mill IUIL «HUI STADSNIEUWS HET WITTE HUIS. BIJBELCURSUS. Risico-overdracht bij de in validiteiis-verzekering. FEUILLETON Zaterdag 18 Octaber Cerde blad Negentiende Zondag na Pinksteren. De Parabei van bet Bruiloftsmaal. Evangelie vol; ;ens den H. Mattheus XXII, i—14. In dien tijd sprak Jesus tot dc lioogepnes- ters en Phariseërs in gelijkenissen en sprak: Het rijk der hemelen is gelijk aan eenen ko ning, die voor zijnen zoon eene bruiloft had aangericht. En hij zond zijne knechten om om de genooden ter bruiloft te roepen en zij wilden niet komen. Hij zond wederom andere knechten en zeide: Zegt den genooden: Ziet, ik heb mijn maal bereid mijne ossen cn ge meste beesten zijn geslacht en alles is gereed, lcomt ter bruiloft. Maar zij achtten het niét en gingen henen, de een naar zijn landgoed en de andere naar zijn koop handel en de overigen namen zijn knechten en hen smadelijk behandelende, doodden zij hen. Toen de koning dit hoorde, werd hij vergramd, zond zijne legers, vernielde die moordenaars en stak hunne stad in brand. Toen zeide hij tot zijne knechten De bruiloft is wel bereid, maar de genooden ivaren die niet waardig. Gaat dan tot de uit- rinden der wegen en noodigt allen die gij vindt ter bruiioit. En zijne knechten gingen aaar de wegen, verzamelden allen die zij von den, goeden en kwaden en de bruiloft werd vol gasten. Maar de koning kwam binnen om de gasten te zien en zag daar een n mensch, die geen bruiloftskleed aan had. En hij zeide hem: Vriend, hoe zijt gij hier binnen gekomen zonder bruiloftskleed En hij verstomde. Toen zeide de koning aan de dienarenBmdt hem handen en voeten en werpt hem in de uiterste duisternis, daar zal geween en geknars der tanden zijn want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren Secretaris: Weer voor het eerst sinds twee maanden, dat we een parabel onder de o >gen krijgen; die van den barmhartigen Samari taan was de laatste. Pastoor: Reden te meer om onze oogen duchtig open te houden en het phosphoor onzer hersens niet te sparen. De H. Schrift s niet zelden het eenvoudigste en duide- ijkste aller boeken genoemd. In zekeren zin is dat waar. De val des menschen, de ver lossing, onze vernieuwing tot heiligheid en de eeuw ige zaligheid door Christus Jesus worden daarin beschreven en aangeboden op zoo klaarduidelijke wijze, dat de zoekende tie!, ten aanrisb van deeg waarheden niet Iwaien kan. Ze zijn echter menigmaal toege- geliclit door beelden en figuren, die geheel vreemd zijn aan onze dagelijksche ervaring. Daardoor komt de doordenkende lezer vaak voor uitdrukkingen te staan, die duister voor voor hem zijn. De reden hiervan ligt voor de hand. Mozes, David, Isaias en niet het nir.st onze Heer Jesus maken geen gebruik van vreemde of ongewone beelden. Juist het tegendeel. Zij ontleenen hun gelijkenissen aan dé eenvoudigste voorwerpen uit het al- .cdaagsche leven; veel eenvoudiger, dan me nigeen zou willen gelooven. Zij tenreven en spraken voor liet volk, voor de menigte. Maar Wij, Westerlingen, zijn gewoonlijk geneigd te vergeten, dat de Bijbel een Oostersch i)oek is, geschreven in het Oosten, voor Oosterlingen en door Oosterlingen. Daardoor s veel wat volkomen begrijpelijk was voor den ongeletterden Jood, juist moeilijk ver staanbaar voor ons, Westerlingen. Maar ïigenaardig juist de moeilijkheden en on- uistheden, welke dit boek schijnbaar bevat, ;ijn zooveel ongezochte bewijzen, dat het s, wat het beweert te zijn. Sterker kan men leggen, dat deze bezwaren moeten bestaan, vant dat anders dit boek onmogelijk echt tn onvervalscht zou zijn. Secretaris: Zegt u ons eerst maar eens bij veike gelegenheid de parabel werd uitge sproken, en welk doel Jesus daarmee voor logen stond. Dat geeft altijd min of meer icht. Pastoor: t Was de laatste maal, dat Je sus voor het volk sprak, de laatste maal, dat Hij Sion het heil aanbood en de kinderen Jacobs op liet hart bond. naar de roepstem Gods te luisteren. Hij was op aarde gekomen, niet om een Joodsch volk van overheersching te bevrijden, maar om de wereld te redden voor eeuwig. Hij was mensch geworden, niet am als Zoon des menschen aan het iroo d der Joden tegen de Romeinen in te gaan, maar om als zoon van God het Koninkrijk der hemelen te stichten. Maar zijn vo.k, het uitverkoren volk van Israel, was blind en doof geworden voor het Gods rijk, had oog cn oor alleen voor de herstelling van den verbasterden Joodschen Staat. Daar om erkenden ze in Hem hun Messias niet, want Hij geleek in niets op wat zij zich had den voorgesteld. Plechtig wordt hun nu aan gekondigd,en 't is de eerste waarheid die die üe parabei ons mscnerptüat zij door flie noodiging halsstarrig in den wind te slaan, zullen worden buitengesloten. Jansen: Maar dat Koninkrijk des hemels werd niettemin gesticht?. Pastoor: Om u te dienen maar, aangezien de eerstgenoemden weigerden binnen te gaan, richtte Jesus zich tot de anderen, gaat nu zijn roepstem uit tot de volkeren der we reld. Alleen maar hoeft men niet te gelooven, dat in ruil daarvoor niets zal worden terug- geëischt. Om zijn eeuwig heil te verwerven is het geenszins voldoende in de „bruilofts zaal", dat is de Christelijke godsdienst te worden binnengelaten. Wel degelijk moet aan de gestelde voorwaarden van onschild en rechtvaardigheid voldaan worden. Broers: Het bruiloftskleed, dat niemand thuis mag laten. Pastoor: En zoo springen uit deze prophetische parabel drie waarheden in het oog. Op de eerste plaats JansenDe verwerping van het Joodsche volk. PastoorTweedens PeetersDe roeping der heidensche natiën. Broers En ten derde de verplichting voor ein Jedermann om zijn eigen heii te bewerken. PastoorMaar nu wordt het dan toch tijd om tot de zaak te komen en dat een beet je plotseling. Vooruit Secretaris.... SecretarisHet rijk der hemelen is gelijk aan eenen koning, die voor zijn zoon een brui loft had aangericht. Jansen Hoe moet ik dat verstaa.n, een koninkrijk, dat gelijk aan een koning is. PastoorEen elliptische wending, waar van de zin toch licht te begrijpen valt. In het rijk der hemelen gaat het eenigszms toe zooals het toegaat in het koninkrijk van een souverein, die de bruiloft van zijn zoon viert. Broers Dat rijk der hemelen beduidt de eeuwige zaligheid, niet? PastoorPardon, dat woord krijgt hier op de lippen van Christus een breederen zin, 't slaat zoowel op den hemel als op den weg, die er heen leidt; bedoeld wordt niet enkel de triumpheerende Kerk, maar ook Broers De strijdende Kerk op aarde En die schijnt Christus hier voornamelijk op het oog te hebben. Pastoor: Die koning stelt natuurnjk God zelf voor, de souverein over al wat gescha pen is in meer bepaalden zin: God de vader, aangezien er staat, dat Hij een zoon heeft. Jansen: Maar wat beduidt dat huwelijk van dien zoon? Pastoor: Dat is onder het mystieke beeld van een groote bruiloft üe van de propheten voorspelde vereeniging van het Woord met de menschheid, want m het menschgeworden Woord zijn beide na turen zoo nauw en innig verbonden JansenDat zij door maar één persoon gedragen worden. PastoorOok het geheim- zinnig huwelijk van Christus met zijn kerk is hier in beeld gebracht.Wat deed die koning? Secretaris Hij zond zijn knechten om de genoodigden ter bruiloft te roepen, en zij wilden niet komen. JansenHeel vriendelijk van dien koning, maar hij moest zijn menschen een beetje vrij heid van beweging laten. Zoo als het hier toegaat, heeft het wel iets van de vrienschap der SocialistenWees mijn broeder, een van zin, anders sla ik je de hersens in. Pastoor: Vergeet niet, dat deze lieden reeds vroeger genoodigd waren en de invi tatie hadden aangenomen. De gastheer was in zijn recht op hen te rekenen, te meer om dat het zijn onderdanen waren; hen uit dui zenden uit te kiezen beteekende voor hen een groote eer en alles bij elkaar genomen, hadden zij tot teeken van eerbiedenis zijn noodiging te aanvaarden. JansenMaar indien de gasten al geïnvi teerd waren, behoefden ze toch niet meer ge roepen te worden. PastoorOostersche zeden, Nog op heden ziet men in Syrische steden tegen den tijd dat het feestmaal is toebereid, de knechten langs de deur der gasten gaan met den ste reotiepen uitroep: Komt want alle dingen zijn gereed. Zelfs ook dit, dat aanzienlijke gasten bij herhaling plegen genoodigd té wor den. Dat mondeling noodigen is ook bij de plattelandsbevolking ten onzent nog in gebruik, en zoo'n „bruidnoodiger", gelijk het in het oostelijk deel van ons land heet, heeft vaak even goed zijn vaste formule als in het Oosten. BroersWie stellen die knechten en die gasten nu eigenlijk voor? PastoorDie genoodigden verbeelden hier ontegenzeggelijk de Joden. Van plan om ons op aarde een volmaakten en defini tieven Godsdienst te stichten, denkt God daarbij allereerst aan Zijn uitverkoren volk; tot hen zendt Hij zijne profeten, die van den eersten tot den laatsten de komst van den Messias hebben aangekondigd en zijn weg bereid. PeetersMaar zij weigerden dien weg op te gaan. PastoorEn waren daar nog druk mee doende, door de roepstem van Jesus zelf in den wind te slaan. Dit alles nu sloeg op heden en ver leden, maar nu heeft Christus den sluier der toekomst op en voorzegt wat er na zijn lijden en hemelvaart gebeuren gaat. Het feest maal zal dan bereid zijn, wat dat wil zeggen Secretarisdat Zijn Kerk alsdan gesticht en voor een ieder toegankelijk zijn zal. PastoorNog eenmaal, doch dan voor 't laatst zal het Joodsche volk de roepstem hoo- renKomt, want alle dingen zijn gereed! Jansen Dat slaat ongetwijfeld op de aposte len, die aan hun stamgenooten het eerst het Evangelie prediken, zij het ook zonder resul taat. PastoorDoordat ze, als de gasten van dien koning het niet achtten. Sommigen zul len onverschillig naar hun landgoed of naar hun koophandel gaan, aardsche belangen stel lend boven hun eeuwig heilanderen zullen zijn knechten smadelijk behandelen, ja dooden. Wat tot de laatste letter is vervuld geworden in den marteldood van Sint Stephanus en Sint Jacobus en zooveel andere leerlingen des Hee- ren. Maar de koning, dit hoorend, werd vergramd zond zijn legers, vernielde die moordenaars en stak hun stad in brand. BroersMaar aangezien de gasten tegelijk zijn onderdanen waren, was hun stad eigenlijk zijn stad. Pastoor: Juist, maar in zijn verbolgenheid verscheurt Hij iederen band tusschen Hem en het uitverkoren Jerusalem, dat na den Godsmoord zijn stad niet langer blijven kan. Zijn legerscharen zendt Hij tegen haar af, de Romeinsche legioenen in zijn hand de instru menten Zijner koninklijke wraak en vernielt door zijn veldheer Titus die moordenaars en steekt hun stad in brand. Na het kruisjaar komt, eer het een halve eeuw voider is, het jaar der verwoesting van Jerusalem en dan zal 'sKonings wraak over de zondestad worden uitgegoten, dat al Jerusalem's straten zullen kermen en weeklagen in doodsmart, Hiermee is de eerste waarheid der parabelde ver werping van het Joodsche volk, geprocla meerd. Wat volgt slaat op de roeping der heidenen. De bruiloft is wei bereid, zegt de koninklijke gastheer, maar de genooden waren niet waardig. Het bedrijf van het Jood sche volk, zal de Menschwording en de Ver lossing niet van zijn vrucht berooven. Gaat dan tot de uiteinden der wegen en noodigt allen, die gij vindt ter bruiloft. Nu ge weet, hoe de apostelen, dit ïiaar de letter deden. Pau- lus en Barnabas sloegen te Antiochie het stof van hun voeten en spraken het uit, Aan u moest eerst eerst het woord Gods gepredikt worden,doch, nademaal gij dit verwerpt, wenden wij ons voortaan tot de ongeloovigen. Op het bevel des Heeren; Predikt alle volkeren, gaan zij naar de wegen, verzamelen allen die zij vinden goeden en kwaden, tot de bruiloftzaal vol gasten is. Alleen maar, en dit is de derde waarheid der parabel,laat de millioenen Christe nen die de zaal der Kerk nu vullen niet van meening zijn, dat een Christelijk entrée- kaartje voor hen voldoende is ter zaligheid. Een bruiloftskleed is de allereerste eisch Wanneer m 't Oost aanzienlijk heer, zijn onderhoorige: - ioodigde, zond hij te voren een feestgewaad d zij be hoorlijk voor hem verschijnen zouden. Christus veronderstelt in zijn gelijkenis, dat de aan gesproken gast dat kleed ontvangen heeft,maar niet van zins bleek liet aan te trekken en zich alzoo aan een zware beleediging plichtig maakte, wat ook blijkt uit het feit, dat hij verstomde.de bekentenis van zijn schuld. Geen enkel excuse had hij aan te varren. Zoodat de volle maat van 's koningstoom over hem wordt uitgegoten. De feestzaal was schitterend verlicht, terwijl de straat daar buiten doodsch en donker lag, Werpt hem, zegt de vorst, in de uiterste dui sternis met gebonden handen en voeten, dat hem geen kans blijft ooit terug te keeren. SecretarisLevenslange verbanning naar de buitenste duisternis uit de feestzaal,die den hemel voorstelt. Maar dan kan dat bruilofts kleed hier ook alleen de heiligmakende genade verzinnebeelden, zonder welke de ziel buiten het Rijk Gods wordt gebannen en aan de hel vervalt. Schrikkelijk vooruitzicht vooral door dat dreigement van Christus' slotwoordVelen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. PastoorZeker reden te over om „met vreeze en siddering" nan onze zaligheid te arbeiden, maar pas op, dat ge dit vaak misbruikte woord niet misverstaat. Zijn er velen geroepen? JansenAlle volkeren van alle tijden PastoorEn zijn die allen ten slotte uitver koren? Jansen Helaas, maar weinigen. PastoorWeinigen, ja, in vergelijking vooral met Christus' wil en wensch om toch maar al len te redden. Jansen Dus daar volgt niet uit, dat er minder uitverkorenen dan verdoemden zijn zullen? PastoorAllerminst. Het bevolkingscijfer van hemel en hel blijft het geheim van God, en in elk ge val is dit woord niet naar den letter °P te vatten; velen heeft hier den zin van allen, ik vraag nuwat hebben we dan onder weinigen te verstaan. Wil Christus enkel de waarheid proclarneeren allen zijn wel geroepen, maar niet allen uitverkoren? Of heeft zijn woord een strengeren zin? Practised staat dit alleen als een paal boven water; elke ziel, die in staat van genade voor God verschijnt. Jansen: Met haar bruiloftskleed aan.... Pastoor zal gered; elke ziel daarentegen, zonder feestgewaad ten oordeel komend, zal verloren zijn. Dit zegt voor ons genoeg! Hoe groot of klein het totaal der uitverkorenen ook zijn moge, wij zullen er deel van uitmaken,in dien wij trouw en geloovig de voorwaarde ver vullen. Doen we saam ons best dat eindcijfer met zooveel gelijksoortige grootheden te ver meerderen als.... onze cursus leden telt. MAX. (Op verzoek van den Raad van Arbeid te Haarlem, overgenomen uit het Katholiek-So ciaal-Weekblad van 4 Oct. 1919). Door de te Amsterdam gevestigde Vereeni ging „Pensioen-Risico" wordt eene circulaire verspreid, waarin de overtuiging wordt uitge sproken, dat talrijke werkgevers, die bij de Risicobank of bij eene van haar zuster-organisa- ties de voordeelen van onderlinge samenwerking leerden kennen, óók voor de straks op 3 De cember a.s. in werking tredende invaliditeits verzekering, deze onderlinge samenwerking zullen begeeren. Blijkbaar werd hier gedacht aan de oprichting van eene vereeniging, bij welke de werkgevers hunne onder de invalidi teitswet vallende arbeiders zouden kunnen verzekeren, met het gevolg dat die arbeiders dan buiten den verzekeringsplicht ingevolge genoemde wet zouden vallen. Het schijnt voor de werkgevers en de arbei ders niet van belang ontbloot het bedoelde denkbeeld aan eene bespreking te onderwerpen, Op de eerste plaats mag de vraag worden ge steld of de oprichting van zulk eene vereeni ging volgens de Invaliditeitswet mogelijk is. Ingevolge het bepaalde bij art. 40, eerste is der Invaliditeitswet is niet verzekeringsplich- tig de arbeider, in dienst van een onderneming wien door den werkgever of door een onder nemingsfonds, dat rechtspersoonlijkheid bezit, pensioen is verzekerd bij invaliditeit en ouder dom, mits door de Koningin is verklaard, dat de onder letters a, b en c van dat lid omschre ven eischen is voldaan. Welke is de strekking dezer bepaling Het ontwerp-Invaliditeitswet, gelijk dat door den Minister TALMA was ingediend, kende haar niet. Aangezien van verschillende zijden, zoowel in als buiten de Tweede Kamer, er op aangedrongen werd, dat de wet aan het geen op het gebied der invaliditeits- en ouder- domsverzekering reeds door particulier initiatief was tot stand gebracht en aan behoorlijke ei schen voldeed niet de mogelijkheid van verder bestaan zou ontnemen, diende het toenmalig Kamerlid, de heer DE VISSER, een amende ment in, dat geleid heeft tot het tegenwoordige artikel 40. De heer DE VISSER bleek b de toelichting op zijn amendement speciaal het oog te hebben op ondernemingsfondsen zooals er iu ons land verschillende bestaan, b.V. bij de firma Gebr. Si^RK Co., te Hengelo, de fir ma V. D. MADE EN ZOON, te Klundert, firina FIGEE te Haarlem enz. zijn amendement bedoelde aansluiting bij hetgeen in de Invalidi teits wet reeds was neergelegd voor publiek rechtelijke en semi-publiekrechtelijke lichamen en de lijn voor die lichamen getrokken door te trekken ten bate van de uit den aard der zaak uitsluitend aan groote ondernemingen verbon den instellingen ter bevordering van de belangen van het aan die onderneming werkzaam per soneel. Die gedachte werd in de wet neergelegd door opneming van art. 40. Bedoeld artikel heeft dus uitsluitend het oog op fondsen, welke in het leven zijn geroepen ten bate van de aan eene bepaalde onderneming verbonden arbeiders. Het zevende lid van art. 40 breidt het be grip „ondememingsfonds" uit door daaron- aer ook te begrijpen een fonds, dat verbon den is aan meer dan één onderneming en een fonds, dat eigendom is van bepaalde werkge vers gezamenlijk. Het komt n.l. voor, dat twee of meer werkgevers, die ieder een afzonderlijke onderneming hebben, te zamen een fonds op richten te behoeven van het personeel hunner gezamelijke ondernemingen. Ook een zoodanig fonds heeft de wetgever willen erkennen, daar nog steeds nauw verband bestaat tusschen de betrokken ondernemingen en het gestichte fonds. Verder heeft de wetgever niet willen gaan, zoodat hij geen rekening heeft willen houden met verzekeringen, welke door den wetgever voor zijne arbeiders zijn gesloten bij verzeke- rings-maatschappijen of onderlinge verzeke ringsinstellingen. Ik acht het dan ook niet twij felachtig dat naar de bestaande wet het denk beeld, dat blijkens de vorenbedeolde circulaire door de Vereeniging „Pensioen-Risico" wordt gepropageerd, niet voor verwezenlijking vat baar kan zijn. Immers zou bij dat denkbeeld er noch sprake zijn van een fonds, dat verbon den is aan meer dan één onderneming, noch van een fonds, dat eigendom is van bepaalde werkgevers gemeenschappelijk, maar wel van een onderlinge verzekeringsinstelling, die als verzekeraar het risico der verzekering van ar beiders van de tot de vereeniging toegetreden werkgevers overneemt. Verzet zich dus naar mijne meening reeds de wet tegen erkenning van eene organisatie, als waarvan hier de rede is, de oprichting van zoodanige organisatie zou bovendien, naar mijne overtuiging, de belangen de arbeiders in meer dan één opzicht in gevaar brengen. Indien toch vele werkgevers zich bij eene zoo danige vereeniging aansloten, zou daarvan het noodzakelijk gevolg zijn, dat de de Rijksverze keringsbank minder premiën ontvangt. Uit sociaal oog punt zou dat te betreuren zijn,aan gezien immers het vermogen, dat de Bank ver werft, naar de bedoeling van den wetgever voor een belangrijk gedeelte zal zijn aan te wenden voor bevordering der volksgezondheid in den ruimsten zin. Het verzwakken van de gelde lijke positie der Bank zou derhalve ten na- deele van de arbeiders, de Bank belemmeren in de uitvoering van de zoo even bedoelde soci ale zijde der verzekering. Maar ook meer rechtstreeks zouden, naar valt te vreezen, de belangen der betrokken ar beiders in het nauw komen. De bedoeling van het oprichten eener onderlinge verzekeringsin stelling zal uiteraard zijn den werkgevers be sparing te verschaffen op de kosten, welke zij anders zouden hebben te dragen. Nu valt het echter onmiddellijk op, dat eene onderlinge verzekering op dit gebied in het algemeen geen besparing kan opleveren. De premiën, welke aan de Rijksverzekeringsbank volgens de wet verschuldigd zijn, zijn immers vastgesteld,naar de onderstelling dat alle verzekerden 16 jaar oud zijn, het tekort, dat op die premiën wordt geleden, als gevolg van de omstandigheid, dat van de ongeveer 1.800.000 verzekerden vele honderdduizenden niet onbelangrijk hooger in leeftijd zijn dan 16 jaar, wordt door het Rijk in den vorm van een 75 jaarlijksche bijdrage van 21 millioen gulden aan de Bank vergoed, Blijkens den juist verschenen algemeenen maat regel van bestuur tot de uitvoering van de artt. 37 en volgg. der Invaliditeitswet zullen echter de ondernemingsfondsen in die Rijks bijdrage geen aandeel ontvangen zoodat de fondsen zelf ten volle het op de verzekering van ouderen dan 16 jaar te lijden verlies zullen hebben te dragen. Wanneer men nu in aanmer king neemt, dat het gemiddelde tekort op de verzekering van iederen verzekerde geraamd is op ruim 300 gulden, zal het duidelijk zijn, dat vooral de nieuw op te richten fondsen zich zware offers zullen hebben te getroosten. Daar enboven betaalt de Staat aan de Bank de ge schatte administratie kosten, zoodat 111 premiën, welke de wet vordert, geen opslag voor administratiekosten is begrepen. Indien dus een onderlinge vereeniging op de verzekering voor deel wil behalen, zal zij dit uitsluitend kunnen doen door zooveel mogelijk de meeest gunstige verzekeringrisico's uit te zoeken, in het alge meen dus uitsluitend arbeiders van die onder nemingen te verzekeren, wier risico voor invaliditeit beduidend lager is dan het gemid delde risico van alle verzekerden. Het behoeft geen betoog, dat zulk een selec tie een ernstig gevaar moet opleveren voor de arbeiders in de ondernemingen, welke tot aan sluiting bij eene onderlinge verzekering als hier bedoeld, mochten overgaan. Meent men, dat het instituut der risicoover dracht, zooals dit in de Invaliditeitswet is neergelegd, te beperkt is geregeld en dat uit breiding daarvan wenschelijk is, hetgeen ook schrijver dezes meening is, dan zou die uit breiding m.i. moeten plaats hebben in aanslui ting aan hei collect'cve arbeidscontract, in dier voege, dat de uitvoering der verzekering mede zou kunnen geschieden ioor fonsen, be stuurd door werkgevers en arbeiders in de door het collectieve arbeidscontract bestreken be drijven. Bij een algemeene herziening der ver zekeringswetten zou hierop aangestuurd moe moeten worden. Te vertrouwen valt, dat de Regeering, wanneer zij straks eventueel over de toelating van onderlinge organisaties als als hier bedoeld zal moeten beslissen, met de hier aangegeven ernstige gevaren voor de ar beidersklasse zal rekening houden. Mr. J. VAN DEN BOSCH. HAARLEM, 6 October, 1919.- Katholiek oiulerwijs. Wrij lezen in „De Tijd": Den len November a.s. zal het vijftig jaar zijn geleden, dat de Vereeniging tot bevordering van Katholiek bijzonder onderwijs, gevestigd te Haar lem, werd opgericht. Onnoemelijk' veel goeds heeft deze vereeniging voor het katholiek bijzonder on derwijs in het bisdom gedaan en krachtig dat on derwijs bevorderd. De bisschoppelijke kweek- en leerschool te Beverwijk, de hoofdcursus te Amster dam, de verschillende subsidiën aan vereenigingen en scholen uitgegeven, spreken daarvan luide. Al leen over het jaar 19171918 werd door haar de som van 61759.81% uitgegeven ter bevordering can ons katholiek bijzonder onderwijs. Dankbaar zullen dan ook de katholieken van Haarlem's Bis dom zich met de leden dezer Vereeniging één ge voelen als daags na den gouden herinneringsdag een plechtig H. Misoffer te Haarlem aan God1 zal 37 „Mevrouw," begon hij, vóór haar staande, „ik ben het ongelukkige slachtoffei van oin- 1 jhgliedcnwelke den schijn van eene verre gaande lichtzinnigheid op mij werpen...." 1 "7 ,t!K 'nd>" schreeuwde mevrouw Traum- Dacn met ruw gebaar dp",!"0,nlkite moede ben als hadde ik /.\\llar misdaad bedreven," vervolgde hij. d „Mijne dochter, huilde de ongelukkige moe- r tnet verheffing van stem. te ho,?yr0mVi ikumoet u aanmanen u bedaard uw Zde? i deze hevige gemoedsbeweging is voor doen v. zcer nadeelig, en ik kan mij zoo niet „Mijn^aan".... Mensch T ura mijn Laura mijn eemge Laura viel de 'raC,g miL wat hebt ge met haar gedaan doch even KP-Zalige vrouw hem op zwakkeren, zij ecnsk!;uJu-iSchenden toon in de rede, terwijl gen was, 0mlVan c!e s°fa,waarop zij nedergeze- wocde bjj ,1,.cs en en dokter met een duivelsche U 'L nep Eduard zeer ont hutst, „zoo kan ik in 't geheel niet tot u spre ken wees, ik bid u, bedaard en hoor mij aan." „Waar is zij vervolgde zij, als een waanzin nige haar vuist ballende. „Waar is zij Wat heb ik met uwe lange redeneeringen te maken zeg mij waar zij is.... O, mijn hart.... 't is of het breken zal Daarop deed de dokter haar mededeeling van de gebeurtenis, zooals deze had plaats gevon den, telkens door haar onderbroken en somtijds met de woede van een krankzinnige door haar aaatgegrepen. „Verloren!.... verloren!" riep zij met ver wrongen gelaatstrekken, „het ongeluk vervolgt mij waar ik mij begeefpijnlijker had hij mijn hart niet kunnen treffen." Duidelijk ving Eduard het woordje hij op en zeide op een zuchtenden en innemenden toon, zijn hand op haar schouder leggende „Zoudt ge denken, wat ik ook vrees, dat haar verdwijnen met dien vreemdeling, die zich voor mijn vriend uitgaf, in betrekking stond „En als dit zoo ware, wat gaat u dat aan vroeg zij, hare oogen naar hem opslaande, ter- WIJ'1, zij zijne hand van haren schouder stiet. t Zou wellicht goed zijn, zoo gij mij van een en ander op de hoogte bracht, "waagde hij aan te merken, „dit kon ons uwe dochter op het spoor srengen." „iraebt de geheimen van mijn ziel niet tc doorvorschen," zeide z'J» met een doffen klank in haar stem welke yan uitputting getuigde. „Uwe taak is mijn lichaam te bevrijden van de kwaal die het sinds jaren teistert maar dat kunt gij niet „Gij zijt hard tegen mij sprak hij treurig, „doch de omstandigheden, waaronder gij mij zulk een grievend verwijt doet, verontschuldi gen u, ik kan u dat in deze oogenblikken niet kwalijk nemen.." „Wie gaf u het recht midden van den nacht en zonder mijne toestemming mijn dochter met u te nemen; zoo ooit, dan had ik het u heden geweigerd," zeide zij een weinig bedaar der. „Uwe dochter had behoefte aan versche lucht, en wij wilden u in de rust niet storen, waaraan gij zulk een behoefte hadt. Ook is dit iets wat meermalen plaats vond wanneer wij, na een avondje bij u te hebben doorgebracht, ons naar huis begaven; Ik reken de dus uwe toestemming voor overbodig." „Wat er ook vroeger moge gebeurd zijn, hedennacht had ik in in der eeuwigheid mijne toestemming niet gegeven," riep zij met een veelbeteekenend gebaar. „Uwe dochter was een onmacht nabij," begon hij weder „zij had inderdaad de buiten lucht noodig; uwe ongelukkige tpestaud had haar meer dan ooit vroeger in de war gebracht en dit kwam door dien zoogenaamden mijn heer Spantzer, die even geheimzinnig verdwe nen is als hij gekomen was." „Alweer van dien man zeide zij, met met hare hand een beweging makende alsof zij iets weg duwde „war spreekt gij doch altijd over hem!'' „Omdat hij uwe dochter heeft ontvoerd!" riep Eduard, in zijne billijke verontwaardiging over hare strenge geheimhouding zijn toorn voelende ontwaken, hoewel het niet zeer voorzichtig was, er voedsel aan te geven. „Dit zou niet gebeurd zijn, wanneer gij uw plicht had gedaan en gewacht tot hij binnen de muren was;.... of gij moet een lafaard zijn," antwoordde zij. „Bedenk toch, mevrouw, dat ik tusschen twee vuren stond," vervolgde zij „het is nooit vroeger gebeurd, dat dit niet heb gedaan,maar een patiënt van mij lag in doodsgevaar, en uwe dochter zelve ried mij haar te verlaten, opdat ik mij des te spoediger van mijn taak kon kwijten" „En wat denkt ge nu tc doen om eene onge lukkige moeder haar kind terug te geven,dat door uwe nalatigheid isis verdwenen..?" „Ik zal ten eerste naar onze vrienden gaan, die zich gisteravond met ons hier bevonden -het zou kunnen zijn „Dat zal dat behoeft ge niet te doen daar is Martha al geweest," viel zij hem in de rede. „Dan zal ik overal 111 het ronde naar haar onderzoek doen en een advertentie in de courant plaatsen." „Als gij mijn dochter niet terugbrengt is uw geheel volgend leven, daar ik u nooit met rust zal laten, een aaneenschakeling van zielesmart en ellende.Hebt ge dat begrepen?" „Helaas, maar al te goed!" sprak hij, een traan uit zijn oog wisschende. „Ook al zoudt ge mij met rust laten, is mij, zonder haar, het leven een hel." „Toen drukte hij zijn op het hart en zuchtte „Gij weet niet hoe ik lijd, mijn hart klopt mij als wilde het breken, en mijn folteren de smart stijgt uit mijn ziel op naar naar mijn brein, en het benevelend, is het mij of zij vonken uit mijne tranende oogen slaat. Helaas," vervolgde hij „haar door den dood te moeten missen ware vreeselijk geweest, maar daarbij nog onophoudelijk het zelfverwijt in zich te moeten omdragen, dat ik de oorzaak was van de ramp die ons beiden trof, dit is een knagend zieleleed, dat dooi den sterksten geest niet te dragen is." „Gij hebt haar lief?" vroeg de moeder met een opbeurenden glimlach. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1919 | | pagina 9