mill IUIL «HUI
STADSNIEUWS
HET WITTE HUIS.
BIJBELCURSUS.
Risico-overdracht bij de in
validiteiis-verzekering.
FEUILLETON
Zaterdag 18 Octaber
Cerde blad
Negentiende Zondag na Pinksteren.
De Parabei van bet Bruiloftsmaal.
Evangelie vol;
;ens den H. Mattheus XXII,
i—14.
In dien tijd sprak Jesus tot dc lioogepnes-
ters en Phariseërs in gelijkenissen en sprak:
Het rijk der hemelen is gelijk aan eenen ko
ning, die voor zijnen zoon eene bruiloft had
aangericht. En hij zond zijne knechten om
om de genooden ter bruiloft te roepen en zij
wilden niet komen. Hij zond wederom andere
knechten en zeide: Zegt den genooden: Ziet,
ik heb mijn maal bereid mijne ossen cn ge
meste beesten zijn geslacht en alles is gereed,
lcomt ter bruiloft. Maar zij achtten het
niét en gingen henen, de een naar zijn
landgoed en de andere naar zijn koop
handel en de overigen namen zijn knechten
en hen smadelijk behandelende, doodden
zij hen. Toen de koning dit hoorde, werd hij
vergramd, zond zijne legers, vernielde die
moordenaars en stak hunne stad in brand.
Toen zeide hij tot zijne knechten
De bruiloft is wel bereid, maar de genooden
ivaren die niet waardig. Gaat dan tot de uit-
rinden der wegen en noodigt allen die gij
vindt ter bruiioit. En zijne knechten gingen
aaar de wegen, verzamelden allen die zij von
den, goeden en kwaden en de bruiloft werd
vol gasten. Maar de koning kwam binnen
om de gasten te zien en zag daar een n mensch,
die geen bruiloftskleed aan had.
En hij zeide hem: Vriend, hoe zijt gij hier
binnen gekomen zonder bruiloftskleed En
hij verstomde. Toen zeide de koning aan de
dienarenBmdt hem handen en voeten en
werpt hem in de uiterste duisternis, daar
zal geween en geknars der tanden zijn want
velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren
Secretaris: Weer voor het eerst sinds twee
maanden, dat we een parabel onder de o >gen
krijgen; die van den barmhartigen Samari
taan was de laatste.
Pastoor: Reden te meer om onze oogen
duchtig open te houden en het phosphoor
onzer hersens niet te sparen. De H. Schrift
s niet zelden het eenvoudigste en duide-
ijkste aller boeken genoemd. In zekeren zin
is dat waar. De val des menschen, de ver
lossing, onze vernieuwing tot heiligheid en
de eeuw ige zaligheid door Christus Jesus
worden daarin beschreven en aangeboden
op zoo klaarduidelijke wijze, dat de zoekende
tie!, ten aanrisb van deeg waarheden niet
Iwaien kan. Ze zijn echter menigmaal toege-
geliclit door beelden en figuren, die geheel
vreemd zijn aan onze dagelijksche ervaring.
Daardoor komt de doordenkende lezer vaak
voor uitdrukkingen te staan, die duister voor
voor hem zijn. De reden hiervan ligt voor
de hand. Mozes, David, Isaias en niet het
nir.st onze Heer Jesus maken geen gebruik
van vreemde of ongewone beelden. Juist het
tegendeel. Zij ontleenen hun gelijkenissen
aan dé eenvoudigste voorwerpen uit het al-
.cdaagsche leven; veel eenvoudiger, dan me
nigeen zou willen gelooven. Zij tenreven en
spraken voor liet volk, voor de menigte. Maar
Wij, Westerlingen, zijn gewoonlijk geneigd
te vergeten, dat de Bijbel een Oostersch
i)oek is, geschreven in het Oosten, voor
Oosterlingen en door Oosterlingen. Daardoor
s veel wat volkomen begrijpelijk was voor
den ongeletterden Jood, juist moeilijk ver
staanbaar voor ons, Westerlingen. Maar
ïigenaardig juist de moeilijkheden en on-
uistheden, welke dit boek schijnbaar bevat,
;ijn zooveel ongezochte bewijzen, dat het
s, wat het beweert te zijn. Sterker kan men
leggen, dat deze bezwaren moeten bestaan,
vant dat anders dit boek onmogelijk echt
tn onvervalscht zou zijn.
Secretaris: Zegt u ons eerst maar eens bij
veike gelegenheid de parabel werd uitge
sproken, en welk doel Jesus daarmee voor
logen stond. Dat geeft altijd min of meer
icht.
Pastoor: t Was de laatste maal, dat Je
sus voor het volk sprak, de laatste maal,
dat Hij Sion het heil aanbood en de kinderen
Jacobs op liet hart bond. naar de roepstem
Gods te luisteren. Hij was op aarde gekomen,
niet om een Joodsch volk van overheersching
te bevrijden, maar om de wereld te redden
voor eeuwig. Hij was mensch geworden, niet
am als Zoon des menschen aan het
iroo d der Joden tegen de Romeinen in te
gaan, maar om als zoon van God het
Koninkrijk der hemelen te stichten. Maar
zijn vo.k, het uitverkoren volk van Israel,
was blind en doof geworden voor het Gods
rijk, had oog cn oor alleen voor de herstelling
van den verbasterden Joodschen Staat. Daar
om erkenden ze in Hem hun Messias niet,
want Hij geleek in niets op wat zij zich had
den voorgesteld. Plechtig wordt hun nu aan
gekondigd,en 't is de eerste waarheid die
die üe parabei ons mscnerptüat zij door flie
noodiging halsstarrig in den wind te slaan,
zullen worden buitengesloten.
Jansen: Maar dat Koninkrijk des hemels
werd niettemin gesticht?.
Pastoor: Om u te dienen maar, aangezien
de eerstgenoemden weigerden binnen te
gaan, richtte Jesus zich tot de anderen, gaat
nu zijn roepstem uit tot de volkeren der we
reld. Alleen maar hoeft men niet te gelooven,
dat in ruil daarvoor niets zal worden terug-
geëischt. Om zijn eeuwig heil te verwerven
is het geenszins voldoende in de „bruilofts
zaal", dat is de Christelijke godsdienst
te worden binnengelaten. Wel degelijk moet
aan de gestelde voorwaarden van onschild
en rechtvaardigheid voldaan worden.
Broers: Het bruiloftskleed, dat niemand
thuis mag laten. Pastoor: En zoo springen
uit deze prophetische parabel drie waarheden
in het oog. Op de eerste plaats
JansenDe verwerping van het Joodsche
volk.
PastoorTweedens
PeetersDe roeping der heidensche natiën.
Broers En ten derde de verplichting voor
ein Jedermann om zijn eigen heii te bewerken.
PastoorMaar nu wordt het dan toch
tijd om tot de zaak te komen en dat een beet
je plotseling. Vooruit Secretaris....
SecretarisHet rijk der hemelen is gelijk
aan eenen koning, die voor zijn zoon een brui
loft had aangericht.
Jansen Hoe moet ik dat verstaa.n, een
koninkrijk, dat gelijk aan een koning is.
PastoorEen elliptische wending, waar
van de zin toch licht te begrijpen valt. In
het rijk der hemelen gaat het eenigszms
toe zooals het toegaat in het koninkrijk van
een souverein, die de bruiloft van zijn zoon
viert. Broers Dat rijk der hemelen beduidt
de eeuwige zaligheid, niet?
PastoorPardon, dat woord krijgt hier
op de lippen van Christus een breederen zin,
't slaat zoowel op den hemel als op den weg,
die er heen leidt; bedoeld wordt niet enkel
de triumpheerende Kerk, maar ook
Broers De strijdende Kerk op aarde
En die schijnt Christus hier voornamelijk
op het oog te hebben.
Pastoor: Die koning stelt natuurnjk God
zelf voor, de souverein over al wat gescha
pen is in meer bepaalden zin: God de vader,
aangezien er staat, dat Hij een zoon heeft.
Jansen: Maar wat beduidt dat huwelijk
van dien zoon? Pastoor: Dat is onder het
mystieke beeld van een groote bruiloft üe
van de propheten voorspelde vereeniging
van het Woord met de menschheid, want m
het menschgeworden Woord zijn beide na
turen zoo nauw en innig verbonden
JansenDat zij door maar één persoon
gedragen worden. PastoorOok het geheim-
zinnig huwelijk van Christus met zijn kerk
is hier in beeld gebracht.Wat deed die
koning?
Secretaris Hij zond zijn knechten om de
genoodigden ter bruiloft te roepen, en zij wilden
niet komen.
JansenHeel vriendelijk van dien koning,
maar hij moest zijn menschen een beetje vrij
heid van beweging laten. Zoo als het hier
toegaat, heeft het wel iets van de vrienschap
der SocialistenWees mijn broeder, een van
zin, anders sla ik je de hersens in.
Pastoor: Vergeet niet, dat deze lieden
reeds vroeger genoodigd waren en de invi
tatie hadden aangenomen. De gastheer was
in zijn recht op hen te rekenen, te meer om
dat het zijn onderdanen waren; hen uit dui
zenden uit te kiezen beteekende voor hen
een groote eer en alles bij elkaar genomen,
hadden zij tot teeken van eerbiedenis zijn
noodiging te aanvaarden.
JansenMaar indien de gasten al geïnvi
teerd waren, behoefden ze toch niet meer ge
roepen te worden.
PastoorOostersche zeden, Nog op heden
ziet men in Syrische steden tegen den tijd
dat het feestmaal is toebereid, de knechten
langs de deur der gasten gaan met den ste
reotiepen uitroep: Komt want alle dingen zijn
gereed. Zelfs ook dit, dat aanzienlijke
gasten bij herhaling plegen genoodigd té wor
den. Dat mondeling noodigen is ook bij de
plattelandsbevolking ten onzent nog in gebruik,
en zoo'n „bruidnoodiger", gelijk het in het
oostelijk deel van ons land heet, heeft vaak
even goed zijn vaste formule als in het Oosten.
BroersWie stellen die knechten en die
gasten nu eigenlijk voor?
PastoorDie genoodigden verbeelden
hier ontegenzeggelijk de Joden. Van plan
om ons op aarde een volmaakten en defini
tieven Godsdienst te stichten, denkt God
daarbij allereerst aan Zijn uitverkoren volk;
tot hen zendt Hij zijne profeten, die van den
eersten tot den laatsten de komst van den
Messias hebben aangekondigd en zijn weg
bereid.
PeetersMaar zij weigerden dien weg op
te gaan.
PastoorEn waren daar nog druk mee doende,
door de roepstem van Jesus zelf in den wind
te slaan. Dit alles nu sloeg op heden en ver
leden, maar nu heeft Christus den sluier der
toekomst op en voorzegt wat er na zijn
lijden en hemelvaart gebeuren gaat. Het feest
maal zal dan bereid zijn, wat dat wil zeggen
Secretarisdat Zijn Kerk alsdan gesticht
en voor een ieder toegankelijk zijn zal.
PastoorNog eenmaal, doch dan voor 't
laatst zal het Joodsche volk de roepstem hoo-
renKomt, want alle dingen zijn gereed!
Jansen Dat slaat ongetwijfeld op de aposte
len, die aan hun stamgenooten het eerst het
Evangelie prediken, zij het ook zonder resul
taat.
PastoorDoordat ze, als de gasten van
dien koning het niet achtten. Sommigen zul
len onverschillig naar hun landgoed of naar
hun koophandel gaan, aardsche belangen stel
lend boven hun eeuwig heilanderen zullen
zijn knechten smadelijk behandelen, ja dooden.
Wat tot de laatste letter is vervuld geworden
in den marteldood van Sint Stephanus en Sint
Jacobus en zooveel andere leerlingen des Hee-
ren. Maar de koning, dit hoorend, werd vergramd
zond zijn legers, vernielde die moordenaars en
stak hun stad in brand.
BroersMaar aangezien de gasten tegelijk
zijn onderdanen waren, was hun stad eigenlijk
zijn stad.
Pastoor: Juist, maar in zijn verbolgenheid
verscheurt Hij iederen band tusschen Hem
en het uitverkoren Jerusalem, dat na den
Godsmoord zijn stad niet langer blijven kan.
Zijn legerscharen zendt Hij tegen haar af, de
Romeinsche legioenen in zijn hand de instru
menten Zijner koninklijke wraak en vernielt
door zijn veldheer Titus die moordenaars en
steekt hun stad in brand. Na het kruisjaar
komt, eer het een halve eeuw voider is, het
jaar der verwoesting van Jerusalem en dan
zal 'sKonings wraak over de zondestad worden
uitgegoten, dat al Jerusalem's straten zullen
kermen en weeklagen in doodsmart, Hiermee
is de eerste waarheid der parabelde ver
werping van het Joodsche volk, geprocla
meerd. Wat volgt slaat op de roeping der
heidenen. De bruiloft is wei bereid, zegt de
koninklijke gastheer, maar de genooden waren
niet waardig. Het bedrijf van het Jood
sche volk, zal de Menschwording en de Ver
lossing niet van zijn vrucht berooven. Gaat
dan tot de uiteinden der wegen en noodigt
allen, die gij vindt ter bruiloft. Nu ge weet,
hoe de apostelen, dit ïiaar de letter deden. Pau-
lus en Barnabas sloegen te Antiochie het stof van
hun voeten en spraken het uit, Aan u moest eerst
eerst het woord Gods gepredikt worden,doch,
nademaal gij dit verwerpt, wenden wij ons
voortaan tot de ongeloovigen. Op het bevel
des Heeren; Predikt alle volkeren, gaan zij
naar de wegen, verzamelen allen die zij vinden
goeden en kwaden, tot de bruiloftzaal vol
gasten is. Alleen maar, en dit is de derde
waarheid der parabel,laat de millioenen Christe
nen die de zaal der Kerk nu vullen niet van
meening zijn, dat een Christelijk entrée-
kaartje voor hen voldoende is ter zaligheid.
Een bruiloftskleed is de allereerste eisch
Wanneer m 't Oost aanzienlijk
heer, zijn onderhoorige: - ioodigde,
zond hij te voren een feestgewaad d zij be
hoorlijk voor hem verschijnen zouden. Christus
veronderstelt in zijn gelijkenis, dat de aan
gesproken gast dat kleed ontvangen heeft,maar
niet van zins bleek liet aan te trekken en zich
alzoo aan een zware beleediging plichtig maakte,
wat ook blijkt uit het feit, dat hij verstomde.de
bekentenis van zijn schuld. Geen enkel excuse
had hij aan te varren. Zoodat de volle maat
van 's koningstoom over hem wordt uitgegoten.
De feestzaal was schitterend verlicht, terwijl
de straat daar buiten doodsch en donker lag,
Werpt hem, zegt de vorst, in de uiterste dui
sternis met gebonden handen en voeten, dat
hem geen kans blijft ooit terug te keeren.
SecretarisLevenslange verbanning naar de
buitenste duisternis uit de feestzaal,die den
hemel voorstelt. Maar dan kan dat bruilofts
kleed hier ook alleen de heiligmakende genade
verzinnebeelden, zonder welke de ziel buiten
het Rijk Gods wordt gebannen en aan de hel
vervalt. Schrikkelijk vooruitzicht vooral door
dat dreigement van Christus' slotwoordVelen
zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.
PastoorZeker reden te over om „met vreeze
en siddering" nan onze zaligheid te arbeiden,
maar pas op, dat ge dit vaak misbruikte woord
niet misverstaat. Zijn er velen geroepen?
JansenAlle volkeren van alle tijden
PastoorEn zijn die allen ten slotte uitver
koren?
Jansen Helaas, maar weinigen.
PastoorWeinigen, ja, in vergelijking vooral
met Christus' wil en wensch om toch maar al
len te redden.
Jansen Dus daar volgt niet uit, dat er minder
uitverkorenen dan verdoemden zijn zullen?
PastoorAllerminst. Het bevolkingscijfer van
hemel en hel blijft het geheim van God,
en in elk ge val is dit woord niet naar den letter
°P te vatten; velen heeft hier den zin van
allen, ik vraag nuwat hebben we dan onder
weinigen te verstaan. Wil Christus enkel de
waarheid proclarneeren allen zijn wel geroepen,
maar niet allen uitverkoren? Of heeft zijn woord
een strengeren zin? Practised staat dit alleen
als een paal boven water; elke ziel, die in staat
van genade voor God verschijnt.
Jansen: Met haar bruiloftskleed aan....
Pastoor zal gered; elke ziel daarentegen,
zonder feestgewaad ten oordeel komend, zal
verloren zijn. Dit zegt voor ons genoeg! Hoe
groot of klein het totaal der uitverkorenen ook
zijn moge, wij zullen er deel van uitmaken,in
dien wij trouw en geloovig de voorwaarde ver
vullen. Doen we saam ons best dat eindcijfer
met zooveel gelijksoortige grootheden te ver
meerderen als.... onze cursus leden telt.
MAX.
(Op verzoek van den Raad van Arbeid te
Haarlem, overgenomen uit het Katholiek-So
ciaal-Weekblad van 4 Oct. 1919).
Door de te Amsterdam gevestigde Vereeni
ging „Pensioen-Risico" wordt eene circulaire
verspreid, waarin de overtuiging wordt uitge
sproken, dat talrijke werkgevers, die bij de
Risicobank of bij eene van haar zuster-organisa-
ties de voordeelen van onderlinge samenwerking
leerden kennen, óók voor de straks op 3 De
cember a.s. in werking tredende invaliditeits
verzekering, deze onderlinge samenwerking
zullen begeeren. Blijkbaar werd hier gedacht
aan de oprichting van eene vereeniging, bij
welke de werkgevers hunne onder de invalidi
teitswet vallende arbeiders zouden kunnen
verzekeren, met het gevolg dat die arbeiders
dan buiten den verzekeringsplicht ingevolge
genoemde wet zouden vallen.
Het schijnt voor de werkgevers en de arbei
ders niet van belang ontbloot het bedoelde
denkbeeld aan eene bespreking te onderwerpen,
Op de eerste plaats mag de vraag worden ge
steld of de oprichting van zulk eene vereeni
ging volgens de Invaliditeitswet mogelijk is.
Ingevolge het bepaalde bij art. 40, eerste is
der Invaliditeitswet is niet verzekeringsplich-
tig de arbeider, in dienst van een onderneming
wien door den werkgever of door een onder
nemingsfonds, dat rechtspersoonlijkheid bezit,
pensioen is verzekerd bij invaliditeit en ouder
dom, mits door de Koningin is verklaard, dat
de onder letters a, b en c van dat lid omschre
ven eischen is voldaan.
Welke is de strekking dezer bepaling
Het ontwerp-Invaliditeitswet, gelijk dat
door den Minister TALMA was ingediend,
kende haar niet. Aangezien van verschillende
zijden, zoowel in als buiten de Tweede Kamer,
er op aangedrongen werd, dat de wet aan het
geen op het gebied der invaliditeits- en ouder-
domsverzekering reeds door particulier initiatief
was tot stand gebracht en aan behoorlijke ei
schen voldeed niet de mogelijkheid van verder
bestaan zou ontnemen, diende het toenmalig
Kamerlid, de heer DE VISSER, een amende
ment in, dat geleid heeft tot het tegenwoordige
artikel 40. De heer DE VISSER bleek b de
toelichting op zijn amendement speciaal het
oog te hebben op ondernemingsfondsen zooals
er iu ons land verschillende bestaan, b.V. bij de
firma Gebr. Si^RK Co., te Hengelo, de fir
ma V. D. MADE EN ZOON, te Klundert,
firina FIGEE te Haarlem enz. zijn amendement
bedoelde aansluiting bij hetgeen in de Invalidi
teits wet reeds was neergelegd voor publiek
rechtelijke en semi-publiekrechtelijke lichamen
en de lijn voor die lichamen getrokken door te
trekken ten bate van de uit den aard der zaak
uitsluitend aan groote ondernemingen verbon
den instellingen ter bevordering van de belangen
van het aan die onderneming werkzaam per
soneel. Die gedachte werd in de wet neergelegd
door opneming van art. 40. Bedoeld artikel
heeft dus uitsluitend het oog op fondsen, welke
in het leven zijn geroepen ten bate van de aan
eene bepaalde onderneming verbonden arbeiders.
Het zevende lid van art. 40 breidt het be
grip „ondememingsfonds" uit door daaron-
aer ook te begrijpen een fonds, dat verbon
den is aan meer dan één onderneming en een
fonds, dat eigendom is van bepaalde werkge
vers gezamenlijk. Het komt n.l. voor, dat twee
of meer werkgevers, die ieder een afzonderlijke
onderneming hebben, te zamen een fonds op
richten te behoeven van het personeel hunner
gezamelijke ondernemingen. Ook een zoodanig
fonds heeft de wetgever willen erkennen, daar
nog steeds nauw verband bestaat tusschen
de betrokken ondernemingen en het gestichte
fonds. Verder heeft de wetgever niet willen gaan,
zoodat hij geen rekening heeft willen houden
met verzekeringen, welke door den wetgever
voor zijne arbeiders zijn gesloten bij verzeke-
rings-maatschappijen of onderlinge verzeke
ringsinstellingen. Ik acht het dan ook niet twij
felachtig dat naar de bestaande wet het denk
beeld, dat blijkens de vorenbedeolde circulaire
door de Vereeniging „Pensioen-Risico" wordt
gepropageerd, niet voor verwezenlijking vat
baar kan zijn. Immers zou bij dat denkbeeld
er noch sprake zijn van een fonds, dat verbon
den is aan meer dan één onderneming, noch
van een fonds, dat eigendom is van bepaalde
werkgevers gemeenschappelijk, maar wel van
een onderlinge verzekeringsinstelling, die als
verzekeraar het risico der verzekering van ar
beiders van de tot de vereeniging toegetreden
werkgevers overneemt.
Verzet zich dus naar mijne meening reeds
de wet tegen erkenning van eene organisatie,
als waarvan hier de rede is, de oprichting van
zoodanige organisatie zou bovendien, naar
mijne overtuiging, de belangen de arbeiders
in meer dan één opzicht in gevaar brengen.
Indien toch vele werkgevers zich bij eene zoo
danige vereeniging aansloten, zou daarvan het
noodzakelijk gevolg zijn, dat de de Rijksverze
keringsbank minder premiën ontvangt. Uit
sociaal oog punt zou dat te betreuren zijn,aan
gezien immers het vermogen, dat de Bank ver
werft, naar de bedoeling van den wetgever voor
een belangrijk gedeelte zal zijn aan te wenden
voor bevordering der volksgezondheid in
den ruimsten zin. Het verzwakken van de gelde
lijke positie der Bank zou derhalve ten na-
deele van de arbeiders, de Bank belemmeren
in de uitvoering van de zoo even bedoelde soci
ale zijde der verzekering.
Maar ook meer rechtstreeks zouden, naar
valt te vreezen, de belangen der betrokken ar
beiders in het nauw komen. De bedoeling van
het oprichten eener onderlinge verzekeringsin
stelling zal uiteraard zijn den werkgevers be
sparing te verschaffen op de kosten, welke zij
anders zouden hebben te dragen. Nu valt het
echter onmiddellijk op, dat eene onderlinge
verzekering op dit gebied in het algemeen geen
besparing kan opleveren. De premiën, welke
aan de Rijksverzekeringsbank volgens de wet
verschuldigd zijn, zijn immers vastgesteld,naar
de onderstelling dat alle verzekerden 16 jaar
oud zijn, het tekort, dat op die premiën wordt
geleden, als gevolg van de omstandigheid, dat
van de ongeveer 1.800.000 verzekerden vele
honderdduizenden niet onbelangrijk hooger in
leeftijd zijn dan 16 jaar, wordt door het Rijk
in den vorm van een 75 jaarlijksche bijdrage
van 21 millioen gulden aan de Bank vergoed,
Blijkens den juist verschenen algemeenen maat
regel van bestuur tot de uitvoering van de
artt. 37 en volgg. der Invaliditeitswet zullen
echter de ondernemingsfondsen in die Rijks
bijdrage geen aandeel ontvangen zoodat de
fondsen zelf ten volle het op de verzekering
van ouderen dan 16 jaar te lijden verlies zullen
hebben te dragen. Wanneer men nu in aanmer
king neemt, dat het gemiddelde tekort op de
verzekering van iederen verzekerde geraamd
is op ruim 300 gulden, zal het duidelijk zijn,
dat vooral de nieuw op te richten fondsen zich
zware offers zullen hebben te getroosten. Daar
enboven betaalt de Staat aan de Bank de ge
schatte administratie kosten, zoodat 111
premiën, welke de wet vordert, geen opslag voor
administratiekosten is begrepen. Indien dus een
onderlinge vereeniging op de verzekering voor
deel wil behalen, zal zij dit uitsluitend kunnen
doen door zooveel mogelijk de meeest gunstige
verzekeringrisico's uit te zoeken, in het alge
meen dus uitsluitend arbeiders van die onder
nemingen te verzekeren, wier risico voor
invaliditeit beduidend lager is dan het gemid
delde risico van alle verzekerden.
Het behoeft geen betoog, dat zulk een selec
tie een ernstig gevaar moet opleveren voor de
arbeiders in de ondernemingen, welke tot aan
sluiting bij eene onderlinge verzekering als
hier bedoeld, mochten overgaan.
Meent men, dat het instituut der risicoover
dracht, zooals dit in de Invaliditeitswet is
neergelegd, te beperkt is geregeld en dat uit
breiding daarvan wenschelijk is, hetgeen ook
schrijver dezes meening is, dan zou die uit
breiding m.i. moeten plaats hebben in aanslui
ting aan hei collect'cve arbeidscontract, in
dier voege, dat de uitvoering der verzekering
mede zou kunnen geschieden ioor fonsen, be
stuurd door werkgevers en arbeiders in de door
het collectieve arbeidscontract bestreken be
drijven. Bij een algemeene herziening der ver
zekeringswetten zou hierop aangestuurd moe
moeten worden. Te vertrouwen valt, dat de
Regeering, wanneer zij straks eventueel over
de toelating van onderlinge organisaties als
als hier bedoeld zal moeten beslissen, met de
hier aangegeven ernstige gevaren voor de ar
beidersklasse zal rekening houden.
Mr. J. VAN DEN BOSCH.
HAARLEM, 6 October, 1919.-
Katholiek oiulerwijs.
Wrij lezen in „De Tijd":
Den len November a.s. zal het vijftig jaar zijn
geleden, dat de Vereeniging tot bevordering van
Katholiek bijzonder onderwijs, gevestigd te Haar
lem, werd opgericht. Onnoemelijk' veel goeds heeft
deze vereeniging voor het katholiek bijzonder on
derwijs in het bisdom gedaan en krachtig dat on
derwijs bevorderd. De bisschoppelijke kweek- en
leerschool te Beverwijk, de hoofdcursus te Amster
dam, de verschillende subsidiën aan vereenigingen
en scholen uitgegeven, spreken daarvan luide. Al
leen over het jaar 19171918 werd door haar de
som van 61759.81% uitgegeven ter bevordering
can ons katholiek bijzonder onderwijs. Dankbaar
zullen dan ook de katholieken van Haarlem's Bis
dom zich met de leden dezer Vereeniging één ge
voelen als daags na den gouden herinneringsdag
een plechtig H. Misoffer te Haarlem aan God1 zal
37
„Mevrouw," begon hij, vóór haar staande,
„ik ben het ongelukkige slachtoffei van oin-
1 jhgliedcnwelke den schijn van eene verre
gaande lichtzinnigheid op mij werpen...."
1 "7 ,t!K 'nd>" schreeuwde mevrouw Traum-
Dacn met ruw gebaar
dp",!"0,nlkite moede ben als hadde ik
/.\\llar misdaad bedreven," vervolgde hij.
d „Mijne dochter, huilde de ongelukkige moe-
r tnet verheffing van stem.
te ho,?yr0mVi ikumoet u aanmanen u bedaard
uw Zde? i deze hevige gemoedsbeweging is voor
doen v. zcer nadeelig, en ik kan mij zoo niet
„Mijn^aan"....
Mensch T ura mijn Laura mijn eemge Laura
viel de 'raC,g miL wat hebt ge met haar gedaan
doch even KP-Zalige vrouw hem op zwakkeren,
zij ecnsk!;uJu-iSchenden toon in de rede, terwijl
gen was, 0mlVan c!e s°fa,waarop zij nedergeze-
wocde bjj ,1,.cs en en dokter met een duivelsche
U 'L nep Eduard zeer ont
hutst, „zoo kan ik in 't geheel niet tot u spre
ken wees, ik bid u, bedaard en hoor mij aan."
„Waar is zij vervolgde zij, als een waanzin
nige haar vuist ballende. „Waar is zij Wat
heb ik met uwe lange redeneeringen te maken
zeg mij waar zij is.... O, mijn hart.... 't is
of het breken zal
Daarop deed de dokter haar mededeeling van
de gebeurtenis, zooals deze had plaats gevon
den, telkens door haar onderbroken en somtijds
met de woede van een krankzinnige door haar
aaatgegrepen.
„Verloren!.... verloren!" riep zij met ver
wrongen gelaatstrekken, „het ongeluk vervolgt
mij waar ik mij begeefpijnlijker had hij mijn
hart niet kunnen treffen."
Duidelijk ving Eduard het woordje hij op en
zeide op een zuchtenden en innemenden toon,
zijn hand op haar schouder leggende
„Zoudt ge denken, wat ik ook vrees, dat haar
verdwijnen met dien vreemdeling, die zich voor
mijn vriend uitgaf, in betrekking stond
„En als dit zoo ware, wat gaat u dat aan
vroeg zij, hare oogen naar hem opslaande, ter-
WIJ'1, zij zijne hand van haren schouder stiet.
t Zou wellicht goed zijn, zoo gij mij van een
en ander op de hoogte bracht, "waagde hij aan
te merken, „dit kon ons uwe dochter op het spoor
srengen."
„iraebt de geheimen van mijn ziel niet tc
doorvorschen," zeide z'J» met een doffen klank
in haar stem welke yan uitputting getuigde.
„Uwe taak is mijn lichaam te bevrijden van
de kwaal die het sinds jaren teistert
maar dat kunt gij niet
„Gij zijt hard tegen mij sprak hij treurig,
„doch de omstandigheden, waaronder gij mij
zulk een grievend verwijt doet, verontschuldi
gen u, ik kan u dat in deze oogenblikken niet
kwalijk nemen.."
„Wie gaf u het recht midden van den nacht
en zonder mijne toestemming mijn dochter
met u te nemen; zoo ooit, dan had ik het u
heden geweigerd," zeide zij een weinig bedaar
der.
„Uwe dochter had behoefte aan versche
lucht, en wij wilden u in de rust niet storen,
waaraan gij zulk een behoefte hadt. Ook is
dit iets wat meermalen plaats vond wanneer
wij, na een avondje bij u te hebben
doorgebracht, ons naar huis begaven; Ik reken
de dus uwe toestemming voor overbodig."
„Wat er ook vroeger moge gebeurd zijn,
hedennacht had ik in in der eeuwigheid mijne
toestemming niet gegeven," riep zij met een
veelbeteekenend gebaar.
„Uwe dochter was een onmacht nabij,"
begon hij weder „zij had inderdaad de buiten
lucht noodig; uwe ongelukkige tpestaud had
haar meer dan ooit vroeger in de war gebracht
en dit kwam door dien zoogenaamden mijn
heer Spantzer, die even geheimzinnig verdwe
nen is als hij gekomen was."
„Alweer van dien man zeide zij, met met hare
hand een beweging makende alsof zij iets weg
duwde „war spreekt gij doch altijd over hem!''
„Omdat hij uwe dochter heeft ontvoerd!"
riep Eduard, in zijne billijke verontwaardiging
over hare strenge geheimhouding zijn toorn
voelende ontwaken, hoewel het niet zeer
voorzichtig was, er voedsel aan te geven.
„Dit zou niet gebeurd zijn, wanneer gij uw
plicht had gedaan en gewacht tot hij binnen de
muren was;.... of gij moet een lafaard zijn,"
antwoordde zij.
„Bedenk toch, mevrouw, dat ik tusschen
twee vuren stond," vervolgde zij „het is nooit
vroeger gebeurd, dat dit niet heb gedaan,maar
een patiënt van mij lag in doodsgevaar, en uwe
dochter zelve ried mij haar te verlaten,
opdat ik mij des te spoediger van mijn taak
kon kwijten"
„En wat denkt ge nu tc doen om eene onge
lukkige moeder haar kind terug te geven,dat
door uwe nalatigheid isis verdwenen..?"
„Ik zal ten eerste naar onze vrienden gaan,
die zich gisteravond met ons hier bevonden
-het zou kunnen zijn
„Dat zal dat behoeft ge niet te doen daar is
Martha al geweest," viel zij hem in de rede.
„Dan zal ik overal 111 het ronde naar
haar onderzoek doen en een advertentie in de
courant plaatsen."
„Als gij mijn dochter niet terugbrengt is uw
geheel volgend leven, daar ik u nooit met rust
zal laten, een aaneenschakeling van zielesmart
en ellende.Hebt ge dat begrepen?"
„Helaas, maar al te goed!" sprak hij, een traan
uit zijn oog wisschende. „Ook al zoudt ge mij
met rust laten, is mij, zonder haar, het leven
een hel."
„Toen drukte hij zijn op het hart en
zuchtte „Gij weet niet hoe ik lijd, mijn hart
klopt mij als wilde het breken, en mijn folteren
de smart stijgt uit mijn ziel op naar
naar mijn brein, en het benevelend, is het mij
of zij vonken uit mijne tranende oogen slaat.
Helaas," vervolgde hij „haar door den dood
te moeten missen ware vreeselijk geweest,
maar daarbij nog onophoudelijk het
zelfverwijt in zich te moeten omdragen, dat ik
de oorzaak was van de ramp die ons beiden
trof, dit is een knagend zieleleed, dat dooi
den sterksten geest niet te dragen is."
„Gij hebt haar lief?" vroeg de moeder met
een opbeurenden glimlach.
(Wordt vervolgd.)