doen. Hoe was de toestand van Duitschland? Frank rijk en Rusland waren door een alliantie nauw verbonden; in Frankrijk was een sterke re vanche-partij, in Rusland stuurden invloedrijke op expansie beluste kringen op oorlog aan. Frankrijk en Rusland konden slechts in be dwang worden gehouden als het gelukte hun de hoop op Engelana's bijstand te ontnemen. Dan zouden zij nooit een oorlog hebben gewaagd1. Als ik wilde trad ;en een oorlog te voorkomen, moest ik poggen met Engeland in een verhou ding te komen, die do oorlogspartijen in Frank rijk en Rusland in bedwang hield. Wol waren ook mij de aan Duitschland vijandige neigingen der Engelsche omsingelingspoliliek bekend, maar toch schaam ik mij niet, deze pogingen tot toenadering te hebben gedaan, ook al zijn ze mislukt. Wie mij dat, na bijna twee jaar getuige te zijn geweest van een wereldramp met hekatomben van menschenoffers, als een misdaad aanrekent, moge zijn aanklacht voor God verantwoorden. Ik zie mijn vonnis rustig tegemoet. Een ander geschrift, welks schrijver een goe den naam draagt, durft te beweren, dat het door mij gegeven parool „eenheid" bij ons dezelfde ongelukkige rol begint te spelen, als in 1806 het na Jena gegeven landverraderlijke parool „rust." Waar is thans echter dat Jena? Hoeft de schrijver heelemaal geen besef, hoe hy dit heden verlaagt, als hij in onzen grooten tijd, waarschuwend aan Jena herinnert? Durft hij mij een landverrader noemen, als ik ia deze stry'd slechte één eensgezind Duitschlamf kan zien? Het is hard zioh tegen leugens uit het vijan delijke buitenland te moeten weren, maar laster en smaad in ons land zelf zyn verachtelijk. Ik ga echter den strijd tan en zal hem met alle middelen voeren. Het gaat niet om mij persoonlijk, want wat is er aan den eenling gelegen, nu 't heele Duitsch land dagelijks den dood in het gezicht ziet? Het gaat om de zaak van het vaderland. Onze vijanden willen het op het eind laten aankomen. Wij vreezen dood noch duivel, ook niet den hongerduivel, dien zij ons 't land wil len binnen zenden. De mannen, die daar ginds om Verdun vechten, die onder Hindenburg voohten, onze kranige blauwkielen, die Albion hebben getoond, dat ratten bijten, zij zijn uit een ras gesproten, dat ook ontberingen weet te dragen. Deze ontberingen zyn er. Ik zeg dit rustig en ronduit, ook tot het. buitenland. Doch wij dragen ze. Ook in dezen stryd gaat het voorwaarts. De genadige hemel laat een goe den oogst rijpen. Het zal niet slechter, doch beter worden dan in het vorige moeilijke jaar. En zooals het nu staat, zal de verwachting, door onze vijanden op onze oeconomisehe moeilijk heden gegrond een misverstand blijken. Aan het slot van zyn rede zeide Bethmann Hollweg nog ten aanzien van den jongisten groo ten zeeslag, dat de nog jonge Duitsche marine, den eersten Juni, de oud© berekening van den vijand in de war heeft gestuurd en dezen een gevoeligen slag heeft toegebracht. Ook deze overwinning, zeide hij, zal ons niet tot groot sprekers maken; wij weten wel dat Engeland daarmee nog niet verslagen is, maar zy is ons toeh een voorteeken van een toekomst, waarin Duitschland ook op zee gelyke rechten voor zich en daardoor ook voor kleine volken duurzame vrijheid der thans door de alleenheerschappij van Engeland gesloten handelswegen ter zee zal bevechten. Dit is het heldere, veelbelovende licht van den len Juni. HET VLIEGEN- EN MUGGENGEVAAR. Het vorige jaar deed de Centrale Gezond heidsraad een waarschuwing tegen het viiogen- gevaar verschijnen, die veel succes had. De strijd tegen insecten, die de gezondheid bedreigen, wordt thans voortgezet door de uitgave van een plaat, waarop naast de vliegen ook de muggen zyn afgebeeld. Onder toezicht van den Directeur van het Centraal Laboratorium, ten behoeve van het Staatstoezicht op do Volksgezondheid, den heer dr. 0. W. Broers, zijn de insecten door den be kenden teekenaar, J. Voerman Jr., op steen ge- teekend en van kleuren voorzien. De vliegen- en muggenplaat, groot 65 X 88 o-M., vertoont de kamervlieg en de steekvlieg, 20 maal vergroot, de malariamug en de geringe steokmug, 15 maal vergroot, torwyl enkele on. derdeelen, een roet en een slurf van do -kamer- vlieg, afzonderlijk ge teekend zijn; bovendien komen op de plaat kleinere afbeeldingen voor van mr a-gen in rust. Zonder overladen te zijn, waardoor ze ook als schoolplaat bizonder ge schikt is, signaleert ze toch uitvoerig de bacil lenoverbrengers bij uitnemendheid, de vliegen en muggen. Bij elke plaat wordt kosteloos een exemplaar van de Waarschuwing gevoegd. De pry's dor plaat is 50 eent, opgeplakt 1. In scholen, hotels, café's, vergaderzalen en an dere publieke inrichtingen zal zy een sprekende waarschuwing en een aardige wandversiering zyn. Gezondheidscommissies en gemeentebestu ren zullen zeker niet nalaten do verspreiding der plaat te bevorderen. De Centrale Gezond heidsraad heeft de uitgave doen verschijnen bij de Erven J. J. Tijl t© Zwolle. VEREEN. VAN NED. ARBEIDSBEURZEN (Middagzitf i ng). Mededeelingen. Bij de heropening der vergadering werd medegedeeld, dat de Dirjecieur-generaal vuil den arbeid en do Commissaris dor Konin gin bericht hadden gezonden verhinderd te zijn aanwezig t© zijn, alsmede de hoofd-in- epecteur van de Scheepvaart. V order, dat vanochtend het Hoofdbestuur der Maats, van Nijverheid wae vertegen woordigd en dat vanmiddag dat waren het Ohr. Nat. akverbond, het Nat. Vakver bond, Schuttevaer, enz. Arbeidsbemiddeling aan schippers. Daarna had eeno bespreking plaats van het praeadvies over het vraagpunt: Inzake hulp, die door do arbeidsbemiddeling wordt verleend ten behoeve van de bij de binnent- Scheepvaart betrokken personen. De praeadviseur, de heer mr. W. A. C. van Dam, van Rotterdam» concludeerde, dat er moeten komen sckippersbeurzen, die echter geen op ziehzelfstaando instellingen behoeven te worden, maar die zooveel moge lijk administratieve afdeelingen moeten zijn tan gemeentelijke arbeidsbeurzen en die be- hooren gevestigd te worden in alle plaatsen, die^ voor de scheepvaart van belang zijn. En verder, dat naast deze beurzen en wel licht correspondentschappen een Centraal önreau worde gevestigd, dat over alle ge gevens beschikt en iedere aanvrage kan be antwoorden en dat te Rotterdam moet geves tigd worden. Do heer Lom a n, van Zwolle, ondersteun de 't praeadvies- van den heer Van Dana, 'achtte dat men voor die ideeën propaganda moet maken en drukte den wensch uit, dat de arbeidsbemiddeling voor de schippers ZO) I tot welker h^iann^ ï"d het tevel voerde 01 die zkb vr^ ngi)ok de Duitscher behoorde, i Toen deze op,de »EaS!e" bevonden had. Nn rwf hoorde onder welke bewaking de kapi- den zeeroover gevonden had, verzocht hij het eerste aan boord te mogen klauteren, hetwelk hem ook terstond toegestaan werd. Nu werd er eene korte beraadslaging gehou den, waarvan de uitslag was, dat Surcouf met den Duitscher en den luitenant aanvankelijk alleen aan boord zouden klauteren, om de beide wachten te overvallen en ze onschadelijk te ma ken; dit zou door eenvoudige kneveling en slechts in het uiterste geval door dooding ge schieden; dan eerst zouden de anderen, door langs de talie te klauteren of op het ankertouw te rijden, aan boord komen. Daarna moesten de kapitein en de officieren overrompeld, de wapen en de kruitkamer bezet worden en na deze voor bereidselen kon men hopen met de bemanning gemakkelijker klaar te komen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1916 | | pagina 5