MM lltIL (SHUT EEK HIIETEIEI «El De Grondwetsherziening in de Tweede Kamer. BEOORLOG KAARS-, CARBID, en OLIELAMPEN vanaf 63 ct. H. J. v. di MEER, Schagchelstraat 7-9 bij de Aneyang FEU5LLETOW Woensdag 22 November.-Tweede Blad. GROOTE PARTIJ JASSESGSfEftSVÏERS ©9 ct. 2001 31) VERSPREIDE RERICHTEM XX. (7jtting van 21 November.) Een stukje historie Stap voor stap in de richting van rechtsgelijkheid van de bij zondere met de openbare school Be amendementen op art. 192 Be oude Verwa ten lib. opvatting Een oor deel van Mr. Gpzoomer in 1854 De interpellatie Mar- chant Kegeling van werk zaamheden De Kamer spreekt uit dat h.i. tot de op roeping der 1 andstor mplichti- gen der jaarkiasse 1909 eerst moet worden overgegaan in- dien de militie en landstorm 1917 is opgeroepen. Nadat de behandeling van de kiesrecht- voorstellen heeft plaats gehad, staat de Ka mer nu gereed om met die van art. 192 te beginnen en daarmede, indien links daaraan zijn medewerking verleenen wil, eene algc- heele finantieele gelijkstelling van de bijzon dere- met de openbare school te bewerken. Daarmede zal dan aan een grievend onrecht van jaren een einde worden gemaakt, nadat stap voor stap eene schrede was gezet op den weg van rechtsgelijkheid, van de bijzondere met de openbare school. Het zal dan editor nag aankomen op eene uitwerking in de or ganieke wetten. Daar is een. tijd geweest dat het bijzonder onderwijs geheel en al hij het openhaar- werd ten achter gesteld, dat 't ternauwernood werd geduld. Dat was ten tijde, dat men leefde onder de schoolwet van 3 April 1806. Volgens de beginselen van die wet zorgde de Over heid voor het lager onderwijs en art. 12 van die wet verbood het oprichten van eene la- gere school, onder welken naam ook, zonder uitdrukkelijke vergunning van de Overheid. Dat was dus eene beperking van de vrijheid van onderwijs. De G.W. van 1848 bracht in art. 194 (nu art. 192) de vrijheid van onderwijs. Daarna kreeg men in 1857 de schoolwet v. d. Brugghen om aan die grondwettelijke bepalingen uit voering te geven. Van die wet waren de ken merkende eigenschappen: de staatsschool, be kostigd door allen, de particuliere d.i. de bij zondere school, betaald door belanghebben den. Daar waren aanvankelijk in het ont werp van wet eenige bepalingen aangaande 't kunnen suhsidieeren van bijz. gehelen opgenomen, maar, tijdens de behandemg dei- wet in de Kamer waren die verworpen,- De regel ws-s de neutrale staatsschool, dat troetel kind van 't liberalisme de voorrang en de bijzondere geduld als eene uitzondering Eene bevoorrechting van de openbare school! Daarna kwam in 1878 de wet van Kappeyne tot stand, de beruchte, die de concurrentie van het hijzonder tegenover het neutrale on derwijs nog moeilijker maakte, waarhij plaats had eene schandelijke miskenning van de rechten der minderheden. Daartegen hebben de voorstanders der bij zondere school onvermoeid en mot volhar ding gestreden 'n strijd van jaren lang. Ein delijk in 1889 kreeg men de wet Mackay, die als beginsel aannam, dat de openb. en bijzon dere scholen naar gelijken maatstaf uit de rijkskas worden gesteund, en daarmede was dus de schoolstrijd in beginsel ten nadeelie van het liberalisme beslist. De rechtsgelijk heid van de bijzondere school met de open bare was althans in beginsel erkend! Doch, aldus deed eens mr. dr. G. P. M. baron van Hngenpoth tot Aerdt opmerken, „at erkende dan de schoolwet Mackay de „rechtsgelijkheid" van de bijzondere- en van de openbare school in beginsel, feitelijk ge lijkheid gaf 'zij allerminst. De openbare school bleef steeds bevoordeeld, ook nog na het tot stand komen van de wet van 24 Juni 1901 van min. Borgesius, waarbij naast de rijkssubsidie voor onderwijzers-trac tarnen ten (wet Mackay) tevens subsidie vanwege bet Kijk werd toegestaan voor den bouw van Schoollokalen hij het bijzonder onderwijs." Immers ten aanzien van oud er wijzers-tra c- FELICIA CURTIS. „Wilt gij mijn klein geschenk niet aanne men?" De toon waarop hij dit vroeg was zóó zacht zóó vol van innige teederheid, maar toch kon ■Victoria nog niet antwoorden. Toen sloeg hij zijn arm om haar midden, hij kuste, hare bruine lokken en fluisterde zacht; „Ik heb je lief.o zoo innig, innig lief!. deee zoete woorden, reeds zoo oud en tóch al tijd nieuw," die slechts één maal in het laven der vrouw waarlijk worden gevoeld en be grepen, en, die nu doordrongen tot het in.eis- tje, dat zich verlaten had gevoeld en door niemand was begrepen. En daar ging plot seling voor haar op een zon van stralend licht en rijke kleuren., naar niets meer ver langende en van volmaakt geluk. t Maanden en maanden heb ik op dit oogen- olik gewacht, mijn grootste schat, zeïde De nis aangedaan. Misschien bad ik zelfs nu nog hiet mogen spreken, maarZij legde hare hand op zijn mond: „Spreek zoo niet Denis, zei de zij, zelf er tam enten stond nog altijd bet bijzonder on derwijs bii 't openhaar ten achter en alle uit gaven behalve dan een deel voor de ach ooi- localen bleven voor rekening van de voor standers van het hijzonder onderwijs, terwijl al deze uitgaven hij het openhaar onderwijs uit de openbare kas werden betaald. Men had dus nog geenzins eene feitelijke gelijk heid tusschen openhaar- en bijzonder lager onderwijs. Op het standpunt van do wet Maekay voortbouwende, diende Min. Kuyper in een 'W.O. tot wijziging der L.O. wet, dat echter nog niet beoogde eene algeheele finantieele gelijkstelling van de bijzondere school met de openbare. Doel van dat W.O. dat in de Twee de Kamerzitting van 9 Mei 1905 met 56—38 stemmen is aangenomen, was: le nitkeering door 't Rijk aan de gemeenten en aan bestu ren van bijzondere scholen van de wettelijke minima-jaarwedden voor de door de wet ge vorderde onderwijzers en 2e verbooging van de bijdragen aan de bijzondere scholen, om in de behoeften der schoollocalen te voor zien. 1) Weder werd daarmede een stap gedaan in de richting van eene finale regeling van de finantieele gelijkstelling van de bijzon dere school met de openbare. Echterhet eindpunt was daarmede nog niet balieikt. Dat is 't óók nog niet met de voorstellen der hevredigingsoomm. Maardaarin ede gaan wij ander maal én nu eene aanmerkelijke schrede vooruit. Met art. 192, zooals de Be geering voorstelt dat te lezen en 't is goed daaraan vast te houden staan die voor stellen in verhand. Zelfs dan, indien de Ka mer 't nieuwe art. 192 ongewijzigd aanneemt, zijn wij er echter nog niet geheel. Dan, wij zeiden 't reeds, komt 't nog aan op eene uitwerking van de finantieele gelijk stelling in de organieke wetten, op een noo- dige wijziging in do L.O.-wet, en in een paar andere wetten. Wat daarvan zal terecht ko men, indien in de Kamer niet is eene meer derheid van rechts? Gezien het standpunt, dat nu reeds eenige liberalen innemen bij art. 192, is in dezen eenige vrees niet uitge- ten. Vooral indien men in aanmerking neemt do ingediende amendementen waarvan dat Van den heer Van Kaalte en dat van den heer Visser van IJzendoorn de voornaamste zijn. De heer Van Kaalte stelt voor om de vier de alinea van art. 192 te splitsen en daarvan te maken twee nieuwe alinea's, die zóó zou den luiden: a) Overal in het Rijk wordt van Over heidswege voldoend openhaar algemeen vormend lager onderwijs gegeven. b) Bij de wet kan op het bepaalde hij het vorig lid uitzondering worden toege laten in dier voege, dat, volgens door haar te stellen regelen, van Overheidsweg© de gelegenheid wordt ggeven tot het ontvan gen van voldoend openbaar algmeen vor mend lager ónderwijs. En de heer Visser van IJzendoorn stelt voor om alinea 6 aldus te lezen: „Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs, dat voldoet aan hij de wet te stellen voorwaarden en aan daarbij te stel len eisehen, welke gelijke deugdelijkheid als die van het. openhaar algemeen vor mend lager onderwijs waarborgen, wordt naar regels bij de wet te stellen, naar den zelfden maatstaf als het openhaar onder wijs uit de openbare kas bekostigd. De wet stelt cle voorwaarden vast waarop voor het hijzonder algemeen vormend middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs bijdra gen uit de openbare kas worden verleend. Vooral de inhoud van het laatste voorstel is van veel belang. Wol worden er aldus de Mshde niet gelijke eisehen van deugde lijkheid gesteld, doch eisehen van gelijke deugdelijkheid (zoodat de eisehen niet dezelf de behoeven te zijn, doch slechts gelijkwaar dig en rekening kunnen houden met den eigen aard van het bijzonder onderwijs) doch het moet een ieder opvallen, dat de eisehen van deugdelijkheid alleen aan het hij zonder onderwijs gesteld worden, en niet aan het openbaar onderwijs. Aldus wordt geproclameerd, dat het open baar uit zich zelf goed is, het bijzondere niet. Sterker nog wordt de dcelasseering van het bijzonder onderwijs, doordat aan het biji- zonder onderwijs tot taak wordt gesteld het openbaar onderwijs als voorbeeld, als ideaal na te volgen, namelijk dezelfde deugdelijk heid te bereiken. Dat is nu een uiting van de oude, verwa ten liberale opvatting, welke nog steeds even hooghartig op het bijzonder onderwijs neer ziet, ofschoon het door eigen wezen paeda- gogisch hooger staat en technisch reeds thans in zeer vele gevallen een hooger graad- heeft bereikt dan het openbaar onderwwijs. Terecht qualificeerde de Msb.de dit als eene „uiting van de oude, verwaten liberale opvatting." Vooral dat „oude" is bier op zijn plaats. Men beluistert er in de liberale zelfgenoegzaamheid van een mr. Opzoomer naar die in zijn in 1854 verschenen „Staats- regtelijik Onderzoek" tot uiting kwam. Die schreef met laffe kleineering van de goede zorg, die de Kerk aan 't onderwijs beeft be over verwonderd dat zijn naam hare lippen ontglipten, maar Victoria bad hem in hare gedachten nooit anders genoemd; wanneer jb OTCr mijn rijkdom en jou armoede wilv beginnen te praten, dan is dit de grootste nonsens." „Wat beteekent geld in vergelijking van geluk." „En ben je gelukkig Victoria"? „Ja onuitsprekelijk gelukkig! Zóó geluk kig, dat ik niet kan gelooven, dat het wer kelijkheid is." Zij schrikte, bij het uiten der laatste woor den, hoorde zij eensklaps eene stem, die haar toeriep: „Victoria." „Wat is er liefste?" vroeg Denis. „Iemand roept mij, zeide zij. Heb je de stem niet gehoord?" „Neen, ik hoorde niets," _»0. het kan geen verbeelding zijn, zeide sij beslist. Het was dezelfde^ die ik vroeger al höb gehoord." „Wanneer? Zeg het mij, drong Denis aan. Wanneer héb je deze stem gehoord? „In den kelder, juist op het ©ogenblik, dat ik uit de kamer kwam en de opening in den grond vóór mij zag. Zij stonden naast elkaar, luisterend, doch het geluid herhaalde zich niet. Maar de bedwelming van bet oogenblik waarin zij zich bevond, was gebroken, zij keerdo zich tot Denis en zeide: Ik vergeet steed: „Het onderwijs heeft bij ons gebloeid en vruchten gedragen, sedert de Staat de zorg er yoor op zich heeft genomen." En verder nagaande wat zal geschieden indien de Staat de zorg voor 't onderwijs uit handen gaf en indien de Kerk zioh ging bemoeien met die zorg: „Dam zal d'e school 't middel worden om kerkelijke leerstellin gen voort te planten. Dezen alleen zullen op den voorgrond treden, en de opmerkzaam heid van den onderwijzer en van hen, die over de school geplaatst zijn, bezighouden; al 't andere zal op den achtergrond worden gedrongen, en, men zal alles, wat in 't lager onderwijs hoofdzaak behoort te zijn, ver waarloosd zien, alleen opdat de school, des te heter het karakter eener katechisatie zou kunnen vertoonen." Die oude vrees van een opzoomer bezielt nu nog eenigen der liberalen bii hun aan drang naar de waarborgen van deugde lijkheid. Echter.... cl.ie oude vrees is reeds long door de historie gelogenstrafd. Op de bijzondere scholen is niet verwaarloosd „al les wat in 't lager onderwijs hoofdzaak be hoort te zijn." De bijzondere school is niet minderwaardig aan de openbare. Integendeel, ia menig opzicht blinkt zij daarboven uit. Dat erkenden in de Kamer-debatten zelfs vrijz. Maarwaarom dan die quaestie van de waarborgen? Is daarin niet tezien een uiting van baat tegen de bijzondere school, die eenigen der palstaanders, niet ale vrij zinnigen, den groei niet gunnen en die in zijn bloeitijd het liberalisme ternauwernood dul- de! De Kamer had het gisteren zoo druk met andere zaken dat van een verdere hehande- ding der Grondwetsherziening niets dien dag is gekomen. Tusschen de bedrijven in lieeft de Kamer behandeld de interpellatie van den heer Marchant aangaande de oproeping van de lamlstovmklasse 1909 voor d© militielichting 1917. De interpellatie stelde aan den Minister.' van Oorlog de vraag: Is de Minister bereid de oproeping van andisitormplichtigen der jaarklasse 1909 uit te stellen tot na de op komst der geheele of gedeeltelijke lichting en jaarklasse 1917 der militie en van den landstorm? Minister BOSBOOM antwoordde, dat een uitstel van oproeping van de jaarklasse 1909 bezwaarlijk gaat, omdat vele oproepingen reeds zijn gedaan. Echter zal poo mogelijk een uitstel in individueele gevallen kunnen worden verleend. En verder, dat de jaarklas se 1917 voor den landstorm van 1909 niet in de plaats kan worden gesteld, omdat deze nog moet worden ingeschreven en gekeurd. De Minister is niet bereid tot uitstel van de tweede ploeg van den landstorm 1909. Wel is hij breid te overwegen een spoedige op- roping na Nieuwjaar van den landstorm 1917. De lieer MARCHANT was met dit ant woord en de argumentatie van den Min. niet voldaan. Hij releveerde'de bezwaren,Nlat nu oudere mersohen uit hun maatsch appel ijken werk kring zullen worden gerukt, en diende in de- volgend© motie: De Kamer, van oordeel, dat tot het oproepen van den landstorm' jaarkiasse 1909 eerst be hoort te worden overgegaan na de oproe ping van de militielichting en den land storm jaarkiasse 1917 gaat over tot de orde. van den dag. De heer DIJYMA ER VAN TWIST achtte het antwoord van den Minister onvolledig. Er ontstond agitatie in liet. land toen hekend werd, dat de landstorm 1909 voor de lichting 1917 zou gaan; dat had kunnen worden voor komen wanneer de minister een mededeeling hierover gedaan had. Ook de schriftelijke vragen hadden veel spoediger beantwoord kunnen worden. Nader betoogde spr., dat de minister niets doet om den economiséhen druk te verlichten van de oudere mannen, die in dienst zijn. Eerst nadat de manschappen een maand in dienst zijn krijgen zij een vrijen Zondag. Ook klaagt hij over de onpractisehe verdee ling over de depots. Spr. kan instemmen met de motie, echter is er nog een bezwaar. Wanneer de heele mir litielichting 1917 en de landstorm 1917 op komt, kan men in geval van vrede eerst op 1 Juni 1918 over nieuwe troepen beschikken Spreker vreest, dat de Kamer dan eenvoudig zal zeggen de kazernes te sluiten, met norma le naar huis zending van de militie 1917. Tot een dergelijken maatregel zou spreker niet willen medewrken. De Minister van Oorlog, de heer BOS BOOM deelde in zijne repliek een en ander mede gaande zijne verdere plannen ter af lossing van de 5 andere lichtingen, die 1 Aug. 1914 onder de wapenen waren. Spr. moet het voorbehoud maken, dat zich geen buitenge wone moeilijkheden a oord oen maar overi gens zal hij maken, dat vóór 1 Augustus 1917 -alle lichtingen, die 1 Augustus 1914 onder de wapenen waren, zullen zijn afgelost. Spre ker hoopt >an de land.storm jaarklassen 1907 en 1906 geen gebruik behoeven te maken. geheel en al den tijd. Men zal naar mij zoo ken." Hij nam hare heide handen in de zijnon: „Luister lieveling, ik bemin je te innig, dan dat ik verlangen zoude, dat je, je nn reeds aan mij verhoudt door ©ene belofte. Ik had niet zoo zelfzuchtig moeten zijn, ik bad nog moeten zAvijgen-y maar. „Ik ben blij, dat je 't niet gedaan hebt," „Vóór dat je.meereerjarig kent> zal de toestemming van je vader niet vragen, ook zal ik je vóór dien tijd niet schrijven, noch trachten je te ontmoeten. Wanneer wordt je oen-en-twintig jaar, mijn schat?" >Jn Mei. Dat zijn nog tien lange maanden om te wachten. „In dien tijd heb je dua gelenheid om na to denken." „Wat ben je een dwaae jongen," ant woordde zjj fluks. „Och, ik geloof, dat hert zoo boter ia," zeide hfj. Alleen heb ik eón verzoek en dat ia: dtat je iederen dag een rasenhoedje voor mij bidt dit kleine boekje zal je vertellen hoe je daarbij te werk moet gaan." „Meen Je. dat ik moet bidden in de plaat* dat jij hot zelf doet? „Neen zeker niet. Het is het gebed bij uit stek aan O. L. Vr. gewijd, ik ibid het alle da gen en zoude ik de gedachten heerlijk vin den, indien wij iederen dag op een) bepaalden tijd, te samen in het gébea vereenlgd waren. Totdat de noodzakelijkheid blijkt,-.hoop hij van die marge geen gebruik te maken. De jaarklassen 1908 en 1917 zullen onder de wa penen worden geroepen. En verder deelde de minister mede, dat eerst wanneer alle op 1 Aug. 1914 onder de wapenen zijnden ATóór 1 Aug. 1917 met verlof gezonden zijn, hij de volgende lichtingen naar huis zal zenden. Een ontwerp om de lich ting 1918 sterk vervroegd onder de wapenen te roepen, heeft spreker's departement reeds Aerlaten. Een wetswijziging, zooals de heer Duy- maer van Twist wenschte, zou thans te laat zijn. Spreker heeft geen bezwaar het deel van de iandstormklasse 1917, dat niet voor aflossing van bereden en speciale wa pens, maar voor aflossing van de infan terie bestemd is, reeds in Febr. a.s. onder de wapens te roepen. Intrekking van de bevelen tot oproeping) van de militielich- 'ting 1917 zout ot allerlei verwarring lei den. Kehlgaat niet aan, militiemannen, die daar op. niet gerekend Rebben, tlians op te roe een in de nlaats van de landstormman- vm dia taai-pp al lang gerekend hebben. Gevolg zou ook kunnen zijn, dat spreker zijn zoo even uiteengezet plan niet zou kunnen volgen. De Minister Avil gaarne met de Kamer tot een overleg kpmen. Wat hij niet kan toezeggen voor de jaarklasse 1909, wil spreker wel doen voor do jaarklasse 1908; spreker wil die wiel laten vooraf gaan door 'een deel van de injlitieliclitdng 1917. Spreker ontraadt aanneming van de motie en vraagt den interpellant zich tevreden te stellen met de gedane toezeggingen. Ten slotte, na nog eenig debat is de motie aangenomen met 59 tegen 4 stemmen. Te gen hemden de heer Van Idsinga, Nier- strasz, Eland en de Voorzitter. De Kamer hield zich verder nog met een regeling van werkzaamheden bezig. ,Op voorstel van den heer Visser van IJzen doorn is besloten om volgende week iWoens- dag om 11 uur te houden een afdeelings- onderzoek van eenige W. O. waarbij de Indische Begrooting en om dit daar zoo noo- dig des avonds voort te zetten. En ver der is goedgevonden om indjen het afdee- lingsonderzoek Woensdagavond niet afloopt, Donderdagavond d,a.v. daarmede voort te gaan, 1) Daarna had men nog de wet Bink 1907, het bouw wet je 1912 en het toeslagwetje 1918. HET WEGVOEREN VAN BELGEN NAAR DUITSCH- LAND. De berichten over het wegvoeren van Bel gische werklieden naar Duitschland hebben terecht groote opschudding in (Je heele wereld gewekt en natuurlijk in de eerste plaats in Nederland. De eerste berichten hadden vooral betrekking op het étappengebied, waar de maatregelen den 23sten October reeds zouden zijn uitgevaardigd. Dit WCi'dt bevestigd in een brief, dien de Brus- selsche correspondent VSfi-dê- „N. R. Ct." uit Gent heeft gezonden en waarin eenige positieve feiten worden meegedeeld. Deze correspondent schreef „Men leest namelijk sedert een paar weken op de Genfsche muren een verordening van hertog Albrecht van Wurtenberg, generalchef \'an het étappengebied, met als eerste kapittel het vol gende „„Personen, die in staat zijn te werken, kun nen tot werken ook buiten hunne woning gedwongen worden, zoover zij tengevolge- van spel, dronkenschap, ledigheid, vrijwillige of on vrijwillige werkloosheid, voor hun onderhoud of voor het onderhoud van degenen tot wier onder houd zij verplicht zijn, vreemde hulp verkrijgen of vragen."" (Ik schrijf letterlijk af.) „Gij stelt u voor wat zulke bekendmaking uitwerkt in eene nijverheidsstad, die als zoodanig geheel stilligt en waar tienduizenden zonder werk loopen. Te erger waar het verluidde, dat men de werk loozen eenvoudig naar Duitschland stuurde. Dit gebeurt echter alleen, wanneer de werk lui vrijwillig en onder handteekening daarin toestemmen; in welk geval zij een behoorlijk loon genieten. De andere blijven in België, en werken er vooral aan de openbare wegen." Deze verordening zoo merkt de „N. R. Ct." hierbij aan voert dus gedwongen arbeid in, ook voor de onvrijwillige werkloozen, en bepaalt voorts, dat, om hun dien arbeid te' verschaffen, de werkloozen uit hun woonplaats kunnen wor den gevoerd, maar niet naar Duitschland, tenzij zij het zelf verkozen. Anders zouden zij in België te Averk worden gesteld. Deze bepalingen gelden voor het geheele étappengebied. Maar uit de verdere berichten blijkt: 'ten eerste, dat deze of gelijksoortige bepalin gen ook buiten het étappengebied zijn uitgevaar digd; ten tweede, dat van de gemeentebesturen de indiening van lijsten van werkloozen is geëischt, dat verscheiden gemeentebesturen zulks hebben geweigerd, en dat hunne leden in verband daar mee zijn gearresteerd; ten derde, dat de Duitschers in die weigering Wil je dat Aroor mij doen?" „Dit is zoo geheel in strijd met alles wat ik tot nu toe gedaan heb, hernam Victoria, hem openhartig aanziende; ik hen er niet ze ker van, dit te kunnen volbrengen, maar ik hek-of het je, ik zal het probeeren." „Ik veronderstel, dat de protestanten de beteekenis van den rozenkrans niet kennen." „Wat de protestanten betreft, antwoordde Victoria, een beetje beftig, ik lb-en. geen pro testant door overtuiging, aannemende, dat het protestantisme een waar geloof is, ik ben alleen protestant omdat mijn vader en moe der het waren, en deze zijn het weer, omdat hunne ouders het waren." „Moge de goede God je verlichten, mijn dierbaarste schat en mij geduld schenken," zeide Denis. „Tot wederziens, denk er aan, dat je zoo vrij bent als een vogel en er geen belofte tusschen ons gewisseld1 ia." Niet vóór dat zij zioh op hare kamer be vond, herinnerde Victoria zich, tot haar niet geringe spijt, dat Mr. Lewton-Whyte dien morgen zoude komen om aan haren vader hare hand te vragen.. Maar, toen de eerste ontstemming voorbij was, was h'aar: besluit genomen en Victoria zag die dingen die komen gingen, moedig tegemoet Het ergste wat gebeuren kan, i* dat ik al- Jtei aan vader vertollen moet; «n het is toch v A aanleiding hebben gevondèn om zonder lijsten menschen te arresteeren, ten einde hen in Duitschland te werk te stellen en dat zij daarbij ook lieden hebben weggevoerd, die niet werk loos en niet zonder middelen van bestaan waren. Om het verloop van de feiten, voor zoover uit de berichten bekend, nog eens kort samen te vatten, resumeert het blad: De Duitschers besluiten de werkloozen te dwingen aan het werk te gaan. Wie van hen wil werken, krijgt werk; wenscht hij het, dan gaat hij naar Duitschland. Anders niet. Maar wie niet wil werken, moet toch werken en wordt ook naar Duitschland gevoerd. In verband met dezen maatregel worden lijsten van de werk loozen geëischt. Maar de inlevering wordt ge weigerd. Daardoor vervallen volgens Duitsche opvatting alle menschen in zoo'u district in de rubriek van. degenen, die alle werk weigeren en worden dus gedwongen, c. q. ook om naar Duitschland te gaan. Of Duitschland volgens de regelen van het volkenrecht Belgen mag wegvoeren, om ze in Duitschland aan het werk te zetten, is een tame lijk moeilijke kwestie, vooral bij de schaarschte aan betrouwbare gegevens, waarover beschikt worden kan. Zeker is echter, dat hiér een stellige belofte wordt verbroken, door de Duitsche autoriteiten aan de Belgen gedaan en inhoudend, dat aij niet naar Duitschland zouden worden gevoerd. Dit gebeurt nu toch. Het argument in het Bel gische protest, dat iedere Belg, die aan een of ander werk wordt gezet, daardoor de weermacht van Duitschland verhoogt, is juist, maar niet geheel ter zake afdoend. In deze omstandigheden heeft de Amerikaan- sche regeering zeer wijs gedaan, alvorens te protesteeren, inlichtingen in te winnen, want lot richtige beoordeeling is meer noodig, dan wat wij uit de verschillende elkaar bestrijdende eenzijdige berichten, die soms nogal veel schakels zijn ge passeerd, weten. Maar als de voorstelling, zoo als die zich uit de berichten aan den lezer moe ten opdringen, juist is, dan is het zeker de plicht van alle weidenkenden, er tegen op te komen en niets ongedaan te laten, wat de Belgen kan be hoeden voor de verdere gevolgen van het onrecht, hun in 1914 aangedaan. Daarom is te verwach ten, dat de andere neutrale regeeringen het voor- beeld van Amerika zullen volgen, zich van beide zijden op de hoogte zullen laten stellen en, zoo noodig, een krachtig protest zullen laten hooreo De burgerlijke dienstplicht in Duitschland. Na Reventiow hervat thans ook Theodor Wc-llf in het „Berl. Tagebl." van heden zijn hoofdartikel, nadat maanden!ng niets van hem is versohenen. Het thans verschenen .artikel is gewijd aan de invoering van den burgerlijken dienstplicht, welke Wolff begroet met de hoop, dat niet alleen de werkkring van de reeds ar beidenden veranderd wordt, maar dat ook .voornamelijk zjj gedwongen worden, het vader land te dienen, die totdusver niets aan eigen lijf van den oorlog hebben gemerkt. Bizonder slecht is Wolff te spreken over die personen, die slechts met hun mond zich hebben geroerd. Men zal nu met allerlei aangename gewoonten moeten breken en Wolff verwacht daarvan, dat het verlangen, naar vrede in alle landen "tiians -stSfkër"zaT^wordên una* ipdere volken niet achter kunnen blijven en dat dé Tolken waarborgen zullen verlangen, dat dergelijke wereldrainpea voortaan onmogelijk zijn. Aller lei privilegiën zullen moeten vervallen en een werkelijk parlementarisme moet worden be reikt. Verder zullen ook middelen moeten wor den gevonden, om hen, die doorgaan met haat tusschen de volkeren te zaaien, strafbaar atollen. Do toestand in Rusland. In het Zweedache dagblad „Allehanda" van 12 November schildert een, sedert enkele dagen uit Rusland teruggekeerd, koopman uiit Zweden den toestand aldaar in donkere kleuren. Hij bracht twee maanden in verschillende doelsn van hot Rijk door en zijn hoofdindruk was, dat de toestand vergeleken bij het voorjaar aanzien lijk achteruitgegaan was. Suiker, boter en brood; zijn overal slechts in kleine hoeveelheden to krijgen en zeer duur. Vleesch is alleen beredk-| baar voor de allerrijksten. In de straten van Moskou en St. Petersburg wemelt het van bede* laars, meest oorlogsinvalieden. De Zweed schrijft ten slotte woordelijk „Wanneer men destijds de uitdrukking in Duitschland „God straffe Engeland" hoorde, dan kan men duze thans wel met recht in Rus-| land uiten, want het is Engeland, dat dit doo- dolijk vermoeide land.nog maar steeds tot de voortzetting van den oorlog dwingt." Dat inderdaad do Zweedsche koopman d© toe-, standen niet te donker ziet, kan ieder weten, diie do Russische dagbladen volgt. Slechts een. kloin gedeelte van hun ruimte wordt door be- richten ingenomen, die op de krijgsverrichtin gen betrekking hebben, maar al het overigs heeft betrekking op de moeilijkheden in da levensmiddelen voorziening. Zolfs in de distrio- ten waarin de zoogenaamde graanbouw en graanhandel de hoofdmiddelen van bestaan zijn, is het graan nog zeer duur, daar de boeren weigeren hun graan af te geven uit vroed voor een toeikorastigen hongersnood. En niettegen- 9!£">nd6 d9 r6goerlng maximum-prijzen heeft te dwaas, dat oen meisje van mijn leeftijd er tegen, op zou zien, een onderhoud te heb ben met haar vader. Zij besloot haren vader naar de bibliotheek t© volgen en hem het bezoek van den Vicaria aan te kondigen en 'haar besluit daaromtrent mede te deelen. Vader zal mij voor een achten vlinder aan zien, als ik zoo voor hem verschijn in dit rose oobtend-toilet met vrooüjken laoh (zij keek in den spiegel) en deze flikkering in mijne oogen. Zij nam een zekeren kloineni grijzen handschoen uit haar schrijfcassette en kustte dezen herhaaldelijk en stak hem tusschen de kanten van haar keurslijfje. De Squire was in zijne beste stemming, er was niets waarover hij ontevreden kon ziinjj nicht Ada versoheen in hare grijze zijdenl morgen-gewaad met kanten, zii had over, haar hoofd een kanten doekje geslagen. Enid had een lioht blauw toilet aan zoodot har* zuster bij zioh zelf dacht ze gelijkt juist op' een baby in de lange kleeren, Victoria lachte tegen allen, maar een zenuwachtig gevoel maakte zich toch van haar meester. Wordt vervolgd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1916 | | pagina 5