I i: VEREEN IGD. DE KERSTENGEL ^ROOLIJK ALLERtEÏ <"r,Ate!>te«"»°«ansénto™ Is/kapitein, ton Werkelijk Tery,1'SkL!?lto° wil ik u gaarne gezelschap honden, maar ik leferaaffcode, e 1 b< -der k!ukken, die vexkcanÜKen, dat Onze -LLave jHeer geboren is. Verrast blijft hü stil staan. :»Ntt zal ik Krootvaddr wel spoediar vinden." mompelt bij, ,>ik boor de klokken der kerk all" Jubelend klonk in die gToote kerken bet „Mi- nuit, Cbxétien!" Doch een oude man. die» ge leend op zün stokje, bij bet kerkportaal staat, jubelt niet mee. Straks is bi] in de kerk geweest, beeft er geboden lang en vroom, dock nu moet bij daar staan mist opgebeven band, vragend een aalmoes, omdat zün. eigen zoon hem, den ouden orgeldraaier, die niet meer werken kan. en wiens speeltuig even oud was en versleten als bij zelf, bem verjaagd bad uit rijm buiis. En nu is hü hongerig en moevandaag beeft nog niets gegeten, want van bet geld, dat bii bijeen ge bedeld bad, koekt bii lekkers en wat speelgoed voor zijn kleinzoon Noël. den jongen, dien bii loef bad. lief als» vroeger, dien zoon. die nu bem, zijn vader, verstoot. Droef zet de oude man rich. neer op d'en dlream pel, bij voelt zidb van avona' zoo ziek. zoo flauw en zoo moe, erger dan straks- «.Gelukkig." mompelt bij» ..gelukkig, dat ik de geschenken voor Noël nog heb kunnen neerleggen. Wat slaapt zoo'n kind dock rustig en vast."Nog mec-r leunt zijn oud vermoeid hoofd tegen den barden deurpost; bii voelt ziek steeds flauwer't is. alsof bij straks niet meer denken kan. >.Noël, mijn jongen," prevelden zün lippen. ..bet kindje Jezus is gekomen, bet.beeft.Even zucht bii, ziin hoofd valt nog meer op ziide» en- Noel's grootvader ligt levenloos op Kerstnacht, onder het geluid der Kerstklokken 1 En in dit oogenblik liep kleine Noël zoekend naar de kerk door de flauw verlichte straatjes en steegjes, schreiend omdat hii grootvader nog niet bad gevonden, en bang dat die zou komen, als vader er was. Doch vader z^i"t hoê? altijd, im Tlionnieit s kroos1 en zong daar lied op lied. Nu zong hii juist van het „trouwe moederhart, d!at troost haar arm, ziek kind En hij hoorde niet het klagend geroep van den armen zieken knaap, die, uitgeput door koorts en koude, eu droef omdat hü grootvader niet vond, op den drempel der kroeg was neer gevallen. En niémand, zelfs niet de moener» hoorde het, hoe weldra zün klagend' geroep om grootvader en om moeder overging in zacht s-e- stdtin. En geen, die bet zag hoe twee verkleumde bandjes zich uitstrekten naar de al dichter en dichter om hem heendwarrelende sneeuwvlok ken, en geen die hoorde twee lood-blauwe kin- ^Serlipjes mompelen,,0, wat züt Ge mooi en wit» lief kindek© Jezus! En hebt Ge nu al den trommel en de twee hartjes van suaker OP miïn deken neergelegd'? Hè.wat ziit Ge zacht. wat zdjt Gelekkerwarm..en. Een trillend klein handje tastte naar den zacktep, sneeuwdeken, die zijn tengef lichaampje •1 meer en meer defct©.heel. héél zacht» eadhter dan een moeder het kan doen. En zoo, gedekt door de rein-wit-donzen vacht, die de Kerstengelen op Gods bevel over hem beenspreiddensliep kleine Noël in, voor •euwig.... Hijhad zün grootvader gevonden. 't Was diep in den nacht, toen eenige luid ruchtige mannen en vrouwen het kroegje van Thonhet verlieten. Onder dezen bevond zich Pierre Firmiü» die, ondersteund door zün vrouw, vloekend en tedfcens struikelend, met hikkende stem het refrein zong van het lied. dat hü self het mooiste vond. Plots stuit rijn voet tegen iets, «fat op den drempel ligt en een groote steenklomp gelijkt. Een verwensching ontsnapt zün lippenstrui kelend en wankelend met moeite zicih op die been houdend, wil hij verder gaan- „Schuif die sneeuwlaag weg," beveelt hii ziin vrouw. Doch als de vrouw zich voorover buigt naar de onbewegelijke massa voor haar. ont- «napt een verschrikte kreet haar lippen, ,,'t k een kind, een kind I" roept ze, want plots denkt ze aan haar eigen kind» haar jongen, die mor gen zal schreien, omdat hii geen trommel kree en geen hartjes van suiker, zooals ze hem be loofde. Wamt het geld heeft Pierre verteerd en zü. rij dronk mede van dat gold. Haax kreet heeft de moesten der feestvierders ►enigszins ontnuchterd. Allen buigen zich over het lükje, en de vrouw» die nu haar kind her kent. gilt het plots uit; „Main kind, mijn ltevx- kleine Noël," terwül ze het reeds verstijfde lükje in haar armen neemt. Alleen Pierre» die het groote leed, dat over hem kwam, nog niet kon vatten, staat wanke lend tegen dén muur en zingt bikkende van bet trouwe moederhart, dat troost haar arm, ziek kind. •n hü weet niet, dat zün eigen arm» ziek kind, zün kleine Noël, met den ouden goeien grootva der saam, de eeuwige rust was ingegaan op zün naamdag, den Heiligen Kerstnacht! gevonden, on zijn bekwaamheden en igVer deden hem spoedig opklimmen, zoodat aijn fortuin gemaakt mocht hoeten. Maar noch zijn drukke arbeid', noch de afleiding, die hij in het verkeer met zijn talrijke nieuwe kennissen in overvloed, kon vinden, vermochten uit zijn herinnering het beeld der geliefde te verjagen, die .door haar bruusko weigering om zijnvrouw te worden, het leven, alle aantrekkelijkheid voor hem had doen verliezen. Zou hij aan de bede zijner moeder gehoor geven en thuis het Kerstfeest gaan vieren? Aan dè gelegenheid ontbrak het hem niet want zijn patroon, een handelsvriend zijns vaders, waardeerde hem te zeer om hem een verlof van eenige weken te weigeren. Maar hij durfde niet. Hij wist, dat een bezoek aan het vader land, aan zijn geboorteplaats, gelijk stond met de zoo moeielijk verkregen berusting prijs te geven, die hem na de wreede teleur stelling het leven nu weer draaglijk begon te maken. Hij was zich zijn zwakheidbewust, haar terug te zien hij zou he.t niet kun nen verdragen. En wie weet, was zij niet reeds de verloofde van een ander, zij de dochter van een rijken grondeigenaar, die naar de eer streefde een der vele edel lieden die op haar vaders landgoed kwa men jagen, de hand te mogen reiken en daardoor zijn aanzoek op bijna beleedigen- de' wijze had afgeslagen. Zijn moeder wist niet alles. Wel ver moedde rij iets van de redeh, die hem zijn vaderland had doen verlaten „om daar ginds fortuin te maken," zooals hij gezegd had, maar wie het was, die haar zoon zoo ver van den huiselijken haard verdreven had. wist zij niet. Na eenige dagen in tweestrijd te zijn geweest, tusschen het verlangen om zijn ouders, zijn broeders en zusters, zijn vrien den en ja, waarom zou hij het tenminste zich zelf niet bekennen om haar weer te zien, nam Koenraad Burger eindelijk een besluit en schreef aan zijn moeder, dat de omstandigheden op het oogenblik niet toe lieten, haar wensch in vervulling te doen gaan. En toch zou hij het Kerstfeest in zijn geboorteplaats, vieren. Drie dagen na de verzending van zijn brief kwam hij op een, avond vermoeid en hongerig thuis. Na zich door een flinken maaltijd gesterkt te hebben, greep hij naai' de couranten, schoof de New-Yorksche bla den ongeduldig ter zijde en verdiepte zich in een der Duitecho bladen, welke de mail dien dag uit het verre vaderland had aan gebracht. Maar wat deed hem plotseling de courant uit de handen glijden, in de hoogste opge wondenheid opspringen? Niets anders dan de kor to vermelding, dat de grondeigenaar Stahlbergen, omtrent wiens soliditeit al sinds eenigen tijd vreem de geruchten hadden geloopen, gefailleerd was en dat het prachtige landgoed, door den heer Stahlbergen bewoond, binnen eeni ge, dagen onder den hamer zou komen 1 Tot den bedelstaf gebracht door specula- üën, die Lang verborgen konden blijven, maar waarbij toch eindelijk aan geen stop pen meer te denken viel! Wie had dat ooit kunnen denken! En Marie? Hoe zou zij dezen vrees dijken slag doorstaan? Was ze reeds getrouwd of grijnsde ook haar de armoede tegen? De onzekerheid was meer dan Koenraad verdragen kon, en nog dienzelfden avond meldde hij zich bij zijn patroon aan om het verlof te vragen dat hem reeds aan geboden was, maar dat hij aanvankelijk ge weigerd had. I Op een kamer van een der bovenste ver diepingen van een New Yorksch reuzenge- bouw liep een jonge man van-' omstreeks vijf en twintig jaren onrustig op en neer. Het was op het einde van November en de winter had in het Londen der Nieuvve Wereld reeds zijn intrede gedaan. Maar in 'de kamer van den jongen man zag het er, schoon niet weelderig, toch ook' volstrekt niet naar uit dat hij last zou Jiebben van het gure jaargetijde. Op tafel stonden de overblijfselen van een diner; het zag er infusschen niet naar uit of de jonge man den maaltijd veel eer had aangedaan. Veel meer trok blijkbaar zijn aandacht een brief, dien hij eenige oogeu- Üiikken geleden ontvangen had en dien hij telkens weer van de tafel opnam om ^den inhoud te herlezen. De brief kwam van zijn moeder en be vatte een bede, zooabs alleen het moeder hart die tot haar kind richten kan. Zoo gaarne zou zij op het aanstaande Kerst feest allen om den huiselijken. haard ver- eenigd zien. In welsprekende woorden schreef ze hein, hoeveel leed het haar zou dpen, ais zijn plaats ledig zou blijven, dc plaats van den zoon, die zijn vaderland ont: vlucht was om elders de verloren gemoeds rust terug te vinden, om in de Nieuwe Wereld door harden arbeid zich een toe komst te verschaffen en daar tegelijk ver getelheid te vinden voor het harteleed, dat hij te verduren had. Het eerste was hem gelukt», dank' zij den naam dien hij droeg had hij op «en der Duitsdie kantoren van New-York een plaate Tien dagen later stond Burger in het huis zijner ouders, die in blijde verrassing te blij der na de teleurstelling, dié Koen- raads brief hun gebracht had hun zoon aanstaarden en niet uitgevraagd konden ko men over zijn ervaringen in de Nieuwe Wereld. Eenigszins verstrooid beantwoordde Koen- raad ai die vragen en het scherpziende oog dor moeder bemerkte al spoedig, dat het niet op do 'eerste plaats het verlangen naai de ouderlijke woning geweest was, dat hem in het vaderland 'had doen terugkeeren. Den volgenden dag verliet hij voor eenige uuren het stadje en begaf zich naar het landgoed der familie Stahlbergen. Met eigen oogen wilde hij aanschouwen, wat er waar was van de berichten, die in New-York tot hem gekomen waren; per soonlijk moest hij zich overtuigen van dien toestand, waarin Marie Stahlbergen zich be vond. Spoedig had hij het buitenverblijf bereikt en stond hij voor den hoofdingang van het trotsche gebouw. Een oude bediende deed hem open en staarde» hem verbaasd aan. Blijkbaar werd de familie Stahlbergen in haar ongeluk niet meer overloopen door de vroegere bezoekers. ,Is juffrouw Stahlbergen te spreken," vroeg Koenraad „Nu, op dit oogenblik," vroeg de bediende. „Ja, waarom niet? Is er bezoek of is de juffrouw niet thuis," klonk het ongeduldig. „Maar weet u dan niet, wat er gebeurd is," vroeg' de grijsaard meer en meer ver baasd. „Dat de heer Stahlbergen zijn betalingen heeft moeten staken? Ja, dat weet ik," her nam de jonge man. „Maar dat is niet alles. Mijn meester heeft dien vreeselijken slag niet kunnen doorstaan Drie dagen geleden i!3 hij door een beroerte getroffen en nu".... „Welnu? Ga voört," sprak Koenraad op gewonden. „Nu zult ge de juffrouw vinden aan hét doodsbed van haar vader," sprak de grijs aard op somberen toon. Koenraad stond verslagen. „Een heeft niemand van de vroegere vrien den des huizes meer iets van zich laten hooren," vroeg hij. „Neen, meneer," was het droevige ant woord, „u is de eerste <dio naar haar vraagt. „GeLeid mij dan tot haar," sprak Koen- raad, „of neen, wijs mij Liever de sterf: kamer zonder mij aan te dienen." De oude' gehoorzaamde; een bescheiden tikje op de deur en zonder het antwoord af te wachten, fcqadi Koenraad' binnen en zag het arme meisje voor het doodsbed haars vaders op de knieën liggen. [Verbaasd keek ze pp, toen ze de deur. hoorde open gaan en in het halfduister een vreemde zag binnentreden. Maar nauwelijks had ze gezien wie het was, die haar in haar ellende kwam bezoe ken, of ze rees verschrikt op. „Koenraad,," zuchtte ze, ,zijt gij het?" „Zooals ge ziet, Marie," zei. hij, en in eenvoudige woorden betuigde hij haar, alsof zijn komst niets bijzonders was, zijn deel neming over het zware verlies, dat haar getroffen had. „Koenraad, dat heb ik niet aan je ver diend," snikte het meisje, „ik heb je slecht behandeld." „Zwijgen wij daarover," zei hij, „ik zal geen misbruik ma-ken van de positie, waarin gij verkeert. Ik denk ér niet aan, thans u te vragen, wat ge mij vroeger geweigard hebt, maar dit eene wil ik u zeggen: Zoo dra ik van uw ongeluk vernam, kon ik het in New-York niet langer uithouden, en ben ik nu hier om u te helpen; al hebben al de vrienden uws vaders u verlaten? ik kon niet nalaten te komen zien, of hier hulp noodig was." Dat was te veel voor het arme kind, wier jongemeisjes-trots door de slagen van het ongeluk zoo vreeselijk gebroken was; met bevende stem zei zij: „Koenraad, kunt ge mij vergeven?" Alles was afgeloopen. Zooveel het hem rpogelijk was, had Koen raad het jonge meisje al de pijnlijke drukte en beslommeringen van de begrafenis en de besprekingen met de schuldeischers be spaard. Met fijne tact had hij eenige zijner familieleden en vrienden verzocht, den doo- de mede de laatste eer te bewijzen. Het oogenblik was gekomen, dat het jonge meisje het landgoed verlaten moest. Over -de toekomst had Koenraad nog niet gesproken, maar nu moest het weL „Vergeef mij," zei dij ernstig, „als ik u in deze droevige omstandigheden de vraag durf herhalen, die ik vroeger tot u richtte. Marie, ik heb u nog evenzeer lief als vroe ger. Wilt ge mijn vrouw worden?" „Koenraad," antwoordde ze, „gij ziult mij gelooven, als ik u zeg, dat niemand ter wereld mij liever is dan gij, maar laat me mijn boete. Ik ben je edelmoedig aan bod niet waardig; laat mij onder de men- schen gaan en maak je niet verder bezorgd over mij. Ik zal mijn weg wel vinden en bij u zal een andere, waardiger dan ik, de plaats innemen, die ik ee'nmaal zoo lichtvaar dig heb afgewezen." Koenraad drong niet verder aan. „Marie," zei hij, „mijn plichten roepen mij voor eenigen tijd naar New-York. Maar je nu reeds, zoo kort na de vrecseUjke dagen, die je getroffen hebben tegenover de we reld te plaatsen, wier m ee d o-og e n 1 ooslisid voor de ongelukkige die. gij met kent, dat kan ik niet. Ik zal je ten minste nog eenigen tijd onder de hoede stellen van een mijner bevriende familie. Daar kunt ge lo- geeren, zoolang ge wilt, en u op de toekomst voorbereiden." Niet in etaat hem in woorden te danken, stak het jonge meisje hem de hand toe. Eenige uren later voerde een rijtuig haai en de eenige vrouwelijke dienstbode, die haar in het ongeluk nog niet verlaten had, naar de stad. Waarheen dat wist ze niet. Koenraad mad voor alles gezorgd en het was haar een weelde, alle zorgen over te laten aan den edeimoedigen jongen, dien ze eenmaal zoo grievend afgewezen had. Na een korten rit door de straten van het 'stadje hield het rijtuig stil voot een statig koopmanshuis. Als had men daar al op haar aankomst gewacht, ging terstond de deur open en toen ze binnentrad, werden twee armen haar om den hals geslagen en klonk het op moe derlijk ^teedcren toon: „Mijn dochter. Het was Koenraads moeder. Twee dagen later was het Kerstmis En nergens in Rinkeldekinkelde bom, bonrf Dit zonderlinge geluid werd veroorzaak# door een donker voorwerp, dat over den» vloer van de arrestantenkaraer kwam rollen en voor de voeten van den luitenant bleef liggen. Hij raapte dit voorwerp op en ont dekte, dat «het een halfgevulde wijnflesch.' was met het etiket „Moezelwijn". De luite nant keek eerst de fle3oh en toen de beida onderofficieren aan. De flesch was groen, de luitenant rood, de beide onderofficieren wit. Riakeldékimkelde Bom, hom! Een tweede -flesch kwam over den vloer rollen en maakte weder halt voor de voeten van den luitenant, als wilde zij zich mod at aanmelden. Deze was. evenals" de eerste van ■onder de brits gekomen. „Schuif die brits eeng van den mum af"' beval Wlastwitz streng en Glaunig gehoor zaamde. Toen de brits van haar plaats werd geschoven, bespeurde men een schotel krlfs- gebraad, een schaal met appelen en noten», een half brood, mes, vork en eon wijnglas. „Sergeant van de wacht! Hoe komen" die dragen in de arrestantenkamer'?" „De bruid van den sergeant W er knor heeft ze gebracht, die mij zoolang gesmeekt heeft om dat alles aan Glaunig te 'reven, tot ik mü daartoe heb laten bepraten!" „Weet gij wel, welke straf er staat opdeza overtreding, die eriï als sergeant van de wacht hebt gedaan!" „Veertien dagen provoost, luitenant!" Do sergeant Seemann zeide dit met onhoor bare stem, de lantaarn in zijn band begon te beven en wierp haar flauw licht op de muren -der arrestantenkamer en op het thans zwij gende drietal. In de arrestanten kam er he-erseht© de k r>- "ste stilte. Glaunig dacht na hoe onha-'ig hii geweest was om de flesschen too end-s? de brits te 'praktiseeren, ?.©odat zij door t dreunen van den grond aan het rollen moes ten gaan; Seemann dacht aan zün ver<-tieti dafeen provoost en Weatwitz daeht er aan, dat hij genoodzaakt was two onder o'ewh'k- ten in groote onaangenaamheden te wikkelen terwijl ieder met bat oog op het Kerstfeest blijde 'feest vierde. De Kerstengel had nu de groote klok be hoorlijk in beweging gebracht Dreunend sloeg de klepel teven de metalen ronde waiv den en ontwaakt door den toon kwamen ee andea-e klokken everwsoo in beweging en Be gonnen het Kerstfeest In te lulden. Feestelijk klonken bare tonen ook door tot in de arrcetarytenka-mer „Da naar nw kamer, Glaunig, en neem die zaken hier mee. Sergeant van de wacht ..ik verzoek u beleefd, om zulke overtredingen' niet meer te be»s&an! Goeden nacht! Luitenant Von Wtestwitz verliet de arres- tan te rt kamer en vervolgde zijn ronde. De Kenstengel plaatste zich op een verschie- temde stee en eneld* op zijn dolste vaart der- sergeant van de week en wegens het tig- mailen verder tot in een groote fabrteks- v-oorliegen van zün meerdere .in dienst. I stad. gestraft nuet <M© dagen politiekamer. Het j In een prachtig gebouw, welks vensters arrest is den 24en 'a middags ktewsrann, 1 schitterend ve-rlicht waren, ging hij binnen "V 23 Decenlbear. I en zette zich daar op den Korft boom. get. Meiszner, Onder dezen stond een jong blozend meisje Camp .-ooanmandant. I en een grijze heer. - Hef was aan den «vond van den 24sten I „En waarom hebt gij mij tot vandaag alles Deoomibor 1 verborgen gebonden?" vtob,- de onde heer. Keatavondl! „Omdat ik niet wist, of gij ons^ nw zegen Daarbuiten lag een dikke, vastgevroren 1 wildot geven. Hij Ie een arm officier en IV sneeuwlaag, die onder de voeten der haastig vreesde, dat gij een rijke» schoonzoon zond» voort wandelende kraakte. De heldere hemel verlangen. O, papa, jrü maakt ons mot on, spiegelde zich in het blauwachtig maanlicht gelukkig, wel! Lieve, goede papa, geef om* en sedert de duisternis was gevallen, nam nw zegeoT de bittere winterkoude meer en meer toe. De oude heer scheen te wetfelcn maar de Door de vensters van de naaste huizen, Kerstengel had ®oh op rijn schouders g-czet die het front van de straat vormden der j ©n fluisterde hem tow garnizoen-stad, zag men een ongewonen glans „Zij is nw eenig k-md! Het Keldt haar leven» de kerstboomen werden aangestoken. geluld" ip4. wélène! In de officiers-societeit was tot tegen zes j „Die gefoeiineiï beladen mü uur veel drukte; men lachte en praatte le- Maar ik heb niet» tegen nw Keus. ik -- i - - ©en braaf men^n, wü wBIen juii-st op Kerstavond ons verlovings feest vieren, omdat Laura weet, dat haar papa op Kerstavond haar niet licht rijn toestem mime weigören zal. Daarom moet ik er van avond heen- Glaunig, doe mij alsjeblieft dat genoegen en neem den dagdienst van mü over!" Glaunig liet zich bepraten en aneld-e met Werkner den sorgean-t-maj oor na oré permissie te vragen voor de ruiling van den dienst, -die tegen de ruiling g©en bezwaar had1. Werkner schudde zün vriend Glaunig harte lijk de hand en bedankte ham- Deizo zeide ©en ter schertsend. »,Ik doe je zeer gaarne dat genoegen, maar nu moet je mij ook beloven, dat je me wat van den veaiovingsm-aaltijd meebrengt I" „Dat beloof ik je, Glaunig! Je zult je deel daarvan hebben, zoo zeker als ik Werkner heetl" Toen snelde Werkner heen, zoo vlug als- zijn koninklijke soldatenlaarzen hem toelieten, ter wijl Glaunig ziöh imtussohen gereed maakte ojn in de kazerne voor d© eerstvolgend© vder-en- twintig uren als sergeant van d»e week op te treden. Na rijn dienstzaken verricht te hehiben, ging hü naar d© oantine, o:m rich daar, na behoor lijk vervulde dienstplicht» met een glas bier te sterken. Later kwam de öargeant.- Seemann en begon Glaunig toen met hem „zes en zestig" te spelen. Een uur daarna blies de hoornblazer op zün hoorn de „taptoe." Nu had Glaunig eigenlijk dadelijk alle ohambrées moeen rondgaan en vol gens plicht moeten vragen, of alles present was en de soms mankeerenden moeten opschrijven maar hij had juist zulk een mooi spel en na dit een nog mooier en daarna een nog veel mooier, zoodat Hi tot kwartier voor tienen in d© oan tine bleef zitten en eeerst toen naar den corri dor ging. Hier komende schrikte hü niet weindig» want voot hem stond de luitenant Von W es-t- wiltz, die wuarschü>nlük geheel onverwacht contra-appèl wild© houden. „Gii hebt de week, niet waar?'' vraagde hii den verbaasden Glaunig. - „Tot uw dienst» luitenant „Is alles in orde?" „Tot uw dienst, luitenant!" ,,Züt gü alle kamera rondgegaan „Tot urw dienst» luitenant!" i „Wanneer hebt ge appèl gehouden?" „Om 9 uur, luitenant 1" „Hoe durft g© op zulk een onbeschaamde ma nier mij voor te liegen? Gü hebt geheel en al vergeten a-p.pèl to bonden. Ik beb mal daarvan zelf in alle kamers bij d© manedhaeipen over tuigd, dat gii bet niet hebt gedaan en nu waagt gii het, om mü op zoo'n ongeloofelitk© maaier voor to liegen? Gü zult weten wie ik ben» hoor! Dat aal ik u betaald zetten!" Hij was een bijzonder bt:ir»,Irrnnhw r-ttig en human© chef, maar in dienst duldde hij geen grappen, en liet niets over zijn kant gaan- Cbdupagnie-order. D© sergeant Glaunig wondt wegenis naita-tighcid ziiner pücJh'ten A Stad en werd eenvoudiger en en stiller, maar toeir ook nergens heerlijker Kerstfeest ge vierd dan bij de familie Burger, waar de zoon des huizes met zijne Marie onder, den Kerstboom stond, waarvan zij io vin «garing had genomen, dien Koenraad voor het jonge meisje tusschen de takken ^verborgen had. „Hebt ge dan een oogenblik gedacht c.at ik een weigering aooals de uwe zou aamne men, Marie," fluisterde hij. En Marie verweet zich, dat ze zoo na den dood haars vaders reeds zoo gelukkig kon zijn. Maar haar liefde was sterker dan de smart, en toen uit den mond der jongere kinderen het Kerstlied klonk en het „Vrede op aarde aan de menschen die van goeden wille zün,"- door de eenvoudig versierde woonkamer klonk, toen za^ e; jonge moiaje op naar hem, die zijn goedheid jegens haa op zoo overtuigende wij^ getoond had e« betuigde dat ze te midden van alle vroe gere Jpracht zulk een heerlijk Kersfeest nog nooit gevierd hadl véndiger dan g ewoonlijkweldra echter ver- hij is ee» mam va» e«% -K dwéen de eene officier na de andere, om Uotrouw aan P^ru», ^cht bp g weder naar vrouw en kinderen, ouders of chefs en kameraden. Ik «obenK u bruid te snellen en tegenwoordig te zijn als zegen!" 1T_ de kerstboom werd aangestoken. De Kersten&el hoorde hog een ju nel -rent, Al zeer spoedig zagen zich de kapitein maar hij was reeds_ de kamer urtra Meiszner en do luitenant Von Westwtiz, al- had rich op een r^m ppn leen overgebleven. Zij waren bij het korpe 1 duurde dan ©ok niet lane» CT nm officieren de eenige Vrijgezellen. j telegram en hij Bet zieh daarmee m de gar- Kapitein Meiszner streek zijn verbazend mzoenaplaate tembrengen Daar sloop hü roode knevels op en sprak op kalmen toon: in de offieieresoeusteri en ™r Jorg zich ac .Ziezoo, nu zijn we gelukkig alleen! Wjj d© kroon op de vergulde tost, die net P kunnen nu geheel onder ons Kerstfeest vie- van den keizer omrioot ren, :oort tot eenzamen jongelui past. Nu, Aan de taM Wotffg wij zullen er ons wel in schikken. Ik hoop en dronken punch, maar hun gesprek w maar waarde Westwitz, dat gij nu wat tan- ndert vlotten. „.„„v ^-Hn oofWk i» "ft.it Wt eu stoorder bij elkaar zijn. Hol^d, CJ ff heeT, om andere De luitenant von Westw^ gmg «ie» hot mi»M Het was op den 23en December. Ia de «ham, brée no. 8, luisterden de onderofficieren van d© elfde ecmwnie met allen .eerbiedor ders .van den sergeant-majoor. Hu bad met luid© stem d© regiment©-, bataljons- en com- pagniéB orders bekend gemaakt, haeld toen even stil en rapporteerde vervolgens» nadiait hu dikke portefeuille had naiffezami „Sergeant van den dag. van hedemmddaB af: sergeant Werkner. D© manschappen, die heret- vorlof willen hebben, moeten ach dadelnk-man- melden. Verder heb ik niets- De sergeant-majoor salueerde even aan den rand van rijn pet. d© onderofficieren maakten da-oeliik model rechts-omkeert en saneen been. De sergeant Werkner keek echter zeer be deeed voor zich, rijn ooft «baard© huWekend in 't rond, totdat het op den sergeant Glaunig viel. Werkner liep vlug op dezen toe en sprak hem-onverwijld aan met: „Glauniig, jü moet mij ©en genoegen doen! Ik kan heden onmogelijk den dienst waarnemen. Neom jij die van mii over!' „Ooh I" antwoordde Glaunig» ..ik zou eet gaarne willen doen, maar ik heb vanavond keg el- avond en dat ie toch net zoo'n groot bezwaar als misschien dat v,an jou!" „Neen, neen, Glaunig! Je kunt met begrijpen, hoe het bü mij gesteld is! Je weet todh wel, dat eg» iets bestaat tusschen mij en Laura. Nu kijk ronde door de stad doen den hem, dat er niets bijzonders was voor gevallen, hij vond de hoofdwacht in orde en begaf zich naar het wachtvertrek van de 11e compagnie, waar zich ook de- arres- bantenkamer bevond van het bataljon. De wachthebbende sergeant Seemann keek zeer bewezen verbaasd, toen hij den rond-luitenant be- j broeder had bewezen. merkte; want hij had waarschijnlijk ge meend, dat deze op Kerstavond niet zou- vi siteeren, maar het hielp niets, hij moest ae lantaarn aansteken en de luitenant over den corridor naar de arrestantenkamer bren gen. Het was opmerkelijk hoe lang bet duur de, voor Seemann het sleutelgat vond en daarbij rammelde en rinkelde de bos sleu tels als wilde hij daarmede het feest lnlur den. Toert- bij echter met den rond-luitenant in de gang kwam waar rechts en hats Glaunig. - Want toen kapitein MeiazneT later vernam hoe dat Kerstmaal in de arrectantenikameT kwam, vond hü d© overtreding alleszins te vergoelijken en bewonderd© bu Glaunig om den vTiendendienet welken deze zün wapen. ^"aanhoudende hoestbui overvallen HERFSTGED A CHTEN Lieve vrouw, ik ga vandaag op de jacht Lieve man, dat zullen dure ©endvogel# wezenl UIT EEN MINNEBRIEF VAN EEN KEUKENMEID. Je kan de ganzelever, die ik hierbij do*» »rust aannemen, lieve hhans. zii komt het hart van je liefste Mina. „"Waar zit de sergeant Glaunig- I ppaottSCH „Hier in n.o. 5, luitenant, antwoordde I rjcu Seemann en begon weder met zeer veel ge-I Eaat mij aa-n uwe voeten w„ raas aan het slot te werken .Eindelijk gi_ g 1 een poëtisch jonkman zijne aa g de deur openen Seemann en, Von Westwitz Wacbt even, antwoordde zij, daa za traden de arrestantenkamer binnen, wier ]mjja overschoenen aandoen, eenig meubelstuk bestond in een houten aan den muur staande brits. De- lantaarn verlichtte slechts dauw het lokaal, maar men zag den' sergeant Glaunig in echt militaire houding naast do brits staan* Hij wilde- rich melden en volgens model vertellen, waarom hij met arrest was gestraft, doch' 1 1 1 1 E h d h b tl ii dl ie zni be ho de Se km ka; TL ec Ria E Ver mijr IIN DEN CRISISTIJD Inspecteerend officier: „Ah, dit r» dc voor het middagmaal? Hok (onthutst): 't Is ejgenhjk thee maar as de luit 't liever heeft, gooi 1 ik er wat uien. pi, dan is i- soep. »1 D B ad S ®chi «drc i^at ten „I Ei Verd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1918 | | pagina 8