Kill IUIL MIUT DE VERKEERDE KED2E STAD EN STREEK In en om Haarlem. De inbraak met hindernissen- DE DAM I AATJES FEUILLETON Zaterdag 20 April - Tweede blad DE TUIN VAN ZOCHER. Welke Haarlemmer kent den tuin van Zocher niet Overbodige vraag. Iedere Nederlander, die met tuin- of bosch- bouvv of bloemkweckerij te maken heeft, kent die kweekerij aan den Kloppersingel. De laatste Zocher is in September 1912 op 95-jarigen leeftijd overleden en had zich toen al jaren uit de zaken teruggetrokken. Wel kwam hij dikwijls op den tuin en kon dan met de heeren en het personeel zoo aardig kouten over den ouden tijd, de buitenplaatsen van toen en toen, daar en daar, door zijn vader Jan David Zocher aangelegd, en over de stadsparken, door hem in lustoorden herschapen, enz. enz. Toch blijft het in den voiksinond nog steeds „de tuin van Zocher". Die tuin heeft ruim een eeuw bestaan en zal er nu over eenige maanden niet meer zijn. Al jaren geieden was op 't Bureau Openbare Werken een Haarlemsch uitbreidingsplan Noord ontworpen en nu za! dat plan mettertijd tot uit voering komen. Daartoe moet „de tuin van Zocher5' 1 Januari 1919 ontruimd zijn. Eenigen tijd geleden wandelden wij er langs en bemerkten dat "er reeds heel wat openingen in het hout waren gekapt en toen wij eenige dagen later over het 10 Hectaren groot terrein kruisten, zagen wij al menigen „krater". Toch waren eenige tuin- lieden nog bezig met snoeien. Indertijd hebben wij al gewezen op het moei- lijk gelegen terre'n daar. Aan de Noordzijde hebben we nl. den haven der werf Conrad, aan de Oostzijde het Spaarne, aan de Westzijde dep Schoterweg en het Frans Halsplein en in het Zuiden den Kloppersingel, aan drie zijden dus water; maar uit de toenmaals gepubliceerde teekeningen blijkt, dat een goede oplossing is fevonden. De timmermanswerkplaats aan het 'rans Halsptein zal verdwijnen en vandaar loopt Oostwaarts een straat naar het midden, terwijl er ook van de Spaarnezijde een is geprojecteerd. Een brug is ontworpen over den Kloppersingel nabij het eilandje Menigeen zal zich de vraag stellen: „Wat is daar vroeger geweest?" Wij willen op deze vraag hier antwoorden en kunnen daarmede wellicht eenicre herinne ringen wakker roepen bij onze Haarlemmers. Hoe de toestand vroeger moet geweest zijn, is gemakkelijk na te gaan. a'is men oude kaarten van Haarlem bekijkt. Zoo zagen wij uit de Haarlemsche Arcadia van Vincent Loosjes „Kaart van de Omstreken der Stad Haarlem van de Beverwijk tot Hille- gom, door G. van der Paauw 1S05"; dat huize Vrugtrijk aan den Schoterweg toen een kleine buitenplaats was. Op den hoek van weg en singel was een tuin en aan het Spaarne de buitenplaats Spaarenvreugd, die zich naar achter uitstrekte tot de tegenwoordige tuin manswoning. Verder is het heele tegenwoordige terrein van den tuin van Zocher officiéél be kend als de bóo™kweekerij „Rozenhagen" weiland. Op de kaart van Romeijn de Hooghe, Rechts geleerde te Haarlem en Commissaris derzelver stede, Gedrukt bij Cleynliens, in 't laatst der 18e eeuw zien wij op de plaats naast villa „Rozenhagen" eenige lage huizen en schuren. Tegenover het eerste eilandje in den klopper singel is moesruin. Waar nu de vil'ia op den hoek van singel en plein is, bestaat al een bui tentje, maar verderop tot het Spaarne en bij het Vrouwenhek zien we niets dan weiland. Een jongere kaart is die van P. J. Vautz. De eigenaardige titel daarvan is Kaart van Haar lem, vervaardigd naar de kadastrale meting in het jaar 1822, opgedragen aan het Edel Achtb. Bestuur Haarlem. Onderdanigste Dienaar P. J. Nautz, landmeter le klasse bij het kadaster." In dien tïfd is a les nog buitensingel, d. w. z. van eiken singel heeft men naar buiten een vrij uitzicht over'akkers, weiden en tuinen. Op de plaats van villa Rozenhagen stond toen al een heerenhuis met tuin, waarin we denzelf den vijver vinden, die er nog is en verder wordt een groot deel van het terrein ingenomen door tuingrond en boomkweekerij. J. D. Zocher begon den aanleg van zijn tuin in het begin der vorige eeuw en_ zooals ook uit de genoemde plattegronden blijkt, breidde die tuin zich langzamerhand ui^tot de opper vlakte, die hij nu beslaat. Zelf heeft Zocher de villa „Rozenhagen", op den hoek van Klopper singel en Alkmaarschen straatweg, gebouwd. Jan David Zocher was een mfn van groote beteekenis, die in de tuinarchitectuur volkomen met den meetkunstigen stijl van Le Vótre brak, ook niet den nieuwen Engelschen parkstijl volg de, maar geheel zijn eigen weg ging. Menige buitenplaats is door hem aangelegd of verfraaid, maar ook menige is weer onder sloo- pers handen gevallen, zooals b.v. Spaarnhoven aan den Schoterweg. De Zwifsersche boerderij achter het voetbalveld hoorde er bij en bewijst nog de eigenaardige denkbeelden van den ont werper. Zocher past" deze dikwijls tóe, O. a. ook bij Spaarenberg te Santpoort. Voor de Haarlemmers heeft hij zich een ge- Henkteeken gebouwd door den Hout en de Bo't- werken. Op menig punt biedt het Bolwerk de bekoorlijkste gezichtspunten aan en meermalen hoorden we vreemdelingen de juiste opmerking maken, dat de Haarlemmers waarlijk met naar den vreemde behoeven te gaan. om elders schoone wandelingen te zotken. De kunst van den ont werper van dit wandelterrein, wijlen den heer T D. Zocher, is door tal van plaatsen in ons vaderland erkend geworden, die den heer Zocher, op het voorbeeld van Haarlem, de herschepping hunner nutteioos geworden walmuren en vesting werken in vele heerlijke lustwaranden, hebben toevertrouwd. Intusschen had het Bolwerk al twaalf jaar later belangrijke veranderingen ondergaan op menig punt. Het werd hier en daar bebouwd met verschillende min of meer schoone villa's, wier bekoorlijke ligging opvait. Dat is o. i. het geval even voorbij de villa Carolinaheuvel, bij de huizing Sophiadal. Wat verder even voorbij den Jansweg aan het Ken- nemerplein trekt vooral de villa Corciago onze aandacht. Ze is, evenals de beide genoemde villa's, een schepping van den heer J. D. Zocher Men vergete niet, dat deze door zijn tuinarchi tectuur niet alleen een groote belangrijke plaats in de kunstgeschiedenis inneemt, maar ook als architect een grooten naam had. Ook het Kenau park is een schepping van zijn geest. Maar lang is het geleden, dat men van het Bolwerk af op de gansche duinstreek, zich uitstrekkende van Overveen tot Bloemtndaal, uitzicht had. Niet minder groot is Zocher's verdienste voor het aanleggen van den Haarlemmerhout. In het midden der 18e eeuw had de stad het Zuidoostelijk gedeelte van den Hout, toen een stuk weiland, de tegenwoordige Nieuwe Hout, aangelegd en dit met het gedeelte van oen Ouden Hout, van ouds als het Kaatsveld bekend, doen vereenigen en tot wandelplaats aanleggen. Theod Schreveli heeft dit in zijn Rijmlust be zonnen waarin o. a. hei planten van den eers en boom op 13 Maart 1755 aldus wordt herdacht: Den eersten Boom, die Planten Schoon Den Heere Crommelin zijn zoon; Om altijd aan te denken, Dat zijn Heer Vader voi van deugt. Dees Bos Plantasie tot een vreugd Aan Haarlem kwam te schenken! Die beplanting en verbetering van den Hout beantwoordde in het geheel niet aan de eischen, die de toen heerschende smaak meende te moe ten stellen. Vandaar dat aan J. D. Zocher in 1827 opge dragen werd den Hout meer overeenkomstig den geest des tijds aan te leggen. Op uitstekende wijze heeft Zocher zich van de hem opgedragen taak gekweten. Hij trok daarbij partij van het golvende terrein en van de reeds met hoog opgaand geboomte beplante gedeelten. Zoo hervormde hij den ouden, in menig opzicht smakeloozen en stijven aanleg, in een mooi wan delpark. Te midden van drukke bezigheden is Zocher gestorven. Hij was bezig met de reorganisatie van de Hertenkamp en met de Oude Beurs in Amster dam. Deze werken, evenals de aanieg van vele buitenplaatsen, werden door zijn zoon Louis P. Zocher voleind. Ook het Vondelpark heeft deze afgemaakt. Hij volgde zijn vader op als adviseur van den Hout en plantsoenen in Haarlem, tot dat ouderdom hem noopte tot heengaan en hij een opvolger vond in den heer Sprenger. Deze het is een publiek geheim zette het werk niet geheel in den geest der Zocher's voort. Niets is op deze aarde bestendig en zoo zijn er ook de voorboden van het naderend einde van „Rozenhagen", een einde, dat ons aanleiding gaf dit brokje Haarlemsche geschiedenis op te halen. SLAAT DE EERSTE VLIEGEN DOOD! Iu het Maandschrift der Vc-reeniging tot Be strijding' der Tuberculose lezen wij dec volgen de behartenswaardige woorden: Vliegen loopen op uw eten of drinken van uw melk en vallen er af en toe in, zij zetten zich op uw neus wanueer gij juist zult indutten en wanneer gij een blief wilde schrijven op een keurig velletje wit papier, is de vlieg, die aan de lamp zat, u vaak voor geweest en heeft er reeds een zevengesternte op gesproeid. Vliegen zitten te snoepen van alle kleverige vlekjes en aan de vingers en aan den mond van uw kinderen en bevuilen de goede gaven, waar van zij genoten, met hun drek. Hoewel zulke manieren op zichzelf voldoende zijn, om hen het gastrecht te ontzeggen, toch zijn er veel zwaarder beschuldigingen Tegen hen in te brengen, zij zijn niet alleen lastig en on wellevend, maar tevens gevaarlijk. Een vlieg is aan den kop, aan alle 6 pooien en over den geheeien buik,-dicht bezit met ha ven en borstels en van alles waarop zij zitten of loopen, blijft daarin iets hangen. Daar nu hun geliefkoosd voedsel mest is en 35 „Hm, soms erg beroexd, soms schitterend, zie je ik heb nooit den kop laten hangen. Maar tegenwoordig gaat het mij uitstekend." „Maar ge ziet er niet gezond uit, voelt gij u ziek." „Och wat zal ik je zeggen, de geest is vlugger dan het lichaam. Maar daar heb ik me nooit veel om bekommerd. Ik zou je Waarlijk niet- hier gevonden hebben, als ik niet in de passagierslijst van het laatst ge komen schip je naam gelezen had. Wanneer ga je weer naar Europa." „Dat kan ik nog niet zeggen. Het hangt van de werkzaamheden af. Er zullen nog wel een week of zes verloopen misschien." .„Goed, dan ga ik wellicht met je mee." „Ge gaat mee vader?" „Nu verheugt u dat?" „Zeker, ik ben er heel blij om. En moe- iemand liet rinkelen der ruiten gehoord en de politie gewaarschuwd. Hy zag spoedig in dat hy voor de haaien wa». Er was geen ontkomen meer mogelyk. Door Alf. Martens, Frits Sneller was zijn. familienaam, „de snuf" zijn bijnaam. Het half hooge hoedje in een chique onverschilligheid scheef op den ru wen krullekop gedrukt, een zelf-gerolde sigaret aan de bovenlip gedrukjt, d'e breede wijde broek fladderend om de beenen,'t buigzame rottinkje altijd bewegend in de hand, slenterde hii langs den straatweg, a'ie tusschen twee rijen achter weelderig struikgewas en dichte boomen ver borgen villa's naar de stad leidde. Als 'n type van luiheid en nonchalance liep hii daar schijn baar achteloos heen. In houding en gang een kunstmatig aangekweekte zwierigeid, die het groote stadsgeboefte kenmerkt. Tusschen het wiegelende groen van villa no. 70 had hij stemmen gehoord. Hij matigde zijn pas, sloeg met ziin zwiepend stokje een paar bloemknoppen af, bleef staan, duwde het stokje met een keurig gebaar onder den arm, stak een nieuwe sigaret aan, keek rechts en links over den weg. Toen ineens, met één ruk, liet hii zieli geruischloos in de dicht met gras begroeide sloot naast den weg glijden. Op een bank aan den anderen kant van den tuin zaten twee mensehen, een man en een vrouw, te praten. Hun hoofden kon hii niet zien, maar door het gebladerte zag hii duidelijk hun ruggen tegen de witte leuning van de bank rusten. Ook hoorde hii duidelijk wat er verteld werd en kon hij uit hnune woorden opmaken dat er vannacht niemand op de villa zou zijn. Hy had^genoeg gehoord. Met tevreden gezicht kroop hij uit zijn luisterpost te voorschijn even geruischloos en even voorzichtig als hü er in gekropen was. En met het onnoozelste gezicht van de werald maakte hii op zijn zeven gemak ken een wandeling rond het pand no. 70 alles nauwkeurig bespiedende, wikkende en wegende als een generaal die een aanval beraaamt. Spoedig kwam hii tot die conclusie, dat het niet moeilijk zou zijn hier zijn slag te slaan. De ven sters waren zeer laag en breed, terwijl de ach tergevel zoodanig door houten schuttingen en boomgewas omringd was, dat men van uit de belendende gebouwen langs dien kant niets van de villa zien kon. En hoe langer hii het huis bekeek, hoe gemakkelijker hem alles toescheen. Te middernacht, juist toen de maan haar bleek- verraderlijk gelaat achter een zwarte wolk verborg, sloop hü door den tuin naar een dor vensters aan den achtergevel. Met een han digheid, die er op wees, dat hii een meester in het vak was, trok hü met ziin glassnijder een cirkel over een der vensterglazen en bestreek hem met groene zeep, die hii uit een zijner wiide zakken te voorschijn haalde. Toen drukte h' het glas in, dat zonder veel gerucht te maker in de kamer viel. Daarna, stak lrii de hand door de onding en draaide zo0 van binnen de klink om. Het venster giQ(r 0])en en met een glim lachje van tevredenheid klom hii binnen, sloot het venster en liet de rolgordijnen n°er. Toen nam hii zh'n sterk lichtende electrische zak lantaarn in de hand en begon zich in de kanler te oriënteeren. Spoedig bemerkte hii dat hü in de ontvangkamer was Cn dat er betrekkelijk weinig van zyn gadin» was. Een PaHr schoor steen" armturen schenen hem nochtans het meepakken waard. Hü pakte ze voorzichtig in en verdween door de deur, die toegang tot de gang gaf. Hier viel zyn oog aanstonds óp een heele verzameling jassen en hoeden, die aan den kapstok hingen. Daar hii niet het minste wilde missen en tijd genoeg had, begon lii.i tV verschillende zakken af to voelen. Ze waren echter alle ledig, weshalve Flits Sneller besloot verder te gaan. In de volgende kamer viel het overal rondzoe kende licht van zjjn zaklantaarntje al spoedig op een. prachtig besneden juweelendoosje, dat naar den uiterlijken soliiin heel wat waarde beloofde te bevatten. Hii w-as juist bezig het ueksei niet een soort breekijzer te forcecren, toen hy achter iu jlet huis gerucht meende te liooren. Heel voorzichtig ging hü op ziin teenen naar een venster, dat op de achterplaats uitzicht gaf en loerde naar buiten. In den beginne be merkte hij niets, doch toen de maan even achter de zwarte wolk, waarachter zii zich daarstraks verscholen had, te voorse.hün kwam en haar ziheiblank licht aarzelend over de aarde goot, zag hij een zwarte schaduw aan een der bene denvensters staan. Frits Sneller hield ziin adem in; lui hoorde een oogenblik ziin hart kloppen. Zyn eerste gedachte was, dat de door hem. in het venster geinaakte opening door een politie agent zou opgemerkt zijn, doch spoedig kwam lui tot het besluit dat de man net aan dat ven ster ston .waarlangs hü binnengekomen was. Intusschen losten de verdachte bewegingen van de ge ïeimzinmge schaduw het raadsel op. Het was een co ega, die met dezelfde bedoelingen naar üe villa was gekomen als hii. „De biutale vlegel," mompelde Frits Sneller toornig voor zich nit, „die het gras voor mijn voeten wil wegmaaien." Hy beschouwde dea toestand echter allesbe- 'onmiddeBiik i mans begingen i jdellijk kannen opmaken, dat liet nog een- amateui, een groene was, Hii maakte een leven als Oen oordeel en toen een der ruiten rinkelend neerviel, voelde Fritg een rilling door al zijn ledenmaten trillen, als een doorkneed componist bü het hooreu van het rauwe vioolgekras van Gen beginneling. Ook was liij er hoolomnal niet op gesteld op dit oogèwblik Oen medebroeder in het vak te ontmoeten. -De man zou zonder eenigen twijfel voorstellen den buit samen te deelen en daar had Fritst weinig zin. in. Eerst moonde hii de plaats te poetsen met hetgeen hij al had, doch er lachten hem nog zooveel kostbare voorwerpen toe en de brandkast had hij daar in zijn lichtje zien staan schitteren, dat hii er niet toe heslui ten kon heen te gaan. Plotseling kreeg hü een inval. Hü liep geruischloos terug naar de gang, nam een overjas van den kapstok en schoot hem aan. Een hoogé zijö en een das voltooiden zü'ne vermomming. Bii het licht van ziin zaklan taarntje beschouwde hü zich eenige oogenblik- ken in de spiegel. Hii zag er zeer netjes uit en lachte zijn beeld vergenoegd toe. Ziin versleten, schoef-afgezakte schoenen en zijn glimmende broekspiinen staken wol wat bii de deftige bovenkleeding af, doch zoo nauw zou de ander niet kjjken. Voldaan en geheel tevreden over vermomming haaloe hü een kleine revolver uit 3Ün zak te voorschijn. Het* wapen was niet ge laden, de revolver van Irits Sneller was nooit geladen, want in ziin hart was „de snuf" een deftige kerel. Hü hield wel van 'n inbraakje en hji nam wel weg al wat hü te pakken kon kry- gen, doch men zou hem iiooit bü mensehen aan het werk gezien hebben, die hard voor hun dage- Hisck brood moesten werken en het geld even goed konden gebruiken als hij. Neen, dat. zou niet eerlijk zijn 1 Maar menschen, die in overvloed zwommen en niet wisten op welke wüze zouden opmaken,, dat waren ziin man netjes. Die hadden toch genoeg! 'Moorden of mishandelen lag echter nooit in zjjn plan. Daar was hii weer te fatsoenlijk voor. Wel dreigde hij, wanneer het noodig was, met 2jju ongeladen revolver, maar gewoonlyk wist hii het zoo slim aan te legg'en, cfat niemand hem in zije nachte- lük werk kwam storen. De revolver in de eene, het zaklantaarntje in de andere hand, stelde „de snuf" zich op achter een deur, waardoor de inbreker noodzakelijker wijze moest komen. Terwyl hy daar stond te wachten, hoora'e hü het kraken en breken aan de gangdeur, die nu weer eens diohtflapte on der het uitglippende breekijzer, dan weer eens schudde en trilde onder het hevig gebons en ge stamp. „Een onbeholpen beginneling," bromde „de snuf." Toen word het eenige oogenblikken stil, de iubrelter scheen blijkbaar binnen te zyn. Frits maakte zich gereed en zette zich schrap, hij voelde iets door zy'n lichaam schieten als een generaal die een aanval onderneemt. Aan de andere zyde van de deur hoorde hii zachte voet stappen, de kruk werd zacht omgedraaid en het loerende hoofd van den inbreker kwam te voor- schyn, De snuf drukte op het knopje van zijn zaklampje en liet het licht vlak in ziin gelaat aehynen, terwijl hii met de andere hand de revolver op zijn borst richtte. „Handen hoog, man," zei hii barseh, zooveel mogelyk te stem van een kolonel, die hij vroeger eens ongeveer onder dezelfde omstaudigheden ontmoet had, trachttende na te bootsen. Toen hield de kolonel de revolver vast en de snuf de handen omhoog. De inbreker, een krachtig gebouwde groote kerel met do kenteckenen van verloopen sujet op het gelaat, gehoorzaamde onmlddellyk. „Wat voert ge hier uit, kerel," hernam „dc snuf" met zijn kolonels-stem. De kolonel had hem indertijd dezelfde vraag gesteld. De inbre ker fronste de wenkrbauwen, maakte een paar onhandige, ongemakkelijke bewegingen met de voeten en antwoordde niet. „Zoo, leelijke nachtridder," merkte „de snuf" safcostisch op. „Nog een paar minuutjes geduld, dan mag je met de politiemannetjes mee. Eerst zal ik jo zakken eens onderzoeken." Zoo gezegd, zoo gedaan, maar zonder resulta&t. „Hebt ge uw gereedschappen misschien °P den rug? Vooruit, geef hier!" „Ja," bromde de inbreker norsch, Lang van de revolver, die onafgebroken dreigend op licni gerieft t bleef. „Ho," zei „de snuf" en bleef een oogenblik pein7.end voor zich uitstaren. „Terwyl ik de politie ga waarschuwen, zal ik je zoolang hierin opsluiten," hernam hü na een poosje, een deur van een kleine kast onder de trap opentrekkende. Brommend en zijn lot voi'wensehende ging de inbreker in de kast-. „Spoedig zul je in een soortgelijk hokje wor den opgesloten, knaap, doch daar kom je voor 't eerst niet meer nit," merkte „de snuf" glim lachend op. „Daar zul je tijd hebben om je sok ken te stoppen, want die zien er erbarmelijk uit. Intusschen wil ik jo aanraden geen pogingen aan te wenden om uit te broken, want ik blijf hier in de buurt en schiet u bü de minste poging, die ge aanwendt, neer." Bij deze woorden sloot hü de deur en stak den sleutel in zyn zak. Toen ging hii weer aan 't werk. Eerst het juweelkistje, daarna de brand kast. By' tusschenpoozen ging hii aan de trap luisteren of zijn gevangene zich koest hield. Alles bleef doodstil in de kast. Juist was hij op het punt zich toegang tot de brandkast te verschaffen, toen hü iota aan den achterkant meende te hooren. Verschrikt sloop hü naar een 'der venstèrs en zag twee politie-agenten vóór de door zyn onbeholpen nakomer gebroken ruit. Hij maakte zijn valies haastig dicht, en zijn onfortuinlijken gevangene vergetende, liep hij naar het venster, waarlangs hij zelf gekomen was. Hii zou wachten tot de politie-agenten binnen waren en dan van de gelegenheid ge bruik maken om te ontsnappen. Doch hier wachtte hem een nieuwe ontgoocheling. Want terwijl hij aanstalt"" maakten om het venster te openen, bemerkte hii plotseling een zwarte scha'duw achter een der hoornen' in het park. Er was geen. twijfel meer aan, het huis was omsingeld. Alles was natuurlijk de seuli van zyn on een klein in het 7.wart gekleed ventje. Des»7 laatste scheen het hoofd van de politie te zyn, want hy zei op bevelenden toon tot do andere agenten: „Neem dezen man gevangen 1" Toen er aan zijn bevel voldaan was, wendde hy zich tot Frits Sneller. „Is u de bewoner van dit huis, mijnheer Bikkers," vroeg hij. ,;Ja," antwoordde Frits, innerlijk tevreden over zy'n aanvankelyk succes. „Ik heb dezen man in mijn woning gevon-( den, toen ik... „Wacht een beetje," hernam de ander. „U i-j dus mynheer Eikkers. Ik ben de politieeommi-- saris van de tweede wük en moet u arresteeren wegens verduisteringen aan de Credietbank." De snuf voelde den grond onder zich weg zakken. Op het politiebureau besloot „de snuf" van twoe kwaden het minste te kiezen en zich be kend te maken. Dat zy'n rijk voor een paar maandjes uit do toekomst was, kon hem zooveel niet schelen, maar dat hij als de medeplichtige van zyn on handiger nakomen werd beschouwd en met hem op één lijn werd gesteld, daar was hü woe dend om, daar achtte hy zich tefatsoenlyk voor. NUMMER 25 20 AP, TUBERC ULOSE-BESTRIJDING. Mm staat soms verbaasd over de onbekend heid van Katholieken met instellingen door hun Geloofsgénootcn opgericht en in stand gehou den. Gaat hot er nu om iets te steunen, dan steunt, men veelal instellingen vana niet-Katholieken. Ja het komt zelfs voor, dat Katholieken uit on-' men veelal instellingen van niet-Katiiolieken. instellingen, terwijl zy alle heil kunnen viuuVn bij eigen geloofsgenooten. Daarom moeten wij hier in het kort even vertellen dat er bestaat een B.-K. Vereenigiug tot bestrijding der Tuberculose. Dat die ver-J eeniging- de lyders aan deze ziekte bystaat door, huisverpleging zoowel als door sanatorium- verblijf. Nu is er aan deze vereeniging iots nieuws. Niet alle Katholieken kunren van haar hulp verkrijgen, maar alléén die Katholieken die, volgens den wensch van Paus en Bisschoppen, - ..- vereenigd zijn in B.-K. Vakvereenigingen en hanüigen collega. Hoogstwaarschijnlijk had den R.-K. Volksbond. En niet alleen rij, maar Een nieuw idee flitste echter plotseling door zij'n hersenen. Waarom zou hii zijn rol niet ten einde toe volhouden! Tot hierteo had hii ze uitstekend1 gespeeld, waarom zou hü „door" vallen Het was in elk geval te wagen, 't was altijd beter dan zich dadelijk gewonnen te geven en hii had er niets by te verliezen. Hij liep terug naar de kamer, waar zijn ge vangene zat en opende de deur van de kast. „Vlug, er uit," beval hy, toen hii op de ach terdeur hoorde kloppen. „Ik heb om a'e politie getelefoneerd en ik zal u aan de politie-mannetjes uitleveren." De gevangene kwam uit de kast te voorschijn. Hij was met stof en spinnewebben bedekt. De siTuf dreigde hem weer met zyn revolver, nam hem mee in de gang, waar hii de achterdeur voor de politieagenten openaakte. „Kom binnen heeren, kom binnen, u komt juist op tyd. Toen ik vanavond uit miin club huiswaarts keerde vond ik deze man in een mijner kamei-s, blijkbaar met minder edele be doelingen." De laatste drie woorden had hü dikwijls in politierapporten gelezen en vond ze uitstekend gekozen. „Met minder edele 1 ccfoolingen. Gelukkig had ik een rvolver bii me. H:? was wel niot geladen, maar dit heb ik den bandiet niet aan den neus gehangen." De politieagenten kwamen binnen en met hen ook hun vrouwen en kinderen. Die vereeniging heet „Herwonnen Le. rus- kracht." Eenige jaren geleden heeft deze ver eeniging in onze stad „Bloemendagen" geor ganiseerd, maar later kon zij daarvoor geen vergunning meer verkrijgen van de Gemeente lijke autoriteiten. Alleen de „Neutrale" tuber culosebestrijding mag dat wel. Thans echter, nu het College van B. en W. en de Baad in meerderheid tot de rechtsche partyen behooren, zal zy wederom wagen een „Bloemendag" le houden. Zoolang daartoe echter geen toestemming is verkregen, gaat zij door met het inzamelen van gelden by particulieren. Het adres van a'en penningmeester is; ,T. W. de Graaf, Grebberstraat 2. AGENDA GEBOUW „St. BAVO." Zondag 21 April; Bavo-Bioscope 2, 4, 8 uur. Maandag 22 April; Esperanto,.8 uur Land en Tuinbouwbond Ondersteuningsfonds, 81 j> uur Schoenmakers, 8 uur Melkhandel, iVi uur Bestuur Tuinders, 7'A uur Metaal Bestuur. Dinsdag 23 April; Groote Gezinnen Be stuur Bouwvakbond, 8 uur Asp. Metaalbe werkers, 8 uur Leden Spoor en Train, 8 uur. Woensdag 24 April: R.-K. Kring, 8 uur. Donderdag 25 April: Volkszang, 8 uur Arbeidsrecht, 8Vs uur. Vrijdag 20 April: Rederijkers, 8 uur Leden Metaalbewerkers, 8 uur. Zaterdag 27 April: Gewone zittingen. der zal ook gelukkig er mee zijn." Hartman lachte. „Dat zou ze niet, ik bedoel ook niet, tiat ik met jou meegaan zou naar huis. Alleen naar Europa." „Niet meegaan? Zoudt gij moeder dan niet terug willen zien." „Zij zou cr niet heel blij mee zijn, Idenk ik. Eens heb ik haar geschreven en uit het antwoord dat ik kreeg was duidelijk haar angst te lezen, dat ik misschien terugko- JHön zou. Nu dat kon ik haar werkelijk niet kwalijk nemen." „Maar, zeide Karei, „u heeft nog iets goed te maken vader. En tegenover moeder en tegenover anderen. Heeft u er nooit over gedacht dat to doen. Ik twijfel niet als..." „Ta, ta, jongen, geen zeaepreeken, daar heb ik een ontzaglijken hekel aan. En ge krijgt me er toch niet toe, dat ik als een berouwhebbend zondaar terugkeeren zou om m'n verdere levensdagen in kalme rust te slijten. Ik zou dat niet kunnen. Het zwer ven zit mij iu het bloed, ik Ken niet geschikt meer voor een rustig leven." Hij hoestte. Z'n hoest klonk hol, als van iemand wiens longen niet zuiver meer zijn, „Gij moogt u wel in acht nemen," zeide Karei Hartman bezorgd, „ik geloof,' dat uw gezondheid veel te wenschen overlaat." Z'n toon van bezorgdheid trof den ontaar den vader. „Nu," zeido hij eenigszius zachter, „ik geloof werkelijk,,, dat jij jlet me(; me meent. En dat roijn. dood je geen genoegen özou doen. vMaar vader wat dacht u dan." „Ja, ja, ik ben je vader, maar ik weet wel, dat ik een raar soort vader geweest ben. En dat je toch... enfin praten we daar niet meer over. Het blijft dus afgesproken, ik zie je weer. Als het eenigszins kan reizen we samen naar Europa." „Heel graag," antwoordde Karei. En hij meende het. Want Karei Hartman, al kon men dan moeilijk zeggen, dat hij Iden man, die toch z'n valer was, liefhad, voelde toch diep de verplichtingen welke hij tegen over hem had. Het stond bij hem vast zijn vader was niet gelukkig, hoe zou Hij dit ook kunnen zijn. Zijn vader wilde niet er kennen, dat hij veel had goed te maken. Welnu moest hij dan niet trachten liem op het rechte pad. terug te brengen, mocht liij hem aan zijn lot overlaten. Neen duizend maal neen, de man mocht dan zijn gelijk hij wilde zijn, een laaggezonken mensch, hij was in elk geval zijn vader. Hij bleef zijn vader, hoe erg hij ook had verwaar loosd zijn plichten als zoodanig. Was liij dan een slecht vader geweest, Karei Hart man wilde ais zoon tegenover hem zijn plicht en meer dan zijn plicht doen. Daarom ontweek hij z'n vader niet en ontmoette hem verscheiden malen. Maar al spoedig kwam' hij tot de ontdekking, dat hij in zeer kwaden reuk stond. Een ernstig zakenman, met wieu hij in aanraking kwam had Karei op een middag met zijn vader in gezelschap gezien en waarschuwde liem den volgenden dag: „Hoor eens mijnheer Hartman," zeide hij, „ik wil mij natuurlijk volstrekt niet met je zaken bemoeien. Ik weet ook heel goef, dat gij wijs genoeg zijt voor u zelf te handelen, maar ik zag u gisteren met iemand voor wien ik u toch even waarschuwen wil. Die man is een zeer gevaarlijk sujet, ik zou haast zeggen een internationale flessclien- irekkcr, iemand 'die allerlei zaakjes en vele van minder goed allooi bij de hang gehad heeft, een zoogenaamde chevalier d'industrie, een speler bovendien, een absoluut onbe trouwbaar persoon met wion men zeer voor zichtig moet zijn. Als hij iemand zoo. aan den haak slaat, kan men er haast zeker van zijn dat hy hem tot slachtoffer wil maken op de een of andere wy'ze, alsthans van hem profitoeren wil." Karei dankte voor de welgemeende waar schuwing en zeide voorzichtig te zullen ^ijn. Maar natuurlijk deelde hij z'n bezorgde keu nis niet mede, dat die man zijn vader was. Wel deed hot "hem ontzaglijk leed, dat een zoo vertrouwbaar en geacht persoon, die niet alleen op praatjes zou afgaan op deze wijze over zijn vader oordeelde. „Maar," dacht hij, „als het zoo met-hem gesteld is, is het goed, dat hij hier weg komt. Misschien kan ik invloed ten goede op hem uitoefenen, misschien weet ik hem ten slotte toch te overreden dit bestaan vaarwel te zeggen. „Och, -als me dat eens mocht gelukken." (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1918 | | pagina 5