feuilleton
WARE ADELDOM
De Roomsche Mei-dag.
WAT DE PERS ZEGT
Woensdag 16 Mei
Tweede Blad
„Gegeven te Rome bij St. Pieter,
op den 17den Mei 1891, in het
veertiende jaar van Ons Pausschap.
LEO Xlll„ Paus."
Morgen, op den feestdag van den H, Sacra
mentsdag, herdenken wij den wereldhistorischen
uatuin waarop de onvergetelijke Paus der werk
lieden, Z. H. Paus Leo XIII z. g., nu zesen
twintig jaar geleden, de grondwet voor de sociale
hervorming zijn Encycliek „Rerum Novarum"
uitvaardigde. En ieder jaar, dat aanvankelijk
alleen in de katholieke werkliedenvereenigingen,
uiet alleen hier te lande, maar over geheel de
wereld de uitvaardiging dezer Encycliek feestelijk
Werd herdacht, zagen wij het leger van Roomsche
betoogers aangroeien en vermeerderen, zagen wij
de gelederen verbreeden eindelijk ook tot in de
geledingen van de middenstanders en werkgevers.
'n steeds toenemende mate is nu waar te
nemen de machtige invloed van het Pauselijk
Woord, „gegeven te Rome bij St. Pieter, op den
1 'den Mei van het jaar 18L) 1door Paus Leo
XIII. Want, wel heeft de roepstem van den
H. Vader in de eerste jaren vooral en bijna
uitsluitend weerklank gevonden bij de arbeiders,
w ier stand door gehoor te geven aan den Her
derlijken oproep „Vereenigt U", uit de inzinking-
der maatschappelijke samenleving, waarin hij
dreigde ten onder te gaan, omhoog werd ge
bracht; maar successievelijk heeft men ook in de
betere kringen 's Pausen vaderlijke raadgevin
gen aanvaard en kwamen de R.-K. Midden
stands- en Patroonsvereenigingen ook tot stand.
Als voor het verschijnen der Encycliek „Rerum
Novarum" de opkomende arbeidersbeweging
onder de katholieken door de meesten met wan
trouwen, met tegenzin, ja met tegenwerking werd
begroet, als het ontluikende vereenigingsleven
van de Roomsche werklieden gevaarlijk were
Vgeacht en als een uiting van socialistischen, revo
lutionairen geest werd beschouwd, als het later
nog werd genoemd een noodzakelijk, niet meer te
keeren kwaad, kwam Paus Leo XIII met zijn
gezaghebbend woord aan die verkeerde beoor
delingen van wat goed en noodzakelijk was,
dt stilzwijgen opleggen.
Terwijl de tegenstanders meenden, dat het in
de maatschappij alles botertje tot den bodem was,
dat er geen verbetering der maatschappelijke
toestanden op groote schaal noodig was, kortom
dat de werkman tevreden moest zijn, kwam Paus
Leo XIII in krasser bewoordingen dau de Room
sche werklieden zelf nog durfden te gebruiken,
Verklaren, dat in de huidige maatschappij het
'ot van het meerendeel der proletariërs niet veel
beter was dan een slavenjuk, onmenschelijk,
Onchristelijk; kwam hij verklaren en bewijzen, dat
de arbeiders alle recht hebben zich te vereenigen
on dat het bestaan en de bloei der katholieke
Werkliedenvereenigingen hoogst wenschelijk is en
Van zeer heilzamen invloed op den algemeenen
toestand der maatschappij.
Daaromzoo hoorden wij indertijd ook de
vurige propagandist pastoor J. Ruijter zeggen,
vieren de katholieke werklieden, tegenover den
mislukten internationalen 1-Mei-dag der onge-
loovige revolutionaire socialisten, met recht hun
Roomsctien Mei-dag als een wereldhulde aan den
Paus der werklieden voor het woord in het belang
der arbeiderswereld gesproken.
En hoe kras de Paus in zijn Encycliek sprak,
vindt men scherp geteekend in zijn omschrijving
van de wederzijdsche plichten.
„De werklieden," zegt de Paus, „mogen
niet als slaven worden beschouwd. De rijken
en werkgevers moeten beseffen, dat het rechr
en billijk is, in de arbeiders de menschelijke
waardigheid te eerbiedigen, welke in elk
geval geadeld is door wat we het christelijk
karakter noemen. Dat loonarbeid, als men
naar de natuurwet, als men naar de chris
telijke wijsbegeerte luistert, den mensch niet
tot schande strekt, doch tot eer, daar die
arbeid een eerzaam middel biedt tot levens
onderhoud. Dat het in waarheid onteerend
en onmenschelijk is, menschen te misbruiken
tot werktuigen om winst te maken, en hen
niet hooger te schatten, dan wat zij aan
spieren en lichaamskracht waard zijn.
Insgelijks wordt voorgeschreven dat het noo
dig is om ten opzichte van de misdeelden
rekening te houden met den godsdienst en
de zielsbelangen. Dat het daarom de taak
der werkgevers is, te maken dat de werkman
op een geschikten tijd vrij hebbe voor zijn
godsdienstplichten; den man niet bloot te
stellen aan de verleiding van het bederf en
aan de aanlokselen tot zondigenen op gee-
nerle wijze hem af te trekken van de zorg
voor zijn gezin en van het streven naar
spaarzaamheid. Zoo ook niet meer werk op
te leggen dan de krachten kunnen dragen,
noch dat soort werk, hetwelk niet met leeftijd
en sekse overeenkomt. Onder de voornaamste
plichten echter der werkgevers zoo gaat
de H. Vader voort treedt deze plicht het
meest in het licht om aan ieder te geven wat
rechtvaardig is."
De „Rerum Novarum", hoewel dus daarin met
*treng vermanende woorden gewezen wordt op
^e plichten der werkgevers en op den bedroe-
benden toestand waarin de arbeiders zijn komen
verkeeren, „zóó dat" volgens het woord van
d*n Paus „zeer weinig vermogenden en boven
matig-rijken een bijkans slaven-juk aan de tal-
looze schare der proletariërs hebben opgelegd,"
is toch niet alleen een document waarop de arbei
ders zich mogen beroepen als uitsluitend om hun
rechten op te eischen, maar behelst zij ook tevens
de vermaning, zoowel voor arbeiders als voor
werkgevers, om de plichten van den staat waarin
men is gesteld, na te komen.
„Een hoofdfout bij de behandeling van het
sociale vraagstuk is hierin gelegen," zoo
lezen we o. m. ook in den Pauselijken om
zendbrief „dat men de onderlinge verhou
ding tusschen de bezittende en de onvermo
gende arbeidende klasse zoo vooistelt, alsof
beiden van natuurswege onverzoenlijk tegen
over elkander stonden en als ware het zich
genoodzaakt zien om een strijd te voeren op
leven en dood. Juist het tegendeel is waar.
„Eendracht is overal de noodzakelijke
voorwaarde van schoonheid en orde; een
voortdurende strijd daarentegen brengt ver
wildering en verwarring teweeg.
„De Kerk, als tolk en bewaarster van den
godsdienst, kan allereerst door de waar
heden, die zij verkondigt en door de wetten,
die zij geeft, veel bijbrengen om de rijken
en de armen onderling te verzoenen en nader
tot elkaar te brengenhaar leer en geboden
leiden, zoowel de eersten als de laatsten tot
het betrachten van hun wederzijdsche
plichten en inzonderheid tot het opvol
gen der voorschriften van rechtvaardigheid.
Den arbeider wijst de Kerk in 't bijzonder op
het volgende, als op de verplichtingen, zijn
staat eigen: eerlijk en trouw den arbeid te
verrichten, tot welke men zich vrijelijk en
bij rechtvaardige overeenkomst heeft verbon
den; den werkgever noch in zijn goed, noch
in zijn persoon te benadeelen; in de hand
having van zijn recht zich te onthouden van
gewelddadigheden en in geen geval oproer
aan te stoken; geen gemeenschap te onder
houden met boosdoeners, die hun bedriege-
lijke vooruitzichten voorspiegelen en enkel
bittere teleurstelling en verderf berokkenen."
Den arbeider en den patroon, beiden wijst de
Encycliek op hun plicht, waaruit voor beiden
voortspruiten de rechten die men, volgens de
onveranderlijke christelijke beginselen, mag doen
gelden.
En in dien zin heeft de katholieke wereld de
„Rerum Novarum" dan ook aanvaard als de
grondwet voor de sociale samenleving, wijl ze is
gebaseerd op de grondbeginselen van de chris-
telijk-sociale rechtvaardigheid.
Zoo is de herdenking van de uitvaardiging
der Encycliek „Rerum Novarum" geworden het
ieder jaar terugkomende Roomsche Mei-feest.
Deze telkenjare terugkeerende Encycliekfeesten
moeten ook de meest onwetende tegenstrevers
ook onder de katholieken, indien die er nog zijn
ervan overtuigen, dat de „Rerum Novarum"
voor de Roomsche arbeiders op de eerste plaats,
maar ook voor de geheele christelijke maat
schappij, een buitengewoon groote beteekenis
heeft.
Die beteekenis heeft de Encycliek behouden,
ook na den dood van Paus Leo XIII. Want, wèl
stierf Leo XIII, maar de Paus bleef en met het
Pausschap ook de Encycliek.
Paus Pius X z.g was door eenzelfden geest
bezield als Leo XIII. Onder zijne leiding ging
de sociale actie geen anderen koers. En ook onze
tegenwoordig regeerende Paus, Z. H. Benedictus
XV, drukt de voetstappen van zijn roemruchte
voorgangers: in zijn eerste Encycliek, uitgevaar
digd den lsten November 1914, gaf Z, H. daar
van onomwonden blijk door zich te beroepen op
de Encyclieken van Paus Leo XIII en door de
vermaning aan alle geestelijken der wereld, „dat
zij er nauwkeurig voor dienen te zorgen, dat die
zeer gewichtige voorschriften nooit aan de ver
getelheid worden prijsgegeven, maar veeleer m
de vereenigingen en vergaderingen der katholie
ken, in de predikaties, in de openbare geschrif
ten der onzen met verstand worden toegelicht en
ingeprent zoo dikwijls de omstandigheden dit
vorderen."
In het besef van die onvergankelijke groote
beteekenis der Encycliek „Rerum Novarum" vie
ren de katholieke arbeiders, vieren alle katholie
ken den Roomschen Mei-dag.
Aan Boord van do ,;Gaasterland''.
Onder de opvarenden van de „Gaaster-
land", een der zeven getorpedeerde schepen,
was ook een jeugdig Haarlemmer, de lo*
jarige Bernard Schilder, wellicht het jongste
maatje van de heele vloot. Gisterennacht
om half één trommelde hij zijn ouders uit
hun zoete nachtrust en kwam na een rond
zwerven van vier maanden weer in de ou
derlijke woning terug. Het was zijn eerste
zeereis geweest, want de frissclie Haarlem-
sche jongen is aan zijn „zeedagen", die hij
als lichtmatroos doormaakt. Als hij er zes
honderd „op" heeft zitten, kan hij doorleeren
voor stuurman, het doel, dat hij voorloopig
bereiken wil.
Toen de stevige boy dan gisterenavond
tegenover ons zat., zag' hij er in zijn Iriscti
colbertje voor het eerst, weer eens „toon
baar" uit, na vele weken. Bij de torpedee-
riug was hij zijn heele uitrusting kwijt ge
raakt en had hij zich met gekregen Engelsch
zeemansgoed moeten behelpen. Het verhaal
dat li ij ons deed over de lotgevallen van
de „Gaasterland" is het navertellen wel
waard.
Natuurlijk mist dit jongensverhaal elk of
ficieel cachet, doch dit heeft dan ook het
voordeel dat onze lezers noch wij er door
in diplomatieke- moeilijkheden zullen gera
ken. Wij willen onzen lezers dan ook liet
ongekunstelde verhaal van dezen jongen
Haarlemmer niet onthouden.
„Op 15 Januari," vertelde ons de jonge
zeeman, „voer de „Gaasterland", in ballast,
IJmuiden uit naar New-York. Ik was wat
benieuwd wat deze reis zou opleveren en ik
hoopte maar dat ik tenminste ook wat oor
logsschepen zou zien.
„Wij voeren om de Noord naar Falmouth.
„Den eersten dag, na ons vertrek, gebeur
de er niets. Alleen was ik 'n beetje zeeziek.
Maar don dag daarna zagen wij een mijn
aan bakboord, op nog geen honderd meter
't schip. Het ging overigens kalm een
van
paar dagen, totdat wij" op den eersten Zon-4-toen wij op 'n morgen drie booten de haven
dag door 'n Engelschen gewapenden trawler zagen uitgaan: de Gamma, de Zet a en de
gepraaid werden, die ons zou opbrengen naar
'n kleine havenplaats op de Schotsche kust.
.Wij waren er bijna, toen de Engelsehman
er plotseling vandoor ging, waarom weet ik
niet, en ons in den steek liet. Wij gingen
toen weer onzen eigen koers.
„Maar 's Maandagsmorgens lag ik nog in
ni'n kooi toen het ineens „stoppenI" was.
Ik naar boven en daar zag ik in 't schemer
donker een transportschip'op eénigen afstand
van ons. Een Engelsche hulpkruiser. Er wer
den morseseinen gewisseld tusschen de
„Gaasterland" en den kruiser, en een kwar
tier daarna kwam een sloep aanzetten, die
drie matrozen, twee mariniers en één offi
cier, allen Engelschen, op onze boot afzette.
Wij zouden nu wéér opgebracht worden naar
'n Engelsche haven om daar onderzocht te
worden.
„Maar nu het mooie van 't geval. In den
avond van dicnzelfden Maandag, was het
weer ineens „stoppen" voor.... een Duitschen
onderzeeër. Er kwamen vier Duitsche ma
trozen aan boord met 'n officier. Ze vroegen
of er ook Engelschen aan boord waren.
„Neen," zei de kapitein. Wij moesten daarop
allen op 'n rijtje gaan staan; met de jekkers
aan, want liet zou wet eens kunnen gebeu
ren, dat het schip getorpedeerd zou worden,
vertelde men. Vóór ons stonden de Duitsche
matrozen met de geladen revolvers op ons
gericht. De Duitschers beweerden, dat er
wèl Engelschen aan boord waren. „Zoek ze
dan maar," antwoordde de kapitein. En ze
zochten, maar vooraf waarschuwde de Duit
sche officier, dat, wanneer het tot 'n ge
veeld kwam, het eerste pistoolschot voor den
oncfer. ee"T 'net signaal zou zijn om de „Gaas.-
terianü te torpedeeren.
„I)e Duitschers zochten dus de Engelschen
En ze vonden de Engelschen, in de salon.
En wat denkt u? Vechten met elkaar? Hee-
lemaal niet. Ze gaven elkaar de hand,
presenteerden sigaretten en rookten eerst
gezellig onder elkaar. Toen werdmt den En
gelschen de wapenen afgenomen en deze over
boord gegooid. De Engelsche officier werd
geboeid in 'n sloep naar den onderzeeër
gebracht en de andere vijf Engelschen ble
ven bij ons aan boord. De sloep kwam nog
eens terug om eerst den tweeden officier
van de „Gaasterland" te halen. Deze werd
ondervraagd aan boord van den duikboot.
■Daarna werd hij teruggebracht en toen was
de beurt aan onzen kapitein.' Toen de ver
klaringen van deze twee officieren klopten,
werd ons „goede reis" gccwnscht en we moch
ten verder gaan.
„Voordat wij in Falmouth aankwamen,
wachtte ons nog 'n verrassing. Op *n mor
gen weer en op denzelfden tijd, was het
weer: stop! Wéér een Duitsche onderzeeëer.
Die zeide: Daar ligt een Italiaansch schip
torpedeeren. De machines zijn kapot. Dis
menschen moeten jelui redden. Nu moet u
weten, verduidelijkte onze jonge zeeman, dat
er een hevige storm stond, bij welke gele
genheid ik met mijn gezicht tegen de voor
bak si rap ben aangeslagen (hij toonde ons
een diep litteeken in den rechterwang); en
het was dertig mijlen uit de kust. De onder
zeeër had de menschen in dien storm niet
in de booten willen dwingen. Al gauw kwam
een Italiaanschc sloep met Italianen op ons
aan. Maar toen zij bij ons aan boord waren,
waren die kerels te beroerd om hun maats
te redden. Toen besloot onze kapitein om dan
maar een sloep te strijken Dat werd gedaan
en do beste matrozen werden uitgezocht om
de Italianen van dat schip af te halen. Er
werd een stelletje gered en de sloep ging
weer terug, met andere mai ïozen, om de an
deren te halen. Zij konden door den storm
>niet bij het schip komen, zoodat do Itaha-
nen in 't water moesten springen en dan
werden opgepikt. Ze vertellen, maar dat weet
ik niet zeker, dat een jongetje verdronk van
12 jaar. Die sprong achter van 't schip
af en verdween. Allen werden overigens bij
ons aan boord gebracht. Gok de Duitschers
hielpen mede, want de sloep, waarmede de
eerste Italianen gekomen waren, had men
een talis, waarin de boot hing, stuk en
hing deze verticaal; een angstig ©ogenblik
voor den lampenist en den 2en officier, die
er nog inzaten. Zij klauterden naar boven en
net waren zij binnen of een tweede golfslag
kwam en krak, de heele boot kapot en ver
dwenen in de diepte. Jammer van de mooie
mooie sloep! De Duitsche onderzeeër groet
te ons vaarwel en wij naar Falmouth. Wij
zagen dat liet Italiaansch schip met kanon
schoten in den grond werd geboord.
„In Falmouth kwamen wij op 29 Januari
aan. De Italianen werden van boord gezet,
maar wij moesten aan boord blijven, behalve
onze kapitein, die aan wal mocht voor drin
gende bezigheden.
„Wij lagen daar 'n paar dagen in Falmouth
Epsilon. Deze laatste, de achterste van de
drie, was net de haven uit en op geen
tweehonderd meter van ons vandaan, toen
zij op een mijn liep en zonk. Den heelen
nacht bleef het schip nog drijven met den
achtersteven in de hoogte, maar den volgen
den morgen zagen wij nog maar twee mast
toppen boven water uitsteken. Denzelfden
dag hoorden wij dat de „Salland" getorpe
deerd was. Daar schrokken wij van, want
het was een boot van onze maatschappij.
Zooals u weet, zijn ook de Gamma en de
Zeta getorpedeerd.
„Drie weken hebben wij in Falmouth ge
legen. En toen op 'n morgen, 22 Februari,
daar vertrokken wij met zeven schepen te
gelijk. We stoomden gezellig op. liet was
prachtig weer en in de lucht vergezelden
ons twee Fransche Zeppelins. 1) Om 12 uur
waren zij nog boven ons, maar om kwart
over twaalf zweefden zij opeens terug. We
wisten niet wat cr aan de hand was. Totdat
wij tegen den avond twee zwarte stippen
zien. Eerst, dachten wij aan onderzeeërs,
maar even later .bleken het twee sloepen
te zijn van een Noorsch schip, dat een half
uur geleden was getorpedeerd. De „Jacatra"
en de „Noorderdijk" pikten elk een sloep
op. Maar ze zullen nog geen vijf minuten
aan boord zijn geweest, of daar ging een
torpedo af op de „Eemland". Deze draait
wat om en het ding gaat net achter het
schip langs en vóór den kop van de „Jar
catra", die wat bijzijden en achter de „Eem
land" voer. Opeens komt de onderzeeër bo
ven en vaart recht op de „Gaasterland" aan.
Op driehonderd meter afstand beginnen de
Duitschers te schieten, maar de schoten vlo
gen over de brug heen. Toen werd een waar
schuwingsschot gelost en kwam de onder
zeeër vlak voor onzen kop liggen. En ver
der weet ik van dit geval niets meer al3 dat
de sloepen werden klaar gemaakt en wij van
de boot. af moesten. Ik mocht niets medene-
men. Alleen het allernoodzakelijkste, maar
geen bagage. Na 1 uur was alles er af en
torpedeerde de onderzeeër twee schepen: de
„Jacatra" en de „Noorderdijk".- De beman
ning van de „Zaandijk" en de „Menado
kregen last van den duikbootcommandant
om bommen te brengen naar de „Menado",
de „Bandoeng", de „Eemland" en de „Gaas
terland" en die bommen in de ruimen te
deponeeren. Van de „Gaasterland" werden
drie booten gestreken. Ik zat in die van den
2en officier. En toen maar oeienl Wij zagen
heel in de verte het licht van den „Lange
Jan", den vuurtoren op de Scilly-eilanden.
Achtereenvolgens zagen wij de lichten uit
gaan van onze schepen, een toeken dat zij
gezonken waren. Na een poos zagen wij nog
maar de lichten branden van twee schepen.
Van de sloepen der andere schepen zagen
Ik lia al vier dagen te wachten om het te"°f hoorden wij niets, hoewel de kapitein
- u trachtte door middel van een hoorn verbin
ding met hen te krijgen. Tot 12 uur hebben
wij geroeid. Toen werd een zeiltje opgezet.
Het was een kalme zee, maar toch niets
prettig, want wij zaten tot ons middel in t
water, omdat de boot lek was. Wij zeilden
op den vuurtoren af, en aL maar lioozen om
het water uit de boot te houden. Om 3 uur
hoorden wij getoeter van een boot van do
Bandoeng. Onze kapitein vitwoordde daarop
dadelijk. Om vijf uur waren wij dicht bij
den vuurtoren. Toen werden vuurpijlen afge
schoten om de aandacht te trekken. Maar
toen begon het ook te spoken. We zaten in
de branding. Wij moesten ons bijna doodtrek-
ken. Van den vuurtoren werden twee kanon
schoten gelost, ten teeken dat zij ons be
merkt hadden. En even later zagen wij een
trawler, die op ons afkwam. Toen ineens
ook zagen wij weer alle sloepen, die wij
kwijt waren geraakt. Ze waren alle bij el
kaar en al op sleeptouw genomen door den
trawler.
„Aan boord van den trawler werden we
goed ontvangen. We kregen goed te eten,
kaas, zeebeschuit, thee. Eerst werd nu naar
'n kleine haven gestoomd, waar 'n Engelsch
officier onze namen opnam en toen naar
Penzance, waar we aan land werden gezet.
Daar was van alles. Eten en sigaren en
toen met den trein naar Londen. De onder
zeeër, die ons aangevallen had was de U 3.
Wij hoorden later dat de trawler, die ons
opgepikt had, dezen 3 geramd heeft en
in den grond geboord.
„In Londen verbleven wij eerst in het IJ.
M." O. A., een tehuis voor matrozen en sol
daten en daarna in 't Carrington-liouse."
Over de behandeling, het eten enz. in En
geland, was de jonge man nog al te spre-
70
zich met mijne
laten o v© r
Onze vrienden vereenigen
Hoeder om geweldigen spot los I
hetgeen zij mijne „verlaging" ticemenZij
Verbeelden zich, geloof ik, dit ik wijn hoofd
kwijt ben en te Parijs ga it Herbert de Bar
onnes door voor een „gezonken" m:n, voor
^en man, die „'©vend dood" is. AU xm ue
kolonel heeft „Bravo!" geroepen, toen luj
de verandering in mijne leven-wijze vernam.
roept hij geen „Bravo!" meer. Hij ligt
rinds drie weken met jicht te bed; do aanval
zoo hevig, dat hij „Herbeit,eni t on-
Angen kan en hij alle heiligen van hoi para*
Js aanroept; d« heiligen van mevrouw Sa-
verklaarde Cabanou mij.
i Vat do dorpelingen bet:eft; als ik vrij met
h kan spreken, kom ik n.et zonder voldös-
-rihgi tot het besluit, dat hun sympathie voor
Jla'j aangroeit; toch moet ik wel eens gelooven,
W® sympathie wel weinig zelfzuchtig
is met
Worpen
Do bah
mengd.
geheel
ik mij
Spreek
vergeet
schrijv
het oog op de welvaart, die do ont-
plannen in ChomO'is zullen brengen.,
■iem, u zlot het, woidt met gal ge
in eon woord, hoewel mijne dagen
in beslag genomen worden, gievo 1
erg! alleen. O, als Sab'.ne hier was!
met haar over mij, oom Fabien, en
niet meer mij lang over haar te
n. Uit geheet mijn hart aan uw drieën.
Herbert.
XVI.
Hennequevi.le, don.18
Evcinis de kolonel roep ik lu'.d „Bravo,
mijn dierbaar kind. Do eerste zoo moeilijke
schrede is dus gedaan! Niet zonder an z ding.
niet zonder strijd, zooals je bekent. Wat kom.
het er op aan, nu je als overwinnaar over
lie tl (jen zoo wet als over het ander te voor
schijn treedt. Ik verwijt, je alleen, dat jo
je te veel met. je zeif hebt bez'ggelioudeii,
gewoonte van een bedorven kind, altijd be
zig zich den pols te voelen, ten eind© to
weten te komen, of het hier of daar lijdt.
Komaan, wce> mannelijker en haal uw s had
in.
Ik begrijp zeer gooit dat je b h fe ge
laten drijven en deze kwam tegen den on
derzeeër aan. Twee Duitsche matrozen spron
gen er in over, gingen naar het Italiaanscho
schip en brachten de laatste Italianen naai
de „Gaasterland". Tot belooning kregen zij
van onzen kapitein een groote flescli Bols,
want van snaps houden die Duitschers erg.
„Dat gevalletje had geduurd van 's mor
gens vijf uur tot 10 uur ongeveer. Bij het
aan boord hijschon van onzen sloep hadden
wij nog een ongeluk. Door een goll'slagsloeg
voelt om je hart uit te storten, ik begrijp, dat
je tegenwoordige, pos.tie tegenover je moe
der zeer pijnlijk is; doch herhaal telkens maar,
dat je eeno beproeving vei d.end hebt en dat
God naar Zijn welbehagen de kruisen u't-
deelt, zonder op voorkeur te letton. Neem
dus zonder morren aan, wat Hij je toezendt
en wandel kloek voort tijdens den storm, om
het breken der bui af te wachten.
Broeder MarUalis heeft mij 0p een der vo
rige dagen geschreven. Hij is zeer tevreden
over „zijn leerling," aan wien hij gehecht
raakt, de beste, goede oude! ook zeer te
vreden over de werken, naar hij zegt „op
zeer verstandige wijze uitgevoerd." Ik wil
het wel ge'oovenI Het raderwerk l.opr, wan
neer de drijfkracht goed is. En Mart'alia
hoewel hij er zeer alledaagsch uitziet, is e n
der volmaakste schepselen, die ik ken. Ver
scheidene wijsgeertjes moeten lachen om d en
„domper", die, als hij wilde, hun wel twin
tigmaal do les zou kunnen lezen. O mensche
lijke dwaasheid!
Je verzocht me je veel v.-.n Sabine J"
vertellen. Mijn hart antwoordde je dn lelijk
„ja", want wij houd n vee! ven d t kind! E n
bewijs! Je Elite heelt zoi der j- vr'.o' b-
ken, in tegenspraak met. andere zeelieden,
die nog at klaagden over het eten. Alleen
de aardappelen en het vleesch, dat geser
veerd werd, was niet smakelijk, volgens zijn
zeggen. Zij genoten er verder een groote
mate van vrijheid.
In Londen zijn de zeelieden gebleven tot
verleden week waarop zij naar Southwold
vertrokken om met de „Zeeland" te repa-
trieeren. Ook hier ging nog niet alles voor
den wind. Op zee was het zwaar van mist,
zóó dat zelfs acht mannen op de voorplecht
stonden om uit te zien naar mijnen.
Wat hem het meeste trof in Nederland',
dat waren onze helder! verlichte steden als
Amsterdam, in tegenstelling met Londen,
waar het pik, pikdonker is V nachts nil;
vrees voor de Zeppelin-aanvallen. Alleen
wordt de heele nacht elk hoekje van de
lucht afgespeurd met zoeklichten. Opvallend
is ook het groot aantal gewonde en ver
minkte soldaten, die er rondloopen.
„Tiet spijt mij wel," zoo besloot de zeerob
in den dop, „dat ik u niet een beter verhaal
heb kunnen doen. Ik maakte eiken dag na--
teekeningen en hield mijn dagboek hij. maai
bij het verlaten van de „Gaasterland" beu
ik alles verloren. Ook mijn dagboek."
Daarmede besloot hij zijn onopgesmukt,
misschien hier en daar niet geheet officieel
juist, verhaal.
Mij hebben den jongen zeeman, die züi
loopbaan op zulk een merkwaardige wij'©
begon, goed, beter succes voor zijn toekom
stige reizen toegewenscht.
DE BOMMEN OP ZIERIKZEE.
In denzelfden geest, waarin wij de mede-
deeiingen der Duitsche en Engelsche regee-
bespreken, zegt „I)E NEDER LAN-
„De beroemde torpedo van liet particu
lier initiatief, die, naar de legende zegt
in jare 1915 -- of was het 1916 - gedurende'
tien dagen m den Oceaan heeft rondge
zworven om vervolgeus, nog steeds "op
eigen gelegenheid, de „Tubantia" te tor
pedeeren, heeft school gemaakt.
Onlangs schijnen op dergelijke wijze een
vijftal bommen, waarvan er althars
eenige van Engelsch maaksel schijnen li-
zijn, een tocht door het luchtruim te'
hebben ondernomen.
Weliswaar werd hier te lande vermoed
dat een paar vliegers van een der bollj-
gerenten, die terzelfder tijd aanvallen uit
de lucht op Zeebrugge deed uit den koers
waren geraakt en, tegen hun zin en wil,
een open stad vaii een onzijdig land. met.
bnn hinderlijken ballast hadden bestrooid
maar de Regeering van Engeland ver
klaart blijkens een Rentevberieht uit Lon
den, dat het onderzoek beslist heeft uit
gewezen dat de geworpen bommen welis
waar „waarschijnlük kunnen erkend wor
den als Engelsche, maar d'at niettemin
geen Engelsche vlieger aan dit bedrijf,
hetwelk drie menschen doodde en ei' i'
halve stad verwoestte, schuldig is.
Wij staan er nu precies zoo voor ah
toen de „Tubantia» werd getorpedeerd mi
de Duitsche Regeering alle aansprake
lijkheid afwees. Ook toen deed een ih-i
der Duitsche pers haar best ons te
gelooven, dat het wel een leelijke streek
fijner: mystificatie genoemd van d -
Engelschen kon zijn, en ditmaal v..
Reuter zich in om ons ervan te overtuig a
hoezeer liet mogelijk, ja zelfs waar i
lijk is, dat de Duitschers deze mis.laad
op hun geweten hebben.
Wij hebben in de „Ttibantia"-zaak do
Duitsche pers niet gevolgd in hare onder
stellingen, en als goede neutralen zullen
wij nu ook Reuter maar laten praten, in
dezelfde gemoedsgesteldheid die ons be
zielde toen wij alleen maar een ernstig
materieel verlies en geen menschen levens
te betreuren hadden. De belligerent u
hebben geen schuld, toen niet en nu niet
Men kan ze niets verwijten, noch aan de
eene noch aan de andere zijde Het is
die vermaledijde zelfstandigheid van
hedendaagsche torpedo's en bommen, die
het hem doet
Als we verwijten wilden, zouden wc.
si echts in t, algemeen kunnen zeggen, dat
een dergelijk verstoppertje spelen van
groote mogendheden tegenover een klein
volk, dat zoo gaarne in de rechten der
kleine volken zou willen blijven gelcovcu,
toch wel buitengemeen lafhartig moet
heoten.
Dit zeggen wij niet. tegen Engeland,
noch tegen Duitsehland, maan- tot den
geen, die het gedMn, het onherstelbare
op zijn, lafhartiglijk verborgen, rekening
heeft.
„DE STANDAARD" blijft zich op prin-
cipieele gronden verzetten tegen stemplicht.
„Er zal nu wel niets aan te doen zijn;
maar toch is 't zaak, dat, komt de stern-
diwang, men klaar en duidelijk inzie, uit
wat hoek deze dwang op komt dagen, ai-
dus het A.-R. blad.
Zü daarom nogmaals verwezen naar
wat de hoogleeraar Dr. Hermann Relim,
van de Straatsburger Universiteit, des-
aangaande resumeerend opmerkt in zijn
paald.dat wij de zomers op Barsannea komen
doorbrengen en dat gij de winters door
brengt bij ons, hetzij te Parijs of Nizza. Voor
dan vorm heb ik mij verzet, in werkelijkheid
had ik bij het hoeren der eerste woorden mijne
toestemming gegeven. Het is ons kind, zie je...
Aartsegoïsten, die wij zijn, willen wij ons
niet meer van haar schelden.
Savigné, je zcide het zelf, was wel wat
doodsch, ondanks zijne schoone ligging en
de rijkdommen, die er zijn opeengehoopt. He
laas! een hiiis zonder kinderen is een nest
zonder vogels. Heden, algemeen© gedaantever
wisseling, bloemen in allo hoeken, zooveel,
dat twintig geiten daarmede haar honger zou
den kunnen stillen: oen menigte van bekoor
lijke vrouwelijke handwerkjes die b'won
der ik zonder er iets van te begrijpen; al
tijd hier of daar 'n schildersezel, een visscbers-
pinken, langs da rotsen klauterende knapen
of vreemde, tvpen aan het strand te on werpen.
En de piano! En liet zingen' En net lachen.
Wanneer zij speelt, zingt zij. lacht zij, d"
arme kiene, z.'ch dwingende om ons op t'
vroolijken, terwijl zij zelve zoo behoeft:: ge
voed', om opgovroolijkt te worden. Geen ca
ke!© onzer vrienden vermoedt hire dra T-
heid en wij, die haar onophoudelijk in het
oog Wbbon, durven soms de hoop koes.eren,
dat zij vergeet, totdat een p'oteel ngc bleek
heid, een vergeefs teruggedrongen tram. een'
bittere p.'ooi om do lippen ons aantoon', dat
zij lijdt en zich herinnert.
Schenk haar voortdurend afleiding, houdt
Weiter niet op te herhalen; het is me' do hulp
van God liet ©enige middel om hei. verf don
M doen vergeten. Do oude dok Iers beul lc© t
ons daartoe zijne krachtige medewerking
is het een luiermand, welke hij Ba'-ino ve.*
zoekt in orde te willen brengen; <Un brengt
hij haar een k'.ein kind. dat zeer slechl ge
kleed i-s; een anderen k; er verzoekt hij haar
oene arme oud© vrouw te wiilen lx."//h-K ui. TT..ij
heeft het liefdadige, onbekende gete Ito. w-i
het schitterende. Na in het heiligdom van
OL Vrouw van Genade on mnzo.mus (rto
belofte van je tontel ie hebbrei yozoni:-"'!.
is het resultaat zoo bevredigend geweest, dat
liet ons bofi aangespoord er mod" voor;
gaan. Niet in de" voel Ie kleine kerk van
Hennequovillo, maar in die van Trcuv Le,
hebben wij dikwijls <ms.ii merkwaardig l»f'
gehad, zooa's het phutbeliik bad /.'eh njt>
drukt.
iiene kihl co# mm
JJÜtlv