feuilleton WARE ADELDOM De Roomsche Mei-dag. WAT DE PERS ZEGT Woensdag 16 Mei Tweede Blad „Gegeven te Rome bij St. Pieter, op den 17den Mei 1891, in het veertiende jaar van Ons Pausschap. LEO Xlll„ Paus." Morgen, op den feestdag van den H, Sacra mentsdag, herdenken wij den wereldhistorischen uatuin waarop de onvergetelijke Paus der werk lieden, Z. H. Paus Leo XIII z. g., nu zesen twintig jaar geleden, de grondwet voor de sociale hervorming zijn Encycliek „Rerum Novarum" uitvaardigde. En ieder jaar, dat aanvankelijk alleen in de katholieke werkliedenvereenigingen, uiet alleen hier te lande, maar over geheel de wereld de uitvaardiging dezer Encycliek feestelijk Werd herdacht, zagen wij het leger van Roomsche betoogers aangroeien en vermeerderen, zagen wij de gelederen verbreeden eindelijk ook tot in de geledingen van de middenstanders en werkgevers. 'n steeds toenemende mate is nu waar te nemen de machtige invloed van het Pauselijk Woord, „gegeven te Rome bij St. Pieter, op den 1 'den Mei van het jaar 18L) 1door Paus Leo XIII. Want, wel heeft de roepstem van den H. Vader in de eerste jaren vooral en bijna uitsluitend weerklank gevonden bij de arbeiders, w ier stand door gehoor te geven aan den Her derlijken oproep „Vereenigt U", uit de inzinking- der maatschappelijke samenleving, waarin hij dreigde ten onder te gaan, omhoog werd ge bracht; maar successievelijk heeft men ook in de betere kringen 's Pausen vaderlijke raadgevin gen aanvaard en kwamen de R.-K. Midden stands- en Patroonsvereenigingen ook tot stand. Als voor het verschijnen der Encycliek „Rerum Novarum" de opkomende arbeidersbeweging onder de katholieken door de meesten met wan trouwen, met tegenzin, ja met tegenwerking werd begroet, als het ontluikende vereenigingsleven van de Roomsche werklieden gevaarlijk were Vgeacht en als een uiting van socialistischen, revo lutionairen geest werd beschouwd, als het later nog werd genoemd een noodzakelijk, niet meer te keeren kwaad, kwam Paus Leo XIII met zijn gezaghebbend woord aan die verkeerde beoor delingen van wat goed en noodzakelijk was, dt stilzwijgen opleggen. Terwijl de tegenstanders meenden, dat het in de maatschappij alles botertje tot den bodem was, dat er geen verbetering der maatschappelijke toestanden op groote schaal noodig was, kortom dat de werkman tevreden moest zijn, kwam Paus Leo XIII in krasser bewoordingen dau de Room sche werklieden zelf nog durfden te gebruiken, Verklaren, dat in de huidige maatschappij het 'ot van het meerendeel der proletariërs niet veel beter was dan een slavenjuk, onmenschelijk, Onchristelijk; kwam hij verklaren en bewijzen, dat de arbeiders alle recht hebben zich te vereenigen on dat het bestaan en de bloei der katholieke Werkliedenvereenigingen hoogst wenschelijk is en Van zeer heilzamen invloed op den algemeenen toestand der maatschappij. Daaromzoo hoorden wij indertijd ook de vurige propagandist pastoor J. Ruijter zeggen, vieren de katholieke werklieden, tegenover den mislukten internationalen 1-Mei-dag der onge- loovige revolutionaire socialisten, met recht hun Roomsctien Mei-dag als een wereldhulde aan den Paus der werklieden voor het woord in het belang der arbeiderswereld gesproken. En hoe kras de Paus in zijn Encycliek sprak, vindt men scherp geteekend in zijn omschrijving van de wederzijdsche plichten. „De werklieden," zegt de Paus, „mogen niet als slaven worden beschouwd. De rijken en werkgevers moeten beseffen, dat het rechr en billijk is, in de arbeiders de menschelijke waardigheid te eerbiedigen, welke in elk geval geadeld is door wat we het christelijk karakter noemen. Dat loonarbeid, als men naar de natuurwet, als men naar de chris telijke wijsbegeerte luistert, den mensch niet tot schande strekt, doch tot eer, daar die arbeid een eerzaam middel biedt tot levens onderhoud. Dat het in waarheid onteerend en onmenschelijk is, menschen te misbruiken tot werktuigen om winst te maken, en hen niet hooger te schatten, dan wat zij aan spieren en lichaamskracht waard zijn. Insgelijks wordt voorgeschreven dat het noo dig is om ten opzichte van de misdeelden rekening te houden met den godsdienst en de zielsbelangen. Dat het daarom de taak der werkgevers is, te maken dat de werkman op een geschikten tijd vrij hebbe voor zijn godsdienstplichten; den man niet bloot te stellen aan de verleiding van het bederf en aan de aanlokselen tot zondigenen op gee- nerle wijze hem af te trekken van de zorg voor zijn gezin en van het streven naar spaarzaamheid. Zoo ook niet meer werk op te leggen dan de krachten kunnen dragen, noch dat soort werk, hetwelk niet met leeftijd en sekse overeenkomt. Onder de voornaamste plichten echter der werkgevers zoo gaat de H. Vader voort treedt deze plicht het meest in het licht om aan ieder te geven wat rechtvaardig is." De „Rerum Novarum", hoewel dus daarin met *treng vermanende woorden gewezen wordt op ^e plichten der werkgevers en op den bedroe- benden toestand waarin de arbeiders zijn komen verkeeren, „zóó dat" volgens het woord van d*n Paus „zeer weinig vermogenden en boven matig-rijken een bijkans slaven-juk aan de tal- looze schare der proletariërs hebben opgelegd," is toch niet alleen een document waarop de arbei ders zich mogen beroepen als uitsluitend om hun rechten op te eischen, maar behelst zij ook tevens de vermaning, zoowel voor arbeiders als voor werkgevers, om de plichten van den staat waarin men is gesteld, na te komen. „Een hoofdfout bij de behandeling van het sociale vraagstuk is hierin gelegen," zoo lezen we o. m. ook in den Pauselijken om zendbrief „dat men de onderlinge verhou ding tusschen de bezittende en de onvermo gende arbeidende klasse zoo vooistelt, alsof beiden van natuurswege onverzoenlijk tegen over elkander stonden en als ware het zich genoodzaakt zien om een strijd te voeren op leven en dood. Juist het tegendeel is waar. „Eendracht is overal de noodzakelijke voorwaarde van schoonheid en orde; een voortdurende strijd daarentegen brengt ver wildering en verwarring teweeg. „De Kerk, als tolk en bewaarster van den godsdienst, kan allereerst door de waar heden, die zij verkondigt en door de wetten, die zij geeft, veel bijbrengen om de rijken en de armen onderling te verzoenen en nader tot elkaar te brengenhaar leer en geboden leiden, zoowel de eersten als de laatsten tot het betrachten van hun wederzijdsche plichten en inzonderheid tot het opvol gen der voorschriften van rechtvaardigheid. Den arbeider wijst de Kerk in 't bijzonder op het volgende, als op de verplichtingen, zijn staat eigen: eerlijk en trouw den arbeid te verrichten, tot welke men zich vrijelijk en bij rechtvaardige overeenkomst heeft verbon den; den werkgever noch in zijn goed, noch in zijn persoon te benadeelen; in de hand having van zijn recht zich te onthouden van gewelddadigheden en in geen geval oproer aan te stoken; geen gemeenschap te onder houden met boosdoeners, die hun bedriege- lijke vooruitzichten voorspiegelen en enkel bittere teleurstelling en verderf berokkenen." Den arbeider en den patroon, beiden wijst de Encycliek op hun plicht, waaruit voor beiden voortspruiten de rechten die men, volgens de onveranderlijke christelijke beginselen, mag doen gelden. En in dien zin heeft de katholieke wereld de „Rerum Novarum" dan ook aanvaard als de grondwet voor de sociale samenleving, wijl ze is gebaseerd op de grondbeginselen van de chris- telijk-sociale rechtvaardigheid. Zoo is de herdenking van de uitvaardiging der Encycliek „Rerum Novarum" geworden het ieder jaar terugkomende Roomsche Mei-feest. Deze telkenjare terugkeerende Encycliekfeesten moeten ook de meest onwetende tegenstrevers ook onder de katholieken, indien die er nog zijn ervan overtuigen, dat de „Rerum Novarum" voor de Roomsche arbeiders op de eerste plaats, maar ook voor de geheele christelijke maat schappij, een buitengewoon groote beteekenis heeft. Die beteekenis heeft de Encycliek behouden, ook na den dood van Paus Leo XIII. Want, wèl stierf Leo XIII, maar de Paus bleef en met het Pausschap ook de Encycliek. Paus Pius X z.g was door eenzelfden geest bezield als Leo XIII. Onder zijne leiding ging de sociale actie geen anderen koers. En ook onze tegenwoordig regeerende Paus, Z. H. Benedictus XV, drukt de voetstappen van zijn roemruchte voorgangers: in zijn eerste Encycliek, uitgevaar digd den lsten November 1914, gaf Z, H. daar van onomwonden blijk door zich te beroepen op de Encyclieken van Paus Leo XIII en door de vermaning aan alle geestelijken der wereld, „dat zij er nauwkeurig voor dienen te zorgen, dat die zeer gewichtige voorschriften nooit aan de ver getelheid worden prijsgegeven, maar veeleer m de vereenigingen en vergaderingen der katholie ken, in de predikaties, in de openbare geschrif ten der onzen met verstand worden toegelicht en ingeprent zoo dikwijls de omstandigheden dit vorderen." In het besef van die onvergankelijke groote beteekenis der Encycliek „Rerum Novarum" vie ren de katholieke arbeiders, vieren alle katholie ken den Roomschen Mei-dag. Aan Boord van do ,;Gaasterland''. Onder de opvarenden van de „Gaaster- land", een der zeven getorpedeerde schepen, was ook een jeugdig Haarlemmer, de lo* jarige Bernard Schilder, wellicht het jongste maatje van de heele vloot. Gisterennacht om half één trommelde hij zijn ouders uit hun zoete nachtrust en kwam na een rond zwerven van vier maanden weer in de ou derlijke woning terug. Het was zijn eerste zeereis geweest, want de frissclie Haarlem- sche jongen is aan zijn „zeedagen", die hij als lichtmatroos doormaakt. Als hij er zes honderd „op" heeft zitten, kan hij doorleeren voor stuurman, het doel, dat hij voorloopig bereiken wil. Toen de stevige boy dan gisterenavond tegenover ons zat., zag' hij er in zijn Iriscti colbertje voor het eerst, weer eens „toon baar" uit, na vele weken. Bij de torpedee- riug was hij zijn heele uitrusting kwijt ge raakt en had hij zich met gekregen Engelsch zeemansgoed moeten behelpen. Het verhaal dat li ij ons deed over de lotgevallen van de „Gaasterland" is het navertellen wel waard. Natuurlijk mist dit jongensverhaal elk of ficieel cachet, doch dit heeft dan ook het voordeel dat onze lezers noch wij er door in diplomatieke- moeilijkheden zullen gera ken. Wij willen onzen lezers dan ook liet ongekunstelde verhaal van dezen jongen Haarlemmer niet onthouden. „Op 15 Januari," vertelde ons de jonge zeeman, „voer de „Gaasterland", in ballast, IJmuiden uit naar New-York. Ik was wat benieuwd wat deze reis zou opleveren en ik hoopte maar dat ik tenminste ook wat oor logsschepen zou zien. „Wij voeren om de Noord naar Falmouth. „Den eersten dag, na ons vertrek, gebeur de er niets. Alleen was ik 'n beetje zeeziek. Maar don dag daarna zagen wij een mijn aan bakboord, op nog geen honderd meter 't schip. Het ging overigens kalm een van paar dagen, totdat wij" op den eersten Zon-4-toen wij op 'n morgen drie booten de haven dag door 'n Engelschen gewapenden trawler zagen uitgaan: de Gamma, de Zet a en de gepraaid werden, die ons zou opbrengen naar 'n kleine havenplaats op de Schotsche kust. .Wij waren er bijna, toen de Engelsehman er plotseling vandoor ging, waarom weet ik niet, en ons in den steek liet. Wij gingen toen weer onzen eigen koers. „Maar 's Maandagsmorgens lag ik nog in ni'n kooi toen het ineens „stoppenI" was. Ik naar boven en daar zag ik in 't schemer donker een transportschip'op eénigen afstand van ons. Een Engelsche hulpkruiser. Er wer den morseseinen gewisseld tusschen de „Gaasterland" en den kruiser, en een kwar tier daarna kwam een sloep aanzetten, die drie matrozen, twee mariniers en één offi cier, allen Engelschen, op onze boot afzette. Wij zouden nu wéér opgebracht worden naar 'n Engelsche haven om daar onderzocht te worden. „Maar nu het mooie van 't geval. In den avond van dicnzelfden Maandag, was het weer ineens „stoppen" voor.... een Duitschen onderzeeër. Er kwamen vier Duitsche ma trozen aan boord met 'n officier. Ze vroegen of er ook Engelschen aan boord waren. „Neen," zei de kapitein. Wij moesten daarop allen op 'n rijtje gaan staan; met de jekkers aan, want liet zou wet eens kunnen gebeu ren, dat het schip getorpedeerd zou worden, vertelde men. Vóór ons stonden de Duitsche matrozen met de geladen revolvers op ons gericht. De Duitschers beweerden, dat er wèl Engelschen aan boord waren. „Zoek ze dan maar," antwoordde de kapitein. En ze zochten, maar vooraf waarschuwde de Duit sche officier, dat, wanneer het tot 'n ge veeld kwam, het eerste pistoolschot voor den oncfer. ee"T 'net signaal zou zijn om de „Gaas.- terianü te torpedeeren. „I)e Duitschers zochten dus de Engelschen En ze vonden de Engelschen, in de salon. En wat denkt u? Vechten met elkaar? Hee- lemaal niet. Ze gaven elkaar de hand, presenteerden sigaretten en rookten eerst gezellig onder elkaar. Toen werdmt den En gelschen de wapenen afgenomen en deze over boord gegooid. De Engelsche officier werd geboeid in 'n sloep naar den onderzeeër gebracht en de andere vijf Engelschen ble ven bij ons aan boord. De sloep kwam nog eens terug om eerst den tweeden officier van de „Gaasterland" te halen. Deze werd ondervraagd aan boord van den duikboot. ■Daarna werd hij teruggebracht en toen was de beurt aan onzen kapitein.' Toen de ver klaringen van deze twee officieren klopten, werd ons „goede reis" gccwnscht en we moch ten verder gaan. „Voordat wij in Falmouth aankwamen, wachtte ons nog 'n verrassing. Op *n mor gen weer en op denzelfden tijd, was het weer: stop! Wéér een Duitsche onderzeeëer. Die zeide: Daar ligt een Italiaansch schip torpedeeren. De machines zijn kapot. Dis menschen moeten jelui redden. Nu moet u weten, verduidelijkte onze jonge zeeman, dat er een hevige storm stond, bij welke gele genheid ik met mijn gezicht tegen de voor bak si rap ben aangeslagen (hij toonde ons een diep litteeken in den rechterwang); en het was dertig mijlen uit de kust. De onder zeeër had de menschen in dien storm niet in de booten willen dwingen. Al gauw kwam een Italiaanschc sloep met Italianen op ons aan. Maar toen zij bij ons aan boord waren, waren die kerels te beroerd om hun maats te redden. Toen besloot onze kapitein om dan maar een sloep te strijken Dat werd gedaan en do beste matrozen werden uitgezocht om de Italianen van dat schip af te halen. Er werd een stelletje gered en de sloep ging weer terug, met andere mai ïozen, om de an deren te halen. Zij konden door den storm >niet bij het schip komen, zoodat do Itaha- nen in 't water moesten springen en dan werden opgepikt. Ze vertellen, maar dat weet ik niet zeker, dat een jongetje verdronk van 12 jaar. Die sprong achter van 't schip af en verdween. Allen werden overigens bij ons aan boord gebracht. Gok de Duitschers hielpen mede, want de sloep, waarmede de eerste Italianen gekomen waren, had men een talis, waarin de boot hing, stuk en hing deze verticaal; een angstig ©ogenblik voor den lampenist en den 2en officier, die er nog inzaten. Zij klauterden naar boven en net waren zij binnen of een tweede golfslag kwam en krak, de heele boot kapot en ver dwenen in de diepte. Jammer van de mooie mooie sloep! De Duitsche onderzeeër groet te ons vaarwel en wij naar Falmouth. Wij zagen dat liet Italiaansch schip met kanon schoten in den grond werd geboord. „In Falmouth kwamen wij op 29 Januari aan. De Italianen werden van boord gezet, maar wij moesten aan boord blijven, behalve onze kapitein, die aan wal mocht voor drin gende bezigheden. „Wij lagen daar 'n paar dagen in Falmouth Epsilon. Deze laatste, de achterste van de drie, was net de haven uit en op geen tweehonderd meter van ons vandaan, toen zij op een mijn liep en zonk. Den heelen nacht bleef het schip nog drijven met den achtersteven in de hoogte, maar den volgen den morgen zagen wij nog maar twee mast toppen boven water uitsteken. Denzelfden dag hoorden wij dat de „Salland" getorpe deerd was. Daar schrokken wij van, want het was een boot van onze maatschappij. Zooals u weet, zijn ook de Gamma en de Zeta getorpedeerd. „Drie weken hebben wij in Falmouth ge legen. En toen op 'n morgen, 22 Februari, daar vertrokken wij met zeven schepen te gelijk. We stoomden gezellig op. liet was prachtig weer en in de lucht vergezelden ons twee Fransche Zeppelins. 1) Om 12 uur waren zij nog boven ons, maar om kwart over twaalf zweefden zij opeens terug. We wisten niet wat cr aan de hand was. Totdat wij tegen den avond twee zwarte stippen zien. Eerst, dachten wij aan onderzeeërs, maar even later .bleken het twee sloepen te zijn van een Noorsch schip, dat een half uur geleden was getorpedeerd. De „Jacatra" en de „Noorderdijk" pikten elk een sloep op. Maar ze zullen nog geen vijf minuten aan boord zijn geweest, of daar ging een torpedo af op de „Eemland". Deze draait wat om en het ding gaat net achter het schip langs en vóór den kop van de „Jar catra", die wat bijzijden en achter de „Eem land" voer. Opeens komt de onderzeeër bo ven en vaart recht op de „Gaasterland" aan. Op driehonderd meter afstand beginnen de Duitschers te schieten, maar de schoten vlo gen over de brug heen. Toen werd een waar schuwingsschot gelost en kwam de onder zeeër vlak voor onzen kop liggen. En ver der weet ik van dit geval niets meer al3 dat de sloepen werden klaar gemaakt en wij van de boot. af moesten. Ik mocht niets medene- men. Alleen het allernoodzakelijkste, maar geen bagage. Na 1 uur was alles er af en torpedeerde de onderzeeër twee schepen: de „Jacatra" en de „Noorderdijk".- De beman ning van de „Zaandijk" en de „Menado kregen last van den duikbootcommandant om bommen te brengen naar de „Menado", de „Bandoeng", de „Eemland" en de „Gaas terland" en die bommen in de ruimen te deponeeren. Van de „Gaasterland" werden drie booten gestreken. Ik zat in die van den 2en officier. En toen maar oeienl Wij zagen heel in de verte het licht van den „Lange Jan", den vuurtoren op de Scilly-eilanden. Achtereenvolgens zagen wij de lichten uit gaan van onze schepen, een toeken dat zij gezonken waren. Na een poos zagen wij nog maar de lichten branden van twee schepen. Van de sloepen der andere schepen zagen Ik lia al vier dagen te wachten om het te"°f hoorden wij niets, hoewel de kapitein - u trachtte door middel van een hoorn verbin ding met hen te krijgen. Tot 12 uur hebben wij geroeid. Toen werd een zeiltje opgezet. Het was een kalme zee, maar toch niets prettig, want wij zaten tot ons middel in t water, omdat de boot lek was. Wij zeilden op den vuurtoren af, en aL maar lioozen om het water uit de boot te houden. Om 3 uur hoorden wij getoeter van een boot van do Bandoeng. Onze kapitein vitwoordde daarop dadelijk. Om vijf uur waren wij dicht bij den vuurtoren. Toen werden vuurpijlen afge schoten om de aandacht te trekken. Maar toen begon het ook te spoken. We zaten in de branding. Wij moesten ons bijna doodtrek- ken. Van den vuurtoren werden twee kanon schoten gelost, ten teeken dat zij ons be merkt hadden. En even later zagen wij een trawler, die op ons afkwam. Toen ineens ook zagen wij weer alle sloepen, die wij kwijt waren geraakt. Ze waren alle bij el kaar en al op sleeptouw genomen door den trawler. „Aan boord van den trawler werden we goed ontvangen. We kregen goed te eten, kaas, zeebeschuit, thee. Eerst werd nu naar 'n kleine haven gestoomd, waar 'n Engelsch officier onze namen opnam en toen naar Penzance, waar we aan land werden gezet. Daar was van alles. Eten en sigaren en toen met den trein naar Londen. De onder zeeër, die ons aangevallen had was de U 3. Wij hoorden later dat de trawler, die ons opgepikt had, dezen 3 geramd heeft en in den grond geboord. „In Londen verbleven wij eerst in het IJ. M." O. A., een tehuis voor matrozen en sol daten en daarna in 't Carrington-liouse." Over de behandeling, het eten enz. in En geland, was de jonge man nog al te spre- 70 zich met mijne laten o v© r Onze vrienden vereenigen Hoeder om geweldigen spot los I hetgeen zij mijne „verlaging" ticemenZij Verbeelden zich, geloof ik, dit ik wijn hoofd kwijt ben en te Parijs ga it Herbert de Bar onnes door voor een „gezonken" m:n, voor ^en man, die „'©vend dood" is. AU xm ue kolonel heeft „Bravo!" geroepen, toen luj de verandering in mijne leven-wijze vernam. roept hij geen „Bravo!" meer. Hij ligt rinds drie weken met jicht te bed; do aanval zoo hevig, dat hij „Herbeit,eni t on- Angen kan en hij alle heiligen van hoi para* Js aanroept; d« heiligen van mevrouw Sa- verklaarde Cabanou mij. i Vat do dorpelingen bet:eft; als ik vrij met h kan spreken, kom ik n.et zonder voldös- -rihgi tot het besluit, dat hun sympathie voor Jla'j aangroeit; toch moet ik wel eens gelooven, W® sympathie wel weinig zelfzuchtig is met Worpen Do bah mengd. geheel ik mij Spreek vergeet schrijv het oog op de welvaart, die do ont- plannen in ChomO'is zullen brengen., ■iem, u zlot het, woidt met gal ge in eon woord, hoewel mijne dagen in beslag genomen worden, gievo 1 erg! alleen. O, als Sab'.ne hier was! met haar over mij, oom Fabien, en niet meer mij lang over haar te n. Uit geheet mijn hart aan uw drieën. Herbert. XVI. Hennequevi.le, don.18 Evcinis de kolonel roep ik lu'.d „Bravo, mijn dierbaar kind. Do eerste zoo moeilijke schrede is dus gedaan! Niet zonder an z ding. niet zonder strijd, zooals je bekent. Wat kom. het er op aan, nu je als overwinnaar over lie tl (jen zoo wet als over het ander te voor schijn treedt. Ik verwijt, je alleen, dat jo je te veel met. je zeif hebt bez'ggelioudeii, gewoonte van een bedorven kind, altijd be zig zich den pols te voelen, ten eind© to weten te komen, of het hier of daar lijdt. Komaan, wce> mannelijker en haal uw s had in. Ik begrijp zeer gooit dat je b h fe ge laten drijven en deze kwam tegen den on derzeeër aan. Twee Duitsche matrozen spron gen er in over, gingen naar het Italiaanscho schip en brachten de laatste Italianen naai de „Gaasterland". Tot belooning kregen zij van onzen kapitein een groote flescli Bols, want van snaps houden die Duitschers erg. „Dat gevalletje had geduurd van 's mor gens vijf uur tot 10 uur ongeveer. Bij het aan boord hijschon van onzen sloep hadden wij nog een ongeluk. Door een goll'slagsloeg voelt om je hart uit te storten, ik begrijp, dat je tegenwoordige, pos.tie tegenover je moe der zeer pijnlijk is; doch herhaal telkens maar, dat je eeno beproeving vei d.end hebt en dat God naar Zijn welbehagen de kruisen u't- deelt, zonder op voorkeur te letton. Neem dus zonder morren aan, wat Hij je toezendt en wandel kloek voort tijdens den storm, om het breken der bui af te wachten. Broeder MarUalis heeft mij 0p een der vo rige dagen geschreven. Hij is zeer tevreden over „zijn leerling," aan wien hij gehecht raakt, de beste, goede oude! ook zeer te vreden over de werken, naar hij zegt „op zeer verstandige wijze uitgevoerd." Ik wil het wel ge'oovenI Het raderwerk l.opr, wan neer de drijfkracht goed is. En Mart'alia hoewel hij er zeer alledaagsch uitziet, is e n der volmaakste schepselen, die ik ken. Ver scheidene wijsgeertjes moeten lachen om d en „domper", die, als hij wilde, hun wel twin tigmaal do les zou kunnen lezen. O mensche lijke dwaasheid! Je verzocht me je veel v.-.n Sabine J" vertellen. Mijn hart antwoordde je dn lelijk „ja", want wij houd n vee! ven d t kind! E n bewijs! Je Elite heelt zoi der j- vr'.o' b- ken, in tegenspraak met. andere zeelieden, die nog at klaagden over het eten. Alleen de aardappelen en het vleesch, dat geser veerd werd, was niet smakelijk, volgens zijn zeggen. Zij genoten er verder een groote mate van vrijheid. In Londen zijn de zeelieden gebleven tot verleden week waarop zij naar Southwold vertrokken om met de „Zeeland" te repa- trieeren. Ook hier ging nog niet alles voor den wind. Op zee was het zwaar van mist, zóó dat zelfs acht mannen op de voorplecht stonden om uit te zien naar mijnen. Wat hem het meeste trof in Nederland', dat waren onze helder! verlichte steden als Amsterdam, in tegenstelling met Londen, waar het pik, pikdonker is V nachts nil; vrees voor de Zeppelin-aanvallen. Alleen wordt de heele nacht elk hoekje van de lucht afgespeurd met zoeklichten. Opvallend is ook het groot aantal gewonde en ver minkte soldaten, die er rondloopen. „Tiet spijt mij wel," zoo besloot de zeerob in den dop, „dat ik u niet een beter verhaal heb kunnen doen. Ik maakte eiken dag na-- teekeningen en hield mijn dagboek hij. maai bij het verlaten van de „Gaasterland" beu ik alles verloren. Ook mijn dagboek." Daarmede besloot hij zijn onopgesmukt, misschien hier en daar niet geheet officieel juist, verhaal. Mij hebben den jongen zeeman, die züi loopbaan op zulk een merkwaardige wij'© begon, goed, beter succes voor zijn toekom stige reizen toegewenscht. DE BOMMEN OP ZIERIKZEE. In denzelfden geest, waarin wij de mede- deeiingen der Duitsche en Engelsche regee- bespreken, zegt „I)E NEDER LAN- „De beroemde torpedo van liet particu lier initiatief, die, naar de legende zegt in jare 1915 -- of was het 1916 - gedurende' tien dagen m den Oceaan heeft rondge zworven om vervolgeus, nog steeds "op eigen gelegenheid, de „Tubantia" te tor pedeeren, heeft school gemaakt. Onlangs schijnen op dergelijke wijze een vijftal bommen, waarvan er althars eenige van Engelsch maaksel schijnen li- zijn, een tocht door het luchtruim te' hebben ondernomen. Weliswaar werd hier te lande vermoed dat een paar vliegers van een der bollj- gerenten, die terzelfder tijd aanvallen uit de lucht op Zeebrugge deed uit den koers waren geraakt en, tegen hun zin en wil, een open stad vaii een onzijdig land. met. bnn hinderlijken ballast hadden bestrooid maar de Regeering van Engeland ver klaart blijkens een Rentevberieht uit Lon den, dat het onderzoek beslist heeft uit gewezen dat de geworpen bommen welis waar „waarschijnlük kunnen erkend wor den als Engelsche, maar d'at niettemin geen Engelsche vlieger aan dit bedrijf, hetwelk drie menschen doodde en ei' i' halve stad verwoestte, schuldig is. Wij staan er nu precies zoo voor ah toen de „Tubantia» werd getorpedeerd mi de Duitsche Regeering alle aansprake lijkheid afwees. Ook toen deed een ih-i der Duitsche pers haar best ons te gelooven, dat het wel een leelijke streek fijner: mystificatie genoemd van d - Engelschen kon zijn, en ditmaal v.. Reuter zich in om ons ervan te overtuig a hoezeer liet mogelijk, ja zelfs waar i lijk is, dat de Duitschers deze mis.laad op hun geweten hebben. Wij hebben in de „Ttibantia"-zaak do Duitsche pers niet gevolgd in hare onder stellingen, en als goede neutralen zullen wij nu ook Reuter maar laten praten, in dezelfde gemoedsgesteldheid die ons be zielde toen wij alleen maar een ernstig materieel verlies en geen menschen levens te betreuren hadden. De belligerent u hebben geen schuld, toen niet en nu niet Men kan ze niets verwijten, noch aan de eene noch aan de andere zijde Het is die vermaledijde zelfstandigheid van hedendaagsche torpedo's en bommen, die het hem doet Als we verwijten wilden, zouden wc. si echts in t, algemeen kunnen zeggen, dat een dergelijk verstoppertje spelen van groote mogendheden tegenover een klein volk, dat zoo gaarne in de rechten der kleine volken zou willen blijven gelcovcu, toch wel buitengemeen lafhartig moet heoten. Dit zeggen wij niet. tegen Engeland, noch tegen Duitsehland, maan- tot den geen, die het gedMn, het onherstelbare op zijn, lafhartiglijk verborgen, rekening heeft. „DE STANDAARD" blijft zich op prin- cipieele gronden verzetten tegen stemplicht. „Er zal nu wel niets aan te doen zijn; maar toch is 't zaak, dat, komt de stern- diwang, men klaar en duidelijk inzie, uit wat hoek deze dwang op komt dagen, ai- dus het A.-R. blad. Zü daarom nogmaals verwezen naar wat de hoogleeraar Dr. Hermann Relim, van de Straatsburger Universiteit, des- aangaande resumeerend opmerkt in zijn paald.dat wij de zomers op Barsannea komen doorbrengen en dat gij de winters door brengt bij ons, hetzij te Parijs of Nizza. Voor dan vorm heb ik mij verzet, in werkelijkheid had ik bij het hoeren der eerste woorden mijne toestemming gegeven. Het is ons kind, zie je... Aartsegoïsten, die wij zijn, willen wij ons niet meer van haar schelden. Savigné, je zcide het zelf, was wel wat doodsch, ondanks zijne schoone ligging en de rijkdommen, die er zijn opeengehoopt. He laas! een hiiis zonder kinderen is een nest zonder vogels. Heden, algemeen© gedaantever wisseling, bloemen in allo hoeken, zooveel, dat twintig geiten daarmede haar honger zou den kunnen stillen: oen menigte van bekoor lijke vrouwelijke handwerkjes die b'won der ik zonder er iets van te begrijpen; al tijd hier of daar 'n schildersezel, een visscbers- pinken, langs da rotsen klauterende knapen of vreemde, tvpen aan het strand te on werpen. En de piano! En liet zingen' En net lachen. Wanneer zij speelt, zingt zij. lacht zij, d" arme kiene, z.'ch dwingende om ons op t' vroolijken, terwijl zij zelve zoo behoeft:: ge voed', om opgovroolijkt te worden. Geen ca ke!© onzer vrienden vermoedt hire dra T- heid en wij, die haar onophoudelijk in het oog Wbbon, durven soms de hoop koes.eren, dat zij vergeet, totdat een p'oteel ngc bleek heid, een vergeefs teruggedrongen tram. een' bittere p.'ooi om do lippen ons aantoon', dat zij lijdt en zich herinnert. Schenk haar voortdurend afleiding, houdt Weiter niet op te herhalen; het is me' do hulp van God liet ©enige middel om hei. verf don M doen vergeten. Do oude dok Iers beul lc© t ons daartoe zijne krachtige medewerking is het een luiermand, welke hij Ba'-ino ve.* zoekt in orde te willen brengen; <Un brengt hij haar een k'.ein kind. dat zeer slechl ge kleed i-s; een anderen k; er verzoekt hij haar oene arme oud© vrouw te wiilen lx."//h-K ui. TT..ij heeft het liefdadige, onbekende gete Ito. w-i het schitterende. Na in het heiligdom van OL Vrouw van Genade on mnzo.mus (rto belofte van je tontel ie hebbrei yozoni:-"'!. is het resultaat zoo bevredigend geweest, dat liet ons bofi aangespoord er mod" voor; gaan. Niet in de" voel Ie kleine kerk van Hennequovillo, maar in die van Trcuv Le, hebben wij dikwijls <ms.ii merkwaardig l»f' gehad, zooa's het phutbeliik bad /.'eh njt> drukt. iiene kihl co# mm JJÜtlv

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1917 | | pagina 5