IIIEIIttE HUIL COURANT K Sm NI SISSBE. RIJWIELBANDEN «i**-. soo bij veriies van een hand of voet Schagchelstraat 7-8 bij e© bij verlies van een wijsvinger Goedkoopst ^dros li. J. w. d. MEER, SlADSNiËUv^ FEUILLETON Woensdag 20 Sept.Tweede blad AHe betalende flbonnës op dit Blad, dfe te het bezit zijn van eene Verzekeringspolis, **in. volgens de bepalingen op de polissen Vermeld, tegen ongelukken verzekerd voor: f 4Ü00 bij levensl. ongeschiktheid tot werken 500 bij overlijden 150 bij verlies van een 002 - 10© bij verlies van een duim IB bij breuk van een arm of been De uïtkeering dezer bedragen wordt gega randeerd door de „Hollandsche Algemeens Verzekeringsbank" te Schiedam. De vóór 1 October 1911 uitgegeven polissen Siijn niet geldia. DE PERS OVER DE TROONREDE- In tegenstelling- met andere jaren zwijgt ditmaal de Troonrede bijna geheel over de Binnenlandsche politiek; alleen .wordt er van gewaagd, „dat belangrijke wetsontwer pen de aandacht zullen vragen." Maar dat is dan ook alles l Daarentegen neemt de buitenlandschc po litiek en wel: de zorg voor de verdediging onzer onafhankelijkheid en .de handhaving onzer rechten in de rede eene voorname, eene in 't o.og loopende en alle opmerk zaamheid verdienende plaats in. Het is dan ook aan dit gedeelte der rede, dat de bladen hun beschouwingen voorna melijk vastknoopen. De eene is meer, de ander minder pessimistisch gestemd. Het meest pessimistisch is .wellicht „De Stan daard"! Dit blad laat er allen nadruk op vallen, dat de rede een ernstiger karakter dad die van verleden jaar /droeg en dat ze nog „be denkelijker blik" werpt op den toestand Waarin ons land te midden vdn den we reldoorlog verkeerd dan de Troonrede van 1914. Naar zijne meening valt vooral uit de vijftien eerste zinsneden onmiskenbaar de hoog ernstige overtuiging te beluisteren, dat men in 1915 zich had vergist, (toen de re geering repte van een hervatting van dem parlementa'ren arbeid, alsof er niet eenig oor logsgevaar meer was)' en te licht over de po sitie waarin ons land verkeerde, was heenge- ioopen. Aan 1914s loot wat nu te beluisteren viel, zich aan, maar de schier onbezorgde kalmte van 1915 maakte nu plaats voor een besef van 't critieke in den toestand, dat niet langer te ontkennen viel zoo merkt het op. Het gaat dan na wat de Koningin zeide en concludeert dat „zoo het Koninklijk woord niet zou hebben gesproken, zoo er niet een wolkje aan de lucht is"; dat dit alles veel somberder klinkt dan 't geen in 1915 ten gehoore kwam en dat.het duidelijk Verraadt, dat we sinds September 1915 zeer Stellig in bedenkelijker positie zijn gekomen. Zoo zelfs schrijft het blad:- Zoo zelfs-, dat Hare Majesteit het voor noodig hield, in deze Troonrede met al- leen ten aanhoorö van liet geheele volk, maar ook ten aanhoor© van heel Europa, ook al scheen het gewaagd, de betuiging te doen hooren, dat we desnoods voor cie bangste worsteling ter handhaving van onze onbetwistbare rechten niét zouden terug deiuzen. Opmerkelijk is hét dan ook,- dat, waar het Kabinet in 1915 den oorlog ten deelé zelfs op zijn schoof, en de Staten-Genc- raal opriep, om zich weer aan de binnen- landsehe wetgeving te gaan wijden, er ditmaal, nu 't zelfs op radicale Grond- wetsherziening^zou aangaan, van dit stou te ondernemen met geen woord gerept wordt. Het heet alleen, dat ook in dit zittingjaar belangrijke wetsontwerpen de aandacht zullen vergen. "Haast zou men vragen, is het niet of de Regeering zelve gevoeld heeft, dat het bij zoo gespannen, ten deele zelfs dreigenden internationalen toestand, toch eigenlijk niet aangaat, thans juist aan de fimdamentstukken van ons Staatsgebouw te gaan rammelen. Denk u maar In, wat indruk het later op den lezer zou maken, bijaldien gr een vooruit gevreesde oorlog pitbrak, en onze Staatslieden aan het redekavelen waren, aan het ombonwen van de cardinaalsté stukken van onze Grondwet. Ook de „Nieuwe Ct." handelt over het karakter van ernst dat de Troonrede ken merkt. Zij zet uiteen, dat, naar toon en woordenkeus Koningin en Regeering meer bezorgd dan een jaar geleden zijn. Toen aldus het blad vernam men allereerst uit den koninklijken mond een betuiging vau dankbaarheid dat ons land van de verschrikkingen des oorlogs was vrij gebleven. Nu gaat aan de uiting van dank baarheid, dat tot dusver de vrede voor ons volk behouden kon blijven, het woord van bezorgdheid vooraf. Toen besloot de Koningin met de verkla ring dat zij, vertrouwend op de geestkracht der natie, hoopvol de toekomst tegemoet ging. Nu gaat de openingsformule gepaard met de bede „dat God ons ook in dezen zorgvollen tijd moge bijstaan." Toen werd met voldoening vermeld dat de vaste wil van Nederland om zelfstandig te blijven en zijn onzijdigheidsplichten na- te komen, alom waardeering vond. Nu klinkt het als een waarschuwing, bestemd om over de grens te worden gehoord: „Ik zal ook in het vervolg de plichten nakomen die eene neutrale natie door het volkenrecht zijn opgelegd. Maar Ik ben vast besloten onze onafhankelijkheid te verdedi gen en naar vermogen, tegënover wien het ook zij, onze rechten te handhaven." 'En dadelijk daarop: „Bij de vervulling van die taak steun Ik, behalve op ons goed rooht en de eensgezindheid der natie, op onze zee- en landmacht." Verder doet 't opmerken, dat de vierde zinsnede der rede, bijna rechtstreeks tot de oorlogvoerenden, gericht, zeer gelukkig van bouw en inhoud is. Die zinsnede nader ont ledende, stelt het in 't licht, dat het voor behoud „naar vermo gen", ,dat bij onze betrekkelijke zwakheid past, achterwege blijft waar de Koningin over onze onafhan kelijkheid spreekt. „Ik ben vastbesloten on ze onafhankelijkheid te verdedigen." Hier voor zetten wij, zoo 't moet, alles op het spel. Hier steunen wij op onze weermacht, die gedurende den oorlog gestadig is ver sterkt. Hier zal de grijpende hand zieh aan den egel kwetsen, die zich oprolt en zijn pénnen uitsteekt naar alle zijden. Gare h qui me touche 1 Nadat daarna het blad te kennen heeft gegeven, dat het economisch leven des lands nauwelijks minder zorg baart dan de uit wendige veiligheid, stelt het do vraag: Is het wonder, dat bij zooveel regeeringszor- gen de Troonrede de zorg voor het wetge vend werk, de uitvoering van het staatkun dig program voor het laatste jaar van dit parlementaire tijdperk, in hoofdzaak aan de Staten-Generaal toewijst? Het blad besluit zijne beschouwingen: Zoo gaan de Staten-Generaal liet vierde zittingjaar van het tijdperk 19131917 in, een voor de binnenlandsche politiek, of 't lukken mag of spaak loopen, in elk geval hoogst merkwaardige achtmaand- sche periode. De onaandoenlijkheid van de Troonrede te deze aanzien is een tee- ken des tijds; meer dan anders is thans de taak van Regeering en -van Staten- Generaal" gescheiden. Dat de eerste, met Harer Majesteit's bewonderenswaardige persoonlijke medewerking, haar taak ver staat,, heeft zij in twee harde en afmat tende jaren bewezen. Voor de Kamer van 1913 zal het laatste zittingjaar het proef jaar zijn. „De Maasbode" begint: Als de Regeering eens even goed was als haar Troonrede, dan was er reden tot algemeene voldaan heid. En dan somt 't blad een en ander uit die rede op, wat aangaat de hand/having onzer onafhankelijkheid, waarbij zijne con clusie is: Eene .Troonrede aldus, waarin een waardige en nationale houding uitkomt te genover de ontzettende realiteit, waarvaD dit tijdvak getuige is. Wat thans tot eerste en voornaamste is, dat beheerscht het staats stuk terecht. Alleen zoo laat het daar echter op volgen: Alleen, deze Troonrede geeft een beeld, hoe eigenlijk ons volk, en do Regeering allereerst, zich ten aanzien der gigantische feiten dezer dagen gedragen zou moeten. Onze binnenlandsche toestand geeft een anderen indruk. Hare Majesteit moge van zorg voor de hoogste belangen des lands „vervuld" zijn Haar Regeering heeft zich dé weelde van nog heel andere zorgen veroorloofd. Wel vermeldt het staatsstuk deze niet, daarvoor is het te ernstig nationaal en te zuiver in dsn stijl dezer vreëselijke tijden. Maar in de Troonrede niet vermeld., nemen zij nochtans in de, voor een groot deel door deze Jtegeering, mede gemaakte, werkelijkheid hier te lan'de een voorname plaats in. Waarom mag in deze Troonrede de poli tiek niet worueu genoemd, terwijl zij in 't thans beginnende jaar een rol zal spelen als maar hoogst zelden voorkomt? Zou vermelding van grondwetsherzie ning en dergelijke politiek het hooge Staatsstuk bederven, dan brengt toch die politiek zelf onze natie veel verder af van het juist besef in deze dagen en neemt die politiek zelf veel meer van de werk kracht der Regeering in beslag dan voor het landsbelang te verantwoorden is. Ziedaar wat wij scherper dan ooit thans door deze Troonrede gevoelen. Verleden jaar toen „het bestand" verbroken werd hebben wij aanstonds de disharmonie ge voeld; thans komt de wanklank der po litiek in de huidige omstandigheden, nu de gevaren voor ons land nog sterker zijn uitgekomen, de Regeering zóó snij dend voor, dat 'zij yail de politiek geen woord rept. Dit doet ons als een grove onwaar heid aan. Tusschen uw spraak en uw daden mag zoo groote klove .niet bestaan. In haar Troonrede had de Regeering voor haar daden moeten staan. Voorts oordeelt het blad, dat, wat aangaat het leger, de Regeering op stelligen toon spreekt over uitbreiding der weermacht dan over verlichting van den druk der. mobilisa tie en naar aanleiding daarvan zegt 't met alle kracht te hopen, dat de honger Van den minister naar meer menschen, nu toch eindelijk beëindigd wezen zal. Daarentegen moge zijn zorg zich richten op het hooger opvoeren van het nuttig gebruik, dat hij met zijn menschenmassa eventueel in den oorlog zal kunnen bereiken. Over die verlichting van den druk der mobilisatie hebben ook èen paar andere bladen het, die evenwel, dienaangaande wat optimistischer zijn! Het „Hbld." schrijft o.a.: x Met belangstelling hebben wij gehoord, dat „de voorraden wapenen, munitie' en ander materiaal" voortdurend vermeer-- derd worden. De aflossing van onder de wapenen staande dienstplichtigen door nieuw opgeleide manschappen wordt - waarschijnlijk juist in verband met die vermeerdering van wapenvoorraden. een j,uitbreiding onzer levende strijdkrachten" genoemd. Hoezeer wij dit ook toejuichen, hopen wij toch, dat de zware last van de mobilisatie het volk niet wordt opgelegd om, indirect en zonder een uitdrukkelijke uitspraak aan de volksvertegenwoordiging - te vragen, ons veldleger zeer belangrijk te vermeerderen. Indien de mobilisatie voor ide veiligheid van het rijk niet meer noodig is, behoort zij verminderd te worden of te eindigen. En als dan een versterking van onze potentieels-strijdkrachten noodig is, kunnen bij onze volksvertegenwoordiging daartoe wetsvoorstellen worden ingediend. Het verheugde ons .daarom te lezen, dat. de mogelijkheid overwogen wordt „met handhaving onzer weerbaarheid den druk der mobilisatie te verlichten. Het „Vad." is de meening toegedaan, dat de rede een stuk is, „dat zeker met groote voldoeningzal Worden gelezen, want het daarin gesproken woord is juist dat, wat wij op dit oogenblik behoeven." Op den voorgrond wordt z.i. terecht gebracht, dat de handhaving van onze neutraliteit en onze moge men de droeve noodzakelijkheid daar van betreuren, het stemt zegt het tot vertrouwen dat de Regeering zorgt voor steeds toenemende versterking van ons weerbaarlieidsmateriaal. En in hooge mate verblijdend vinden wij het gaat het voort dat de moge lijkheid om met handhaving onzer weer baarheid den druk der mobilisatie te ver lichten opnieuw wordt overwogen. Wij zien in die verlichting niet alleen een groot economisch en financieel belang, maar ook een eisch, dien onze weerbaar heid zelve stelt. Een leger dat zoo onge kend lang gemobiliseerd is als het onze in dezen legertoestand, wordt feitelijk een militaire anomalie, de vraag, de uit den aard der zaak telkens sterker opkomende vraag- of men ooit noS wel daadwerke lijk zal moeten optreden om den plicht der neutraliteit te vervullen, kan met anders dan verlammend op de gemobiliseerde troepen werken. Na daarna een P»r andere passages uit de Troonrede de revue te hebben laten passeeren - tot joel commentaar geven zij» aan het blad geen aanleiding - komt het op de Grondwetsherziening, die, naar zijn oordeel, in dit zittingsjaar dient tot stand te komen. ëee" daarbij aan de liberale pers, tenminste aan een deel ervan, een afstraffing en aan de liberale partij in de Kamer eene veimamng. Men luistere: Ons Parlement overwege wel, dat mis lukking van deze Grondwetsherziening niet alleen tot - grjote schade zou zijn voor ons lana, 0<* Z1m prestige ernstig zou vmzwakken. Waar een groot gedeelte der liberale pers voorsifanas maar de geschiedenis geeft tenminste de zen troost dat hoe dichter eene Grond wetsherziening in het zicht komt, de wijs heid crescendo gaat als parool heeft alles veel beter te weten dan Gort van der Hinden, is naar onze bescheiden mee- ning de liberale partij in het Parlement er meer dan ooit op aangewezen door zelf beperking en door pnkel te rekenen •met het landsbelang, het groote werk voor alle kans van mislukking te vrijwaren. De Tij d betoogt, dat de fiere woorden door de Koningin uitgesproken; „Ik ben vastbesloten onze onafhankelijkheid te verdedigen en, naar vermogen, tegenover wien het ook zij, onze rech ten te handhaven", zeer juist vertolken het rechtsbewustzijn, dat in ons volk leeft en dat met die woorden terecht de Troonrede werd geopend. De verdediging van onze onafhankelijkheid, de handhaving onzer rechten voiinen toch nog steeds de allergewichtigste onderwerpen, welke het regeeringsbeleid dienen te belieerschen. Dit is het mag in dit verband wel eens herhaald worden steeds voegt het daar aan toe het standpunt van de Rechter zijde geweest. De Regeering is tot dat stand punt genaderd; wat zij voor concreets aan kondigt, een nadere regelisg en versterking der inkomsten van het leeningsfonds 1914, de voorstellen tot versterking der middelen, ten einde het financiëele evenwicht te herstellen, de voorstellen tot verruiming van het belas tinggebied der gemeenten en tot heffing van opcenten ten behoeve der gemeenten op de belasting der naamlooze vennootschappen het ligt alles buiten het gebied der partij politiek en zal juist daardoor des te eer door de samenwerking van alle partijen tot stand kunnen komen. En verder merkt 't op, dat het verklaarbaar is, dat de Troonrede geen andere dan de boven genoemde W. O. opsomt, maar dat het toch bevreemding wekt dat er zelfs met geen woord gerept wordt over het groote staatkundige pro bleem, dat deze Regeering in dit zittingsjaar werischt op te lossen; het groofe werk der Grondwetsherziening is verborgen onder dit tel ken jare terugkeerend zinnetje; „belangrijke wetsontwerpen zullen ook in dit zittingsjaar Uwe aandacht vorderen." Geen woord verder over de drooglegging der Zuiderzee, geen" woord over.het Staatspensioen Het verklaart dienaangaande: Van Thorbecke is de typeering van de Troonrede, „dat zij slechts wetsontwerpen aankondigde, die min of meer in staat van wijzen verkeeren." Welnu, dit is toch zeker het geval met de Grondwetsherziening, die deze Regeering als voornaamste punt op haar program plaatste, die met medewerking van alle partijen werd voorbereid en zoowel de voorstanders van het bijzonder onderwijs als van het algemeen mannenkiesrecht bevredigde, In een officieel stuk als de Troonrede had een zoo gewichtige onderneming als een Grondwetsherziening is, toch wel vermelding verdiend De „N. R. Ct. leest 't ministerie een weinig de les over 't geen in de Troonrede ontbreekt. Het acht. dat het weldadig zou zijn geweest „in dien de- Regeering aan 't begin van het zeer be langrijke parlementaire jaar dat ons te wachten staat tusschen de voorname onderwerpen, die in. openbare behandeling komen, en den oorlog openlijk hét verband had gelegd, dat er onmis kenbaar tusschen bestaat." Zij had, getuigt zij: Zij had er nadruk op kunnen leggen en zij zou daarmede ongetwijfeld een uitne mend nuttig werk hebben verricht dat het van uiterst belang is, met het oog op de zeer zware, niet alleen oeconomisch, doch zeker ook internationaal politiek zware, omstandig heden welke na den oorlog nog voor ons land zullen aanbreken, tijdig in onze binnenland sche politiek die twisten jot oplossing te heb ben gebracht, die Nederland tot nog toe „ver scheurden". Zij had erop kunnen wijzen, van hoe uitstekend gewicht het, juist ook tenge volge van den oorlog en de totale omverwer ping van het oeconomische leven in bijna gansch de wereld, geworden is, zoo spoedm mogelijk ons normale staatsbudget in even wicht en ons belastingwezen uit den over gangstoestand, waarin het thans verkeert, op vasten voet te hebben gebracht, opdat al de kwijnende en met tallooze moeilijkheden kam pende takken van welvaart, waarvan de troon rede gewaagt, weer den solieden ondergrond zullen hebben, die zij na den oorlog veel meer dan ooit te voren zullen behoeven. De regee ring kortweg gezegd, in het licht kunnen J®1,al de groote wetsontwerpen die zij bij de volksvertegenwoordiging aanhangig heeft, in en door den oorlog nog dubbel zoo dringend waren geworden, zal ons land niet van den vrede nog meer scha ondervinden, dan van den oorlog zelf. En het blad zegt tèn besluite: Verleden jaar, toen de regeering te kennen gaf, dat de gewone wetgevende arbeid, die door den oorlog verstoord was, weer kon 'wor den hervat, heeft zij van die uitlating niet steeds veel genoegen beleefd. Zij had daar mede, heette het, den Godsvrede verbroken. Zou het zijn nut niet hebben gehad, zoo thans de „gewone" wetgevende arbeid eens ouder Aet Hcht van den oorlog bezien ware? Het kont ons zoo voor. Dan ware deze troonrede niet slechts eene leesbare parafraze geworden van hetgeen iedereen weet, eene herinnering aan de dingen die zijn of reed3 achter ons liggen, doch een steunpunt voor de moeilijke, en misschien ook wel beroerlijke tijden, die in het verschiet opdoemen; een staatsstuk, den breeden en voorzienenden blik van minister Cort van der Linden waardig, en, wat mea haar gaarne ziet, een ruggesteun voor parle- i ment en regeering in het komende jaar. Bij dit weinig vleiend oordeel over de- Troon- rede van een orgaan der oud-liberalen, sluit zich dat van het „N. v. d. D." aan. zij 't dan in ande ren opzichte en om andere redenen. Het heet in de beschouwingen van dat blad: Deze troonrede is geen Staatsstuk dat nog jaren in herinnering zal blijven. En, na dit allerminst complimenteus oordeel, gaat het blad voort: Eigenlijk is aTeen de aanhef ons symphatiek. Het is alsof wij daar in 't persoonlijk woord van de Koningin hooren klinken. Dan haalt het die woorden aan, waarna het nog getuigt: Dat is waardige taal, beschamend voor het buitenland, dat, hoewel dan onze betrekkingen ook met alle oorlogvoerenden „van vrjend- schappelijken aard" zijn, in een loyale beant woording van die vriendschap, zelfs van goede nabuurschap, uit zuiver egoïstische beweegre denen al te vaak tekortschiet. Rechts en links, in hei oosten en het westen en zelfs in het zuiden, o- Belgische ,„an- nexionistenmag men zich deze na drukkelijke verklaring in het oor knoopen. En ook die binnenlandsche stroomingen, welke op allerlei manier onze regeering telkens weer van hef neutrale pad wilden afdrijven, (in den bedriegelijken waan, 's lands belang te kun nen dienen via de belangen van een der strij dende partijen) ook voor dezemjs de aanhef van de troonrede bestemd. Na dit Koninklijk woordmet veel meer dan algemeenheden, die de Koningin in den mond worden gelegd Wat de Troonrede te lezen geeft over hei groote vraagstuk van den dag: de kwestie der volksvoeding, is droevig. Geen woord daaruit is het aanhalen waard. Zulke banaliteiten, op een moment dat de natie het verlossende woord van een organisator verwacht, teekenen den toestand. „Het Centrum" om daarmede voor heden ons Pers-Overzicht te besluiten concludeert. „Als geheel een sobere Troonrede die weinig nieuws bevat en evenmin veel nieuwe gezichtspun ten opent. Zij schijnt in 't kort te willen zeggen, dat zoolang de groote oorlog duurt, Nederland waakzaam moet blijven, om zijn onzijdigheid en zelfstandigheid te handhaven "en te voorzien in de offers, door den abnormalen toestand aan zijn economisch leven en- zijn financiën gesteld. Al het overige komt daarbij op de tweede plaats." De concertvereeniging „Haarlem's muziek-korps" nog niet ontbonden. De gisterenavond gehouden ledenvergade ring der Concertvereeniging „Haarlem'a Muziekkorps", waarin over het wel en wee der vereen i ging zou worden beslist, was druk "bezocht. Er hadden lange discussiën plaats, die tov resultaat-hadden, dat de beslissing over het voorstel van 't Bestuur om tot ontbinding der vereeniging over te gaan, werden ver daagd tot een over een paar dagen te hou den vergadering en dat het Bestuur zijn ont slag reeds nu om redenen van formeelen aard heeft ingediend. Tochdaarmede is nog niet uitgemaakt dat het voortbestaan der Vereeniging eene groote waarschijnlijkheid is, hoewel daartoe vele stemmen uit de vergadering opgingen. Haai- bestaan hangt nog aan een zijden draadje. Het zwaard van Damocles zweeft nog dreigend haar boven 't hoofd. Het zal er veel van afhangen of men kan vinden geschikte personen om in 't bestuur zitting te nemen. Dat moge blijken uit bet verslag van den loop der vergadering, die door dr. Linden van den Heuvel met veei tact en beleid werd gepresideerd, dat wij bier laten volgen. Na de opening der vergadering en na le zing Rer notulen van dé vorige deelde de voorzitter mede, dat krachtens het be sluit van de vorige vergadering, na al de moeilijke jaren, die men had medegemaakt, als een veiligheidsklep, 't contract met de gemeente Haarlem werd opgezegd. Hij herinnerde aan de giften, die de ver eeniging had ontvangen om haar uit den ncod te redden, dank zij 't initiatief van den beer Crommelin en anderen en aan de po gingen aangewend door den heer Henning om aan de vereeniging meer contribuanten en meer finantiën te geven en zeide dat 't Bestuur bad gemeend, dat, na de vorige vergadering, eindelijk de Haarlemmers wel eens wakker zouden worden en dat de leden zouden toestroomen. Want de vereeniging moet drijven niet op giften, maar op een groot aantal leden. Dat is telkenmale aangemerkt. Maar niets baat- Satyriek verhaal van Mark Twain. (Uit het Amerikaansch). *^°t hare blijdschap en heimelijke ver wond e- ook maakten hare woorden op hem geen Phhlijkcn indruk. Vol geestdrift riep hij uit »Ue Hemel zij daarvoor gedankt!" en sloot aar in zijne armen. Haar geluk onder woorden (e brengen was laar bijna niet mogelijk. »Je maakt mij tot het meest trotsche meisje yan de wereld," zeide zij, terwijl zij met haar hoofd op zijn schouder leunde. „Ik dacht het niet anders aan natuurlijk, dat je door den titel zoudt verolind zijn misschien zelfs onbewust, daar je een Engelschman bent en dat je je zeiven zoudt misleiden door te denken, dat je slechts ®Bjn persoon liefhadt; daarom vervult het mij oiet trots, dat mijne onthulling geen ongunstigen ruk op je gemaakt heeft en dat je mij en mij heen liefhebt o, met meer trots dan ik wel *an zeggen!" aheb nooit een benijdenden blik op ia a J titel van je vader geslagen. Dat fle volie waarheid, dierbaarste Gwendolen." ,Och, je moet mij niet zoo noemen. Ik haat dien valschen naam. Ik héb je al verteld, dat hij de mijne niet is. Mijn naam is Sally Sellers. Van nu af verban ik alle droomen, visioenen en inbeeldingen en wil er niets meer van weten. Ik zal nu weder mijzelf worden. Er bestaat gee nerlei maatschappelijke ongelijkheid tusschen ons; ik ben evenals jij, arm; ik hen, evenals jij, zonder aanzien of rang; jij bent een artist, die moeite heeft om den kost te verdienen; ik ben dat ook naar de mate der gaven, mij verleend. Ons brood is eerlijk brood; wij werken voor ons bestaan. Hand aan hand zullen wij van u af wandelen tot aan het graf, elkander in alle opzichten helpende, voor elkander levende, één van hart en één van ziel zijnde en blijvende, éen in doel en verwachting, onafscheidelijk tot aan het einde. En ofschoon de plaats, die wij bekleeden, nederig is, naar Het oog der wereld beoordeeld, zullen wij haar toch met eere beklee den. Wij wonen in een land waar dit voldoende is, en waar niemand hooger dag zijn huurman staat door de genade Gods, maar alleen dóór zijn eigene verdiensten." Tracy trachtte iets- in het midden te brengen, maar zij bracht hem tot zwijgen. „Ik heb nog niet uitgesproken. Ik moet mij nog zuiveren van de laatste sporen van kunst matigheid en valschen schijn, en mij dan op jouw standpunt plaatsen en voortaan daarop blijven staan. Mijn vader gelooft inderdaad, dat hij een graaf is. Welnu, doe hem niet uit dien droom ontwaken. ftij vjR zich daarin geluk- kio- en het doet niemand eenig kwaad. Het was dedoom van zijne voorvaderen. H t heeft gedu rende verscheidens vaa de familie der „7Pn fremaakt, en ook mu bedwelmd, nJu a J„,i voorgoed afgedaan. Twee dagen -eieden was ik er n0fi' troflch 0|>' ?at ik de ST Zn een zoogenaamden graaf was, en dadi dM een man van mijn rang en stand alleeneen gehikte echtgenoot voor mij zou kunnen wezen; tha f - o, hoe dankbaar ben ik voor ie hefde, d,e mijn ontsteld, brein heeft oenezen tlians zou 1K er wei een eed op kunnen doen, dat geen gravenzoon ter wereld. Nu in maar - "Welnu, je kijkt mij ontsteld aan! Wat is er? Wat scheelt er aan „Wat er aan scheelt? Och niets niets. Ik wilde maar zeggen Maar m zijne ontroe ring wist hij voor een oogenblik niet,v wat hij zeggen zou; toen dacht hij door eene gelukkige ingeving aan iets, dat voor de gelegenheid ge heel voldoende was ,«n bracht dit met welspre kende kracht uit: „O, wat ben je toch mooi! Je ziet er Mt om te stelen!" Dit werd zeer goed opgenomen en met eene teedere omhelzing beantwoord. Toen vervolg de zij: „Laat mij eens zienIWaar was ik ook weer gebleven? Ja, de grafelijke titel van mijn vader is eene hersenschim. Zie die verschrikkelijke dingen aan den wand eens aan je hebt na tuurlijk ondersteld, dat dit de portretten zijn van voorvaderen, de graven van Rossmore. Welnu, dat zijn ze niet. Het zijn de conterfeitsels van be roemde Amerikanen allen uit den nieuweren tijd maar hij heeft ze wel duizend jaren ouder doen schijnen doof ze te restaureerén. Andrew Jackson, daar doet.wat hij kan om den onlangs overleden Amerikaanschen graaf voor te stellen, en de niéuwste schat in de verzameling moet oen jeugdigèii Engelsclien erfgenaam voorstel len: maar inderdaad is het een schoenmaker, en Lord Berkeley volstrekt niet." r „Ben je daar wel zeker van. ^Natuurlijk. Hij heeft er zoo met kunnen uit- zien" „Én waarom niet?'; .Omdat zijne houding in zijne laatste oogen- bli'kken, toen de vlammen om hem heen sloegen, bewezen, dat hij' een man was. Deze bewijst, dat hij een beschaald, edel mensch geweest is." Tracy was diep getroffen door deze compli menten, en het scheen hem toe, dat de lippen vaa hef meisje eene nieuwe bekoorlijkheid aan namen, terwijl deze woorden er overheen vloei den. Hij zeide zachtjes: ,,'t Is jammer, dat hij niet heeft kunnen weten, •welk een gunstigen indruk zijn gedrag zou 'maken op het liefste en bekoorlijks'te schepseltje in het land van „O, ik heb hem bijna liefgehad! Wel, ik denk alle dagen aan hem Hii staat mij altijd voor den geest." Tracy gevoelde, dat dit wel wat- veel gezegd was. Hij gevoelde den angel der jaloezie en zeide „Ik.heb er niets tegen, dat je aan hem denkt althans nu en dan misschien wel met be wondering, maar het komt mij toch voor, dat. „Howard Tracy, ben je jaloersch op een over ledene?" Hij schaamde zich en tegelijkertijd schaamde hij zich niet. Hij was jaloersch en tegelijkertijd was hij niet jaloersch. In zekeren zin was hij zelf die overledene, m dat geval kwamen complimenten en genegenheid, aan dien overledene gewijd, hem ten goede. Maar in een anderen zin was hij zelf de overledene niet; en in dat geval waren alle complimenten en gene genheid, aan dezen betoond, een voldoende reden tot jaloezie voor hem. Daaruit ontstond een kleine iwist tusschen hen. Maar zij legden dezen weder bij en waren meer dan ooit op elkaar ver liefd. Ten bewijze van bunne algemeene verzoe ning verklaarde Sally, dat zij lord Berkeley nu geheel uit'hare gedachten verbannen had, en voegde er bij: „En om te maken, dat hij nimmer meer onaangenaamheden tussc'n en ons doe ent- staan, zal ik mijzelve ieeren, dien naam te ver achten met allen, die dien ooit gedragen hebben of immer zullen dragen." Wordt vervolgd* 515 bij verlies van een anderen vin fier onajfhankelü'kheiil is eerste eisch, dat daar over rCroou en Volk het eens zijn, en al 5 O

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1916 | | pagina 5