i fm m m "m JÉ I Sport en Spel. Rechtszaken. i wm.wm SCHAAKRUBRIEK /INGEZONDEN, Sim, Harry. HET ONGELUK OP DE RODELBAAN TE GRONINGEN. (Wit 8) ATHLETIEK. NcdeHandeiis naar de O. S De navolgende leden, der N. A. U. ziin «itgenoodigd zich ia voortrainina voor de Olympische Spelen te begeven, n.l. de hee- ren: A. E. Heineman, J. C. de VriieS, C. Wezepoel, L. C. H Baron van Randwijck. C Burggraier. O. E. van Rappard, Aug. SchoLe. C. J. van der Wel, C. A. Gubbels, F. en A. Kroese, A. Paulen. M. v d. Linde, H. J. van der Ley, Chris. Huygens, H F. Wessels, W. C. Best, Fi. G. Bakker, alsmede de Achilles touwirekploeg. Behalve de daaelijksebe training wordt er 'a Zondags gemeen schappelijk getraind te Den Haag en Amsterdam. De heeren van Randwijck en Burggraier hebben zich alreeds teruggetrokken. VOETBAL. Het protest van Go Ahead. Daar de scheidsrechter wederom niet ter vergadering is gekomen, is de be slissing van 't protest van Go Ahead te gen Be Quick uitgesteld. KORFBAL. Zondag wordt de laatste wedstrijd ver speeld van d« seriewedstrijden van Ready en wel tusschen D. E. D. 11 en Advendo. 't Zal zeer zeker een spannende wedstrijd worden, welke o. i. in een kieine D. E. D_ overwmning zal eindigen, zoodat de 3e prijs wel in Amsterdam zat blijven. Advendo zal met de volgende combinatie uitkomen: da mes W. v. Hezel. G. v. d. Heuvel, A. de Kam, T. v. Pe.leco®, A. Schleper, en L. v. Waaid; heeren G. v. d. Have, J. v. Hezel, H. v. Hezel, P. Looijen. M. v Pellecom en Th. Wiegant. Voor de rechtbank te Groningen sten den Donderdag terecht de heeren A. en N. Hommerson, gedomicilieerd te Rotterdam en Üversehie, houders van een Rodel baan, te>r zake, dat zij te Groningen op den Sklen Mei gedurende de kermis aldaar hoogst nalatig en onvoorzichtig in wer king hebben gebracht en gehouden een zoogenaamde rodelbaan, dat zij den toe gang tot genoemde rodelbaan hebben verschaft of doen verschaffen aan een te groot of althans zeer groot aantal perso nen tegelijk, terwijl de inrichting ten deele bestond nit -ondeugd el ijk materiaal en ten deele onoordeelkundig was ge- TSouwd, rijndd Immers op 'een plaats een' daarvoor niet bestemde, althans niet ge schikte balk aangebracht, zonder dat deze balk op ©enigerlei wijze op behoorlijke wijze werd gesteund of geschraagd, ten gevolge van welke bovengenoemde nala tigheid en onvoorzichtigheid genoemde balk onder den zwaren last is gebroken en een 30-tal daarop staande personen van een hoogte van 9 meter op den grond zijn gevallen en tengevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel hebben gekregen. Er waren 11 getuigen gedagvaard on dier wie 2 der gewonden, 2 geneesheeren, 2 architecten en een opzichter bij de ge meentewerken. De laatste vijf personen als deskundigen. Als verdediger trad op Mr. H. die Visser. Het Openbaar Ministerie vroeg een nieuw onderzoek door een deskundige. De verdediger pleitte vrijspraak. Redacteur: ALPH. M. VOORTING. Tempelieretraat 50, Haarlem, Gelieve s.v.p. alle stukken betreffende deze rubriek te adresseeren aan boven staand adres. Probleem No. 207. P. P. Biake, te Liverpool,' (Zwart 13.) b c d e f q h - f EProblSem No. S08." - iQBh Erlin te «We enen, (Zwart 9) a b c d e f f Wit begint en geeft in twee zetten ma. Stand der Sukken: Wit: K e 1, D g 5, T d 8, L' e 4, P a 4, P d 6, pion!: b 5 e e 5- Zwart: Kl ,d 4, Tl a 5 en g 7, L' a 6 en f 6, P h 8. pionnen: e 8, e 7 en g 6. Probleem No. 209. H. H. Davids. (Zwart 8) -V v y mm. ïss mm. mtn Wit begint en geeft in drie zetten mat. Stand der Stukken: Wit: K g 1. D d 2, L c ,4,Le 3, p e 5, P f 5 en pion d 6. Zwart: K e 4, T b 7, T e 8 L fi 8 P a 8 Pionnen: b 3, b 6, c 5, c 6, <e 7, g 3, g 4 en h 6. a be ci e t g h (Wit 9) Wit begint en geeft in twee zetten mat. Stand der stukken: Wit: K g 4, D c 8, T c b, T h 5, L g 6 en h 8, P a 2 en g 3. Pion b 7, h 6. Zwart: K d 5, T a 4, |T a 5, L g 8, P d 1. Pion: a 3, d 6 en h 7. Voor 'den inhoud dezer rubriek stelt de Redactie zich niet aansprakelijk. DEN MINISTER VAN OORLOG DELES GELEZEN? Mijnheer de Redacteur Beleefd verzoek ik u eenige regelen in uw geacht blad, hiervoor bij voorbaat mijn dank. Zooals uwen lezers vermoede lijk bekend zal zijn, zijn de verschillende categorieën van ambtenaren en beambten al naar gelang hunner richting georgani seerd in verschillende bonden, teneinde dc belangen hunner groepen op deze wijze te behartigen. Zoo ook de onderofficieren. Veel is er indertijd- gesputterd over het al of niet toelaatbare van militaire bonden, deze echter hebben hun bestaansrecht meer dan voldoende bewezen, iets waarmede men het van hoogerhand, getuige de ver schillende Kon. goedkeuringen op de Sta tuten verkregen, volkomen eens is. De ond. off. zijn naar hunne richting georganiseerd in drie bonden t. w. de R. K. bond St-Martinus, de Christelijke bond N. C. O. V. en de neutrale bond „Ons Be lang." Genoemde drie bonden verzochten op verschillende data door den Min. van O. in audiëntie ontvangen te worden teneinde de wenschen en nooden den nieuw benoem den titularis bekend te maken. In verband met den beperkten tijd voor het verkenen van particuliere audiënties beschikbaar en uitgaande van de veronderstelling dat on geveer gelijksoortige belangen te behar tigen waren, noodigde de Minister van elk der drie genoemde bonden twee bestuurs leden uit teneinde deze belangen gezamen lijk te bepleiten. In dit schrijven werd tevens de aandacht gevestigd op de wenschelijkheid van een voorafgaande onderlinge bespreking der ter audiëntie voor te dragen punten. Dit toch zou de uiteenzettingen voor den Minister slechts vergemakkelijken. Dc mentaliteit van het dagelijksch bestuur der organisatie „O. B." kennende, tot beter begrip zij op gemerkt, dat dit bestaat uit burgers die in hun kwaliteit met de belangen van dc ond. off. persoonlijk niets uitstaande hebben, waren de besturen der Christelijke en Room- sch Katholieke organisaties zoo welwillend het hoofdbestuur der neutrale organisatie uit te noodigen tot een onderlinge bespre king als door den Minister bedoeld. Dit werd botweg geweigerd. Doch zij waren i i t de eenigen die op een dusdanige I manier behandeld werden. In antwoord namelijk op het welwillend sennjven van den M. v. O. deelden zij mede dat zii, hoofd bestuur van „Ons Belang," i i t ontvangen wenschteu te worden tegelijkertijd met da vertegenwoordigers van de confessioneelc; bonden, hetwelk zij met insinuaties aan het adres van genoemde bonden toelicht ten. Onder meer werd opgemerkt dat het bestaan van politieke en confessioneelc bonden in het leger hoogst verderfelijk moet worden geacht en dit terwijl de pre sident van dien zelfden bond, dc heer W. Wijk, met het geld van die neutrale organi salie, en eenige vair hare instellingen, als politicus in de Tweede Kamer is gebracht. (Zie o. m. Maasbode 15 Dec. 'x8ochtendblad). Men moet maar durven. „Ons Belang" alleen vertegenwoordigde de ineening der ond. off., ja men ging zelfs zoo ver den Mi nister voor te schrijven dat de afwijkende meeningen van de confessioneelc bonden geen invloed mochten hebben op eenige bepaling of maatregel door den Minister te nemen. Enfin, de Minister weet nu waar hij zich aan te houden heeft. Waar verder in dit schrijven gewag wordt gemaakt van het feit dat alle richtingen in de „neutrale" organi satie vertegenwoordigd zijn, moet mij de opmerking van het hart, „dan toch zeker de Katholieke niet Zeker „Ons Belang" zal wel een aantal zoogenaamde katholieken onder zijn leden tellen, doch dit zijn dan toch in elk geval Roomschen, die zich van het bevel ran de kerkelijke overheid„or ganiseert u onder het kruis," niets aantrek ken. In dienst noemen wij dezulken zak boekjes-katholieken. Het zou mij te ver voeren alle verdacht makingen en onjuistheden in het schrijven door het dagelijksch bestuur van O. B. aan den Minister gericht te bespreken, boven dien wil ik geen al te vrijmoedig gebruik van dc verleende plaatsruimte maken. Den Minister is nu eens juist gezegd hoe het moet. Beperkte tijd zooals deze bewindsman in zijn schrijven aangaf mag geen oorzaak zijn O. B. niet apart te ontvangen. Wat drommel, O. B. vraagt het, O. B. wenscht het en dan wou een minister chi canes maken Mijnheer Wijk, een inter pellatie, reuzekans. Wie zullen echter in deze liet gelag be talen Aan de onderofficieren het antwoord. Met beleefden dank voor plaatsing, H. J. PT 'M, Amersfoort. S ;rg.-m j n r. De beide jongelingen, die even onthutst zijn als het jorg matroosje, weten terstond geen woorden te vinden om bun aanwezig zijn op deze plaats te veroutshuldigen. Dat het vijanden zijn, die ze daar in een verborgen schuilhoek aantreffen, die gedachte komt niet in hen op. Wat hadden ze hun ook mis daan 't Waren nu zeker een paar ongelukki- gen. Zoo denkt de valschaard er echter niet over, die de trap afsluipt om zich weder bij zijn kameraden te voegen. „Een oogje in 't zeil houden, Harry zegt hij. Van zijn wedervaren rept hij echter geen woord aan zijn krijgsmakkers. HEBT MEDELIJDEN. „Hebr mcde.ijden had het matroosje in het Fransch tot Samuel en Jack gezegd. Met bezorgde blikken had hij daarop naar de sponde gezien waarop de zieke lag te kennen. Met een oogopslag zagen nu de verspieders, dat die zieke een man was, die met een hevige koorts lag te worstelen. Een stap nadertre- dende, breidt de jonge ziekenoppasser zijn handen beschermend over den k^rtsüjder uit. ^.Wat kijkt Sam verwonderd, al sdoor een onwillekeurige beweging met het hoofd het matroosje zijn hootddeksel afwerpt en daar- dooi lokken laar zien, die slechts aan een meisje kunnen toebehooren. Zachtjes sluit Samuel de deur van het zol- dti kamertje, want het rumoer, dat de sol daten daar beneden maken, schijnt het arme kind te beangstigen. „Ik dank u mijnheer zegt het verkleedde meisje met een lieftallige stem, „voor mijn vader, h.j is zoo ziek 1" i^eze schijn 1 mrusschen in een zachte slui mering te zijn gevallen, zijn gekerm wordt ten minste niet meer vernomen. „Ga zitten, juffrouw 1" zegt Samuel, eenigs- zins van zijn verbazing bekomende, „van ons heeft 11 niet te vreezeu, tot straks." Hij neemt daarop zijn kameraad ter zijde en fitis.ert nu op zijn beurt deze een paar woorden in 't oor, die den knaap oogenblikke- hjk zijn bezinning terug schijnen te geven. Zijn gezicht herneemt althans zijn gewone plooi en vriendelijk lachende, zegt de goede jongen „Reken maar op Jack, Samuel Zij verlaten nu het ziekenvertrek en dóen voorzichtig de deur achter zich toe. Beneden in het huis hooren ze hun makkers al roepen ;„Sam, Samuel 1".. De geroepene geeft hun echter geen ant woord. Op zijn gedienstigen dorpsgenoot steunende, strompelt hij een oogenblik later de gelagkamer weer binnen. Op de vraag zijner kameraden, wat hem deert, zegt hij op zwak ken toon :„ïk gevoel mij plotseling met al te wel, laat mij hier blijven en als ge straks uw onderzoek in de stad hebt ten einde gebracht, komt mij dan maar afhalen, laat alleen Jack ma^r bij mij blijven." De anderen gelooven den onpasselijk ge worden jongeling op zijn woord. De onder officier, die Samuel zeer genegen was, willigt zijn verzoek in en wenscht hem een spoedige beterschap. Jack blijft nu bij Sam en allen verlaten het logement, volstrekt niets vermoedende. Een hunner echter mompelt :„Önnoozele gansjes, die zich met een kluitje in bet riet laten stn- vroeg DE FRANSCHE OFFICIER. Nauwelijks hebben de soldaten de Zeemeer min vei lat en en den rug toegekeerd, of de on gesteldheid van den quasi-kranken Samuel 1 als n.et een tooverstag geweken. Hij ziet n herbergier, die hem viagend aanstaart, term in het gezicht en zegt „Dat is tot zoover goed gegaan, vindt u niet „Wat bedoelt u, mijnheer?" vraagt hem de man. „Ga zoo aanstonds maar mee naar boven, Als 't u blieft," antwoordt Samuel, „ik weet er alles van, vertel mij intusschen „Maar, mijnheer „Heb geen zorg, ik zal u niet verraden." „Nu cian, dc man was doodziek, hij kon niet vervoerd worden'" „Da.t behoefde ook niet en behoeft nog niet." „Uw geheim is bij mij veilig, maar breng mij dan even op dc hoogte. Onbescheiden wil ik niet zijn, maar toch...." „Gij zult alles weten, mijnheer, ik stel ver trouwen in u, maar....," op Jack wijzende, „elke pot heeft zijn ooren." „Spreek gerust op, voor dien goeden ziel bchoeit ge met te vreezen." En nu geiustgesteld, vertelde de logement houder, dat de man, die boven op het zolder kamertje ziek te bed lag, een landgenoot van hem was, een vriend lut vroegere jaren. „Zijt gij dan ook een Eranschmau v Samuel. „Geboren en getogen," was 't antwoord, „maar nu al sedert jaren een rustig ingezetene van Carrickfergus." „U verstaat de Fransche taal vroeg haastig de verengelschte Franschman. „Ja," Nog haastiger dan zooeven en in 't vloei endst Fransch vertelde nu de waard verder „Bij de ontscheping der Fransche troepen is mijn vriend, die officier was op de kaper- vioot, te water geraakt en heett dientengevol ge de koots gekregen. Wetende, dat ik hier in de Zeemeermin liet beroep van logement houder uitoefende, heeft hij hier bij mij zijn intrek genomen met zijn eenige dochter. Hee moisje hield zooveel van haar vader, dat zt hem niet wilde verlaten. Als raatroos is ze in dienst gegaan op de vloot van Thorot met diens bewilliging, 't Getuigt zeker voor haar goed hart en haar overschrokken inborst. En nu naar boven, later meer, mijnheer 1" Samuel had dit kort verhaal met belang stelling aangehoord. Jack was niet mindei een aandachtig toebehoorder geweest, schoon hij er niets van had kunnen begrijpen. Tocb had hij er een vaag begrip van, dat zijn beste vriend in onaangenaamheden kon gewikkeld Worden. Hij bereidde er zich dus op voor dien goeden Sam naar zijn vermogen bijstand te bieden als het te pas mocht komen, 't Viel hem genoeg mee, dat er geen handtastelijk heden voorvielen. Op verzoek van Sam bleef hij dan ook bneden om een oogje in 't zeil te houden, toen de beide anderen weer de trap opklumen om een bezoek aan vader en doch ter te brengen. Angstvallig luisterde het meisje naar de ademhaling van den zieke. Zoo vonden haai Jean Petitzoo heette de logementhouder, en Samuel Smith, toen ze boven kwamen. Sam, wiens goed hart bewogen was met den toestand van vader en dochter, belooft met de hand op zijn hart ze niet te wullen verraden ja, ze desnoods tegen zijn eigen landgenooten te zullen beschermen. De zieke Fransche officier sliep intusschen al sedert eenigen tijd rustig voort. „Dat doet hem goed, Marie zei met be moedigenden glimlach de man, die haar en haar vader gastvrijheid had verleend- Samuel zei niets, maar was éen en al oog voor de liefdelijke zorg, waarmede het jong matroosje voor den zieken vader waakte. Hij dacht daarbij aan zijn lieve moeder in de stille pastorie te Castleton. Hoe of 't nu met haar, met vader en Ellen zou wezen GEVANGEN. In vergenoegde stemming zaten de waard uit de Zeemeermin met Samuel en Jack een glas wijn te drinken o\> den goeden afloop van hun avontuur. Ze duchtten geen onraad. De praatzieke Franschman disciite zijn jongen vriend, zooals hij Samuel reeds noemde, aller lei verhalen op van zijn vroeger krijgsmans leven. „Maar berg nu dien wijn weg," zei Samuel een poosje later, „mijn makkers zulien zoo dadelijk wel weer hier zijn om mij af te halen en ofschoon ik alle huichelarij verafschuw, moet ik mij toch nog wel een weinigje ziek melden." „Uw doel is edel en dat maakt veel goed", merkte dc hospes op, terwijl liij een en ander ging opbergen. „Het strijdt toch wel een beetje tegen me n 'beter ik mijn kameraden zoo te moeten bij dotten." „Tob daar nu niet over, mijnheer Smith Laval en zijn lieve dochter Marie zullen het u honderdmaal dank weten. Wie weet, waartoe dit gevalletje nog eenmaal leiden kan..." „U, het spijt mij niet die ongelukkige men- schen gespaard te hebben, maar. Een „daar zijn ze" van Jack belette hem verder uit te spreken, wat dit „maar" inhield. De zeemeermin vulde zich in een ommezien 'met soldaten. Dat ze niet met heel vredelie vende bedoelingen gekomen waren., bleek uit nun geheele houeung. Hun aanvoerder, wijzen de op Samuel en Jack, sprak terstond op bra- schen toon Mannen 1 denkt om die beiden en gij Jean Petot ga mij voor naar boven. De waard verbleekte en wilde bedenkingen maken, maar op een gebrendenden wenk van den overste deed hij stilzwijgens, wat van hem verlangd werd. De otfiaer volgde met eemge manschappen den bedremmeiuen kas- telijn, in wien de soldaten den praatjesmaker van straks ternauwernood meenden te her kennen, zoozeer was de man veranderd. Met vasten tred ging hij evenwel zijn volgers voor, maar met naar net zolderkamertje, waar zijn zieke vriend was gehuisvest, maar naar een ander vertrek, dat niets bevatte dan een tatei en eenige stoelen. „Hebt ge niet meer appartementen tuei boven vroeg hem de officier met een barsch gelaat en toch inwendig blij, dat de veikhkkei die hem moest vergezellen, zich vergist zou hebben. „Ja, overste 1" zegt Harry voorbarig, „de kerel misleidt u." „Ik vraag u niets," was 't norsch bescheid tot Harry en dan tot den waard „Antwooro Jean Petit 1" „Nog een klein zolderkamertje, heer over ste „En daar zit de schavuit,' grinnikte Harry. „Dat zulien we zien," sprak zijn otücier.En het werd gezien en weer klonk het van de lippen der hevig verschrikte Mane„Hebt medelijden Dat hadden met haar en haar zieken vadei de officier en zijn manschappen, maar met met Samuel Jack en Jean Petit. Geboeid werden ze uit het huis geleid. Den dienstbode werd door den Engeischen officier opgeleid goed oj> den zieke te passen. Alsof zijn dochter dit niet zou doenl Toch pleitte het voor het goed hart van den Engeischen krijgsman, die inwendig de lage daad van den verklikker verfoeide. Dit te laten blijken was echter niet met de strenge krijgstucht overeen te brengen" En zoo geraakten Samuel Smith en zijn ge dienstige vriend, de kromme Jack, benevens de praatgrage hospes uit de Zeemeermin in gevangenschap, beschuldigd van verstand houding met den vijand. VOOR DE VIERSCHAAR. Aan boord van Zr. Ms. fregat „De konink lijke George" was de vierschaar gespannen. „Hou je goed, Sam!" .mag de brave jonge ling uit Castleton in navolging van zijn zusje Ellen nu wel tot zich zelf zeggen. En „hou je goed, Sam zegt hij dan ook, toen hij voor de vierschaar geroepen en m de kajuit gelaten wordt, waar eenige koninklijke officieren om een tafel zitten, die met allerlei papieren, boeken en kaarten bedekt is. Dat moesten zijn huisgenooten, dat moest vooral Ellen eens weten, dat Sam met ont- blooten hoofd en geboeide handen voor den krijgsraad terecht moesr staan, beschuldigd van niets meer of minder dan heulen met den vijand zijns vaderlands De onnoozele Jack naast hem maakte inderdaad een treurige figuur. De dood zag hem uit de oogen. De arme jongen verwachtte dan ook haast niets anders. Het hoofd hing hem op de borst, tranen rolden hem over de wangen. Ook Samuels houding was ver van tier. Maar geen nood, hij had een gerust geweten. Spreken vermocht hij evenwel nic-t of liever kon hij niet, wat zou hij ook zeggen om zijn handelwijze te verontschuldigen Een netelig geval was het zeker en de schijn geducht tegen hem. Het verhoor heeft inmiddels een aanvang genomen. De voorzitter van den krijgsraad, een gestreng man, met ernstige gelaatstrekken houdt den onthutsten jongeling,die hoe langer hoe bedeesde, houding aanneemt, het laak- oare van zijn handelwijze voor oogen. Samuel weet daarop niets anders te zeggen, dan dat hij onschuldig is aan verraad. Tamelijk tang duurde het verhoor, waarbij de heeren rechters met Jack rn het geheel niets beginnen konden. Ja, 't scheen somtijds oi hun een glimlach om de lippen zweefde, als ze op de vragen, die ze tot hem richtten, m het geheel geen of wonderlijk averechtsch am woord bekwame a O dorbedreiging van voor den mast te wor- doougeschoten te zullen worden, als hij niets bekennen wil, wordt Samuel eindelijk weder naar zijn enge gevangenis in het schip ge bracht. Jack deelt in zijn lot. Na hen is de beurt aan den logementhouder om verhoord te worden. Jean Petit tooirde nu voor goed met op zijir mmdje te zijn gevallen. Hij geelt een zeer omstandig verhaal van het in zijn huis voorgevallene, verzwijgt niets n roept het medelijden in der heeren rechters, met alieen voor zich zelf, maar ook voor den wakkeren jongeling, die zoo leelijk in het ongeva. betrokken is gewerden. Hij heeft en mond vol van lof over den ede en fca uel Smith, die eerder beloond, goed bemotid, dan gestraft verdien de te worden. Deze vrijmoedige toespraak van den welbespra&kten Franscuman maakte op de rechters een gun- stigen indruk. Na zijn eerlijke bekentenis wordt hij dan ook onmiddelijk op vrije voeten gesteld. Ook Samuel en Jack worden in een beter verblijt gebracht en van de boeien be vrijd, maar niemand mag een enkel woord tot hen spreken. GIJ ZIJT ONSCHULDIG. Den volgenden dag, dc 28ste Februari van het jaar 1760 was ternauwernood aan de kimmen verrezen of reeds bulderde het ge schut en wekte dc beide slapenden uit hunnen sluimer. „Dommelsch, Jack zegt Samuel, „daar oes ten we bij wezen." „Ja, Samuelbeaamde Jack. Daar treden de heeren van dc vier chaar hun verblijf binnen. Beleefd groet bamuel hen, Jack volgt zijn voorbeeld. „Heer overste zegt Samuel tot den voor zitter, „ik vraag u als een gunst om op de gevaarlijkste plaats in het gevecht gesteld te worden, want gaarne heb ik mijn leven voor Old-Engeland over." „Ja, overste zegt ook Jack. Met zichtbaar welgevallen staren de heeren op den kloeken borst, die hun zoo fier in de oogen blikt en zoo stout een toon weet aan te slaan. Samuel begrijpt niets van hun welwillend heid, totdat een der rechters hem toevoegt „Gij zijt onschuldig." De donder van het geschut verdooft bijna het antwoord van den jongeling. Liet was zijn welgemeende dankbetuiging voor de tot h- m gesproken woorden. De verwoede zeestrijd tegen den kaperkapi tein Thurot heeft voor goed een aanvang ge nomen. TUSSCHEN LEVEN EN DOOD. „Mannen I" riep Thurot zijn overschrokken krijgers toe, „dat gaat op lewn en dood, maar stand houden zullen we en overwinnen of sterven, ja 1" En ze hielden stand, die ijzeren zeeschui mers, totdat de overmacht hen deed zwich ten en hun wakkeren aanvoerder met hon derden niet minder wakkere mannen deed vallen om nimmer weder op te staan. Maar ook de overwmnaars hadden geduchte ver liezen geleden. Onder de gekwetsten bevond zich ook de zoon van den predikant Smith te Castieton. Als een man had hij in 't bamen der geva ren onverwrikbaar pal gestaan, totdat hij door eeil vijandelijken kogel buiten gevecht was gesteld. Met grooten ophef werd van zijn betoonde dapperheid melding gemaakt, maar hij zelf wist daar niets van af. In het zelfde logement, waar de Fransche officier liefderijk verpleegd werd, in de Zeemeermin, had men ook den gewonden jongeling gebracht. De bereidvaardige kromme jack werd tot zieken verpleger aangesteld. Een beteren had men ook niet kunnen vinden. Weken lang zweefde Samuel tusschen leven en dood. „Zal hij er van opkomen vroeg op zekeren dag een soldaat aan Jack. Jack keek den vrager in 't gelaat en keerde zich verach telijk van hem af, zonder hem een antwoord waardig te keuren. Wie scherp toegeluisterd had, had hem kunnen hooren mompelen „Dat gaat jou mets aan, vatschaard „Wat die kromme sukkel zich al niet in- beeldt, nu hij n dominés zoon mag oppassen," zei Harry Rudiey tot een anoerrn kamtraad Toch was hij inwendig beschaamd en nam zich voor ter gelegener tijd daarvoor weer wraak te nemen op den .kromme" en ook op dien. Samuel Smith, als hij tenminste aan de klau wen van vriend Heiu mocht ontsnappen. 't Was een heugelijke dag voor ai de bewo ners en gasten van de Zeemeermin, toen dit eindelijk een feit was geworden. Nu beterde de zieke dan ook bij dagen aan. Hij kon wel dra weer van zijn leger opstaan en van de zoele lentelucht genieten. De winter en het koude voorjaar waren weder voorbijgegaan, het schoon getijde brak aan en met den zomer de volkomen herstel ling van de beide kranken, die in de Zeemeer min verpleging hadden genoten. Dankbare gevoelens bezielden vader en dochter voor den jongen Engeschman, die hun in den nood een redder had willen zijn. (Wordt vervolgd* 1 it

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1920 | | pagina 16