Kill IUIL MIUT
DE VERKEERDE KED2E
STAD EN STREEK
In en om Haarlem.
De inbraak met hindernissen-
DE DAM I AATJES
FEUILLETON
Zaterdag 20 April - Tweede blad
DE TUIN VAN ZOCHER.
Welke Haarlemmer kent den tuin van Zocher
niet
Overbodige vraag.
Iedere Nederlander, die met tuin- of bosch-
bouvv of bloemkweckerij te maken heeft, kent
die kweekerij aan den Kloppersingel.
De laatste Zocher is in September 1912 op
95-jarigen leeftijd overleden en had zich toen
al jaren uit de zaken teruggetrokken. Wel kwam
hij dikwijls op den tuin en kon dan met de heeren
en het personeel zoo aardig kouten over den
ouden tijd, de buitenplaatsen van toen en toen,
daar en daar, door zijn vader Jan David Zocher
aangelegd, en over de stadsparken, door hem
in lustoorden herschapen, enz. enz.
Toch blijft het in den voiksinond nog steeds
„de tuin van Zocher".
Die tuin heeft ruim een eeuw bestaan en zal
er nu over eenige maanden niet meer zijn.
Al jaren geieden was op 't Bureau Openbare
Werken een Haarlemsch uitbreidingsplan Noord
ontworpen en nu za! dat plan mettertijd tot uit
voering komen. Daartoe moet „de tuin van
Zocher5' 1 Januari 1919 ontruimd zijn. Eenigen
tijd geleden wandelden wij er langs en bemerkten
dat "er reeds heel wat openingen in het hout
waren gekapt en toen wij eenige dagen later over
het 10 Hectaren groot terrein kruisten, zagen
wij al menigen „krater". Toch waren eenige tuin-
lieden nog bezig met snoeien.
Indertijd hebben wij al gewezen op het moei-
lijk gelegen terre'n daar. Aan de Noordzijde
hebben we nl. den haven der werf Conrad, aan
de Oostzijde het Spaarne, aan de Westzijde dep
Schoterweg en het Frans Halsplein en in het
Zuiden den Kloppersingel, aan drie zijden dus
water; maar uit de toenmaals gepubliceerde
teekeningen blijkt, dat een goede oplossing is
fevonden. De timmermanswerkplaats aan het
'rans Halsptein zal verdwijnen en vandaar loopt
Oostwaarts een straat naar het midden, terwijl
er ook van de Spaarnezijde een is geprojecteerd.
Een brug is ontworpen over den Kloppersingel
nabij het eilandje Menigeen zal zich de vraag
stellen: „Wat is daar vroeger geweest?"
Wij willen op deze vraag hier antwoorden en
kunnen daarmede wellicht eenicre herinne
ringen wakker roepen bij onze Haarlemmers.
Hoe de toestand vroeger moet geweest zijn,
is gemakkelijk na te gaan. a'is men oude kaarten
van Haarlem bekijkt.
Zoo zagen wij uit de Haarlemsche Arcadia
van Vincent Loosjes „Kaart van de Omstreken
der Stad Haarlem van de Beverwijk tot Hille-
gom, door G. van der Paauw 1S05";
dat huize Vrugtrijk aan den Schoterweg
toen een kleine buitenplaats was. Op den hoek
van weg en singel was een tuin en aan het
Spaarne de buitenplaats Spaarenvreugd, die zich
naar achter uitstrekte tot de tegenwoordige tuin
manswoning. Verder is het heele tegenwoordige
terrein van den tuin van Zocher officiéél be
kend als de bóo™kweekerij „Rozenhagen"
weiland.
Op de kaart van Romeijn de Hooghe, Rechts
geleerde te Haarlem en Commissaris derzelver
stede, Gedrukt bij Cleynliens, in 't laatst der
18e eeuw zien wij op de plaats naast villa
„Rozenhagen" eenige lage huizen en schuren.
Tegenover het eerste eilandje in den klopper
singel is moesruin. Waar nu de vil'ia op den
hoek van singel en plein is, bestaat al een bui
tentje, maar verderop tot het Spaarne en bij het
Vrouwenhek zien we niets dan weiland.
Een jongere kaart is die van P. J. Vautz. De
eigenaardige titel daarvan is Kaart van Haar
lem, vervaardigd naar de kadastrale meting in
het jaar 1822, opgedragen aan het Edel Achtb.
Bestuur Haarlem. Onderdanigste Dienaar P. J.
Nautz, landmeter le klasse bij het kadaster."
In dien tïfd is a les nog buitensingel, d. w. z.
van eiken singel heeft men naar buiten een vrij
uitzicht over'akkers, weiden en tuinen.
Op de plaats van villa Rozenhagen stond toen
al een heerenhuis met tuin, waarin we denzelf
den vijver vinden, die er nog is en verder wordt
een groot deel van het terrein ingenomen door
tuingrond en boomkweekerij.
J. D. Zocher begon den aanleg van zijn tuin
in het begin der vorige eeuw en_ zooals ook
uit de genoemde plattegronden blijkt, breidde
die tuin zich langzamerhand ui^tot de opper
vlakte, die hij nu beslaat. Zelf heeft Zocher de
villa „Rozenhagen", op den hoek van Klopper
singel en Alkmaarschen straatweg, gebouwd.
Jan David Zocher was een mfn van groote
beteekenis, die in de tuinarchitectuur volkomen
met den meetkunstigen stijl van Le Vótre brak,
ook niet den nieuwen Engelschen parkstijl volg
de, maar geheel zijn eigen weg ging.
Menige buitenplaats is door hem aangelegd of
verfraaid, maar ook menige is weer onder sloo-
pers handen gevallen, zooals b.v. Spaarnhoven
aan den Schoterweg. De Zwifsersche boerderij
achter het voetbalveld hoorde er bij en bewijst
nog de eigenaardige denkbeelden van den ont
werper. Zocher past" deze dikwijls tóe, O. a. ook
bij Spaarenberg te Santpoort.
Voor de Haarlemmers heeft hij zich een ge-
Henkteeken gebouwd door den Hout en de Bo't-
werken. Op menig punt biedt het Bolwerk de
bekoorlijkste gezichtspunten aan en meermalen
hoorden we vreemdelingen de juiste opmerking
maken, dat de Haarlemmers waarlijk met naar
den vreemde behoeven te gaan. om elders schoone
wandelingen te zotken. De kunst van den ont
werper van dit wandelterrein, wijlen den heer
T D. Zocher, is door tal van plaatsen in ons
vaderland erkend geworden, die den heer Zocher,
op het voorbeeld van Haarlem, de herschepping
hunner nutteioos geworden walmuren en vesting
werken in vele heerlijke lustwaranden, hebben
toevertrouwd.
Intusschen had het Bolwerk al twaalf jaar
later belangrijke veranderingen ondergaan op
menig punt. Het werd hier en daar bebouwd met
verschillende min of meer schoone villa's, wier
bekoorlijke ligging opvait.
Dat is o. i. het geval even voorbij de villa
Carolinaheuvel, bij de huizing Sophiadal. Wat
verder even voorbij den Jansweg aan het Ken-
nemerplein trekt vooral de villa Corciago onze
aandacht. Ze is, evenals de beide genoemde
villa's, een schepping van den heer J. D. Zocher
Men vergete niet, dat deze door zijn tuinarchi
tectuur niet alleen een groote belangrijke plaats
in de kunstgeschiedenis inneemt, maar ook als
architect een grooten naam had. Ook het Kenau
park is een schepping van zijn geest. Maar lang
is het geleden, dat men van het Bolwerk af op
de gansche duinstreek, zich uitstrekkende van
Overveen tot Bloemtndaal, uitzicht had.
Niet minder groot is Zocher's verdienste voor
het aanleggen van den Haarlemmerhout.
In het midden der 18e eeuw had de stad het
Zuidoostelijk gedeelte van den Hout, toen een
stuk weiland, de tegenwoordige Nieuwe Hout,
aangelegd en dit met het gedeelte van oen
Ouden Hout, van ouds als het Kaatsveld bekend,
doen vereenigen en tot wandelplaats aanleggen.
Theod Schreveli heeft dit in zijn Rijmlust be
zonnen waarin o. a. hei planten van den eers en
boom op 13 Maart 1755 aldus wordt herdacht:
Den eersten Boom, die Planten Schoon
Den Heere Crommelin zijn zoon;
Om altijd aan te denken,
Dat zijn Heer Vader voi van deugt.
Dees Bos Plantasie tot een vreugd
Aan Haarlem kwam te schenken!
Die beplanting en verbetering van den Hout
beantwoordde in het geheel niet aan de eischen,
die de toen heerschende smaak meende te moe
ten stellen.
Vandaar dat aan J. D. Zocher in 1827 opge
dragen werd den Hout meer overeenkomstig den
geest des tijds aan te leggen.
Op uitstekende wijze heeft Zocher zich van de
hem opgedragen taak gekweten. Hij trok daarbij
partij van het golvende terrein en van de reeds
met hoog opgaand geboomte beplante gedeelten.
Zoo hervormde hij den ouden, in menig opzicht
smakeloozen en stijven aanleg, in een mooi wan
delpark.
Te midden van drukke bezigheden is Zocher
gestorven.
Hij was bezig met de reorganisatie van de
Hertenkamp en met de Oude Beurs in Amster
dam. Deze werken, evenals de aanieg van vele
buitenplaatsen, werden door zijn zoon Louis P.
Zocher voleind. Ook het Vondelpark heeft deze
afgemaakt. Hij volgde zijn vader op als adviseur
van den Hout en plantsoenen in Haarlem, tot
dat ouderdom hem noopte tot heengaan en hij
een opvolger vond in den heer Sprenger. Deze
het is een publiek geheim zette het werk
niet geheel in den geest der Zocher's voort.
Niets is op deze aarde bestendig en zoo zijn
er ook de voorboden van het naderend einde van
„Rozenhagen", een einde, dat ons aanleiding
gaf dit brokje Haarlemsche geschiedenis op te
halen.
SLAAT DE EERSTE VLIEGEN DOOD!
Iu het Maandschrift der Vc-reeniging tot Be
strijding' der Tuberculose lezen wij dec volgen
de behartenswaardige woorden:
Vliegen loopen op uw eten of drinken van
uw melk en vallen er af en toe in, zij zetten zich
op uw neus wanueer gij juist zult indutten en
wanneer gij een blief wilde schrijven op een
keurig velletje wit papier, is de vlieg, die aan
de lamp zat, u vaak voor geweest en heeft er
reeds een zevengesternte op gesproeid.
Vliegen zitten te snoepen van alle kleverige
vlekjes en aan de vingers en aan den mond van
uw kinderen en bevuilen de goede gaven, waar
van zij genoten, met hun drek.
Hoewel zulke manieren op zichzelf voldoende
zijn, om hen het gastrecht te ontzeggen, toch
zijn er veel zwaarder beschuldigingen Tegen hen
in te brengen, zij zijn niet alleen lastig en on
wellevend, maar tevens gevaarlijk.
Een vlieg is aan den kop, aan alle 6 pooien
en over den geheeien buik,-dicht bezit met ha
ven en borstels en van alles waarop zij zitten
of loopen, blijft daarin iets hangen.
Daar nu hun geliefkoosd voedsel mest is en
35
„Hm, soms erg beroexd, soms schitterend,
zie je ik heb nooit den kop laten hangen.
Maar tegenwoordig gaat het mij uitstekend."
„Maar ge ziet er niet gezond uit, voelt
gij u ziek."
„Och wat zal ik je zeggen, de geest is
vlugger dan het lichaam. Maar daar heb ik
me nooit veel om bekommerd. Ik zou je
Waarlijk niet- hier gevonden hebben, als ik
niet in de passagierslijst van het laatst ge
komen schip je naam gelezen had. Wanneer
ga je weer naar Europa."
„Dat kan ik nog niet zeggen. Het hangt
van de werkzaamheden af. Er zullen nog
wel een week of zes verloopen misschien."
.„Goed, dan ga ik wellicht met je mee."
„Ge gaat mee vader?"
„Nu verheugt u dat?"
„Zeker, ik ben er heel blij om. En moe-
iemand liet rinkelen der ruiten gehoord en de
politie gewaarschuwd. Hy zag spoedig in dat
hy voor de haaien wa». Er was geen ontkomen
meer mogelyk.
Door Alf. Martens,
Frits Sneller was zijn. familienaam, „de
snuf" zijn bijnaam. Het half hooge hoedje in
een chique onverschilligheid scheef op den ru
wen krullekop gedrukt, een zelf-gerolde sigaret
aan de bovenlip gedrukjt, d'e breede wijde broek
fladderend om de beenen,'t buigzame rottinkje
altijd bewegend in de hand, slenterde hii langs
den straatweg, a'ie tusschen twee rijen achter
weelderig struikgewas en dichte boomen ver
borgen villa's naar de stad leidde. Als 'n type
van luiheid en nonchalance liep hii daar schijn
baar achteloos heen. In houding en gang een
kunstmatig aangekweekte zwierigeid, die het
groote stadsgeboefte kenmerkt.
Tusschen het wiegelende groen van villa no.
70 had hij stemmen gehoord. Hij matigde zijn
pas, sloeg met ziin zwiepend stokje een paar
bloemknoppen af, bleef staan, duwde het stokje
met een keurig gebaar onder den arm, stak een
nieuwe sigaret aan, keek rechts en links over
den weg. Toen ineens, met één ruk, liet hii
zieli geruischloos in de dicht met gras begroeide
sloot naast den weg glijden.
Op een bank aan den anderen kant van den
tuin zaten twee mensehen, een man en een
vrouw, te praten. Hun hoofden kon hii niet
zien, maar door het gebladerte zag hii duidelijk
hun ruggen tegen de witte leuning van de bank
rusten. Ook hoorde hii duidelijk wat er verteld
werd en kon hij uit hnune woorden opmaken
dat er vannacht niemand op de villa zou zijn.
Hy had^genoeg gehoord. Met tevreden gezicht
kroop hij uit zijn luisterpost te voorschijn even
geruischloos en even voorzichtig als hü er in
gekropen was. En met het onnoozelste gezicht
van de werald maakte hii op zijn zeven gemak
ken een wandeling rond het pand no. 70 alles
nauwkeurig bespiedende, wikkende en wegende
als een generaal die een aanval beraaamt.
Spoedig kwam hii tot die conclusie, dat het niet
moeilijk zou zijn hier zijn slag te slaan. De ven
sters waren zeer laag en breed, terwijl de ach
tergevel zoodanig door houten schuttingen en
boomgewas omringd was, dat men van uit de
belendende gebouwen langs dien kant niets van
de villa zien kon. En hoe langer hii het huis
bekeek, hoe gemakkelijker hem alles toescheen.
Te middernacht, juist toen de maan haar
bleek- verraderlijk gelaat achter een zwarte
wolk verborg, sloop hü door den tuin naar een
dor vensters aan den achtergevel. Met een han
digheid, die er op wees, dat hii een meester in
het vak was, trok hü met ziin glassnijder een
cirkel over een der vensterglazen en bestreek
hem met groene zeep, die hii uit een zijner wiide
zakken te voorschijn haalde. Toen drukte h'
het glas in, dat zonder veel gerucht te maker
in de kamer viel. Daarna, stak lrii de hand door
de onding en draaide zo0 van binnen de klink
om. Het venster giQ(r 0])en en met een glim
lachje van tevredenheid klom hii binnen, sloot
het venster en liet de rolgordijnen n°er. Toen
nam hii zh'n sterk lichtende electrische zak
lantaarn in de hand en begon zich in de kanler
te oriënteeren. Spoedig bemerkte hii dat hü in
de ontvangkamer was Cn dat er betrekkelijk
weinig van zyn gadin» was. Een PaHr schoor
steen" armturen schenen hem nochtans het
meepakken waard. Hü pakte ze voorzichtig in
en verdween door de deur, die toegang tot de
gang gaf. Hier viel zyn oog aanstonds óp een
heele verzameling jassen en hoeden, die aan
den kapstok hingen. Daar hii niet het minste
wilde missen en tijd genoeg had, begon lii.i tV
verschillende zakken af to voelen. Ze waren
echter alle ledig, weshalve Flits Sneller besloot
verder te gaan.
In de volgende kamer viel het overal rondzoe
kende licht van zjjn zaklantaarntje al spoedig
op een. prachtig besneden juweelendoosje, dat
naar den uiterlijken soliiin heel wat waarde
beloofde te bevatten. Hii w-as juist bezig het
ueksei niet een soort breekijzer te forcecren,
toen hy achter iu jlet huis gerucht meende te
liooren. Heel voorzichtig ging hü op ziin teenen
naar een venster, dat op de achterplaats uitzicht
gaf en loerde naar buiten. In den beginne be
merkte hij niets, doch toen de maan even achter
de zwarte wolk, waarachter zii zich daarstraks
verscholen had, te voorse.hün kwam en haar
ziheiblank licht aarzelend over de aarde goot,
zag hij een zwarte schaduw aan een der bene
denvensters staan. Frits Sneller hield ziin adem
in; lui hoorde een oogenblik ziin hart kloppen.
Zyn eerste gedachte was, dat de door hem. in
het venster geinaakte opening door een politie
agent zou opgemerkt zijn, doch spoedig kwam
lui tot het besluit dat de man net aan dat ven
ster ston .waarlangs hü binnengekomen was.
Intusschen losten de verdachte bewegingen van
de ge ïeimzinmge schaduw het raadsel op. Het
was een co ega, die met dezelfde bedoelingen
naar üe villa was gekomen als hii.
„De biutale vlegel," mompelde Frits Sneller
toornig voor zich nit, „die het gras voor mijn
voeten wil wegmaaien."
Hy beschouwde dea toestand echter allesbe-
'onmiddeBiik i mans begingen
i jdellijk kannen opmaken, dat liet nog een-
amateui, een groene was, Hii maakte een leven
als Oen oordeel en toen een der ruiten rinkelend
neerviel, voelde Fritg een rilling door al zijn
ledenmaten trillen, als een doorkneed componist
bü het hooreu van het rauwe vioolgekras van
Gen beginneling.
Ook was liij er hoolomnal niet op gesteld op
dit oogèwblik Oen medebroeder in het vak te
ontmoeten. -De man zou zonder eenigen twijfel
voorstellen den buit samen te deelen en daar
had Fritst weinig zin. in. Eerst moonde hii de
plaats te poetsen met hetgeen hij al had, doch
er lachten hem nog zooveel kostbare voorwerpen
toe en de brandkast had hij daar in zijn lichtje
zien staan schitteren, dat hii er niet toe heslui
ten kon heen te gaan.
Plotseling kreeg hü een inval.
Hü liep geruischloos terug naar de gang,
nam een overjas van den kapstok en schoot hem
aan. Een hoogé zijö en een das voltooiden zü'ne
vermomming. Bii het licht van ziin zaklan
taarntje beschouwde hü zich eenige oogenblik-
ken in de spiegel. Hii zag er zeer netjes uit en
lachte zijn beeld vergenoegd toe. Ziin versleten,
schoef-afgezakte schoenen en zijn glimmende
broekspiinen staken wol wat bii de deftige
bovenkleeding af, doch zoo nauw zou de ander
niet kjjken. Voldaan en geheel tevreden over
vermomming haaloe hü een kleine revolver uit
3Ün zak te voorschijn. Het* wapen was niet ge
laden, de revolver van Irits Sneller was nooit
geladen, want in ziin hart was „de snuf" een
deftige kerel. Hü hield wel van 'n inbraakje en
hji nam wel weg al wat hü te pakken kon kry-
gen, doch men zou hem iiooit bü mensehen aan
het werk gezien hebben, die hard voor hun dage-
Hisck brood moesten werken en het geld
even goed konden gebruiken als hij. Neen, dat.
zou niet eerlijk zijn 1 Maar menschen, die in
overvloed zwommen en niet wisten op welke
wüze zouden opmaken,, dat waren ziin man
netjes. Die hadden toch genoeg! 'Moorden of
mishandelen lag echter nooit in zjjn plan. Daar
was hii weer te fatsoenlijk voor. Wel dreigde
hij, wanneer het noodig was, met 2jju ongeladen
revolver, maar gewoonlyk wist hii het zoo slim
aan te legg'en, cfat niemand hem in zije nachte-
lük werk kwam storen.
De revolver in de eene, het zaklantaarntje in
de andere hand, stelde „de snuf" zich op achter
een deur, waardoor de inbreker noodzakelijker
wijze moest komen. Terwyl hy daar stond te
wachten, hoora'e hü het kraken en breken aan
de gangdeur, die nu weer eens diohtflapte on
der het uitglippende breekijzer, dan weer eens
schudde en trilde onder het hevig gebons en ge
stamp.
„Een onbeholpen beginneling," bromde „de
snuf."
Toen word het eenige oogenblikken stil, de
iubrelter scheen blijkbaar binnen te zyn. Frits
maakte zich gereed en zette zich schrap, hij
voelde iets door zy'n lichaam schieten als een
generaal die een aanval onderneemt. Aan de
andere zyde van de deur hoorde hii zachte voet
stappen, de kruk werd zacht omgedraaid en het
loerende hoofd van den inbreker kwam te voor-
schyn, De snuf drukte op het knopje van zijn
zaklampje en liet het licht vlak in ziin gelaat
aehynen, terwijl hii met de andere hand de
revolver op zijn borst richtte.
„Handen hoog, man," zei hii barseh, zooveel
mogelyk te stem van een kolonel, die hij vroeger
eens ongeveer onder dezelfde omstaudigheden
ontmoet had, trachttende na te bootsen. Toen
hield de kolonel de revolver vast en de snuf de
handen omhoog.
De inbreker, een krachtig gebouwde groote
kerel met do kenteckenen van verloopen sujet
op het gelaat, gehoorzaamde onmlddellyk.
„Wat voert ge hier uit, kerel," hernam „dc
snuf" met zijn kolonels-stem. De kolonel had
hem indertijd dezelfde vraag gesteld. De inbre
ker fronste de wenkrbauwen, maakte een paar
onhandige, ongemakkelijke bewegingen met de
voeten en antwoordde niet.
„Zoo, leelijke nachtridder," merkte „de snuf"
safcostisch op. „Nog een paar minuutjes geduld,
dan mag je met de politiemannetjes mee. Eerst
zal ik jo zakken eens onderzoeken." Zoo gezegd,
zoo gedaan, maar zonder resulta&t.
„Hebt ge uw gereedschappen misschien °P
den rug? Vooruit, geef hier!"
„Ja," bromde de inbreker norsch, Lang van de
revolver, die onafgebroken dreigend op licni
gerieft t bleef.
„Ho," zei „de snuf" en bleef een oogenblik
pein7.end voor zich uitstaren.
„Terwyl ik de politie ga waarschuwen, zal
ik je zoolang hierin opsluiten," hernam hü na
een poosje, een deur van een kleine kast onder
de trap opentrekkende. Brommend en zijn lot
voi'wensehende ging de inbreker in de kast-.
„Spoedig zul je in een soortgelijk hokje wor
den opgesloten, knaap, doch daar kom je voor
't eerst niet meer nit," merkte „de snuf" glim
lachend op. „Daar zul je tijd hebben om je sok
ken te stoppen, want die zien er erbarmelijk uit.
Intusschen wil ik jo aanraden geen pogingen
aan te wenden om uit te broken, want ik blijf
hier in de buurt en schiet u bü de minste
poging, die ge aanwendt, neer."
Bij deze woorden sloot hü de deur en stak den
sleutel in zyn zak. Toen ging hii weer aan 't
werk. Eerst het juweelkistje, daarna de brand
kast. By' tusschenpoozen ging hii aan de trap
luisteren of zijn gevangene zich koest hield.
Alles bleef doodstil in de kast. Juist was hij
op het punt zich toegang tot de brandkast te
verschaffen, toen hü iota aan den achterkant
meende te hooren. Verschrikt sloop hü naar een
'der venstèrs en zag twee politie-agenten vóór
de door zyn onbeholpen nakomer gebroken ruit.
Hij maakte zijn valies haastig dicht, en zijn
onfortuinlijken gevangene vergetende, liep hij
naar het venster, waarlangs hij zelf gekomen
was. Hii zou wachten tot de politie-agenten
binnen waren en dan van de gelegenheid ge
bruik maken om te ontsnappen. Doch hier
wachtte hem een nieuwe ontgoocheling. Want
terwijl hij aanstalt"" maakten om het venster
te openen, bemerkte hii plotseling een zwarte
scha'duw achter een der hoornen' in het park.
Er was geen. twijfel meer aan, het huis was
omsingeld.
Alles was natuurlijk de seuli van zyn on
een klein in het 7.wart gekleed ventje. Des»7
laatste scheen het hoofd van de politie te zyn,
want hy zei op bevelenden toon tot do andere
agenten: „Neem dezen man gevangen 1"
Toen er aan zijn bevel voldaan was, wendde
hy zich tot Frits Sneller.
„Is u de bewoner van dit huis, mijnheer
Bikkers," vroeg hij.
,;Ja," antwoordde Frits, innerlijk tevreden
over zy'n aanvankelyk succes.
„Ik heb dezen man in mijn woning gevon-(
den, toen ik...
„Wacht een beetje," hernam de ander. „U i-j
dus mynheer Eikkers. Ik ben de politieeommi--
saris van de tweede wük en moet u arresteeren
wegens verduisteringen aan de Credietbank."
De snuf voelde den grond onder zich weg
zakken.
Op het politiebureau besloot „de snuf" van
twoe kwaden het minste te kiezen en zich be
kend te maken.
Dat zy'n rijk voor een paar maandjes uit do
toekomst was, kon hem zooveel niet schelen,
maar dat hij als de medeplichtige van zyn on
handiger nakomen werd beschouwd en met hem
op één lijn werd gesteld, daar was hü woe
dend om, daar achtte hy zich tefatsoenlyk
voor.
NUMMER 25 20 AP,
TUBERC ULOSE-BESTRIJDING.
Mm staat soms verbaasd over de onbekend
heid van Katholieken met instellingen door hun
Geloofsgénootcn opgericht en in stand gehou
den.
Gaat hot er nu om iets te steunen, dan steunt,
men veelal instellingen vana niet-Katholieken.
Ja het komt zelfs voor, dat Katholieken uit on-'
men veelal instellingen van niet-Katiiolieken.
instellingen, terwijl zy alle heil kunnen viuuVn
bij eigen geloofsgenooten.
Daarom moeten wij hier in het kort even
vertellen dat er bestaat een B.-K. Vereenigiug
tot bestrijding der Tuberculose. Dat die ver-J
eeniging- de lyders aan deze ziekte bystaat door,
huisverpleging zoowel als door sanatorium-
verblijf.
Nu is er aan deze vereeniging iots nieuws.
Niet alle Katholieken kunren van haar hulp
verkrijgen, maar alléén die Katholieken die,
volgens den wensch van Paus en Bisschoppen,
- ..- vereenigd zijn in B.-K. Vakvereenigingen en
hanüigen collega. Hoogstwaarschijnlijk had den R.-K. Volksbond. En niet alleen rij, maar
Een nieuw idee flitste echter plotseling door
zij'n hersenen. Waarom zou hii zijn rol niet ten
einde toe volhouden! Tot hierteo had hii ze
uitstekend1 gespeeld, waarom zou hü „door"
vallen
Het was in elk geval te wagen, 't was altijd
beter dan zich dadelijk gewonnen te geven en
hii had er niets by te verliezen.
Hij liep terug naar de kamer, waar zijn ge
vangene zat en opende de deur van de kast.
„Vlug, er uit," beval hy, toen hii op de ach
terdeur hoorde kloppen.
„Ik heb om a'e politie getelefoneerd en ik zal
u aan de politie-mannetjes uitleveren."
De gevangene kwam uit de kast te voorschijn.
Hij was met stof en spinnewebben bedekt. De
siTuf dreigde hem weer met zyn revolver, nam
hem mee in de gang, waar hii de achterdeur
voor de politieagenten openaakte.
„Kom binnen heeren, kom binnen, u komt
juist op tyd. Toen ik vanavond uit miin club
huiswaarts keerde vond ik deze man in een
mijner kamei-s, blijkbaar met minder edele be
doelingen."
De laatste drie woorden had hü dikwijls in
politierapporten gelezen en vond ze uitstekend
gekozen.
„Met minder edele 1 ccfoolingen. Gelukkig had
ik een rvolver bii me. H:? was wel niot geladen,
maar dit heb ik den bandiet niet aan den neus
gehangen."
De politieagenten kwamen binnen en met hen
ook hun vrouwen en kinderen.
Die vereeniging heet „Herwonnen Le. rus-
kracht." Eenige jaren geleden heeft deze ver
eeniging in onze stad „Bloemendagen" geor
ganiseerd, maar later kon zij daarvoor geen
vergunning meer verkrijgen van de Gemeente
lijke autoriteiten. Alleen de „Neutrale" tuber
culosebestrijding mag dat wel. Thans echter,
nu het College van B. en W. en de Baad in
meerderheid tot de rechtsche partyen behooren,
zal zy wederom wagen een „Bloemendag" le
houden.
Zoolang daartoe echter geen toestemming is
verkregen, gaat zij door met het inzamelen van
gelden by particulieren.
Het adres van a'en penningmeester is; ,T. W.
de Graaf, Grebberstraat 2.
AGENDA GEBOUW „St. BAVO."
Zondag 21 April; Bavo-Bioscope 2, 4, 8 uur.
Maandag 22 April; Esperanto,.8 uur Land
en Tuinbouwbond Ondersteuningsfonds,
81 j> uur Schoenmakers, 8 uur Melkhandel,
iVi uur Bestuur Tuinders, 7'A uur Metaal
Bestuur.
Dinsdag 23 April; Groote Gezinnen Be
stuur Bouwvakbond, 8 uur Asp. Metaalbe
werkers, 8 uur Leden Spoor en Train, 8
uur.
Woensdag 24 April: R.-K. Kring, 8 uur.
Donderdag 25 April: Volkszang, 8 uur
Arbeidsrecht, 8Vs uur.
Vrijdag 20 April: Rederijkers, 8 uur Leden
Metaalbewerkers, 8 uur.
Zaterdag 27 April: Gewone zittingen.
der zal ook gelukkig er mee zijn."
Hartman lachte.
„Dat zou ze niet, ik bedoel ook niet, tiat
ik met jou meegaan zou naar huis. Alleen
naar Europa."
„Niet meegaan? Zoudt gij moeder dan
niet terug willen zien."
„Zij zou cr niet heel blij mee zijn, Idenk
ik. Eens heb ik haar geschreven en uit het
antwoord dat ik kreeg was duidelijk haar
angst te lezen, dat ik misschien terugko-
JHön zou. Nu dat kon ik haar werkelijk niet
kwalijk nemen."
„Maar, zeide Karei, „u heeft nog iets
goed te maken vader. En tegenover moeder
en tegenover anderen. Heeft u er nooit over
gedacht dat to doen. Ik twijfel niet als..."
„Ta, ta, jongen, geen zeaepreeken, daar
heb ik een ontzaglijken hekel aan. En ge
krijgt me er toch niet toe, dat ik als een
berouwhebbend zondaar terugkeeren zou om
m'n verdere levensdagen in kalme rust te
slijten. Ik zou dat niet kunnen. Het zwer
ven zit mij iu het bloed, ik Ken niet geschikt
meer voor een rustig leven."
Hij hoestte. Z'n hoest klonk hol, als van
iemand wiens longen niet zuiver meer zijn,
„Gij moogt u wel in acht nemen," zeide
Karei Hartman bezorgd, „ik geloof,' dat uw
gezondheid veel te wenschen overlaat."
Z'n toon van bezorgdheid trof den ontaar
den vader.
„Nu," zeido hij eenigszius zachter, „ik
geloof werkelijk,,, dat jij jlet me(; me
meent. En dat roijn. dood je geen genoegen
özou doen.
vMaar vader wat dacht u dan."
„Ja, ja, ik ben je vader, maar ik weet
wel, dat ik een raar soort vader geweest
ben. En dat je toch... enfin praten we daar
niet meer over. Het blijft dus afgesproken,
ik zie je weer. Als het eenigszins kan reizen
we samen naar Europa."
„Heel graag," antwoordde Karei.
En hij meende het. Want Karei Hartman,
al kon men dan moeilijk zeggen, dat hij Iden
man, die toch z'n valer was, liefhad, voelde
toch diep de verplichtingen welke hij tegen
over hem had. Het stond bij hem vast zijn
vader was niet gelukkig, hoe zou Hij dit
ook kunnen zijn. Zijn vader wilde niet er
kennen, dat hij veel had goed te maken.
Welnu moest hij dan niet trachten liem op
het rechte pad. terug te brengen, mocht liij
hem aan zijn lot overlaten. Neen duizend
maal neen, de man mocht dan zijn gelijk
hij wilde zijn, een laaggezonken mensch,
hij was in elk geval zijn vader. Hij bleef
zijn vader, hoe erg hij ook had verwaar
loosd zijn plichten als zoodanig. Was liij
dan een slecht vader geweest, Karei Hart
man wilde ais zoon tegenover hem zijn plicht
en meer dan zijn plicht doen.
Daarom ontweek hij z'n vader niet en
ontmoette hem verscheiden malen. Maar al
spoedig kwam' hij tot de ontdekking, dat
hij in zeer kwaden reuk stond. Een ernstig
zakenman, met wieu hij in aanraking kwam
had Karei op een middag met zijn vader
in gezelschap gezien en waarschuwde liem
den volgenden dag:
„Hoor eens mijnheer Hartman," zeide hij,
„ik wil mij natuurlijk volstrekt niet met je
zaken bemoeien. Ik weet ook heel goef, dat
gij wijs genoeg zijt voor u zelf te handelen,
maar ik zag u gisteren met iemand voor
wien ik u toch even waarschuwen wil. Die
man is een zeer gevaarlijk sujet, ik zou
haast zeggen een internationale flessclien-
irekkcr, iemand 'die allerlei zaakjes en vele
van minder goed allooi bij de hang gehad
heeft, een zoogenaamde chevalier d'industrie,
een speler bovendien, een absoluut onbe
trouwbaar persoon met wion men zeer voor
zichtig moet zijn. Als hij iemand zoo. aan
den haak slaat, kan men er haast zeker van
zijn dat hy hem tot slachtoffer wil maken
op de een of andere wy'ze, alsthans van hem
profitoeren wil."
Karei dankte voor de welgemeende waar
schuwing en zeide voorzichtig te zullen ^ijn.
Maar natuurlijk deelde hij z'n bezorgde keu
nis niet mede, dat die man zijn vader was.
Wel deed hot "hem ontzaglijk leed, dat een
zoo vertrouwbaar en geacht persoon, die
niet alleen op praatjes zou afgaan op deze
wijze over zijn vader oordeelde.
„Maar," dacht hij, „als het zoo met-hem
gesteld is, is het goed, dat hij hier weg
komt. Misschien kan ik invloed ten goede op
hem uitoefenen, misschien weet ik hem ten
slotte toch te overreden dit bestaan vaarwel
te zeggen. „Och, -als me dat eens mocht
gelukken."
(Wordt vervolgd.)