MM lltIL (SHUT
EEK HIIETEIEI «El
De Grondwetsherziening in de
Tweede Kamer.
BEOORLOG
KAARS-, CARBID, en OLIELAMPEN vanaf 63 ct.
H. J. v. di MEER,
Schagchelstraat 7-9 bij de Aneyang
FEU5LLETOW
Woensdag 22 November.-Tweede Blad.
GROOTE PARTIJ
JASSESGSfEftSVÏERS ©9 ct.
2001
31)
VERSPREIDE RERICHTEM
XX.
(7jtting van 21 November.)
Een stukje historie Stap
voor stap in de richting van
rechtsgelijkheid van de bij
zondere met de openbare
school Be amendementen
op art. 192 Be oude Verwa
ten lib. opvatting Een oor
deel van Mr. Gpzoomer in
1854 De interpellatie Mar-
chant Kegeling van werk
zaamheden De Kamer
spreekt uit dat h.i. tot de op
roeping der 1 andstor mplichti-
gen der jaarkiasse 1909 eerst
moet worden overgegaan in-
dien de militie en landstorm
1917 is opgeroepen.
Nadat de behandeling van de kiesrecht-
voorstellen heeft plaats gehad, staat de Ka
mer nu gereed om met die van art. 192 te
beginnen en daarmede, indien links daaraan
zijn medewerking verleenen wil, eene algc-
heele finantieele gelijkstelling van de bijzon
dere- met de openbare school te bewerken.
Daarmede zal dan aan een grievend onrecht
van jaren een einde worden gemaakt, nadat
stap voor stap eene schrede was gezet op den
weg van rechtsgelijkheid, van de bijzondere
met de openbare school. Het zal dan editor
nag aankomen op eene uitwerking in de or
ganieke wetten.
Daar is een. tijd geweest dat het bijzonder
onderwijs geheel en al hij het openhaar- werd
ten achter gesteld, dat 't ternauwernood werd
geduld. Dat was ten tijde, dat men leefde
onder de schoolwet van 3 April 1806. Volgens
de beginselen van die wet zorgde de Over
heid voor het lager onderwijs en art. 12 van
die wet verbood het oprichten van eene la-
gere school, onder welken naam ook, zonder
uitdrukkelijke vergunning van de Overheid.
Dat was dus eene beperking van de vrijheid
van onderwijs.
De G.W. van 1848 bracht in art. 194 (nu art.
192) de vrijheid van onderwijs. Daarna kreeg
men in 1857 de schoolwet v. d. Brugghen
om aan die grondwettelijke bepalingen uit
voering te geven. Van die wet waren de ken
merkende eigenschappen: de staatsschool, be
kostigd door allen, de particuliere d.i. de bij
zondere school, betaald door belanghebben
den. Daar waren aanvankelijk in het ont
werp van wet eenige bepalingen aangaande
't kunnen suhsidieeren van bijz. gehelen
opgenomen, maar, tijdens de behandemg dei-
wet in de Kamer waren die verworpen,-
De regel ws-s de neutrale staatsschool, dat
troetel kind van 't liberalisme de voorrang
en de bijzondere geduld als eene uitzondering
Eene bevoorrechting van de openbare school!
Daarna kwam in 1878 de wet van Kappeyne
tot stand, de beruchte, die de concurrentie
van het hijzonder tegenover het neutrale on
derwijs nog moeilijker maakte, waarhij plaats
had eene schandelijke miskenning van de
rechten der minderheden.
Daartegen hebben de voorstanders der bij
zondere school onvermoeid en mot volhar
ding gestreden 'n strijd van jaren lang. Ein
delijk in 1889 kreeg men de wet Mackay, die
als beginsel aannam, dat de openb. en bijzon
dere scholen naar gelijken maatstaf uit de
rijkskas worden gesteund, en daarmede was
dus de schoolstrijd in beginsel ten nadeelie
van het liberalisme beslist. De rechtsgelijk
heid van de bijzondere school met de open
bare was althans in beginsel erkend!
Doch, aldus deed eens mr. dr. G. P. M.
baron van Hngenpoth tot Aerdt opmerken,
„at erkende dan de schoolwet Mackay de
„rechtsgelijkheid" van de bijzondere- en van
de openbare school in beginsel, feitelijk ge
lijkheid gaf 'zij allerminst. De openbare
school bleef steeds bevoordeeld, ook nog na
het tot stand komen van de wet van 24 Juni
1901 van min. Borgesius, waarbij naast de
rijkssubsidie voor onderwijzers-trac tarnen ten
(wet Mackay) tevens subsidie vanwege bet
Kijk werd toegestaan voor den bouw van
Schoollokalen hij het bijzonder onderwijs."
Immers ten aanzien van oud er wijzers-tra c-
FELICIA CURTIS.
„Wilt gij mijn klein geschenk niet aanne
men?"
De toon waarop hij dit vroeg was zóó zacht
zóó vol van innige teederheid, maar toch kon
■Victoria nog niet antwoorden. Toen sloeg hij
zijn arm om haar midden, hij kuste, hare
bruine lokken en fluisterde zacht;
„Ik heb je lief.o zoo innig, innig lief!.
deee zoete woorden, reeds zoo oud en tóch al
tijd nieuw," die slechts één maal in het laven
der vrouw waarlijk worden gevoeld en be
grepen, en, die nu doordrongen tot het in.eis-
tje, dat zich verlaten had gevoeld en door
niemand was begrepen. En daar ging plot
seling voor haar op een zon van stralend
licht en rijke kleuren., naar niets meer ver
langende en van volmaakt geluk.
t Maanden en maanden heb ik op dit oogen-
olik gewacht, mijn grootste schat, zeïde De
nis aangedaan. Misschien bad ik zelfs nu nog
hiet mogen spreken, maarZij legde hare
hand op zijn mond:
„Spreek zoo niet Denis, zei de zij, zelf er
tam enten stond nog altijd bet bijzonder on
derwijs bii 't openhaar ten achter en alle uit
gaven behalve dan een deel voor de ach ooi-
localen bleven voor rekening van de voor
standers van het hijzonder onderwijs, terwijl
al deze uitgaven hij het openhaar onderwijs
uit de openbare kas werden betaald. Men
had dus nog geenzins eene feitelijke gelijk
heid tusschen openhaar- en bijzonder lager
onderwijs.
Op het standpunt van do wet Maekay
voortbouwende, diende Min. Kuyper in een
'W.O. tot wijziging der L.O. wet, dat echter
nog niet beoogde eene algeheele finantieele
gelijkstelling van de bijzondere school met de
openbare. Doel van dat W.O. dat in de Twee
de Kamerzitting van 9 Mei 1905 met 56—38
stemmen is aangenomen, was: le nitkeering
door 't Rijk aan de gemeenten en aan bestu
ren van bijzondere scholen van de wettelijke
minima-jaarwedden voor de door de wet ge
vorderde onderwijzers en 2e verbooging van
de bijdragen aan de bijzondere scholen, om
in de behoeften der schoollocalen te voor
zien. 1)
Weder werd daarmede een stap gedaan
in de richting van eene finale regeling van
de finantieele gelijkstelling van de bijzon
dere school met de openbare. Echterhet
eindpunt was daarmede nog niet balieikt.
Dat is 't óók nog niet met de voorstellen der
hevredigingsoomm. Maardaarin ede gaan
wij ander maal én nu eene aanmerkelijke
schrede vooruit. Met art. 192, zooals de Be
geering voorstelt dat te lezen en 't is goed
daaraan vast te houden staan die voor
stellen in verhand. Zelfs dan, indien de Ka
mer 't nieuwe art. 192 ongewijzigd aanneemt,
zijn wij er echter nog niet geheel.
Dan, wij zeiden 't reeds, komt 't nog aan op
eene uitwerking van de finantieele gelijk
stelling in de organieke wetten, op een noo-
dige wijziging in do L.O.-wet, en in een paar
andere wetten. Wat daarvan zal terecht ko
men, indien in de Kamer niet is eene meer
derheid van rechts? Gezien het standpunt,
dat nu reeds eenige liberalen innemen bij
art. 192, is in dezen eenige vrees niet uitge-
ten. Vooral indien men in aanmerking neemt
do ingediende amendementen waarvan dat
Van den heer Van Kaalte en dat van den
heer Visser van IJzendoorn de voornaamste
zijn.
De heer Van Kaalte stelt voor om de vier
de alinea van art. 192 te splitsen en daarvan
te maken twee nieuwe alinea's, die zóó zou
den luiden:
a) Overal in het Rijk wordt van Over
heidswege voldoend openhaar algemeen
vormend lager onderwijs gegeven.
b) Bij de wet kan op het bepaalde hij
het vorig lid uitzondering worden toege
laten in dier voege, dat, volgens door haar
te stellen regelen, van Overheidsweg© de
gelegenheid wordt ggeven tot het ontvan
gen van voldoend openbaar algmeen vor
mend lager ónderwijs.
En de heer Visser van IJzendoorn stelt
voor om alinea 6 aldus te lezen:
„Het bijzonder algemeen vormend lager
onderwijs, dat voldoet aan hij de wet te
stellen voorwaarden en aan daarbij te stel
len eisehen, welke gelijke deugdelijkheid
als die van het. openhaar algemeen vor
mend lager onderwijs waarborgen, wordt
naar regels bij de wet te stellen, naar den
zelfden maatstaf als het openhaar onder
wijs uit de openbare kas bekostigd. De wet
stelt cle voorwaarden vast waarop voor het
hijzonder algemeen vormend middelbaar
en voorbereidend hooger onderwijs bijdra
gen uit de openbare kas worden verleend.
Vooral de inhoud van het laatste voorstel
is van veel belang. Wol worden er aldus
de Mshde niet gelijke eisehen van deugde
lijkheid gesteld, doch eisehen van gelijke
deugdelijkheid (zoodat de eisehen niet dezelf
de behoeven te zijn, doch slechts gelijkwaar
dig en rekening kunnen houden met den
eigen aard van het bijzonder onderwijs)
doch het moet een ieder opvallen, dat de
eisehen van deugdelijkheid alleen aan het hij
zonder onderwijs gesteld worden, en niet aan
het openbaar onderwijs.
Aldus wordt geproclameerd, dat het open
baar uit zich zelf goed is, het bijzondere niet.
Sterker nog wordt de dcelasseering van
het bijzonder onderwijs, doordat aan het biji-
zonder onderwijs tot taak wordt gesteld het
openbaar onderwijs als voorbeeld, als ideaal
na te volgen, namelijk dezelfde deugdelijk
heid te bereiken.
Dat is nu een uiting van de oude, verwa
ten liberale opvatting, welke nog steeds even
hooghartig op het bijzonder onderwijs neer
ziet, ofschoon het door eigen wezen paeda-
gogisch hooger staat en technisch reeds
thans in zeer vele gevallen een hooger graad-
heeft bereikt dan het openbaar onderwwijs.
Terecht qualificeerde de Msb.de dit als
eene „uiting van de oude, verwaten liberale
opvatting." Vooral dat „oude" is bier op
zijn plaats. Men beluistert er in de liberale
zelfgenoegzaamheid van een mr. Opzoomer
naar die in zijn in 1854 verschenen „Staats-
regtelijik Onderzoek" tot uiting kwam. Die
schreef met laffe kleineering van de goede
zorg, die de Kerk aan 't onderwijs beeft be
over verwonderd dat zijn naam hare lippen
ontglipten, maar Victoria bad hem in hare
gedachten nooit anders genoemd; wanneer
jb OTCr mijn rijkdom en jou armoede wilv
beginnen te praten, dan is dit de grootste
nonsens."
„Wat beteekent geld in vergelijking van
geluk."
„En ben je gelukkig Victoria"?
„Ja onuitsprekelijk gelukkig! Zóó geluk
kig, dat ik niet kan gelooven, dat het wer
kelijkheid is."
Zij schrikte, bij het uiten der laatste woor
den, hoorde zij eensklaps eene stem, die haar
toeriep:
„Victoria."
„Wat is er liefste?" vroeg Denis.
„Iemand roept mij, zeide zij. Heb je de stem
niet gehoord?"
„Neen, ik hoorde niets,"
_»0. het kan geen verbeelding zijn, zeide
sij beslist. Het was dezelfde^ die ik vroeger
al höb gehoord."
„Wanneer? Zeg het mij, drong Denis aan.
Wanneer héb je deze stem gehoord?
„In den kelder, juist op het ©ogenblik, dat
ik uit de kamer kwam en de opening in den
grond vóór mij zag. Zij stonden naast elkaar,
luisterend, doch het geluid herhaalde zich
niet. Maar de bedwelming van bet oogenblik
waarin zij zich bevond, was gebroken, zij
keerdo zich tot Denis en zeide: Ik vergeet
steed: „Het onderwijs heeft bij ons gebloeid
en vruchten gedragen, sedert de Staat de
zorg er yoor op zich heeft genomen."
En verder nagaande wat zal geschieden
indien de Staat de zorg voor 't onderwijs
uit handen gaf en indien de Kerk zioh ging
bemoeien met die zorg: „Dam zal d'e school
't middel worden om kerkelijke leerstellin
gen voort te planten. Dezen alleen zullen op
den voorgrond treden, en de opmerkzaam
heid van den onderwijzer en van hen, die
over de school geplaatst zijn, bezighouden;
al 't andere zal op den achtergrond worden
gedrongen, en, men zal alles, wat in 't lager
onderwijs hoofdzaak behoort te zijn, ver
waarloosd zien, alleen opdat de school, des te
heter het karakter eener katechisatie zou
kunnen vertoonen."
Die oude vrees van een opzoomer bezielt
nu nog eenigen der liberalen bii hun aan
drang naar de waarborgen van deugde
lijkheid. Echter.... cl.ie oude vrees is reeds
long door de historie gelogenstrafd. Op de
bijzondere scholen is niet verwaarloosd „al
les wat in 't lager onderwijs hoofdzaak be
hoort te zijn." De bijzondere school is niet
minderwaardig aan de openbare. Integendeel,
ia menig opzicht blinkt zij daarboven uit.
Dat erkenden in de Kamer-debatten zelfs
vrijz. Maarwaarom dan die quaestie
van de waarborgen? Is daarin niet tezien een
uiting van baat tegen de bijzondere school,
die eenigen der palstaanders, niet ale vrij
zinnigen, den groei niet gunnen en die in zijn
bloeitijd het liberalisme ternauwernood dul-
de!
De Kamer had het gisteren zoo druk met
andere zaken dat van een verdere hehande-
ding der Grondwetsherziening niets dien dag
is gekomen.
Tusschen de bedrijven in lieeft de Kamer
behandeld de interpellatie van den heer
Marchant aangaande de oproeping van de
lamlstovmklasse 1909 voor d© militielichting
1917. De interpellatie stelde aan den Minister.'
van Oorlog de vraag: Is de Minister bereid
de oproeping van andisitormplichtigen der
jaarklasse 1909 uit te stellen tot na de op
komst der geheele of gedeeltelijke lichting
en jaarklasse 1917 der militie en van den
landstorm?
Minister BOSBOOM antwoordde, dat een
uitstel van oproeping van de jaarklasse 1909
bezwaarlijk gaat, omdat vele oproepingen
reeds zijn gedaan. Echter zal poo mogelijk
een uitstel in individueele gevallen kunnen
worden verleend. En verder, dat de jaarklas
se 1917 voor den landstorm van 1909 niet in
de plaats kan worden gesteld, omdat deze
nog moet worden ingeschreven en gekeurd.
De Minister is niet bereid tot uitstel van
de tweede ploeg van den landstorm 1909. Wel
is hij breid te overwegen een spoedige op-
roping na Nieuwjaar van den landstorm
1917.
De lieer MARCHANT was met dit ant
woord en de argumentatie van den Min. niet
voldaan.
Hij releveerde'de bezwaren,Nlat nu oudere
mersohen uit hun maatsch appel ijken werk
kring zullen worden gerukt, en diende in de-
volgend© motie:
De Kamer,
van oordeel, dat tot het oproepen van
den landstorm' jaarkiasse 1909 eerst be
hoort te worden overgegaan na de oproe
ping van de militielichting en den land
storm jaarkiasse 1917 gaat over tot de orde.
van den dag.
De heer DIJYMA ER VAN TWIST achtte
het antwoord van den Minister onvolledig.
Er ontstond agitatie in liet. land toen hekend
werd, dat de landstorm 1909 voor de lichting
1917 zou gaan; dat had kunnen worden voor
komen wanneer de minister een mededeeling
hierover gedaan had. Ook de schriftelijke
vragen hadden veel spoediger beantwoord
kunnen worden.
Nader betoogde spr., dat de minister niets
doet om den economiséhen druk te verlichten
van de oudere mannen, die in dienst zijn.
Eerst nadat de manschappen een maand in
dienst zijn krijgen zij een vrijen Zondag.
Ook klaagt hij over de onpractisehe verdee
ling over de depots.
Spr. kan instemmen met de motie, echter
is er nog een bezwaar. Wanneer de heele mir
litielichting 1917 en de landstorm 1917 op
komt, kan men in geval van vrede eerst op
1 Juni 1918 over nieuwe troepen beschikken
Spreker vreest, dat de Kamer dan eenvoudig
zal zeggen de kazernes te sluiten, met norma
le naar huis zending van de militie 1917. Tot
een dergelijken maatregel zou spreker niet
willen medewrken.
De Minister van Oorlog, de heer BOS
BOOM deelde in zijne repliek een en ander
mede gaande zijne verdere plannen ter af
lossing van de 5 andere lichtingen, die 1 Aug.
1914 onder de wapenen waren. Spr. moet het
voorbehoud maken, dat zich geen buitenge
wone moeilijkheden a oord oen maar overi
gens zal hij maken, dat vóór 1 Augustus 1917
-alle lichtingen, die 1 Augustus 1914 onder
de wapenen waren, zullen zijn afgelost. Spre
ker hoopt >an de land.storm jaarklassen 1907
en 1906 geen gebruik behoeven te maken.
geheel en al den tijd. Men zal naar mij zoo
ken."
Hij nam hare heide handen in de zijnon:
„Luister lieveling, ik bemin je te innig,
dan dat ik verlangen zoude, dat je, je nn
reeds aan mij verhoudt door ©ene belofte. Ik
had niet zoo zelfzuchtig moeten zijn, ik bad
nog moeten zAvijgen-y maar.
„Ik ben blij, dat je 't niet gedaan hebt,"
„Vóór dat je.meereerjarig kent> zal de
toestemming van je vader niet vragen, ook
zal ik je vóór dien tijd niet schrijven, noch
trachten je te ontmoeten. Wanneer wordt je
oen-en-twintig jaar, mijn schat?"
>Jn Mei. Dat zijn nog tien lange maanden
om te wachten.
„In dien tijd heb je dua gelenheid om na
to denken."
„Wat ben je een dwaae jongen," ant
woordde zjj fluks.
„Och, ik geloof, dat hert zoo boter ia," zeide
hfj. Alleen heb ik eón verzoek en dat ia: dtat
je iederen dag een rasenhoedje voor mij bidt
dit kleine boekje zal je vertellen hoe je
daarbij te werk moet gaan."
„Meen Je. dat ik moet bidden in de plaat*
dat jij hot zelf doet?
„Neen zeker niet. Het is het gebed bij uit
stek aan O. L. Vr. gewijd, ik ibid het alle da
gen en zoude ik de gedachten heerlijk vin
den, indien wij iederen dag op een) bepaalden
tijd, te samen in het gébea vereenlgd waren.
Totdat de noodzakelijkheid blijkt,-.hoop hij
van die marge geen gebruik te maken. De
jaarklassen 1908 en 1917 zullen onder de wa
penen worden geroepen.
En verder deelde de minister mede, dat
eerst wanneer alle op 1 Aug. 1914 onder de
wapenen zijnden ATóór 1 Aug. 1917 met verlof
gezonden zijn, hij de volgende lichtingen naar
huis zal zenden. Een ontwerp om de lich
ting 1918 sterk vervroegd onder de wapenen
te roepen, heeft spreker's departement reeds
Aerlaten.
Een wetswijziging, zooals de heer Duy-
maer van Twist wenschte, zou thans te
laat zijn. Spreker heeft geen bezwaar het
deel van de iandstormklasse 1917, dat niet
voor aflossing van bereden en speciale wa
pens, maar voor aflossing van de infan
terie bestemd is, reeds in Febr. a.s. onder
de wapens te roepen. Intrekking van de
bevelen tot oproeping) van de militielich-
'ting 1917 zout ot allerlei verwarring lei
den.
Kehlgaat niet aan, militiemannen, die daar
op. niet gerekend Rebben, tlians op te roe
een in de nlaats van de landstormman-
vm dia taai-pp al lang gerekend hebben.
Gevolg zou ook kunnen zijn, dat spreker
zijn zoo even uiteengezet plan niet zou
kunnen volgen. De Minister Avil gaarne met
de Kamer tot een overleg kpmen. Wat hij
niet kan toezeggen voor de jaarklasse 1909,
wil spreker wel doen voor do jaarklasse
1908; spreker wil die wiel laten vooraf
gaan door 'een deel van de injlitieliclitdng
1917.
Spreker ontraadt aanneming van de motie
en vraagt den interpellant zich tevreden
te stellen met de gedane toezeggingen.
Ten slotte, na nog eenig debat is de motie
aangenomen met 59 tegen 4 stemmen. Te
gen hemden de heer Van Idsinga, Nier-
strasz, Eland en de Voorzitter.
De Kamer hield zich verder nog met
een regeling van werkzaamheden bezig. ,Op
voorstel van den heer Visser van IJzen
doorn is besloten om volgende week iWoens-
dag om 11 uur te houden een afdeelings-
onderzoek van eenige W. O. waarbij de
Indische Begrooting en om dit daar zoo noo-
dig des avonds voort te zetten. En ver
der is goedgevonden om indjen het afdee-
lingsonderzoek Woensdagavond niet afloopt,
Donderdagavond d,a.v. daarmede voort te
gaan,
1) Daarna had men nog de wet Bink 1907,
het bouw wet je 1912 en het toeslagwetje 1918.
HET WEGVOEREN VAN
BELGEN NAAR DUITSCH-
LAND.
De berichten over het wegvoeren van Bel
gische werklieden naar Duitschland hebben
terecht groote opschudding in (Je heele wereld
gewekt en natuurlijk in de eerste plaats in
Nederland.
De eerste berichten hadden vooral betrekking
op het étappengebied, waar de maatregelen den
23sten October reeds zouden zijn uitgevaardigd.
Dit WCi'dt bevestigd in een brief, dien de Brus-
selsche correspondent VSfi-dê- „N. R. Ct." uit
Gent heeft gezonden en waarin eenige positieve
feiten worden meegedeeld. Deze correspondent
schreef
„Men leest namelijk sedert een paar weken op
de Genfsche muren een verordening van hertog
Albrecht van Wurtenberg, generalchef \'an het
étappengebied, met als eerste kapittel het vol
gende
„„Personen, die in staat zijn te werken, kun
nen tot werken ook buiten hunne woning
gedwongen worden, zoover zij tengevolge- van
spel, dronkenschap, ledigheid, vrijwillige of on
vrijwillige werkloosheid, voor hun onderhoud of
voor het onderhoud van degenen tot wier onder
houd zij verplicht zijn, vreemde hulp verkrijgen
of vragen."" (Ik schrijf letterlijk af.) „Gij stelt
u voor wat zulke bekendmaking uitwerkt in eene
nijverheidsstad, die als zoodanig geheel stilligt
en waar tienduizenden zonder werk loopen.
Te erger waar het verluidde, dat men de werk
loozen eenvoudig naar Duitschland stuurde.
Dit gebeurt echter alleen, wanneer de werk
lui vrijwillig en onder handteekening daarin
toestemmen; in welk geval zij een behoorlijk
loon genieten. De andere blijven in België, en
werken er vooral aan de openbare wegen."
Deze verordening zoo merkt de „N. R. Ct."
hierbij aan voert dus gedwongen arbeid in,
ook voor de onvrijwillige werkloozen, en bepaalt
voorts, dat, om hun dien arbeid te' verschaffen,
de werkloozen uit hun woonplaats kunnen wor
den gevoerd, maar niet naar Duitschland, tenzij
zij het zelf verkozen. Anders zouden zij in België
te Averk worden gesteld. Deze bepalingen gelden
voor het geheele étappengebied.
Maar uit de verdere berichten blijkt:
'ten eerste, dat deze of gelijksoortige bepalin
gen ook buiten het étappengebied zijn uitgevaar
digd;
ten tweede, dat van de gemeentebesturen de
indiening van lijsten van werkloozen is geëischt,
dat verscheiden gemeentebesturen zulks hebben
geweigerd, en dat hunne leden in verband daar
mee zijn gearresteerd;
ten derde, dat de Duitschers in die weigering
Wil je dat Aroor mij doen?"
„Dit is zoo geheel in strijd met alles wat
ik tot nu toe gedaan heb, hernam Victoria,
hem openhartig aanziende; ik hen er niet ze
ker van, dit te kunnen volbrengen, maar ik
hek-of het je, ik zal het probeeren."
„Ik veronderstel, dat de protestanten de
beteekenis van den rozenkrans niet kennen."
„Wat de protestanten betreft, antwoordde
Victoria, een beetje beftig, ik lb-en. geen pro
testant door overtuiging, aannemende, dat
het protestantisme een waar geloof is, ik ben
alleen protestant omdat mijn vader en moe
der het waren, en deze zijn het weer, omdat
hunne ouders het waren."
„Moge de goede God je verlichten, mijn
dierbaarste schat en mij geduld schenken,"
zeide Denis.
„Tot wederziens, denk er aan, dat je zoo
vrij bent als een vogel en er geen belofte
tusschen ons gewisseld1 ia."
Niet vóór dat zij zioh op hare kamer be
vond, herinnerde Victoria zich, tot haar niet
geringe spijt, dat Mr. Lewton-Whyte dien
morgen zoude komen om aan haren vader
hare hand te vragen..
Maar, toen de eerste ontstemming voorbij
was, was h'aar: besluit genomen en Victoria
zag die dingen die komen gingen, moedig
tegemoet
Het ergste wat gebeuren kan, i* dat ik al-
Jtei aan vader vertollen moet; «n het is toch
v A
aanleiding hebben gevondèn om zonder lijsten
menschen te arresteeren, ten einde hen in
Duitschland te werk te stellen en dat zij daarbij
ook lieden hebben weggevoerd, die niet werk
loos en niet zonder middelen van bestaan waren.
Om het verloop van de feiten, voor zoover uit
de berichten bekend, nog eens kort samen te
vatten, resumeert het blad:
De Duitschers besluiten de werkloozen te
dwingen aan het werk te gaan. Wie van hen
wil werken, krijgt werk; wenscht hij het, dan
gaat hij naar Duitschland. Anders niet. Maar
wie niet wil werken, moet toch werken en wordt
ook naar Duitschland gevoerd. In verband met
dezen maatregel worden lijsten van de werk
loozen geëischt. Maar de inlevering wordt ge
weigerd. Daardoor vervallen volgens Duitsche
opvatting alle menschen in zoo'u district in de
rubriek van. degenen, die alle werk weigeren en
worden dus gedwongen, c. q. ook om naar
Duitschland te gaan.
Of Duitschland volgens de regelen van het
volkenrecht Belgen mag wegvoeren, om ze in
Duitschland aan het werk te zetten, is een tame
lijk moeilijke kwestie, vooral bij de schaarschte
aan betrouwbare gegevens, waarover beschikt
worden kan.
Zeker is echter, dat hiér een stellige belofte
wordt verbroken, door de Duitsche autoriteiten
aan de Belgen gedaan en inhoudend, dat aij
niet naar Duitschland zouden worden gevoerd.
Dit gebeurt nu toch. Het argument in het Bel
gische protest, dat iedere Belg, die aan een of
ander werk wordt gezet, daardoor de weermacht
van Duitschland verhoogt, is juist, maar niet
geheel ter zake afdoend.
In deze omstandigheden heeft de Amerikaan-
sche regeering zeer wijs gedaan, alvorens te
protesteeren, inlichtingen in te winnen, want lot
richtige beoordeeling is meer noodig, dan wat wij
uit de verschillende elkaar bestrijdende eenzijdige
berichten, die soms nogal veel schakels zijn ge
passeerd, weten. Maar als de voorstelling, zoo
als die zich uit de berichten aan den lezer moe
ten opdringen, juist is, dan is het zeker de plicht
van alle weidenkenden, er tegen op te komen en
niets ongedaan te laten, wat de Belgen kan be
hoeden voor de verdere gevolgen van het onrecht,
hun in 1914 aangedaan. Daarom is te verwach
ten, dat de andere neutrale regeeringen het voor-
beeld van Amerika zullen volgen, zich van beide
zijden op de hoogte zullen laten stellen en, zoo
noodig, een krachtig protest zullen laten hooreo
De burgerlijke dienstplicht in Duitschland.
Na Reventiow hervat thans ook Theodor
Wc-llf in het „Berl. Tagebl." van heden zijn
hoofdartikel, nadat maanden!ng niets van hem
is versohenen. Het thans verschenen .artikel is
gewijd aan de invoering van den burgerlijken
dienstplicht, welke Wolff begroet met de hoop,
dat niet alleen de werkkring van de reeds ar
beidenden veranderd wordt, maar dat ook
.voornamelijk zjj gedwongen worden, het vader
land te dienen, die totdusver niets aan eigen
lijf van den oorlog hebben gemerkt. Bizonder
slecht is Wolff te spreken over die personen,
die slechts met hun mond zich hebben geroerd.
Men zal nu met allerlei aangename gewoonten
moeten breken en Wolff verwacht daarvan,
dat het verlangen, naar vrede in alle landen
"tiians -stSfkër"zaT^wordên una* ipdere volken
niet achter kunnen blijven en dat dé Tolken
waarborgen zullen verlangen, dat dergelijke
wereldrainpea voortaan onmogelijk zijn. Aller
lei privilegiën zullen moeten vervallen en een
werkelijk parlementarisme moet worden be
reikt. Verder zullen ook middelen moeten wor
den gevonden, om hen, die doorgaan met haat
tusschen de volkeren te zaaien, strafbaar
atollen.
Do toestand in Rusland.
In het Zweedache dagblad „Allehanda" van
12 November schildert een, sedert enkele dagen
uit Rusland teruggekeerd, koopman uiit Zweden
den toestand aldaar in donkere kleuren. Hij
bracht twee maanden in verschillende doelsn
van hot Rijk door en zijn hoofdindruk was, dat
de toestand vergeleken bij het voorjaar aanzien
lijk achteruitgegaan was. Suiker, boter en brood;
zijn overal slechts in kleine hoeveelheden to
krijgen en zeer duur. Vleesch is alleen beredk-|
baar voor de allerrijksten. In de straten van
Moskou en St. Petersburg wemelt het van bede*
laars, meest oorlogsinvalieden.
De Zweed schrijft ten slotte woordelijk
„Wanneer men destijds de uitdrukking in
Duitschland „God straffe Engeland" hoorde,
dan kan men duze thans wel met recht in Rus-|
land uiten, want het is Engeland, dat dit doo-
dolijk vermoeide land.nog maar steeds tot de
voortzetting van den oorlog dwingt."
Dat inderdaad do Zweedsche koopman d© toe-,
standen niet te donker ziet, kan ieder weten,
diie do Russische dagbladen volgt. Slechts een.
kloin gedeelte van hun ruimte wordt door be-
richten ingenomen, die op de krijgsverrichtin
gen betrekking hebben, maar al het overigs
heeft betrekking op de moeilijkheden in da
levensmiddelen voorziening. Zolfs in de distrio-
ten waarin de zoogenaamde graanbouw en
graanhandel de hoofdmiddelen van bestaan zijn,
is het graan nog zeer duur, daar de boeren
weigeren hun graan af te geven uit vroed voor
een toeikorastigen hongersnood. En niettegen-
9!£">nd6 d9 r6goerlng maximum-prijzen heeft
te dwaas, dat oen meisje van mijn leeftijd
er tegen, op zou zien, een onderhoud te heb
ben met haar vader.
Zij besloot haren vader naar de bibliotheek
t© volgen en hem het bezoek van den Vicaria
aan te kondigen en 'haar besluit daaromtrent
mede te deelen.
Vader zal mij voor een achten vlinder aan
zien, als ik zoo voor hem verschijn in dit
rose oobtend-toilet met vrooüjken laoh (zij
keek in den spiegel) en deze flikkering in
mijne oogen. Zij nam een zekeren kloineni
grijzen handschoen uit haar schrijfcassette
en kustte dezen herhaaldelijk en stak hem
tusschen de kanten van haar keurslijfje.
De Squire was in zijne beste stemming, er
was niets waarover hij ontevreden kon ziinjj
nicht Ada versoheen in hare grijze zijdenl
morgen-gewaad met kanten, zii had over,
haar hoofd een kanten doekje geslagen. Enid
had een lioht blauw toilet aan zoodot har*
zuster bij zioh zelf dacht ze gelijkt juist op'
een baby in de lange kleeren, Victoria lachte
tegen allen, maar een zenuwachtig gevoel
maakte zich toch van haar meester.
Wordt vervolgd.