NIEUWE IUIL CKIUT
HET WITTE HUIS.
Wat de pers zegt
BIJBELCURSUS.
jyROOLIJK ALLERLEI
FEUILLETON
Kunst en Kennis
&terdag 13 September Tweede Blad
VEERTIENDE ZONDAG NA PINKSTEREN.
Over de gehechtheid aan aardsc'ne goederen.
Evangelie volgens Mattheus VI. 24-33.
In dien tijde zeide Jesus tot Zijn discipelen:
Niemand kan twee heeren dienen, want hij zal
óf den eenen haten en den anderen lieflieoben,
óf den eenen voorstaan en den anderen verach
ten: gij kunt niet God dienen en Mammon.
Daarom zeg ik u: weest niet bezorgd voor uw
leven, wat gij eten zult; noch voor u lichaam
waarmede gij u kleeden zult: is het leven niet
meer dan het voedsel en het lichaam niet meer
dan de kleeaing? Aanschouwt de vogelen des
hemels, dat ze niet zaaien noch maaien, noch
in schuren vergaderen en uw hemelsche Vader
vowft ze toch; zijt gijlieden niet veel beter dan
zij; en wie van u kan met bezorgd te zijn ééne
elle aan zijn lengte toevoegen? En waarom zijt
ge bezorgd voor Kleeding? Aanziet de leliën des
velds, hoe ze groeien. Ze arbeiden niet of spin
nen niet en ik zeg u, dat zelfs Salomon in al
zijne heerlijkheid niet gekleed was gelijk ééne
van deze. indien nu God het kruid des velds,
dat heden is en morgen in den oven geworpen
wordt, alzóó kleedt, hoeveel te meer u, kleinge-
loovigen! Weest dan niet bezorgd, zeggende:
wat zullen wij eten of wat zullen wij drmicen of
waarmede zullen wij ons kleeden, want dit alles
zoeken de Heidenen. Want uw Vader weet, dat
gij dit alles noodig hebt. Zoekt dan eerst het
Rijk Gods en Zijne gerechtigheid en al het
overige zal u toegeworpen worden.
Pastoor: Heel een parelsnoer van kostbaar-
glanzende steenen wordt ons in deze laatste
Zondag-evangelies om den hals gehangen. Voor
veertien daag werd ons de nederigheid op net
hart gebonden, verleden Zondag ging het over
dankbaarheid, vandaag is er weer sprake van
onthechting aan aardsche goederen. Onze secre
taris verdient om zijn gevoelvolle lezing het
recht van af te trappen
Secretaris: Dan wilde ik eerst wel eens we
ten, waar en wanneer dit wijze woord tot de
leerlingen gesproken werd.
Pastoor: In dien tijde bevond de Meester zich
op den berg der Zaligheden.
Jansen: bijgevolg krijgen we een stuk van
de Bergrede te bestudeeren.
Pastoor: Precies en wel dat voorname deel,
dat ons den gronslag van de Christelijke zede-
leer proclameertde mensch heeft op aarde niet
te vergeten, dat hij voor den hemel gemaakt
is. Wereldsche belangen boeien hem, trachten
beslag te leggen cp de kracht van 'zijn arm en
de energie van zijnen geest. Voor dezen twee
sprong gesteld moet hij kiezen of (ledenhemel
of aarde. God of mensch!
Broers: Ik dacht zoo dat we. zoolang we
geen Karthuizers of Trappisten waren, met alle
bei te maken hadden?
Pastoor: Met alle twee te maken hebben,
ja; achter alle twee hebben aan te loopen,neen.
Aangezien we met beide voeten op aarde staan,
hebben we aan de aarde zeker onze aandacht
te schenken aangezien we er evenwel niet langs
dekken dan als pelgrims op reis naar ons eeu
wig Muis, moet dit wil het goed zijn
Cen voorbijgaande aandacht en geen dienstbaar
heid zijn. De open reden ligt voor de hand.
Peeters: Niemand kan twee heeren dienen!
Pasteor: Een algemeiene stelregel, waar
schijnlijk een spreekwoord onder de Joden. En
een waar woord voor alle tijden Verbeeld u,
dat Lloyd George, die toch al armen en bee-
nen te kort komt, nog eens een anderen heer
er bij kreeg, Keizer Wilhelm bijvoorbeeld, zou
dat, voor zulk een geniaal minister zelfs, te
harden zijn?
Willems: Hij zal of den eenen haten en den
anderen liefhebben of den eenen voorstaan en
den anderen verachten.
Jansen: Maar hier gaat het toch over geen
twee koningen, die vijandig tegenover elkander
staan?
Pastoor: Met uw welnemen gaat het hier
eenerzijds over God, den oppersten Koning,
en anderzijds over den Overste der wereld,
Satan.
Broers: AlzooMammon beteekent hier de
duivel?
Pastoor: Mammon is een Syrisch woord, dat
gewin beteekent, zoodat al wat in de wereld
voor gewin geacht wordt, mammon is. Voor
sommigen is hun buik hun mammon, weer voor
anderen hun gemak, hun spel, hun tijdverdrijf.
Voor anderen wereldsch goed, eerbewijzen en
bevordering. De toejuiching der menschen was
de mammon der Pharizeërs; in één woord, het
eigen-ik, de eenheid, waarin de drieheid der we
reld haar middelpunt heeft, het zinnelijke, we-
reldsch-gezinde eigen-ik is de mammon, die in
vereeniging met God niet kan gedien dworden.
Merk wel, dat er niet staat: wij moeten niet, of
wij behooren niet, maar dat er staat: wij kun
nen niet. Zoo onvereenigbaar en tegenstrijdig
zijn de geboden van God en den mammon, dat
wij ze beiden niet volbrengen kunnen.
Jansen: Een heel mooi en heel wijselijk prin-
ciep voor menschen, die goed voer. een war
men stal en hun scheepjes op 't droge hebben.
Maar voor ons, die nog door de wereld moe
ten, lijkt me die madmon nog zoo kwaad niet.
Ik ken een liedje, dat het met me eens is: heb
je geld, dan doe je wonderen, heb je 't niet.
U weet de rest.
Pastoor: Jawel maar met dat al moet de
mammon onze dienaar blijven, en ons niet de
baas worden; wij mogen ons van ons geld be
dienen, maar het dienen mogen we niet.
Secretaris: Gij kunt niet God dienen en Mam
mon.
Pastoor: En vraagt ge nu, wat dit dan zegt,
wat daarin steekt, welke diepere gedachte daar
achter schuiltMen dient zijn geld, wanneer
men, om het te gewinnen, de goddelijke Wet met
voeten treedt; of zich oneerlijk verrijkt ten koste
van den naaste; of jaagt naar winst op dagen
die God voor Zich apart gezet heeft; of die
niets van dit alles doet, maar zijn kapitaal laat
accresseeren en vrekkig rente op rente stapelt,
zonder den arme te achten, die om brood krijt.
In die gevallen bezit niet de man het geld, maar
het geld bezit den man en is hij van dat geld'
de prooi' en de buit.
Jansen: En bijgevolg
Pastoor: Bijgevolg hebben we scherp voor
oogen te houden, wat Jesus aan het eind vaü
zijn instructie ons op het hart bindt: Zoekt eerst
het Rijk Gods. Jesus zegt niet: zoekt enkel het
Rijk Gods, maar: zoekt het eerst! Hij weet, dat
we het buiten geld en goed kwalijk kunnen stel
len, dat een vader voor de positie zijner kinde
ren te zorgen heeft, een man voor zijn echtge-
noote. Maar bij dit al mag het Rijk Gods niet
uitgeschakeld worden noch de tweede rang toe-
kleeden. Die aandeelhouders in de firma „Haal,
Houd en Heb'' zondigen door mistrouwen jegens
God. Ze stellen het voor, die accountants van
den Satan, alsof God zich enkel aan de ziel
laat gelegen liggen en ons lichaam daarbij over
het hoofd ziet. 'legen dit op de spits drijven van
het puur-stoffelijke, verheft de Meester zijn
waarschuwend woord: Daarom zeg ik u....
Secretaris: Weest niet bezorgd wat gij eten
zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u
kleeden zult.
Pastoor: En die stelling gaat Hij bewijzen
met niet minder dan vijf argumenten. Ten eerste
alzoo
Broers: Is het leven niet meer dan het voedsel
en het lichaam niet meer dan de kleeding?
Pastoor: Met andere woorden: voedsel en
kleeding zijn middelen tot onderhoud van het
leven en het doel is edeler en voortreffelijker
dan de middelen. Het fijnste voedsel en de
fraaiste kleederen zijn van de aarde, maar ons
leven is de adem Gods. En wie het meerdere
geeft, geeft insgelijks het mindere.
Het tweede motief tot Godsvertrouwen luidt?
Sanders: Aanschouwt de vogelen des hemels,
dat ze niet zaaien noch maaien, noch in schu
ren vergaderen en uw hemelsche vader voedt ze
nochtans.
Pastoor: Het ziet er fraai uit voor den mensch,
dat hij ter schole wordt gezonden bij de vo
gels, maar ziet, hoe zeldzaam is het, dat een
van hen omkomt uit gebrek aan voedsel, zelfs
in den winter. Ze leggen geen voorraad op,
en denken aan geen broodkaart, maar hun
oogen wachten op God, die aan allen spijs
geeft. Hij is hun maker en Heer, hun Eigenaar
en Meester; maar behalve dit alles is Hij uw
Vader en in Zijn schatting gaat gij vele musch-
jes te boven. Derde motief om toch maar onbe
zorgd te zijn
Secretaris: Wie van u kan met bezorgd te
zijn, ééne elle aan zijn lengte toevoegen?
Jansen: Dat zal waar zijn en 't zou er
vreemd gaan uitzien, als we die kunst verston
den. Maar wat een vreemde exorbitante uitdruk
king! Had Christus nog gezegd: Wie kan een
centimeter aan zijn lengte toedoen?
Pastoor: Waaruit blijkt dat Jesus' woorden
ietwat anders op te vatten zijn. Het Grieksche
woord beteekent evenzeer levenslengte als wel
lichaamslengte, zoodat Jesus' gedachte even
goed aldus kan worden geformuleerd: Wie is
in staat een spanne tijds aan zijn leeftijd toe te
voegen. Niet wij, maar God meet onzen levens
duur af, alzeo rust op hem ook de zorg, dat zijn
schepselen in 't leven blijven.
Het vierde motief om onze vroolijkheid door
geen wereldsche zorgen te verzuren, wordt niet
aan de vogels maar aan de bloemen ontleend,
die nog minder dan vogels zijn.
Secretaris: Aanziet de leliën des velds, hoe
ze groeien. Zij arbeiden niet of spinnen niet en
ik zeg u dat zelfs Salomon in al zijne heerlijk
heid niet gekleed was gelijk eene van deze.
Pastoor: Dit is een ander deel van onze zorg;
waarmee zullen wij ons kleeden, de sociale
vraag van de Dameswereld, voor wie deze over
weging speciaal is aangehaald. Weest maar
niet bezorgd, stelt Jesus haar gerust en troost
haar met het bekoorlijk beeld der leliën des
velds.
Jansen: Ik dacht, dat de lelie geen tropische
bloem was, Groeit die wel in Palestina?
Pastoor: Of die er groeit en vaak zoo talrijk,
dat ze uitgestrekte velden als met een Smyrna-
tapijt bedekt. Alleen worden in het Oosten met
den naam van lelie tal van andere soorten ge
doodverfd; maar alle schitterend van coloriet,
zooals amaryllen, tulpen en anamonen. Die
bloemen nu werken niet en spinnen niet en toch
was Salomon, in Joodsche oogen de Rotschild
onzer dagen, niet gekleed gelijk een van deze.
Waarop dan volgt de vanzelfsprekende conclu
sie:
Secretaris: Indien nu God het kruid des velds
dat heden is en morgen in den oven geworpen
wordt, alzoo bekleedt, hoeveel te meer zal Hij
u kleeden, kleingeloovigen.
Pastoor: In het Oosten duurt die pracht vaak
niet langer dan vier en twintig uur. dé felle
Zuiderzon verdort in een enkelen middag de
heerlijkste bloemenweelde tot e enbussel onoog
lijke stengels.
Broers: Die dan in den oven geworpen wor
den. Anthraciet zou, dunkt me. beter branden.
Pastoor: In Palestina heeft elk gezin 'n klein
draagbaar fornuis, een soort van openlucht-
kachel, waarin de middagkost wordt opgesloten
en waaromheen dor gras wordt opgestapeld, dat
aangestoken en ontvlamd een intense hitte
geeft. Gij zijt edele schepselen en vanvaortref-
felijker aard dan die kortstondige veldbloemen,
zegt Christus, zal God dan niet zórgen voor u?
't Is het vierde motief voor ons betrouwen op
Gods Voorzienigheid.
Janssen: En het allerlaatste is nu licht te
vinden: weest dan niet bezorgd, zeggende: wat
zullen wij eten of drinken of waarmee zullen wij
ons kleeden, wan dit alles zoeken de Heidenen.
Maar uw hemelsche Vader weet, dat gij dit al
les noodig. hebt.
Pastoor: Overbezorgdheid is een heidensche
zonde, omdat de Heidenen zonder God in de
wereld zijn en zijn Voorzienigheid niet begrij
pen en 't is een schande voor de Christenen om
te doen zooals die Heidenen doen en hoofd en
hart met deze dingen te vervullen.
Secretaris En dit zal van de pericoop wel het
kort besluit zijnzoekt dan eerst het Rijk Gods
en Zijne gerechtigheid en al het overige zal u
toegeworpen worden.
Het Rijk Gods zoeken dat is: den hemel
trachten te winnen, niet waar?
Pastoor: Precies!
Secretaris: Waarom dan voegt het Evangelie
er nog bij: en Zijne Gerechtigheid.
PastoorOmdat wie het doel wil. ook de mid
delen moet willen. Het is ons niet genoeg ie
zeggen: ik wil den hemel verwerven. De nood
zakelijke voorwaarde om er te komen, moet ins
gelijks vervuld. En nu is het zoo, dat enkel recht
vaardigen daar binnenkomen. Bijgevolg is de
eenige weg, die er toe leidt, dat we jagen naar
gerechtigheid, dat is, naar heiligheid van leven
en alleen, zoodra die voorwaarde is vervuld, zal
onze God ook zorg dragen dat al het overige
ons toegeworpen wordt.' MAX.
EEN BREUK?
We lezen in het „Hbld.":
Men kan zich niet onttrekken. zoo adiiriift
het „Handelsblad" aan den indruk, dat een
deel der Belgen he,t inderdaad op eene breuk
toeleg ten dat de Belgische regeering. zoo zii
zelve in dezen opzet ruiet deelt, in ieder geval
niets doet om de verwezenlijking ervan te ver
hinderen.
Op den dag zelf, waarop de Nederlaiidsclie
delegatie naar Parijs terugkeert, komt men
weer met een bericht, als zou er een ernstig
van dè vasthouding van een Belgisch s-chin .op
onze wateren.
„Van een conflict is ons evenwel niets
bekend en quaesties als deze behoeven en be
hooren tussehen Staten, die met elkander in
vrede willen leven, ook in ihet geheel niet
daartoe te leiden. Worden zulke kledne
quaesties door de eene partij, opgeblazen op
de wijze, waarop de Belgische pers dit doet,
dan heeft men daarin een nieuw bewijs to
zien, dat men van die zijde den vrede versto
ren wil
Het blad wil nog niet den raad geven de
besprekingen te Parijs maar af te breken,
al was het slechts omdat wfl zoodoende zou
den spelen in de kaart van de tegenpartij an
wij alles willen doen om eene breuk te voor
komen. Toch begrijpen wij, dat liet werk
onzer delegatie te Parijs steeds onaange
namer wordt. Uit wat ons uit het Neder-
landsdh, exposé is medegedeeld, weten wii,
dat de Nederlandsche Regeering tot ver
gaande opofferingen bereid is ten einde tot
een bevredigend accoord te komen. Voor al
onze opofferingen zullen wii nimmer eeni-
gen dank oogsten: wat belangrijke conces
sies onzerzijds zijn. gelieft do Belg nu een
maal. te beschouwen als geringe, alleszins
onvoldoende tegemoetkomingen aan wat
hem rechtens toekomt. De vriendschap, het
wederzii'dsoh vertrouwen, waarop de heer v.
Karnebeek zoo ernstig en gevoelvol beroep
heeft gedaan, zijn weg en weg voor goed;
met misdadige hand heeft het Belgische
volk deze verscheurd.
Het eenige wat ons nog vaatlhoutdt in Parijs,
is de wensoh, „que cela finisee," wensch waar
van wii weten, dat de mogendheden erin
deelen.
Zoolang er nog eenige kans is, dat deze
wensch te Parijs kan worden vervuld", zul
len wii den geeet van tegemoetkoming, waar.
van onze Regeering is bezield, blijven steu
nen. Wij moeten er evenwel van overtuigd
kunnen zijn, dat onze Regeering zich niet
door de Belgische kuiperijen laat intimi-
deeren en tot concessies overgaat, die met
onze nationale rechten en onze nationale
waardigheid onvereenigbaar zijn. Blijkt
haar, dat de Belgische Regeering het toch
op eene breuk aanstuurt en dat de mogend
heden niet bereid ziin haar invloed te doen
gel-den om hen van dezen opzet af te bren
gen, dat men dan de onderhandelingen af-
breke, er kome van wat komt. De Regeering
zal dan, zii behoeft er niet aan te twiifelen,
het geheele Nederlandsche volk achter zicih
hebben."
HET BELGISCH ANNEXIONISME.
WijNederlanders, zijn kalme, bedaarde'
lieden. Wjj maken niei, veel drukte. Anderen
volken met meer ontvlambare gemoederen
begrijpen van -ons volkskarakter niet veel
en zijn maar al te licht geneigd onze kalmte
v-oor onverschilligheid, onze bed.aardhjeid
voor goédmoed.igneid aan te zien. Vuoral de
Belgen, die, wat men ook van hen zeggen
moge, niet juist door d,e zooevan genoemde
eigenschappen uitmunten, en onder wie velen
nog meer nart op den tong d.an onder den
riem hebben, loopen juist wegens deze eigen
aardigheid gevaar zich in ons te vergissen.
Of wij op tte zooeven genoe-m;d-e eigenschap
pen wei onverdeeld prat mogen gaan, is
de vraag, zjj brengen ons er tce, wat lang
zaam te zijn 'in -onze bewegingen en doen
ons somtijds gevaar loopen van te laat te
komen. i
„Doch daarnaast hebben zij aldus Mr.
Treub in „He Toorts," nog een andere
eigenschap, waarop wij wel trotsch mogen
zijn, maar die ons toch ook wel eens par
ten spelen kan. Wij zijn, al hebben ook
wij wel schurken en ploerten in ons mid
den, een fatsoenlijk volk; eon politiek man,
die ook maar in d.e verdenking zou staan
van rechtstreeksche of indirecte omkoop
baarheid, zou d.oor zulk een verdenking
alleen, Indien hij haar niet afdp-ende kon
weerleggen, onmogelijk zijn geworden. Er
zijn niet zooveel naties die zich in dit
opzicht met ons op één lijn kunnen stel
len. Het gevolg van dit collectieve fat
soen is dat wij niet alleen in de rechts
praktijk, maar ook in den internationalen
omgang ieder voor een fatsoenlijk man of
een fatsoenlijk volk houden totdat het te
gendeel 45 gebleken. Ook hierin kunnen
gevaren schuilen; als een eerlijk man met
kwartjesvinders gaat kaartspelen, trekt *d-e
eerste aan het kortste eind.
Nu zaL niemand beweren, dat d,e Belgen
onfatsoenlijk zijn, maar aLs collectiviteit ge
nomen, staan hun fatsoenlijkheidsbegrip-
- pen toch wel eenige -graden beneidpn de
Nederland,sclie. De geschiedenis van de
laatste maanden geeft (daarvan het door
slaande bewijs. Wat B-elgië thans bezig
is tegenover Nederland, te pogen, is on
waardig. Het zou in hooge mate onbillijk
zijn, hierbij niet aanstonds op. te mer
ken, dat ook uit d;e Belgische pers blijkt,
dat er een groot aantal Belgen zjju, die
dit niet anders ^gevoelen dan wij.... Maar
elk volk heeft nu eenmaal de regeering,
die het verdient. Indien het Belgischje
volk' de tegenwcordjge op landroof uit zijn
de regeering aan het roer. laat, kan liet
niemand kwalijk nemen, dpi Eet de po
litiek dier regeering voor zijn rekening
krijgt. Dit geldt nog sterker voor dip re
geering zelve; algemeen is de indruk; dat
het annexionistische drijven van zekére
groepen der Belgische bevolking zoo goed
als alleen door Minister Hymans officieel
gesteund word.t. In hoeverre dit juist is,
is moeilijk ie beoordeelen; maar wel zijn
er onder d.e Belgische ministers, die het
recht zouden hebben zich jdjop beleedigd
te gevoelen, indien men hun toevoegd.e,
dat zij hét optreden van hun ambtgenoot
van Buitenlamdsclie Zaken in hun bin .ren
et© tioch klaarblijkelijk goedkeuren. Soitl
maar waarom trekken zij daaruit d.an niet
de voor d.e hand liggende consequentie van
te weigeren met dien ambtgenoot verdgr
samen te werken? Bovendien kennen zij
klaarblijkelijk het Nederlanjdpclio spreek
woord niet, wie met pek' omgaat, word(t
er mee besmet. Of zou de besmetting al
te ver zijn gegaan?
BEDENKELIJKE VOORUITGANG.
Klant in den vleesohwinkel): „Zeg slager
je werkt tegenwoordig zeker ook met een
stoommachine?"
Slager; „Hoe zoo?"
Klant: „Omdat ik uit je worst de paarden
krachten proeven kan."
EEN SNUGGER VROUWTJE.
Een heer maakte de opmerking, dat d6
tunnel, waardoor de trein moet stoomen, die
van Parijs naar St. Mandé gaat, hem dien
dag het was Zondag langer toescheen
dan gewoonlijk.
,,'k Geloof het graag," hernam zijn gade,
„des Zondags zijn de treinen ook wel drie
maal langer dan in de week."
RECHTMATIGE VRAAG.
(In een koffiehuis): „Wat ben ik je schul
dig?"
„Een kop koffie dat is twintig, een broodje
met vleesch vijf-en-twintig dus samen 5;
cents."
„Neen, vijf-en-veertig."
„Pardon; u hebt ook een glas water gehad.'
„O, kost dat een dubbeltje!!"
„Prix fixe hier."
„Zg, wat zou hier wel een wolkbreuk kos
ten?"
Dramatische kunst.
Mr. Treub eindigt zijn beschouwing met
do medjödeeling, dat er onder de hem per
soonlijk bekende Belgische ministers wel
zijn, van wie Rij het kan nocR wil aanne
men.
De Rijkscommissie vcor Dramatische
Kunst, ingesteld bij Koninklijk Besiuit vai
19, Maart 1919, heeft het eerste deel van
haar rapport aan de Koningin aangeboden
Met groote meerderheid, beantwoordde d<
commissie ontkennend d.e vraag of het ge
wenscht, is het werk van tooneelschrijvers
onafhankelijk van de vraag of het opgevoerd
wordt, opdér de dramatische kunst in den
zin dezer commissie te brengen.
Men werd het er ,over eens, dat de voor
waarden die de Regeering heeft te stellen
bij subsidieering van de opera, d.ezelfde zul
len moeten zijn als de voorwaarden, die zij
verbindt aan het subsidieeren van de dra
matische kunst en door eenzelfde perma
nente commissie van toezieh-t aan deze voor,
waarden de hand zal moeten worden gehou
den. lievue's rekent de commissie met tot
de dramatische kunst en ook de bioscoop,
valjt buiten hare werkzaamheden.
De commissie nam als beginsel aan, dat d.e
overheid geroepen is niet meer, maar ook
niet minder te d.ocn dan de algemeene le
vensvoorwaarden te scheppen, waaronder,
zich de wezenlijke, factoren van het maat
schappelijk leven kunnen ontplooien 1 u tot
eigen krachtsontwikkeling geraken .Tot dfe
wezenlijke factoren rekent de commissie dp
dramatische kunst en waar deze slechts d,oor
de minderheid van het vplk voldoende ge,
waardeerd. wordt, moet de Staat financieel
haar den weg effenen. Een hoogstaande dra
matische kunst is èn op. zichzelf als zelf-
standige openbaring van het kunstleven cv
als J'actor van gezonde volksontwikkeling
'metterdaad-, een nationaal belang. JTaarbcr,
gen, dat d;ie kunst zich houdt aan de wet
ten der zedelijke gemeenschap, worden als
eerste vereisehten va ortegemoetkoming er
voor, verleening van rijkssteun aangemerkt.
Slechts één lid was het d^ar niet mee eens,
.Verder werd besproken het ijdeLlijk gebrui
ken van Gods naam pp het tooneel, het spe
len op. Zondag Zondagsrust zou ook voor
de tooneellisten begeerlijk zijn en het ai
of niet s teunen van de kunst, jdjo propagam.
dis-tische bedoelingen of teudpnzen heeft.
De Principieele Commissie kwam ten slot
te tot het formuleeren der. volgende voor.,
waarden inzake „openbare cr,d,e en goedp
zeden," d,ie me-t dp grootst mogelijke meer
derheid werden aanvaard.
„In geen geval kan voor subsidie in aan
merking komen tooneelkunst, die de ethische
grondslagen van ons volksleven ondermijn,
Derhalve behoort niet te worden geeubsi-
dieerd;--
a. de opvoering van tooneelstukken wel
ke rechtstreeks of zijdelings tot ongehoor
zaamheid aan d.e wet of het openbaar ge
zag aanzetten;
b. de opvoering van tooneelstukken, welke
hetzij in hun ge Reel hetzij in onderdpele*
de zed,olijke grondslagen, waarop onze maat.
schappij steunt, aantasten: 1
.alsmede een wijze van tooneelopvoering
die zinnepri-kkelend. op dten toeschouwer
werkt
e. de opvoering van tooneelstukken wel
ke door d.e wijze waarop daarin godsdienst
vraagstukken worden behandeld, of -welke
dolor afzonderlijke uitingen, kwetsend z.ijq
voor het godsdienstig gevoel."
De grootst mogelijke meerderheid d.er com
missie meent derhalve, dat, indjen ook be
kachel gegroept f™ d*ï, PassaSier* om de
het verwarmingstoestel1116 -ï11111?6 ,handerEnaar
den en streelden n w iw"
-..li- - i ,i„„u 00 het scheen, het lief
tallig kind, doch met dat opmerkelijk terug
trekken als vreesden zij daf het onverwacht
zou bijten De vierde rmige eenIsraëlitisch
koopman had zich, terwijlJe anderen hun
behoefte aan warme punch voldeden, naar het
buffet begeven, en de dame die zich daar bevond
'bet een knipoogje toelachende, zeide hij. 0p
e n aangesneden ham wijzende
„Jufirouw, geef mii een broodje met dat
kalfsvleesch."
De jonge dame, die niet zeer gelaatkundig
oehoefde te zijn, of eenige kennis van typen te
{Jrfben. om te zien dat zij met een heer van
»et Oude Testament te doen had en ieder gaar
ne m
waarde wilde laten, antwoordde-
U oh eer, duidt 't mij niet ten kwade,
maar mag ik u opmerkzaam maken dat 't ham
is."
„Waarachtig niet," riep de spekjood, „juf
fro uw, uwe vergist je,'t is kalfsvleesch, geef me
een broodje en leg 't er maar wat slordig op."
De houdster van het buffet voldeed aan het
bevel, niet zonder met moeite een glimlach te
onderdrukken, en de niet zeer zachtzinnige zoon
van Abiaham veroberde het broodje in drie gul
zige happen.
De vier vermoeide paarden hadden, na ge
voerd te zijn, hun leger gevonden en strekten
met welgevallen de afgematte leden uit, het aan
vier andere wit- en bruingevlekte collega's over
latende, in den kouden nacht het dienstwerk
verder te verrichten, waarvan zij de ruime
mate hun aandeel hadden gehad. De conduc
teur had verscheidene pakjes en brieven afge
geven, en na ontelbare malen in- en uitgeloopen
te hebben,4 bleef hij eindelijk insgelijks voor de
warme kachel staan, haalde haar eens even aan,
en riep toen, zich met dat opmerkelijk schur
ken, wat men doet als men koud isi naar het
buffet keerend.
„Juffrouw, een glaasje warme punch 1 Ik
ben tot in 't merg van mijn gebeente koud."
Met een hah i hah 1 haalde hij daarna zijn
horloge uit den zak, en het raadplegende, zeide
hiJ
„Heeren wij hebben noer viif minuten tijd, de
paarden zijn voorgespannen en zullen er ons eens
gauw overheen brengen, want zij staan van onge
duld te trappen. Sterke beesten, heeren,-sterk
beesten
Een der reizigers bood hem een sigaar aan,
waarvan hij dankbaar gebruik maakte, een twee
de schonk hem een vlammetje en een derde
vroeg of hij nog een glaasje punsch kon gebrui
ken.
„Met genoegen," was het antwoord, ,,'t is
maar jammer dat zulk lekker goed zoo duur is,
anders dronk ik het in plaats van koffie."
„Nou, conducteur, jij maakt er ook niet veul
morgenspraak mee," sprak een Israëlitische
meester, toen de man in den tijd yan een paar
seconden den inhoud van het glas naar binnen
werkte, ,,'k heb schik in je, warachtig, 'k heb
schik As 'k niet bang was dat we 'n ongelik
kregen, zou 'k je der ook nog eentje presenteeren.'
„Doe 't maar eens," antwoordde de conduc
teur, „de postillon rijdt immers, dus al zou 'k
in slaap vallen, kan dit nog geen kwaad."
„Neen, maar 'k zou niet graag, willen dat je
'n ongelik kreeg bij mijn leven 't was om nooit
te vergeten," sprak de jood met de zoo het
schijnt onmisbare beweging, zijne natie altijd
eigen.
„Je hebt van die lui die geen spoog watervoor I
hun evenmensch over hebben,' mompelde de
conducteur binnensmonds, maar toch duidelijk)
genoeg om door den gierigen Hehreër gehoord
te worden.
„Zou je zoo waar denken, dat 't je geen kwaad
kon?" hernam de laatste, den verbolgen con
ducteur gemeenzaam op zijn schouder tikkende.
„Nou juffrouw, geef den man dan nog 'n glacie
Eons, maarasjeblieft voor zen eigen re
ening," riep de jood, met een hoeveelheid speek
sel in" den mond, dat bij ieder woord wat hij
sprak een douchebad veroorzaakte.
De conducteur iiep driftig naar buiten en ver
lichte in de koude nachtlucht zijn ziel door eenige
scheldwoorden, die volstrekt niet de minste gene
genheid verrieden voor het Hebreeuwsche ge
slacht.
Nu kwam de postillon binnen, en zijn z.weep
omhoog heffende, als wilde hij de passagiers naar
buiten drijven, riep hij
„Heeren, 't is tijd, komt spoedig, want ik leg
er de zweep op."
Daarna behielp hij zich meteen eenvoudig
glaasje Schiedammer vocht dat de buffetjuf
frouw reeds een kwartier geleden voor hem klaar
had gezet en gaf toen de jood, die thans in stille
overpeinzing verzonken scheen, een wenk met
het hoofd, om zich van een plaats in het voertuig
te voorzien, daar het meer dan tijd was.
„Juffrouw, geef nog zoo'n broodje met kalfs
vleesch," riep eensklaps de jood, uit zijn mijme
ring ontwakende, nadat hij geruiemn tijd in den
1 diepen zak van zijn pantalon gegrabbeld naar zijn
geld, daarbij overwegende, niet of het met zijn
geweten, maar wel of het met de schraalheid var
zijn kas overeen kwam, dat hij zich nog eenmaal
een wetsovertredende weelde veroorloofde.
„Gauw, gauw," voegde hij cr bij, „want de dil-
lesans vertrekt.
Hij had zich onder het uiten dezer woorden in
het buffet voorover gebogen en het meisje, dat
hem zoo spoedig mogelijk an de gevraagde lek
kernij voorzag, was gedwongen na zijn gefor
ceerd vertrek, met behulp van haar zakdoek, ze
ker vocht van haar gelaat te verwijderen, door
den Israëlitischen koopman in het vuur zijner re
de er op gebracht.
De laatste liep met het broodje in zijn hand,
waarin hij achtereenvolgens eenige kwaadaardige
beten deed, naar buiten, en zich naar zijn plaats-
in de diligence willende begeven, hoorde hij den
conducteur, juist gereed om op den bok te stap
pen, in zich zeiven fluisteren
„Die aap van 'n jood, dat doet ie van de dui
ten van mijn glaasje pons
De reizigers waren eindelijk gezeten, de por
tieren gesloten, de conducteur haalde een enke
len toon uit zijn hoorn, de postillon legde klet
terend zijn zweep over de paarden, en met een
zwaarmoedig gedreun verliet het logge voertuig
het dorp 0111 zijn passagiers eerst den anderen
moreen aan hun bestemming af te zetten.
conflict tussdhen de JSTederJandsclie- en de Hol-
wiscihe r&flre&rina zijn ontstaan naar aanleiding'
trrr.
9.)