NIEUWE IUIL CKIUT HET WITTE HUIS. Wat de pers zegt BIJBELCURSUS. jyROOLIJK ALLERLEI FEUILLETON Kunst en Kennis &terdag 13 September Tweede Blad VEERTIENDE ZONDAG NA PINKSTEREN. Over de gehechtheid aan aardsc'ne goederen. Evangelie volgens Mattheus VI. 24-33. In dien tijde zeide Jesus tot Zijn discipelen: Niemand kan twee heeren dienen, want hij zal óf den eenen haten en den anderen lieflieoben, óf den eenen voorstaan en den anderen verach ten: gij kunt niet God dienen en Mammon. Daarom zeg ik u: weest niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult; noch voor u lichaam waarmede gij u kleeden zult: is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam niet meer dan de kleeaing? Aanschouwt de vogelen des hemels, dat ze niet zaaien noch maaien, noch in schuren vergaderen en uw hemelsche Vader vowft ze toch; zijt gijlieden niet veel beter dan zij; en wie van u kan met bezorgd te zijn ééne elle aan zijn lengte toevoegen? En waarom zijt ge bezorgd voor Kleeding? Aanziet de leliën des velds, hoe ze groeien. Ze arbeiden niet of spin nen niet en ik zeg u, dat zelfs Salomon in al zijne heerlijkheid niet gekleed was gelijk ééne van deze. indien nu God het kruid des velds, dat heden is en morgen in den oven geworpen wordt, alzóó kleedt, hoeveel te meer u, kleinge- loovigen! Weest dan niet bezorgd, zeggende: wat zullen wij eten of wat zullen wij drmicen of waarmede zullen wij ons kleeden, want dit alles zoeken de Heidenen. Want uw Vader weet, dat gij dit alles noodig hebt. Zoekt dan eerst het Rijk Gods en Zijne gerechtigheid en al het overige zal u toegeworpen worden. Pastoor: Heel een parelsnoer van kostbaar- glanzende steenen wordt ons in deze laatste Zondag-evangelies om den hals gehangen. Voor veertien daag werd ons de nederigheid op net hart gebonden, verleden Zondag ging het over dankbaarheid, vandaag is er weer sprake van onthechting aan aardsche goederen. Onze secre taris verdient om zijn gevoelvolle lezing het recht van af te trappen Secretaris: Dan wilde ik eerst wel eens we ten, waar en wanneer dit wijze woord tot de leerlingen gesproken werd. Pastoor: In dien tijde bevond de Meester zich op den berg der Zaligheden. Jansen: bijgevolg krijgen we een stuk van de Bergrede te bestudeeren. Pastoor: Precies en wel dat voorname deel, dat ons den gronslag van de Christelijke zede- leer proclameertde mensch heeft op aarde niet te vergeten, dat hij voor den hemel gemaakt is. Wereldsche belangen boeien hem, trachten beslag te leggen cp de kracht van 'zijn arm en de energie van zijnen geest. Voor dezen twee sprong gesteld moet hij kiezen of (ledenhemel of aarde. God of mensch! Broers: Ik dacht zoo dat we. zoolang we geen Karthuizers of Trappisten waren, met alle bei te maken hadden? Pastoor: Met alle twee te maken hebben, ja; achter alle twee hebben aan te loopen,neen. Aangezien we met beide voeten op aarde staan, hebben we aan de aarde zeker onze aandacht te schenken aangezien we er evenwel niet langs dekken dan als pelgrims op reis naar ons eeu wig Muis, moet dit wil het goed zijn Cen voorbijgaande aandacht en geen dienstbaar heid zijn. De open reden ligt voor de hand. Peeters: Niemand kan twee heeren dienen! Pasteor: Een algemeiene stelregel, waar schijnlijk een spreekwoord onder de Joden. En een waar woord voor alle tijden Verbeeld u, dat Lloyd George, die toch al armen en bee- nen te kort komt, nog eens een anderen heer er bij kreeg, Keizer Wilhelm bijvoorbeeld, zou dat, voor zulk een geniaal minister zelfs, te harden zijn? Willems: Hij zal of den eenen haten en den anderen liefhebben of den eenen voorstaan en den anderen verachten. Jansen: Maar hier gaat het toch over geen twee koningen, die vijandig tegenover elkander staan? Pastoor: Met uw welnemen gaat het hier eenerzijds over God, den oppersten Koning, en anderzijds over den Overste der wereld, Satan. Broers: AlzooMammon beteekent hier de duivel? Pastoor: Mammon is een Syrisch woord, dat gewin beteekent, zoodat al wat in de wereld voor gewin geacht wordt, mammon is. Voor sommigen is hun buik hun mammon, weer voor anderen hun gemak, hun spel, hun tijdverdrijf. Voor anderen wereldsch goed, eerbewijzen en bevordering. De toejuiching der menschen was de mammon der Pharizeërs; in één woord, het eigen-ik, de eenheid, waarin de drieheid der we reld haar middelpunt heeft, het zinnelijke, we- reldsch-gezinde eigen-ik is de mammon, die in vereeniging met God niet kan gedien dworden. Merk wel, dat er niet staat: wij moeten niet, of wij behooren niet, maar dat er staat: wij kun nen niet. Zoo onvereenigbaar en tegenstrijdig zijn de geboden van God en den mammon, dat wij ze beiden niet volbrengen kunnen. Jansen: Een heel mooi en heel wijselijk prin- ciep voor menschen, die goed voer. een war men stal en hun scheepjes op 't droge hebben. Maar voor ons, die nog door de wereld moe ten, lijkt me die madmon nog zoo kwaad niet. Ik ken een liedje, dat het met me eens is: heb je geld, dan doe je wonderen, heb je 't niet. U weet de rest. Pastoor: Jawel maar met dat al moet de mammon onze dienaar blijven, en ons niet de baas worden; wij mogen ons van ons geld be dienen, maar het dienen mogen we niet. Secretaris: Gij kunt niet God dienen en Mam mon. Pastoor: En vraagt ge nu, wat dit dan zegt, wat daarin steekt, welke diepere gedachte daar achter schuiltMen dient zijn geld, wanneer men, om het te gewinnen, de goddelijke Wet met voeten treedt; of zich oneerlijk verrijkt ten koste van den naaste; of jaagt naar winst op dagen die God voor Zich apart gezet heeft; of die niets van dit alles doet, maar zijn kapitaal laat accresseeren en vrekkig rente op rente stapelt, zonder den arme te achten, die om brood krijt. In die gevallen bezit niet de man het geld, maar het geld bezit den man en is hij van dat geld' de prooi' en de buit. Jansen: En bijgevolg Pastoor: Bijgevolg hebben we scherp voor oogen te houden, wat Jesus aan het eind vaü zijn instructie ons op het hart bindt: Zoekt eerst het Rijk Gods. Jesus zegt niet: zoekt enkel het Rijk Gods, maar: zoekt het eerst! Hij weet, dat we het buiten geld en goed kwalijk kunnen stel len, dat een vader voor de positie zijner kinde ren te zorgen heeft, een man voor zijn echtge- noote. Maar bij dit al mag het Rijk Gods niet uitgeschakeld worden noch de tweede rang toe- kleeden. Die aandeelhouders in de firma „Haal, Houd en Heb'' zondigen door mistrouwen jegens God. Ze stellen het voor, die accountants van den Satan, alsof God zich enkel aan de ziel laat gelegen liggen en ons lichaam daarbij over het hoofd ziet. 'legen dit op de spits drijven van het puur-stoffelijke, verheft de Meester zijn waarschuwend woord: Daarom zeg ik u.... Secretaris: Weest niet bezorgd wat gij eten zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleeden zult. Pastoor: En die stelling gaat Hij bewijzen met niet minder dan vijf argumenten. Ten eerste alzoo Broers: Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam niet meer dan de kleeding? Pastoor: Met andere woorden: voedsel en kleeding zijn middelen tot onderhoud van het leven en het doel is edeler en voortreffelijker dan de middelen. Het fijnste voedsel en de fraaiste kleederen zijn van de aarde, maar ons leven is de adem Gods. En wie het meerdere geeft, geeft insgelijks het mindere. Het tweede motief tot Godsvertrouwen luidt? Sanders: Aanschouwt de vogelen des hemels, dat ze niet zaaien noch maaien, noch in schu ren vergaderen en uw hemelsche vader voedt ze nochtans. Pastoor: Het ziet er fraai uit voor den mensch, dat hij ter schole wordt gezonden bij de vo gels, maar ziet, hoe zeldzaam is het, dat een van hen omkomt uit gebrek aan voedsel, zelfs in den winter. Ze leggen geen voorraad op, en denken aan geen broodkaart, maar hun oogen wachten op God, die aan allen spijs geeft. Hij is hun maker en Heer, hun Eigenaar en Meester; maar behalve dit alles is Hij uw Vader en in Zijn schatting gaat gij vele musch- jes te boven. Derde motief om toch maar onbe zorgd te zijn Secretaris: Wie van u kan met bezorgd te zijn, ééne elle aan zijn lengte toevoegen? Jansen: Dat zal waar zijn en 't zou er vreemd gaan uitzien, als we die kunst verston den. Maar wat een vreemde exorbitante uitdruk king! Had Christus nog gezegd: Wie kan een centimeter aan zijn lengte toedoen? Pastoor: Waaruit blijkt dat Jesus' woorden ietwat anders op te vatten zijn. Het Grieksche woord beteekent evenzeer levenslengte als wel lichaamslengte, zoodat Jesus' gedachte even goed aldus kan worden geformuleerd: Wie is in staat een spanne tijds aan zijn leeftijd toe te voegen. Niet wij, maar God meet onzen levens duur af, alzeo rust op hem ook de zorg, dat zijn schepselen in 't leven blijven. Het vierde motief om onze vroolijkheid door geen wereldsche zorgen te verzuren, wordt niet aan de vogels maar aan de bloemen ontleend, die nog minder dan vogels zijn. Secretaris: Aanziet de leliën des velds, hoe ze groeien. Zij arbeiden niet of spinnen niet en ik zeg u dat zelfs Salomon in al zijne heerlijk heid niet gekleed was gelijk eene van deze. Pastoor: Dit is een ander deel van onze zorg; waarmee zullen wij ons kleeden, de sociale vraag van de Dameswereld, voor wie deze over weging speciaal is aangehaald. Weest maar niet bezorgd, stelt Jesus haar gerust en troost haar met het bekoorlijk beeld der leliën des velds. Jansen: Ik dacht, dat de lelie geen tropische bloem was, Groeit die wel in Palestina? Pastoor: Of die er groeit en vaak zoo talrijk, dat ze uitgestrekte velden als met een Smyrna- tapijt bedekt. Alleen worden in het Oosten met den naam van lelie tal van andere soorten ge doodverfd; maar alle schitterend van coloriet, zooals amaryllen, tulpen en anamonen. Die bloemen nu werken niet en spinnen niet en toch was Salomon, in Joodsche oogen de Rotschild onzer dagen, niet gekleed gelijk een van deze. Waarop dan volgt de vanzelfsprekende conclu sie: Secretaris: Indien nu God het kruid des velds dat heden is en morgen in den oven geworpen wordt, alzoo bekleedt, hoeveel te meer zal Hij u kleeden, kleingeloovigen. Pastoor: In het Oosten duurt die pracht vaak niet langer dan vier en twintig uur. dé felle Zuiderzon verdort in een enkelen middag de heerlijkste bloemenweelde tot e enbussel onoog lijke stengels. Broers: Die dan in den oven geworpen wor den. Anthraciet zou, dunkt me. beter branden. Pastoor: In Palestina heeft elk gezin 'n klein draagbaar fornuis, een soort van openlucht- kachel, waarin de middagkost wordt opgesloten en waaromheen dor gras wordt opgestapeld, dat aangestoken en ontvlamd een intense hitte geeft. Gij zijt edele schepselen en vanvaortref- felijker aard dan die kortstondige veldbloemen, zegt Christus, zal God dan niet zórgen voor u? 't Is het vierde motief voor ons betrouwen op Gods Voorzienigheid. Janssen: En het allerlaatste is nu licht te vinden: weest dan niet bezorgd, zeggende: wat zullen wij eten of drinken of waarmee zullen wij ons kleeden, wan dit alles zoeken de Heidenen. Maar uw hemelsche Vader weet, dat gij dit al les noodig. hebt. Pastoor: Overbezorgdheid is een heidensche zonde, omdat de Heidenen zonder God in de wereld zijn en zijn Voorzienigheid niet begrij pen en 't is een schande voor de Christenen om te doen zooals die Heidenen doen en hoofd en hart met deze dingen te vervullen. Secretaris En dit zal van de pericoop wel het kort besluit zijnzoekt dan eerst het Rijk Gods en Zijne gerechtigheid en al het overige zal u toegeworpen worden. Het Rijk Gods zoeken dat is: den hemel trachten te winnen, niet waar? Pastoor: Precies! Secretaris: Waarom dan voegt het Evangelie er nog bij: en Zijne Gerechtigheid. PastoorOmdat wie het doel wil. ook de mid delen moet willen. Het is ons niet genoeg ie zeggen: ik wil den hemel verwerven. De nood zakelijke voorwaarde om er te komen, moet ins gelijks vervuld. En nu is het zoo, dat enkel recht vaardigen daar binnenkomen. Bijgevolg is de eenige weg, die er toe leidt, dat we jagen naar gerechtigheid, dat is, naar heiligheid van leven en alleen, zoodra die voorwaarde is vervuld, zal onze God ook zorg dragen dat al het overige ons toegeworpen wordt.' MAX. EEN BREUK? We lezen in het „Hbld.": Men kan zich niet onttrekken. zoo adiiriift het „Handelsblad" aan den indruk, dat een deel der Belgen he,t inderdaad op eene breuk toeleg ten dat de Belgische regeering. zoo zii zelve in dezen opzet ruiet deelt, in ieder geval niets doet om de verwezenlijking ervan te ver hinderen. Op den dag zelf, waarop de Nederlaiidsclie delegatie naar Parijs terugkeert, komt men weer met een bericht, als zou er een ernstig van dè vasthouding van een Belgisch s-chin .op onze wateren. „Van een conflict is ons evenwel niets bekend en quaesties als deze behoeven en be hooren tussehen Staten, die met elkander in vrede willen leven, ook in ihet geheel niet daartoe te leiden. Worden zulke kledne quaesties door de eene partij, opgeblazen op de wijze, waarop de Belgische pers dit doet, dan heeft men daarin een nieuw bewijs to zien, dat men van die zijde den vrede versto ren wil Het blad wil nog niet den raad geven de besprekingen te Parijs maar af te breken, al was het slechts omdat wfl zoodoende zou den spelen in de kaart van de tegenpartij an wij alles willen doen om eene breuk te voor komen. Toch begrijpen wij, dat liet werk onzer delegatie te Parijs steeds onaange namer wordt. Uit wat ons uit het Neder- landsdh, exposé is medegedeeld, weten wii, dat de Nederlandsche Regeering tot ver gaande opofferingen bereid is ten einde tot een bevredigend accoord te komen. Voor al onze opofferingen zullen wii nimmer eeni- gen dank oogsten: wat belangrijke conces sies onzerzijds zijn. gelieft do Belg nu een maal. te beschouwen als geringe, alleszins onvoldoende tegemoetkomingen aan wat hem rechtens toekomt. De vriendschap, het wederzii'dsoh vertrouwen, waarop de heer v. Karnebeek zoo ernstig en gevoelvol beroep heeft gedaan, zijn weg en weg voor goed; met misdadige hand heeft het Belgische volk deze verscheurd. Het eenige wat ons nog vaatlhoutdt in Parijs, is de wensoh, „que cela finisee," wensch waar van wii weten, dat de mogendheden erin deelen. Zoolang er nog eenige kans is, dat deze wensch te Parijs kan worden vervuld", zul len wii den geeet van tegemoetkoming, waar. van onze Regeering is bezield, blijven steu nen. Wij moeten er evenwel van overtuigd kunnen zijn, dat onze Regeering zich niet door de Belgische kuiperijen laat intimi- deeren en tot concessies overgaat, die met onze nationale rechten en onze nationale waardigheid onvereenigbaar zijn. Blijkt haar, dat de Belgische Regeering het toch op eene breuk aanstuurt en dat de mogend heden niet bereid ziin haar invloed te doen gel-den om hen van dezen opzet af te bren gen, dat men dan de onderhandelingen af- breke, er kome van wat komt. De Regeering zal dan, zii behoeft er niet aan te twiifelen, het geheele Nederlandsche volk achter zicih hebben." HET BELGISCH ANNEXIONISME. WijNederlanders, zijn kalme, bedaarde' lieden. Wjj maken niei, veel drukte. Anderen volken met meer ontvlambare gemoederen begrijpen van -ons volkskarakter niet veel en zijn maar al te licht geneigd onze kalmte v-oor onverschilligheid, onze bed.aardhjeid voor goédmoed.igneid aan te zien. Vuoral de Belgen, die, wat men ook van hen zeggen moge, niet juist door d,e zooevan genoemde eigenschappen uitmunten, en onder wie velen nog meer nart op den tong d.an onder den riem hebben, loopen juist wegens deze eigen aardigheid gevaar zich in ons te vergissen. Of wij op tte zooeven genoe-m;d-e eigenschap pen wei onverdeeld prat mogen gaan, is de vraag, zjj brengen ons er tce, wat lang zaam te zijn 'in -onze bewegingen en doen ons somtijds gevaar loopen van te laat te komen. i „Doch daarnaast hebben zij aldus Mr. Treub in „He Toorts," nog een andere eigenschap, waarop wij wel trotsch mogen zijn, maar die ons toch ook wel eens par ten spelen kan. Wij zijn, al hebben ook wij wel schurken en ploerten in ons mid den, een fatsoenlijk volk; eon politiek man, die ook maar in d.e verdenking zou staan van rechtstreeksche of indirecte omkoop baarheid, zou d.oor zulk een verdenking alleen, Indien hij haar niet afdp-ende kon weerleggen, onmogelijk zijn geworden. Er zijn niet zooveel naties die zich in dit opzicht met ons op één lijn kunnen stel len. Het gevolg van dit collectieve fat soen is dat wij niet alleen in de rechts praktijk, maar ook in den internationalen omgang ieder voor een fatsoenlijk man of een fatsoenlijk volk houden totdat het te gendeel 45 gebleken. Ook hierin kunnen gevaren schuilen; als een eerlijk man met kwartjesvinders gaat kaartspelen, trekt *d-e eerste aan het kortste eind. Nu zaL niemand beweren, dat d,e Belgen onfatsoenlijk zijn, maar aLs collectiviteit ge nomen, staan hun fatsoenlijkheidsbegrip- - pen toch wel eenige -graden beneidpn de Nederland,sclie. De geschiedenis van de laatste maanden geeft (daarvan het door slaande bewijs. Wat B-elgië thans bezig is tegenover Nederland, te pogen, is on waardig. Het zou in hooge mate onbillijk zijn, hierbij niet aanstonds op. te mer ken, dat ook uit d;e Belgische pers blijkt, dat er een groot aantal Belgen zjju, die dit niet anders ^gevoelen dan wij.... Maar elk volk heeft nu eenmaal de regeering, die het verdient. Indien het Belgischje volk' de tegenwcordjge op landroof uit zijn de regeering aan het roer. laat, kan liet niemand kwalijk nemen, dpi Eet de po litiek dier regeering voor zijn rekening krijgt. Dit geldt nog sterker voor dip re geering zelve; algemeen is de indruk; dat het annexionistische drijven van zekére groepen der Belgische bevolking zoo goed als alleen door Minister Hymans officieel gesteund word.t. In hoeverre dit juist is, is moeilijk ie beoordeelen; maar wel zijn er onder d.e Belgische ministers, die het recht zouden hebben zich jdjop beleedigd te gevoelen, indien men hun toevoegd.e, dat zij hét optreden van hun ambtgenoot van Buitenlamdsclie Zaken in hun bin .ren et© tioch klaarblijkelijk goedkeuren. Soitl maar waarom trekken zij daaruit d.an niet de voor d.e hand liggende consequentie van te weigeren met dien ambtgenoot verdgr samen te werken? Bovendien kennen zij klaarblijkelijk het Nederlanjdpclio spreek woord niet, wie met pek' omgaat, word(t er mee besmet. Of zou de besmetting al te ver zijn gegaan? BEDENKELIJKE VOORUITGANG. Klant in den vleesohwinkel): „Zeg slager je werkt tegenwoordig zeker ook met een stoommachine?" Slager; „Hoe zoo?" Klant: „Omdat ik uit je worst de paarden krachten proeven kan." EEN SNUGGER VROUWTJE. Een heer maakte de opmerking, dat d6 tunnel, waardoor de trein moet stoomen, die van Parijs naar St. Mandé gaat, hem dien dag het was Zondag langer toescheen dan gewoonlijk. ,,'k Geloof het graag," hernam zijn gade, „des Zondags zijn de treinen ook wel drie maal langer dan in de week." RECHTMATIGE VRAAG. (In een koffiehuis): „Wat ben ik je schul dig?" „Een kop koffie dat is twintig, een broodje met vleesch vijf-en-twintig dus samen 5; cents." „Neen, vijf-en-veertig." „Pardon; u hebt ook een glas water gehad.' „O, kost dat een dubbeltje!!" „Prix fixe hier." „Zg, wat zou hier wel een wolkbreuk kos ten?" Dramatische kunst. Mr. Treub eindigt zijn beschouwing met do medjödeeling, dat er onder de hem per soonlijk bekende Belgische ministers wel zijn, van wie Rij het kan nocR wil aanne men. De Rijkscommissie vcor Dramatische Kunst, ingesteld bij Koninklijk Besiuit vai 19, Maart 1919, heeft het eerste deel van haar rapport aan de Koningin aangeboden Met groote meerderheid, beantwoordde d< commissie ontkennend d.e vraag of het ge wenscht, is het werk van tooneelschrijvers onafhankelijk van de vraag of het opgevoerd wordt, opdér de dramatische kunst in den zin dezer commissie te brengen. Men werd het er ,over eens, dat de voor waarden die de Regeering heeft te stellen bij subsidieering van de opera, d.ezelfde zul len moeten zijn als de voorwaarden, die zij verbindt aan het subsidieeren van de dra matische kunst en door eenzelfde perma nente commissie van toezieh-t aan deze voor, waarden de hand zal moeten worden gehou den. lievue's rekent de commissie met tot de dramatische kunst en ook de bioscoop, valjt buiten hare werkzaamheden. De commissie nam als beginsel aan, dat d.e overheid geroepen is niet meer, maar ook niet minder te d.ocn dan de algemeene le vensvoorwaarden te scheppen, waaronder, zich de wezenlijke, factoren van het maat schappelijk leven kunnen ontplooien 1 u tot eigen krachtsontwikkeling geraken .Tot dfe wezenlijke factoren rekent de commissie dp dramatische kunst en waar deze slechts d,oor de minderheid van het vplk voldoende ge, waardeerd. wordt, moet de Staat financieel haar den weg effenen. Een hoogstaande dra matische kunst is èn op. zichzelf als zelf- standige openbaring van het kunstleven cv als J'actor van gezonde volksontwikkeling 'metterdaad-, een nationaal belang. JTaarbcr, gen, dat d;ie kunst zich houdt aan de wet ten der zedelijke gemeenschap, worden als eerste vereisehten va ortegemoetkoming er voor, verleening van rijkssteun aangemerkt. Slechts één lid was het d^ar niet mee eens, .Verder werd besproken het ijdeLlijk gebrui ken van Gods naam pp het tooneel, het spe len op. Zondag Zondagsrust zou ook voor de tooneellisten begeerlijk zijn en het ai of niet s teunen van de kunst, jdjo propagam. dis-tische bedoelingen of teudpnzen heeft. De Principieele Commissie kwam ten slot te tot het formuleeren der. volgende voor., waarden inzake „openbare cr,d,e en goedp zeden," d,ie me-t dp grootst mogelijke meer derheid werden aanvaard. „In geen geval kan voor subsidie in aan merking komen tooneelkunst, die de ethische grondslagen van ons volksleven ondermijn, Derhalve behoort niet te worden geeubsi- dieerd;-- a. de opvoering van tooneelstukken wel ke rechtstreeks of zijdelings tot ongehoor zaamheid aan d.e wet of het openbaar ge zag aanzetten; b. de opvoering van tooneelstukken, welke hetzij in hun ge Reel hetzij in onderdpele* de zed,olijke grondslagen, waarop onze maat. schappij steunt, aantasten: 1 .alsmede een wijze van tooneelopvoering die zinnepri-kkelend. op dten toeschouwer werkt e. de opvoering van tooneelstukken wel ke door d.e wijze waarop daarin godsdienst vraagstukken worden behandeld, of -welke dolor afzonderlijke uitingen, kwetsend z.ijq voor het godsdienstig gevoel." De grootst mogelijke meerderheid d.er com missie meent derhalve, dat, indjen ook be kachel gegroept f™ d*ï, PassaSier* om de het verwarmingstoestel1116 -ï11111?6 ,handerEnaar den en streelden n w iw" -..li- - i ,i„„u 00 het scheen, het lief tallig kind, doch met dat opmerkelijk terug trekken als vreesden zij daf het onverwacht zou bijten De vierde rmige eenIsraëlitisch koopman had zich, terwijlJe anderen hun behoefte aan warme punch voldeden, naar het buffet begeven, en de dame die zich daar bevond 'bet een knipoogje toelachende, zeide hij. 0p e n aangesneden ham wijzende „Jufirouw, geef mii een broodje met dat kalfsvleesch." De jonge dame, die niet zeer gelaatkundig oehoefde te zijn, of eenige kennis van typen te {Jrfben. om te zien dat zij met een heer van »et Oude Testament te doen had en ieder gaar ne m waarde wilde laten, antwoordde- U oh eer, duidt 't mij niet ten kwade, maar mag ik u opmerkzaam maken dat 't ham is." „Waarachtig niet," riep de spekjood, „juf fro uw, uwe vergist je,'t is kalfsvleesch, geef me een broodje en leg 't er maar wat slordig op." De houdster van het buffet voldeed aan het bevel, niet zonder met moeite een glimlach te onderdrukken, en de niet zeer zachtzinnige zoon van Abiaham veroberde het broodje in drie gul zige happen. De vier vermoeide paarden hadden, na ge voerd te zijn, hun leger gevonden en strekten met welgevallen de afgematte leden uit, het aan vier andere wit- en bruingevlekte collega's over latende, in den kouden nacht het dienstwerk verder te verrichten, waarvan zij de ruime mate hun aandeel hadden gehad. De conduc teur had verscheidene pakjes en brieven afge geven, en na ontelbare malen in- en uitgeloopen te hebben,4 bleef hij eindelijk insgelijks voor de warme kachel staan, haalde haar eens even aan, en riep toen, zich met dat opmerkelijk schur ken, wat men doet als men koud isi naar het buffet keerend. „Juffrouw, een glaasje warme punch 1 Ik ben tot in 't merg van mijn gebeente koud." Met een hah i hah 1 haalde hij daarna zijn horloge uit den zak, en het raadplegende, zeide hiJ „Heeren wij hebben noer viif minuten tijd, de paarden zijn voorgespannen en zullen er ons eens gauw overheen brengen, want zij staan van onge duld te trappen. Sterke beesten, heeren,-sterk beesten Een der reizigers bood hem een sigaar aan, waarvan hij dankbaar gebruik maakte, een twee de schonk hem een vlammetje en een derde vroeg of hij nog een glaasje punsch kon gebrui ken. „Met genoegen," was het antwoord, ,,'t is maar jammer dat zulk lekker goed zoo duur is, anders dronk ik het in plaats van koffie." „Nou, conducteur, jij maakt er ook niet veul morgenspraak mee," sprak een Israëlitische meester, toen de man in den tijd yan een paar seconden den inhoud van het glas naar binnen werkte, ,,'k heb schik in je, warachtig, 'k heb schik As 'k niet bang was dat we 'n ongelik kregen, zou 'k je der ook nog eentje presenteeren.' „Doe 't maar eens," antwoordde de conduc teur, „de postillon rijdt immers, dus al zou 'k in slaap vallen, kan dit nog geen kwaad." „Neen, maar 'k zou niet graag, willen dat je 'n ongelik kreeg bij mijn leven 't was om nooit te vergeten," sprak de jood met de zoo het schijnt onmisbare beweging, zijne natie altijd eigen. „Je hebt van die lui die geen spoog watervoor I hun evenmensch over hebben,' mompelde de conducteur binnensmonds, maar toch duidelijk) genoeg om door den gierigen Hehreër gehoord te worden. „Zou je zoo waar denken, dat 't je geen kwaad kon?" hernam de laatste, den verbolgen con ducteur gemeenzaam op zijn schouder tikkende. „Nou juffrouw, geef den man dan nog 'n glacie Eons, maarasjeblieft voor zen eigen re ening," riep de jood, met een hoeveelheid speek sel in" den mond, dat bij ieder woord wat hij sprak een douchebad veroorzaakte. De conducteur iiep driftig naar buiten en ver lichte in de koude nachtlucht zijn ziel door eenige scheldwoorden, die volstrekt niet de minste gene genheid verrieden voor het Hebreeuwsche ge slacht. Nu kwam de postillon binnen, en zijn z.weep omhoog heffende, als wilde hij de passagiers naar buiten drijven, riep hij „Heeren, 't is tijd, komt spoedig, want ik leg er de zweep op." Daarna behielp hij zich meteen eenvoudig glaasje Schiedammer vocht dat de buffetjuf frouw reeds een kwartier geleden voor hem klaar had gezet en gaf toen de jood, die thans in stille overpeinzing verzonken scheen, een wenk met het hoofd, om zich van een plaats in het voertuig te voorzien, daar het meer dan tijd was. „Juffrouw, geef nog zoo'n broodje met kalfs vleesch," riep eensklaps de jood, uit zijn mijme ring ontwakende, nadat hij geruiemn tijd in den 1 diepen zak van zijn pantalon gegrabbeld naar zijn geld, daarbij overwegende, niet of het met zijn geweten, maar wel of het met de schraalheid var zijn kas overeen kwam, dat hij zich nog eenmaal een wetsovertredende weelde veroorloofde. „Gauw, gauw," voegde hij cr bij, „want de dil- lesans vertrekt. Hij had zich onder het uiten dezer woorden in het buffet voorover gebogen en het meisje, dat hem zoo spoedig mogelijk an de gevraagde lek kernij voorzag, was gedwongen na zijn gefor ceerd vertrek, met behulp van haar zakdoek, ze ker vocht van haar gelaat te verwijderen, door den Israëlitischen koopman in het vuur zijner re de er op gebracht. De laatste liep met het broodje in zijn hand, waarin hij achtereenvolgens eenige kwaadaardige beten deed, naar buiten, en zich naar zijn plaats- in de diligence willende begeven, hoorde hij den conducteur, juist gereed om op den bok te stap pen, in zich zeiven fluisteren „Die aap van 'n jood, dat doet ie van de dui ten van mijn glaasje pons De reizigers waren eindelijk gezeten, de por tieren gesloten, de conducteur haalde een enke len toon uit zijn hoorn, de postillon legde klet terend zijn zweep over de paarden, en met een zwaarmoedig gedreun verliet het logge voertuig het dorp 0111 zijn passagiers eerst den anderen moreen aan hun bestemming af te zetten. conflict tussdhen de JSTederJandsclie- en de Hol- wiscihe r&flre&rina zijn ontstaan naar aanleiding' trrr. 9.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1919 | | pagina 5