I
i:
VEREEN IGD.
DE KERSTENGEL
^ROOLIJK ALLERtEÏ
<"r,Ate!>te«"»°«ansénto™ Is/kapitein, ton Werkelijk Tery,1'SkL!?lto°
wil ik u gaarne gezelschap honden, maar ik leferaaffcode, e 1
b<
-der k!ukken, die vexkcanÜKen, dat Onze -LLave
jHeer geboren is. Verrast blijft hü stil staan.
:»Ntt zal ik Krootvaddr wel spoediar vinden."
mompelt bij, ,>ik boor de klokken der kerk all"
Jubelend klonk in die gToote kerken bet „Mi-
nuit, Cbxétien!" Doch een oude man. die» ge
leend op zün stokje, bij bet kerkportaal staat,
jubelt niet mee. Straks is bi] in de kerk geweest,
beeft er geboden lang en vroom, dock nu moet
bij daar staan mist opgebeven band, vragend een
aalmoes, omdat zün. eigen zoon hem, den ouden
orgeldraaier, die niet meer werken kan. en
wiens speeltuig even oud was en versleten als
bij zelf, bem verjaagd bad uit rijm buiis. En nu
is hü hongerig en moevandaag beeft nog niets
gegeten, want van bet geld, dat bii bijeen ge
bedeld bad, koekt bii lekkers en wat speelgoed
voor zijn kleinzoon Noël. den jongen, dien bii
loef bad. lief als» vroeger, dien zoon. die nu
bem, zijn vader, verstoot.
Droef zet de oude man rich. neer op d'en dlream
pel, bij voelt zidb van avona' zoo ziek. zoo flauw
en zoo moe, erger dan straks- «.Gelukkig."
mompelt bij» ..gelukkig, dat ik de geschenken
voor Noël nog heb kunnen neerleggen. Wat
slaapt zoo'n kind dock rustig en vast."Nog mec-r
leunt zijn oud vermoeid hoofd tegen den barden
deurpost; bii voelt ziek steeds flauwer't is.
alsof bij straks niet meer denken kan. >.Noël,
mijn jongen," prevelden zün lippen. ..bet kindje
Jezus is gekomen, bet.beeft.Even
zucht bii, ziin hoofd valt nog meer op ziide» en-
Noel's grootvader ligt levenloos op Kerstnacht,
onder het geluid der Kerstklokken 1
En in dit oogenblik liep kleine Noël zoekend
naar de kerk door de flauw verlichte straatjes
en steegjes, schreiend omdat hii grootvader nog
niet bad gevonden, en bang dat die zou komen,
als vader er was.
Doch vader z^i"t hoê? altijd, im Tlionnieit s kroos1
en zong daar lied op lied. Nu zong hii juist van
het „trouwe moederhart, d!at troost haar arm,
ziek kind
En hij hoorde niet het klagend geroep van
den armen zieken knaap, die, uitgeput door
koorts en koude, eu droef omdat hü grootvader
niet vond, op den drempel der kroeg was neer
gevallen. En niémand, zelfs niet de moener»
hoorde het, hoe weldra zün klagend' geroep om
grootvader en om moeder overging in zacht s-e-
stdtin.
En geen, die bet zag hoe twee verkleumde
bandjes zich uitstrekten naar de al dichter en
dichter om hem heendwarrelende sneeuwvlok
ken, en geen die hoorde twee lood-blauwe kin-
^Serlipjes mompelen,,0, wat züt Ge mooi en
wit» lief kindek© Jezus! En hebt Ge nu al den
trommel en de twee hartjes van suaker OP miïn
deken neergelegd'? Hè.wat ziit Ge zacht.
wat zdjt Gelekkerwarm..en.
Een trillend klein handje tastte naar den
zacktep, sneeuwdeken, die zijn tengef lichaampje
•1 meer en meer defct©.heel. héél zacht»
eadhter dan een moeder het kan doen.
En zoo, gedekt door de rein-wit-donzen vacht,
die de Kerstengelen op Gods bevel over hem
beenspreiddensliep kleine Noël in, voor
•euwig....
Hijhad zün grootvader gevonden.
't Was diep in den nacht, toen eenige luid
ruchtige mannen en vrouwen het kroegje van
Thonhet verlieten. Onder dezen bevond zich
Pierre Firmiü» die, ondersteund door zün
vrouw, vloekend en tedfcens struikelend, met
hikkende stem het refrein zong van het lied.
dat hü self het mooiste vond.
Plots stuit rijn voet tegen iets, «fat op den
drempel ligt en een groote steenklomp gelijkt.
Een verwensching ontsnapt zün lippenstrui
kelend en wankelend met moeite zicih op die
been houdend, wil hij verder gaan-
„Schuif die sneeuwlaag weg," beveelt hii ziin
vrouw. Doch als de vrouw zich voorover buigt
naar de onbewegelijke massa voor haar. ont-
«napt een verschrikte kreet haar lippen, ,,'t k
een kind, een kind I" roept ze, want plots denkt
ze aan haar eigen kind» haar jongen, die mor
gen zal schreien, omdat hii geen trommel kree
en geen hartjes van suiker, zooals ze hem be
loofde. Wamt het geld heeft Pierre verteerd
en zü. rij dronk mede van dat gold.
Haax kreet heeft de moesten der feestvierders
►enigszins ontnuchterd. Allen buigen zich over
het lükje, en de vrouw» die nu haar kind her
kent. gilt het plots uit; „Main kind, mijn ltevx-
kleine Noël," terwül ze het reeds verstijfde
lükje in haar armen neemt.
Alleen Pierre» die het groote leed, dat over
hem kwam, nog niet kon vatten, staat wanke
lend tegen dén muur en zingt bikkende van
bet trouwe moederhart,
dat troost haar arm, ziek kind.
•n hü weet niet, dat zün eigen arm» ziek kind,
zün kleine Noël, met den ouden goeien grootva
der saam, de eeuwige rust was ingegaan op zün
naamdag, den Heiligen Kerstnacht!
gevonden, on zijn bekwaamheden en igVer
deden hem spoedig opklimmen, zoodat aijn
fortuin gemaakt mocht hoeten.
Maar noch zijn drukke arbeid', noch de
afleiding, die hij in het verkeer met zijn
talrijke nieuwe kennissen in overvloed, kon
vinden, vermochten uit zijn herinnering het
beeld der geliefde te verjagen, die .door
haar bruusko weigering om zijnvrouw te
worden, het leven, alle aantrekkelijkheid voor
hem had doen verliezen.
Zou hij aan de bede zijner moeder gehoor
geven en thuis het Kerstfeest gaan vieren?
Aan dè gelegenheid ontbrak het hem niet
want zijn patroon, een handelsvriend zijns
vaders, waardeerde hem te zeer om hem een
verlof van eenige weken te weigeren.
Maar hij durfde niet.
Hij wist, dat een bezoek aan het vader
land, aan zijn geboorteplaats, gelijk stond
met de zoo moeielijk verkregen berusting
prijs te geven, die hem na de wreede teleur
stelling het leven nu weer draaglijk begon
te maken. Hij was zich zijn zwakheidbewust,
haar terug te zien hij zou he.t niet kun
nen verdragen. En wie weet, was zij niet
reeds de verloofde van een ander, zij de
dochter van een rijken grondeigenaar, die
naar de eer streefde een der vele edel
lieden die op haar vaders landgoed kwa
men jagen, de hand te mogen reiken en
daardoor zijn aanzoek op bijna beleedigen-
de' wijze had afgeslagen.
Zijn moeder wist niet alles. Wel ver
moedde rij iets van de redeh, die hem zijn
vaderland had doen verlaten „om daar ginds
fortuin te maken," zooals hij gezegd had,
maar wie het was, die haar zoon zoo ver
van den huiselijken haard verdreven had.
wist zij niet.
Na eenige dagen in tweestrijd te zijn
geweest, tusschen het verlangen om zijn
ouders, zijn broeders en zusters, zijn vrien
den en ja, waarom zou hij het tenminste
zich zelf niet bekennen om haar weer
te zien, nam Koenraad Burger eindelijk een
besluit en schreef aan zijn moeder, dat de
omstandigheden op het oogenblik niet toe
lieten, haar wensch in vervulling te doen
gaan.
En toch zou hij het Kerstfeest in zijn
geboorteplaats, vieren.
Drie dagen na de verzending van zijn
brief kwam hij op een, avond vermoeid en
hongerig thuis. Na zich door een flinken
maaltijd gesterkt te hebben, greep hij naai'
de couranten, schoof de New-Yorksche bla
den ongeduldig ter zijde en verdiepte zich
in een der Duitecho bladen, welke de mail
dien dag uit het verre vaderland had aan
gebracht.
Maar wat deed hem plotseling de courant
uit de handen glijden, in de hoogste opge
wondenheid opspringen?
Niets anders dan de kor to vermelding,
dat de grondeigenaar Stahlbergen, omtrent
wiens soliditeit al sinds eenigen tijd vreem
de geruchten hadden geloopen, gefailleerd
was en dat het prachtige landgoed, door
den heer Stahlbergen bewoond, binnen eeni
ge, dagen onder den hamer zou komen 1
Tot den bedelstaf gebracht door specula-
üën, die Lang verborgen konden blijven,
maar waarbij toch eindelijk aan geen stop
pen meer te denken viel!
Wie had dat ooit kunnen denken!
En Marie? Hoe zou zij dezen vrees dijken
slag doorstaan? Was ze reeds getrouwd of
grijnsde ook haar de armoede tegen?
De onzekerheid was meer dan Koenraad
verdragen kon, en nog dienzelfden avond
meldde hij zich bij zijn patroon aan om
het verlof te vragen dat hem reeds aan
geboden was, maar dat hij aanvankelijk ge
weigerd had.
I Op een kamer van een der bovenste ver
diepingen van een New Yorksch reuzenge-
bouw liep een jonge man van-' omstreeks
vijf en twintig jaren onrustig op en neer.
Het was op het einde van November en
de winter had in het Londen der Nieuvve
Wereld reeds zijn intrede gedaan. Maar in
'de kamer van den jongen man zag het er,
schoon niet weelderig, toch ook' volstrekt
niet naar uit dat hij last zou Jiebben van
het gure jaargetijde.
Op tafel stonden de overblijfselen van een
diner; het zag er infusschen niet naar uit
of de jonge man den maaltijd veel eer had
aangedaan. Veel meer trok blijkbaar zijn
aandacht een brief, dien hij eenige oogeu-
Üiikken geleden ontvangen had en dien hij
telkens weer van de tafel opnam om ^den
inhoud te herlezen.
De brief kwam van zijn moeder en be
vatte een bede, zooabs alleen het moeder
hart die tot haar kind richten kan. Zoo
gaarne zou zij op het aanstaande Kerst
feest allen om den huiselijken. haard ver-
eenigd zien. In welsprekende woorden
schreef ze hein, hoeveel leed het haar zou
dpen, ais zijn plaats ledig zou blijven, dc
plaats van den zoon, die zijn vaderland ont:
vlucht was om elders de verloren gemoeds
rust terug te vinden, om in de Nieuwe
Wereld door harden arbeid zich een toe
komst te verschaffen en daar tegelijk ver
getelheid te vinden voor het harteleed, dat
hij te verduren had.
Het eerste was hem gelukt», dank' zij den
naam dien hij droeg had hij op «en der
Duitsdie kantoren van New-York een plaate
Tien dagen later stond Burger in het
huis zijner ouders, die in blijde verrassing
te blij der na de teleurstelling, dié Koen-
raads brief hun gebracht had hun zoon
aanstaarden en niet uitgevraagd konden ko
men over zijn ervaringen in de Nieuwe
Wereld.
Eenigszins verstrooid beantwoordde Koen-
raad ai die vragen en het scherpziende oog
dor moeder bemerkte al spoedig, dat het
niet op do 'eerste plaats het verlangen naai
de ouderlijke woning geweest was, dat hem
in het vaderland 'had doen terugkeeren.
Den volgenden dag verliet hij voor eenige
uuren het stadje en begaf zich naar het
landgoed der familie Stahlbergen.
Met eigen oogen wilde hij aanschouwen,
wat er waar was van de berichten, die in
New-York tot hem gekomen waren; per
soonlijk moest hij zich overtuigen van dien
toestand, waarin Marie Stahlbergen zich be
vond.
Spoedig had hij het buitenverblijf bereikt
en stond hij voor den hoofdingang van het
trotsche gebouw. Een oude bediende deed
hem open en staarde» hem verbaasd aan.
Blijkbaar werd de familie Stahlbergen in
haar ongeluk niet meer overloopen door de
vroegere bezoekers.
,Is juffrouw Stahlbergen te spreken,"
vroeg Koenraad
„Nu, op dit oogenblik," vroeg de bediende.
„Ja, waarom niet? Is er bezoek of is de
juffrouw niet thuis," klonk het ongeduldig.
„Maar weet u dan niet, wat er gebeurd
is," vroeg' de grijsaard meer en meer ver
baasd.
„Dat de heer Stahlbergen zijn betalingen
heeft moeten staken? Ja, dat weet ik," her
nam de jonge man.
„Maar dat is niet alles. Mijn meester heeft
dien vreeselijken slag niet kunnen doorstaan
Drie dagen geleden i!3 hij door een beroerte
getroffen en nu"....
„Welnu? Ga voört," sprak Koenraad op
gewonden.
„Nu zult ge de juffrouw vinden aan hét
doodsbed van haar vader," sprak de grijs
aard op somberen toon.
Koenraad stond verslagen.
„Een heeft niemand van de vroegere vrien
den des huizes meer iets van zich laten
hooren," vroeg hij.
„Neen, meneer," was het droevige ant
woord, „u is de eerste <dio naar haar vraagt.
„GeLeid mij dan tot haar," sprak Koen-
raad, „of neen, wijs mij Liever de sterf:
kamer zonder mij aan te dienen."
De oude' gehoorzaamde; een bescheiden
tikje op de deur en zonder het antwoord
af te wachten, fcqadi Koenraad' binnen en
zag het arme meisje voor het doodsbed haars
vaders op de knieën liggen.
[Verbaasd keek ze pp, toen ze de deur.
hoorde open gaan en in het halfduister een
vreemde zag binnentreden.
Maar nauwelijks had ze gezien wie het
was, die haar in haar ellende kwam bezoe
ken, of ze rees verschrikt op.
„Koenraad,," zuchtte ze, ,zijt gij het?"
„Zooals ge ziet, Marie," zei. hij, en in
eenvoudige woorden betuigde hij haar, alsof
zijn komst niets bijzonders was, zijn deel
neming over het zware verlies, dat haar
getroffen had.
„Koenraad, dat heb ik niet aan je ver
diend," snikte het meisje, „ik heb je slecht
behandeld."
„Zwijgen wij daarover," zei hij, „ik zal
geen misbruik ma-ken van de positie, waarin
gij verkeert. Ik denk ér niet aan, thans
u te vragen, wat ge mij vroeger geweigard
hebt, maar dit eene wil ik u zeggen: Zoo
dra ik van uw ongeluk vernam, kon ik het
in New-York niet langer uithouden, en ben
ik nu hier om u te helpen; al hebben al
de vrienden uws vaders u verlaten? ik kon
niet nalaten te komen zien, of hier hulp
noodig was."
Dat was te veel voor het arme kind,
wier jongemeisjes-trots door de slagen van
het ongeluk zoo vreeselijk gebroken was;
met bevende stem zei zij: „Koenraad, kunt
ge mij vergeven?"
Alles was afgeloopen.
Zooveel het hem rpogelijk was, had Koen
raad het jonge meisje al de pijnlijke drukte
en beslommeringen van de begrafenis en
de besprekingen met de schuldeischers be
spaard. Met fijne tact had hij eenige zijner
familieleden en vrienden verzocht, den doo-
de mede de laatste eer te bewijzen.
Het oogenblik was gekomen, dat het jonge
meisje het landgoed verlaten moest.
Over -de toekomst had Koenraad nog niet
gesproken, maar nu moest het weL
„Vergeef mij," zei dij ernstig, „als ik u
in deze droevige omstandigheden de vraag
durf herhalen, die ik vroeger tot u richtte.
Marie, ik heb u nog evenzeer lief als vroe
ger. Wilt ge mijn vrouw worden?"
„Koenraad," antwoordde ze, „gij ziult mij
gelooven, als ik u zeg, dat niemand ter
wereld mij liever is dan gij, maar laat
me mijn boete. Ik ben je edelmoedig aan
bod niet waardig; laat mij onder de men-
schen gaan en maak je niet verder bezorgd
over mij. Ik zal mijn weg wel vinden en
bij u zal een andere, waardiger dan ik, de
plaats innemen, die ik ee'nmaal zoo lichtvaar
dig heb afgewezen."
Koenraad drong niet verder aan.
„Marie," zei hij, „mijn plichten roepen mij
voor eenigen tijd naar New-York. Maar je
nu reeds, zoo kort na de vrecseUjke dagen,
die je getroffen hebben tegenover de we
reld te plaatsen, wier m ee d o-og e n 1 ooslisid
voor de ongelukkige die. gij met kent,
dat kan ik niet. Ik zal je ten minste nog
eenigen tijd onder de hoede stellen van een
mijner bevriende familie. Daar kunt ge lo-
geeren, zoolang ge wilt, en u op de toekomst
voorbereiden."
Niet in etaat hem in woorden te danken,
stak het jonge meisje hem de hand toe.
Eenige uren later voerde een rijtuig haai
en de eenige vrouwelijke dienstbode, die
haar in het ongeluk nog niet verlaten had,
naar de stad.
Waarheen dat wist ze niet. Koenraad mad
voor alles gezorgd en het was haar een
weelde, alle zorgen over te laten aan den
edeimoedigen jongen, dien ze eenmaal zoo
grievend afgewezen had.
Na een korten rit door de straten van
het 'stadje hield het rijtuig stil voot een
statig koopmanshuis.
Als had men daar al op haar aankomst
gewacht, ging terstond de deur open en
toen ze binnentrad, werden twee armen haar
om den hals geslagen en klonk het op moe
derlijk ^teedcren toon: „Mijn dochter.
Het was Koenraads moeder.
Twee dagen later was het Kerstmis
En nergens in
Rinkeldekinkelde bom, bonrf
Dit zonderlinge geluid werd veroorzaak#
door een donker voorwerp, dat over den»
vloer van de arrestantenkaraer kwam rollen
en voor de voeten van den luitenant bleef
liggen. Hij raapte dit voorwerp op en ont
dekte, dat «het een halfgevulde wijnflesch.'
was met het etiket „Moezelwijn". De luite
nant keek eerst de fle3oh en toen de beida
onderofficieren aan. De flesch was groen,
de luitenant rood, de beide onderofficieren
wit.
Riakeldékimkelde Bom, hom!
Een tweede -flesch kwam over den vloer
rollen en maakte weder halt voor de voeten
van den luitenant, als wilde zij zich mod at
aanmelden. Deze was. evenals" de eerste van
■onder de brits gekomen.
„Schuif die brits eeng van den mum af"'
beval Wlastwitz streng en Glaunig gehoor
zaamde. Toen de brits van haar plaats werd
geschoven, bespeurde men een schotel krlfs-
gebraad, een schaal met appelen en noten»,
een half brood, mes, vork en eon wijnglas.
„Sergeant van de wacht! Hoe komen" die
dragen in de arrestantenkamer'?"
„De bruid van den sergeant W er knor heeft
ze gebracht, die mij zoolang gesmeekt heeft
om dat alles aan Glaunig te 'reven, tot ik mü
daartoe heb laten bepraten!"
„Weet gij wel, welke straf er staat opdeza
overtreding, die eriï als sergeant van de
wacht hebt gedaan!"
„Veertien dagen provoost, luitenant!"
Do sergeant Seemann zeide dit met onhoor
bare stem, de lantaarn in zijn band begon te
beven en wierp haar flauw licht op de muren
-der arrestantenkamer en op het thans zwij
gende drietal.
In de arrestanten kam er he-erseht© de k r>-
"ste stilte. Glaunig dacht na hoe onha-'ig
hii geweest was om de flesschen too end-s?
de brits te 'praktiseeren, ?.©odat zij door t
dreunen van den grond aan het rollen moes
ten gaan; Seemann dacht aan zün ver<-tieti
dafeen provoost en Weatwitz daeht er aan,
dat hij genoodzaakt was two onder o'ewh'k-
ten in groote onaangenaamheden te wikkelen
terwijl ieder met bat oog op het Kerstfeest
blijde 'feest vierde.
De Kerstengel had nu de groote klok be
hoorlijk in beweging gebracht Dreunend
sloeg de klepel teven de metalen ronde waiv
den en ontwaakt door den toon kwamen ee
andea-e klokken everwsoo in beweging en Be
gonnen het Kerstfeest In te lulden.
Feestelijk klonken bare tonen ook door tot
in de arrcetarytenka-mer
„Da naar nw kamer, Glaunig, en neem die
zaken hier mee. Sergeant van de wacht ..ik
verzoek u beleefd, om zulke overtredingen'
niet meer te be»s&an! Goeden nacht!
Luitenant Von Wtestwitz verliet de arres-
tan te rt kamer en vervolgde zijn ronde.
De Kenstengel plaatste zich op een verschie-
temde stee en eneld* op zijn dolste vaart der-
sergeant van de week en wegens het tig- mailen verder tot in een groote fabrteks-
v-oorliegen van zün meerdere .in dienst. I stad.
gestraft nuet <M© dagen politiekamer. Het j In een prachtig gebouw, welks vensters
arrest is den 24en 'a middags ktewsrann, 1 schitterend ve-rlicht waren, ging hij binnen
"V 23 Decenlbear. I en zette zich daar op den Korft boom.
get. Meiszner, Onder dezen stond een jong blozend meisje
Camp .-ooanmandant. I en een grijze heer. -
Hef was aan den «vond van den 24sten I „En waarom hebt gij mij tot vandaag alles
Deoomibor 1 verborgen gebonden?" vtob,- de onde heer.
Keatavondl! „Omdat ik niet wist, of gij ons^ nw zegen
Daarbuiten lag een dikke, vastgevroren 1 wildot geven. Hij Ie een arm officier en IV
sneeuwlaag, die onder de voeten der haastig vreesde, dat gij een rijke» schoonzoon zond»
voort wandelende kraakte. De heldere hemel verlangen. O, papa, jrü maakt ons mot on,
spiegelde zich in het blauwachtig maanlicht gelukkig, wel! Lieve, goede papa, geef om*
en sedert de duisternis was gevallen, nam nw zegeoT
de bittere winterkoude meer en meer toe. De oude heer scheen te wetfelcn maar de
Door de vensters van de naaste huizen, Kerstengel had ®oh op rijn schouders g-czet
die het front van de straat vormden der j ©n fluisterde hem tow
garnizoen-stad, zag men een ongewonen glans „Zij is nw eenig k-md! Het Keldt haar leven»
de kerstboomen werden aangestoken. geluld" ip4. wélène!
In de officiers-societeit was tot tegen zes j „Die gefoeiineiï beladen mü
uur veel drukte; men lachte en praatte le- Maar ik heb niet» tegen nw Keus. ik
-- i - - ©en braaf men^n,
wü wBIen juii-st op Kerstavond ons verlovings
feest vieren, omdat Laura weet, dat haar papa
op Kerstavond haar niet licht rijn toestem mime
weigören zal. Daarom moet ik er van avond
heen- Glaunig, doe mij alsjeblieft dat genoegen
en neem den dagdienst van mü over!"
Glaunig liet zich bepraten en aneld-e met
Werkner den sorgean-t-maj oor na oré permissie
te vragen voor de ruiling van den dienst, -die
tegen de ruiling g©en bezwaar had1.
Werkner schudde zün vriend Glaunig harte
lijk de hand en bedankte ham- Deizo zeide ©en
ter schertsend.
»,Ik doe je zeer gaarne dat genoegen, maar
nu moet je mij ook beloven, dat je me wat van
den veaiovingsm-aaltijd meebrengt I"
„Dat beloof ik je, Glaunig! Je zult je deel
daarvan hebben, zoo zeker als ik Werkner
heetl"
Toen snelde Werkner heen, zoo vlug als- zijn
koninklijke soldatenlaarzen hem toelieten, ter
wijl Glaunig ziöh imtussohen gereed maakte ojn
in de kazerne voor d© eerstvolgend© vder-en-
twintig uren als sergeant van d»e week op te
treden.
Na rijn dienstzaken verricht te hehiben, ging
hü naar d© oantine, o:m rich daar, na behoor
lijk vervulde dienstplicht» met een glas bier te
sterken. Later kwam de öargeant.- Seemann en
begon Glaunig toen met hem „zes en zestig" te
spelen.
Een uur daarna blies de hoornblazer op zün
hoorn de „taptoe." Nu had Glaunig eigenlijk
dadelijk alle ohambrées moeen rondgaan en vol
gens plicht moeten vragen, of alles present was
en de soms mankeerenden moeten opschrijven
maar hij had juist zulk een mooi spel en na dit
een nog mooier en daarna een nog veel mooier,
zoodat Hi tot kwartier voor tienen in d© oan
tine bleef zitten en eeerst toen naar den corri
dor ging. Hier komende schrikte hü niet weindig»
want voot hem stond de luitenant Von W es-t-
wiltz, die wuarschü>nlük geheel onverwacht
contra-appèl wild© houden.
„Gii hebt de week, niet waar?'' vraagde hii
den verbaasden Glaunig. -
„Tot uw dienst» luitenant
„Is alles in orde?"
„Tot uw dienst, luitenant!"
,,Züt gü alle kamera rondgegaan
„Tot urw dienst» luitenant!" i
„Wanneer hebt ge appèl gehouden?"
„Om 9 uur, luitenant 1"
„Hoe durft g© op zulk een onbeschaamde ma
nier mij voor te liegen? Gü hebt geheel en al
vergeten a-p.pèl to bonden. Ik beb mal daarvan
zelf in alle kamers bij d© manedhaeipen over
tuigd, dat gii bet niet hebt gedaan en nu waagt
gii het, om mü op zoo'n ongeloofelitk© maaier
voor to liegen? Gü zult weten wie ik ben» hoor!
Dat aal ik u betaald zetten!"
Hij was een bijzonder bt:ir»,Irrnnhw r-ttig en
human© chef, maar in dienst duldde hij geen
grappen, en liet niets over zijn kant gaan-
Cbdupagnie-order. D© sergeant Glaunig
wondt wegenis naita-tighcid ziiner pücJh'ten
A
Stad en werd eenvoudiger en en stiller, maar
toeir ook nergens heerlijker Kerstfeest ge
vierd dan bij de familie Burger, waar de
zoon des huizes met zijne Marie onder, den
Kerstboom stond, waarvan zij
io vin «garing had genomen, dien Koenraad
voor het jonge meisje tusschen de takken
^verborgen had.
„Hebt ge dan een oogenblik gedacht c.at
ik een weigering aooals de uwe zou aamne
men, Marie," fluisterde hij.
En Marie verweet zich, dat ze zoo na
den dood haars vaders reeds zoo gelukkig
kon zijn. Maar haar liefde was sterker dan
de smart, en toen uit den mond der jongere
kinderen het Kerstlied klonk en het „Vrede
op aarde aan de menschen die van goeden
wille zün,"- door de eenvoudig versierde
woonkamer klonk, toen za^ e; jonge moiaje
op naar hem, die zijn goedheid jegens haa
op zoo overtuigende wij^ getoond had e«
betuigde dat ze te midden van alle vroe
gere Jpracht zulk een heerlijk Kersfeest
nog nooit gevierd hadl
véndiger dan g ewoonlijkweldra echter ver- hij is ee» mam va» e«% -K
dwéen de eene officier na de andere, om Uotrouw aan P^ru», ^cht bp g
weder naar vrouw en kinderen, ouders of chefs en kameraden. Ik «obenK u
bruid te snellen en tegenwoordig te zijn als zegen!" 1T_
de kerstboom werd aangestoken. De Kersten&el hoorde hog een ju nel -rent,
Al zeer spoedig zagen zich de kapitein maar hij was reeds_ de kamer urtra
Meiszner en do luitenant Von Westwtiz, al- had rich op een r^m ppn
leen overgebleven. Zij waren bij het korpe 1 duurde dan ©ok niet lane» CT nm
officieren de eenige Vrijgezellen. j telegram en hij Bet zieh daarmee m de gar-
Kapitein Meiszner streek zijn verbazend mzoenaplaate tembrengen Daar sloop hü
roode knevels op en sprak op kalmen toon: in de offieieresoeusteri en ™r Jorg zich ac
.Ziezoo, nu zijn we gelukkig alleen! Wjj d© kroon op de vergulde tost, die net P
kunnen nu geheel onder ons Kerstfeest vie- van den keizer omrioot
ren, :oort tot eenzamen jongelui past. Nu, Aan de taM Wotffg
wij zullen er ons wel in schikken. Ik hoop en dronken punch, maar hun gesprek w
maar waarde Westwitz, dat gij nu wat tan- ndert vlotten. „.„„v
^-Hn oofWk i» "ft.it Wt eu
stoorder bij elkaar zijn. Hol^d, CJ ff heeT, om andere
De luitenant von Westw^ gmg «ie» hot mi»M
Het was op den 23en December. Ia de «ham,
brée no. 8, luisterden de onderofficieren van d©
elfde ecmwnie met allen .eerbiedor
ders .van den sergeant-majoor. Hu bad met
luid© stem d© regiment©-, bataljons- en com-
pagniéB orders bekend gemaakt, haeld toen even
stil en rapporteerde vervolgens» nadiait hu
dikke portefeuille had naiffezami
„Sergeant van den dag. van hedemmddaB af:
sergeant Werkner. D© manschappen, die heret-
vorlof willen hebben, moeten ach dadelnk-man-
melden. Verder heb ik niets-
De sergeant-majoor salueerde even aan den
rand van rijn pet. d© onderofficieren maakten
da-oeliik model rechts-omkeert en saneen been.
De sergeant Werkner keek echter zeer be
deeed voor zich, rijn ooft «baard© huWekend
in 't rond, totdat het op den sergeant Glaunig
viel. Werkner liep vlug op dezen toe en sprak
hem-onverwijld aan met:
„Glauniig, jü moet mij ©en genoegen doen! Ik
kan heden onmogelijk den dienst waarnemen.
Neom jij die van mii over!'
„Ooh I" antwoordde Glaunig» ..ik zou eet
gaarne willen doen, maar ik heb vanavond keg el-
avond en dat ie toch net zoo'n groot bezwaar als
misschien dat v,an jou!"
„Neen, neen, Glaunig! Je kunt met begrijpen,
hoe het bü mij gesteld is! Je weet todh wel, dat
eg» iets bestaat tusschen mij en Laura. Nu kijk
ronde door de stad doen
den hem, dat er niets bijzonders was voor
gevallen, hij vond de hoofdwacht in orde
en begaf zich naar het wachtvertrek van
de 11e compagnie, waar zich ook de- arres-
bantenkamer bevond van het bataljon. De
wachthebbende sergeant Seemann keek zeer bewezen
verbaasd, toen hij den rond-luitenant be- j broeder had bewezen.
merkte; want hij had waarschijnlijk ge
meend, dat deze op Kerstavond niet zou- vi
siteeren, maar het hielp niets, hij moest ae
lantaarn aansteken en de luitenant over
den corridor naar de arrestantenkamer bren
gen. Het was opmerkelijk hoe lang bet duur
de, voor Seemann het sleutelgat vond en
daarbij rammelde en rinkelde de bos sleu
tels als wilde hij daarmede het feest lnlur
den. Toert- bij echter met den rond-luitenant
in de gang kwam waar rechts en hats
Glaunig. -
Want toen kapitein MeiazneT later vernam
hoe dat Kerstmaal in de arrectantenikameT
kwam, vond hü d© overtreding alleszins te
vergoelijken en bewonderd© bu Glaunig om
den vTiendendienet welken deze zün wapen.
^"aanhoudende hoestbui overvallen
HERFSTGED A CHTEN
Lieve vrouw, ik ga vandaag op de jacht
Lieve man, dat zullen dure ©endvogel#
wezenl
UIT EEN MINNEBRIEF VAN EEN
KEUKENMEID.
Je kan de ganzelever, die ik hierbij do*»
»rust aannemen, lieve hhans. zii komt
het hart van je liefste Mina.
„"Waar zit de sergeant Glaunig- I ppaottSCH
„Hier in n.o. 5, luitenant, antwoordde I rjcu
Seemann en begon weder met zeer veel ge-I Eaat mij aa-n uwe voeten w„
raas aan het slot te werken .Eindelijk gi_ g 1 een poëtisch jonkman zijne aa g
de deur openen Seemann en, Von Westwitz Wacbt even, antwoordde zij, daa za
traden de arrestantenkamer binnen, wier ]mjja overschoenen aandoen,
eenig meubelstuk bestond in een houten aan
den muur staande brits.
De- lantaarn verlichtte slechts dauw het
lokaal, maar men zag den' sergeant Glaunig
in echt militaire houding naast do brits
staan* Hij wilde- rich melden en volgens
model vertellen, waarom hij met arrest was
gestraft, doch'
1
1
1
1
E
h
d
h
b
tl
ii
dl
ie
zni
be
ho
de
Se
km
ka;
TL
ec
Ria
E
Ver
mijr
IIN DEN CRISISTIJD
Inspecteerend officier: „Ah, dit r» dc
voor het middagmaal?
Hok (onthutst): 't Is ejgenhjk thee
maar as de luit 't liever heeft, gooi 1
ik er wat uien. pi, dan is i- soep.
»1
D
B ad
S
®chi
«drc
i^at
ten
„I
Ei
Verd