TWEEDE BLAD Degemeenteiyke inkomsten Medische Praatjes. Wat de Pers zegt ONS VR00LIJK HOEKJE BllMNK.NLAND. LfcUlLLhTON De Erfgename van den Goudzoeker. Z&TERÖAG 13 NOVEMBER 1920, DE RIJKSUITKEERING. Wie den laatsten tijd de dagbladen met aandacht heelt gevolgd, heeit kunnen le zen, dat cr in de 2e Kamer langen tijd ge discussieerd is over een amendement van jhr. de Geer, cm het z. g. hoofdgeld de Rijksuitkeering, die de gemeenten per in woner gemeten te verhoogen, terwijl, zooals men zich zal herinneren, door de Regeering bij de Troonrede in Septernbe j. i. verruiming der Rijksuitkeering is toer gezegd. Het vraagstuk van de financieele verhou ding tusschen Rijk en Gemeente, is dus wel van actueel belang. De finanueele vernouding dateert vani865 Tot nat jaar hadden oe gemeenten de bevoegdheid om belastingen op voorwerpen van verbruik, z.g. accijnzen te heffen. Ounen van dagen zullen zich wellicht den tijd nog wel herinneren, dat de goeoeren, die de Siao weroen binnengevoerd, eerst door de koni- miezen werden onderzocht, wat natuurlijk smokkelarij op gruote schaal in de harte werKte. Men behoeft zich slechts de distri butie-periode te herinneren. Wij maken er terloops melding van, dat de Minister van Financiën bij het thans bij de 2c Kamer aannaiigig wetsontwerp tot wijziging der Gemeentewet de heffing van accijnzen op beperkte schaal, n. 1. in den vorm van de- bietrechten op wijn, bier, gevogelte en andere genotmiddelen, aan oe Gemeenten weder wilue toekennen, aocli op voorstel van den heer ter Laar verwierp oe Kamer het des- betretfenoe voorstel met 30 tegen 32 stem men. Zooals we daareven vermeldden, hadden de Gemeenten tut 1865 de Levoegaheid om accijnzen te heffen. De gemeentelijke accijnzen werden evenwel in dat jaar at- gescnait, uoornat in oe gemeentewet een nieuw artikel werd opgenomen, luidende uelastingen op voorwerpen van gebruik worden met geheven." Ten einde evenwel te vnorkon en, dat de^e bepaiing de gen,eente-financiën zoude ontwricuten, werd aan de gemeenten, als vergoeding voor de afschaffing der accijn zen, de oeschikking gegeven over 4/s van de oporengst, ciie oe personeele belasting in de gemeente aan het Rijk opleverde. Door toeueimiig der bevolking, door meerderen welstand en door verruiming van levens opvatting nam de jaarlijksche opbrengst oer personeele belasting sinus 1865 in na genoeg alle gemeenten steeus toe, zoodat ook liet gedeelte, uat het Rijk ter zake aai de Gemeenten moest uitkeeren, steeds groo- ter werd. V an Rijkswege werd oie toeneming van ue personeele belasting natuurlijk met welgevallen aanschouwd, uooh in dezelfde mate werd het blijkbaar betreurd, dat oe gemeenten voor 4/, in pit accres deelden, altnans in 1885 kwam eene wet tot stana, waaroij de uitkeering, oie de gen eenten kregen uit de personeele belasting, weru gefixeerd n a. w. op een vast cijfer gebracht. e gen eenten zonden v urtaan jaarlijks D ontvangen van de gemiddelde jaarlijksche opbrengst uer personeele belasting over de jaren 1882 tot en met 1885. Toeneming uer personeele belasting zou derhalve voor cie toekomst de gemeentelijke uitkeering niet vernoegen. De regeling van 1885 was niet van blij- venden aard. 111 ue wet zelf was de bepaling opgenomen, uat zij zou worden herzien vóór 1 januari 1896. De wetgever van 1885 aluus prof üppenheim scheen bij voor baat te gevoelen uat de fixatie-maatregel eene benadeeling was der gemeente-financiën en uat tnans aan de regeling van de geldelijke betrekkingen tusschen Rijk en Gemeentel letterlijk alle stelsel ontbrak. De in 1885 toegev oegde herziening kwam tot stand bij de wet van 24 Mei 1897 (Stbl. 156) uus ongeveer 1% jaar te laat. In ue memorie van toelichting op dit wetsontwerp lezen wij, dat de Staat verplicht is aan de gemeenten uitkeeringen te doen en wel 1. omdat de Staat de Gemeenten nood zaakt tnt het doen van uitgaven waarbij niet het gemeentelijk, maar het algemeen belang van het Rijk. gebaat is. 2. o.Tiuat de gemeenten, door het verbod van acujnsheffing, niet in staat zijn, alle ingezetenen in hare lasten te doen bijdragen. De bijdrage van het Rijk bestaat uit een uitkeering per inwoner. Liet beurag der uitkeering is voor de diverse gemeenten verschillend en is afgeleid* uit een samenstel van ingewikkelde factoren van zeer twijfel achtige waarde. Aan de hand dezer factoren is de uitkeering, waarop iedere gemeente jaarlijks recht liceit, binnen 6 maanden na het in werking treden der wet door Ge- leputeerde Staten, vastgesteld. De uitkee ring loopt van circa f 1.tot ongeveer 5. per inwoner. In 19x8 bedroeg de uitkeering voor Amsterdam f 3.80, voor Haarlem f 2.30, voor Gouda f 2.35 en voor Alk maar f 1.30 per inwoner. Op deze uit keeringen is evenvvel de korting toegepast, waarvan we straks even nader gewag zul len maken, zcodat zij oorspronkelijk hooger waren. Schreef prof. Oppenhcim van de wet van 1885 dat daaraan alle stelsel ontbrak, over de wet van 1897 liet Mr. Kolkman zich dezer dagen in de Tweede Kamer ongeveer aldus uit. „De wet van 1897 is wel een van clc meest verouderde wetten, die wij hebben. Zij be staat uit een optelsom, een aftreksom, een vermenigvuldigingssom en een deelingsom en zij zou een uitstekend voorbeeld zijn voor een opgave bij een vergelijkend examen voor onderwijzers en het zou dan de groote vraag zijn of de ontwerper zelf wel zou sla gen. Ingewikkelder materie is niet denkbaar. Geen enkel van de elementen waaruit de som in 1897 is samengesteld deugt nog op dit oogenblik." Allerwegen wordt dan ook de beboette tot wijziging der wet van 1897 gevoeld en ook de klachten der gemeentebesturen over de geringe uitkeering die zij in de tegen woordige dure tijden van het R.ijk krijgen zijn algemeen. Zelfs de bekende pleitbezorger van de spaarzaamheid voor de publieke lichamen. Dr. A. v. Gijn schreef destijds dat, aangezien de waarde van het geld de laatste jaren met de helft is verminderd, ook het z. g. hoofdgeld, dat de gemeenten ontvangen, moet verdubbeld worden. Zoo als boven reeds met een enkel woord ver meld, meende jhr. de Geer goed te doen zich tot tolk te moeten maken van hen, die met de bestaande regeling ontevreden zijn en stelde hij bij de beiianueling der wij ziging van Oe gemeentewet een amendemen voor, waarbij ook in de wet van 1897 wijzi ging werd gebracht en wel in dien zin, o.a de Rijksuitkeering per inwoner vmr 01e gemeenten, waar de opbrengst der plaatse lijke directe belasting hooger is dan ue op Qrungst der Rijksinkomstenbelas ting, 1x1 a. w. waar de hoofdelijke omslag het zwaarst drukt, zon worden verhoogd cn wel in die mate, als de opbrengst der gemeentelijke oelasting hooger is dan die van het Rijk- Het amendement de Geer werd door de Ka mer met 30 tegen 46 stemmen (nagenoeg links tegen rechts) verworpen, hetgeen wij van ganscher harte kunnen toejuichen. Waar door de Regeering in de Troonrede Herziening der financieele verhouding tus schen Rijk en Gemeenten is toegezegd, er- dient het geen aanbeveling, dat een kamer lid gebruik makende van zijn recht van amendement, door een ruwe greep het woord is van M r. Kolkman ue Rijks uitkeering trac„t te wijzigen. Alléén de Regeering kan tie volledige gevolgen eener wijziging der Rijksuitkeering overzien cn alleen zij is dernalve in staat, deze materie te regelen. Waar van zekere zijde het amende ment van jhr. de Geer een bewijs van moed werd genoemd, het moedig stellen van eer. daad waardoor verschillende der zwaarst onder financieele zorgen gedrukte gemeenten zouden worden geholpen, werd door Mr. Rutgers terecht aangevoerd, dat den Staats man niet alleen moed doch ook beleid moet sieren. Eigennaardig was ook, dat dit amendement afkomstig was van een to der rechterzijde (jhr. de Geer is Chnstelijk- historisch) en dat het door geen enkel hu der rechterzijde weru gesteund, terwijl het links op eene enkele uitzondering na, al- gemeenen bijval vond. Zou zijne qualiteit van Burgemeester van Arnhem aan jhr. de Geer hier soms parten hebben gespeeld Over 't algemeen ontvangen de gemeenten niet meer het volle hoofdgeld, waarop zij aanvankelijk recht hadden. Zooals wij te anderer plaatse reeds hebben aangestipt, wordt het totaal bedrag der Rijksuitkeering sinds 1905 verminderd met de som, waarmede de minimum jaarwedden der onderwijzers uie het Rijk destijds aan de gemeenten ver goedde/in dat jaar werden verhoogd. Deze vermindering zal wel voor het laatst worden toegepast over 1922, daar over 1923 de financieele paragraphen der nieuwe Lager Onderwijswet volledig in werking treden, doch wij hebben in deze wet tevergeefs ge zocht naar een artikel dat hieromtrent iets bepaalt. Wij vermoeden daarom, dat de R geering deze zaak wel zal regelen bij de wij iging der wet op de Rijksuitkeering, uie zij voorbereidt. Het zoil in 't geheel geen zin hebben een korting te handhaven, die voor de verschillende gemeenten zeer ongelijk is en die geheel strijdt met de beginselen, waarvan de nieuwe Lager Onderwijswet uitgaat. Tot slot vestigen wij de aandacht op art. 10 der boven besproken wet op de financieele verhouding, waarin is bepaald, dat het Rijk lU vergoedt van het totaal der jaarwedden van den Burgemeester en den Secretaris, tot een maximumbedrag van 600.Door deze laatste toevoeging krijgt b. v. Benne- broek evenveel als Amsterdam. Dat dit zeer onbillijk is, ligt voor de hand. De Staats commissie, ingesteld voor het onderzoeken naar de bezoldiging van het gemeente-perso neel, stelt dan ook voor om de helft der jaar wedden der ovengenoemde titularissen ten l iste van het Rijk te brengen. Er is inderdaad zeer veel voor te zeggen dat het Rijk voor de helft in de bezoldiging van den burgemeester en secretaris bijdraagt, daar aan deze functionarissen in nict-ge- ringc mate ook werkzaamheden ter behar tiging van het algemeen Rijksbelang zijn opgedragen. SUIKERZIEKTE II. Wij hebben den vorigen keer gezien, dat de atvleesehklier een zeer belangrijk orgaan is bij bovengenoemde ziekte en wegname of belang rijke beschadiging van deze klier tot suiker afscheiding in de urine leidt. De alvleeschklier nu staat stoffen af welke de omzetting van glycogeen, in welken vorm de suiker immers newaard wordt, in suiker tegen gaat. Deze stoffen hebben dus een tegenovergestelde werking van de stof, die wij adrenaline ge noemd hebben, welke laatste afgesehciaen wordt door de bijnieeren. Welke stoffen nu precies afgescheiden wor den door de alvieeschklier en welke schei kundige samenstelling ze hebben is ons nog niet geheel duidelijk. Bij mensch en dier heelt men geheel en al uezelfde verschijnselen ge vonden cn zoo zien wij bij lijaeressen en lij ders aan suikerziekte ten. allen tijae een kleine, min of meer verschrompelende alvleesch- klier. De suikerziekte nu behoort met de jicht c-n de vetzucht tot de z. g. n. stofwisselings ziekten. Al deze ziekten komen nu vaatc er felijk voor cn wisselen elkander tevens af. Zoo vinden we in óén familie een broer met jicht, een zuster, die lijnend is aan vetzuent en nog een anaer nabijstaand familielid dat met suikerziekte hecept is. Niet aitiju krijgen we de ciiaoetés of suikerziekte als erfenis, uocu ook uitwendige oinstandigneuen werken soms net optreden van tleze ziekte in de lianu. zoo zien wij een enkelen keer na een gruoten doorgemaakte» angst of na tijden van kwel lende zórgen de ziekte optreuen. Weer een andere maal is 't üe tijding van een plotseling droevig verlies, terwijl ook het languurige overmatig gebruik van akohoLhoudcnae dran ken een slechten naam heeft. De suikerziekte gaat doorgaans met zeer eigenaardige klacateu gepaara. Le persoon in kwestie is meestal buitengewoon vermoeid, ja in vrij belangrijke granen is dezevermoeid- ncid zoo groot, uat nij (zij) er tegenop zici een of anoere beweging uit te voeren. Daar naast wordt de patiënt(e) gewoonlijk zeer gekweld door 'n heftigen dorst en geven Wij iiem (haar) een glas water, uen meest gelief- kousde.11 crank,dan gaat het in één teug naar oinnen, zooals een normaal mensch ait zou doen op een snikheeten zomeruag na een lange vermoeiende wanueiing. Met liet vele drinken gaat natuurlijk nooczaKehjk gepaard het vele urineeren. De eetlust is bij cieze patiënten geenszins verminderd in de meeste gevallen, integendeel, /.e eten enorme hoeveelneden en zijn bijna niet te verzauigen. ik wil niet nalaten in uit verband er op te wijzen, dat het niet alleen gewenscht, doch uringend noodzakelijk is, dat het dieet dour uen medicus worut samengesteld, oaar het van dien aard dient te zijn, uat ue urine vol- uomen suikervrij is. liet spreekt van zelf, uat dit in 't eene geval wat gemakkelijker gaat dan in het andere en hier de medicus wat strenger zai moeten zijn in 't diëeet dan daar. oorts vinden wij naast al deze misère niet zelden, dat de patiënt(e) veel last heeft van net uitvallen van het haar en van de tanden Nu nog een enkel woord over het voorko men an de suikerziekte. Geen land ter we reld of de Diabetes heeft liaar tenten cr o, - geslagen. In Indië komt ze vrij veelvuldig voor, althans in veel grocter percentage dan ..ier te lande, waar haar voorkomen matig is te noemen. Vooral de middelbare leeftijd is de meest geiiefkoosue, hoewei jeugdige en oude menschen geenszins vrij uit gaan. Onder de x 2 jaar is ueze ziekte echter een buitengemeen groote zeldzaamheid. liet mannelijke ueel uer bevolking worut meer aangetast dan het vrouwelijk element. Dit is een eenigszins vreemd verschijnsel, daar men meent dat het zenuwleven een gruote rol speelt en we zouden denken, dat de kans hiertoe onuer de vrouwen grooter is dan bij de mannen. Koe 't ook zij, het feit is met zekerheid geconstateerd. Ik wil niét eindigen zoncier te wijzen op een zeer merkwaardige ontdekking n. 1. dat zoo veel Israëlieten in verhouding tot de Cnriste- nen door de suikerziekte worden aangetast. Ook haar zusters, de jicht en de vetzucht k< - men bij de eersten menigvuldig"voor. Hoewel men 't .soms gewaagd heeft een oplossing in deze kwestie te uiten, moet ik toch helaas mededeelen, dat het veiliger gebleken is deze nog achterwege te houden. MEDICUS. arbeidsluiheid. Er is niets nieuws onder de zon. Wij kla gen heden steen en been over ede tegenwoor dige ambachtslieden, doch in „Koddige en boertige opschriften," gedrukt bij Jeroen Je- roenze in 1698 te Amsterdam, komt reeds het volgende rijmpje voor Spreek niet van timmerluy Nooit is er slimmer bruy." Eerst passen dan meten, Dan tijenze aan 't eten, Dan slijpen ze de bijl, Dan schze een wijl, Dan een beetje gepraat, Daar mee wordt het avond laat. ZtLFu ONULH OE communistische ABB2.luc.HS. HET PAROOL:„DOOR HET VOLK". 3. Behalve de Soltek's vast dat wel nog Bleekte de agent van Wells, Fargo en Co in Gold Spmgs en vermoedelijk ook de chemicus, die in Sol koks dienst da ertsproeven maakte en superintendant van den grooten smeltoven was, die met de zilverbergwerken in verbinding staat. Gij zult hem vermoedelijk leeren ken nen, vreemdeling; want bij is daar nog en een geacht man, die, naar men mom pelt, miss Rothblond, de ergenamo van den goudzoeker zai huwen." „Zeer goed," dus stuitte ik hier 'onge- du ld tg den woordenvloed van mijn be richtgever over dé aangelegenheden van het „Camp dat het doel mijner reis w&s. „W&t echter hia&ffc oen. roofridder van den grooten weg en het verscHoven maskei- met den chemicus der SciLck'shê werken te maken?" „Vreemdeling, gij zijt jong bijkans had ik groen gezegd," antwoordde igewidh'- tig met een sluw oogknipp&n de voer man, de pruim tabak van de eene wang naar de andere rollende. „Gij vraagt daar meer dan een man, die niets bevestigen wiL wat hij niet bewijzen kan, moeilijk kan beantwoorden. Begrijpt gij? Het mas ker verschoof slechts een weinig. Gelij kenissen onder menschen komen menig maal voor en daarbij sloeg ik onbarmhar tig op mijne paarden los en liet de oude rammelkast do laatste tien mijlen in vlie gende vaart voortratelen, tot ik aan het ongeveer vijftien mijlen achter ons lig gende station kwam, dat gij ook voorbij gekomen moet zijn en waar de paarden verwisseld worden. Ik meldde natuurlijk het voorval; een schaar koedrijvers steeg te paard; maar van den eenzamen straat rover ontdekten zij geen spoor. Niets duidde de piek aan, waar de overval had plaats gegrepen; zelfs de oudé, door mij afgeworpen kist was en bleef ver dwenen." „Gij wekt daar opzettelijk of niet, dat is om het even con verdenking in mij op, die afschuwelijk is als zijop een onschuldige slaat, en deze zaak moet met .de. grootst mogelijke omzichtigheid nagevorecht .worden»" dust onderbrak ik het eerst de langere pauze, die in ons onderhoud ontstaan was. „Denkt gij dat, vreemdeling, denkt gij dat? bromde de oude grensbewoner met een veel 'oeteekenenden blik. „Ik heb geen argwaan willen verwekken. Bij mij zeiven bestaat er toch geen, ten minste geen, waarvoor ik bewijzen zou kunnen voortbrengen. Ik heb alleen verhaald wat er gebeurd is en in den waren samenhang van personen en omstandigheden. Wat gij er nu uit hesluiten wilt, is mijne zaak niet. Meent gij echter de man te zijn, die den roofaanval van het vorige jaar, dus den .adder, op het spoor zult kunnen komen en voelt gij de roeping zulks te doen, dan zal het mij lief zijn, en mocl'4 gij mij te gelegener tijd daarbij nood tg hebben, kunt gij op mij rekenen." De zon was op het punt van onder te gaan, toen ik weer eens voor hex eerst aan de streek eenige opmerkzaamheid schonk, zoo zeer b/adden Moore's mede- cleeiingen zijn belangstelling opgewekt, en ik ontwaarde, dat wij over een prachtig met hout begroeid hoogland reden. Reeds lang had het mulle diepe zancl voor een vasten, steenachtigen bodem plaats ge maakt. Rondom ruischte het eikenwoud. Enkel» dje ree stemmen lieten zich li»o- ren en voor den zwervenden blik dook een landschapspanorama op, hetwelk mij met verrukking vervulde. Over bergen en Aaien zweefde het oog, smalle wa terstrepen kronkelden er glinsterend doorheen en hier en daar scheen een in sneeuw gehulde bergtop zich met de lucht te vereenigen. Zelfs de aan dit schouwspel gewende oude grensbewoner blikte mijmerend over de koppen zijner paarden heen in het voor ons uitgespreid liggende landschap Plotseling hield hl'j de leidaeJa In «n stonden de paarden stil. „Daar, links af, vreemdeling, nauwe- lijks oen. mijl van kier, als gij ginds het door toet kreupelhout zijwaarts voe rende pad volgt, ligt Cold Springs. Ik durf u niet langer op den bok naast mij houden, wijl men ons iets verder d,aar voor ons uit in het „camp" zien kan, gij echter geen passagier zijt en de stage-a agent scherpe oogen heeft. Gij begrijpt mij l'Het einddoel van mijn rit is drie en een halve mijL verder. Vertrouw u slechte aan u poney toe, die kent den weg. En nu, God bevolen en geluk ia het kampi Snel was ik afgestegen, blad mijn paard losgemaakt, den vroeger tosjjegesjpten aar delriem aangetrokken en legde mijne hand tot afscheid in de nu weder onbedek te hand van den zoo barsch uitdienden en toch zoo onderhoudenden Californiër „Vaarwel Bill! En hartelijk dank voor uwe vriendelijkheid!" „Vereischt geen dank, my boy; good by el En voort rafelde de oude kast, welker geho'obel op dea ateenach'tigen bodem verre hoorbaar was. ft stond naast mijn poney on oogde met een soort van weemoed mijn nieuwen vriend na; een gevoel van verlatenheid beving mij. Doch spoedig die droefgees tige gewaarwording onderdrukkende, zet te ik mij in den zadel, liet den poney de rol van padvinder en had spoedig het zich ver uitstrekkende „Camp" of stadje bereikt, uit welks huizen de even te voren aangestoken lampen in de avond schemering straalden. Waar ik 't eenige hotel dezer bergwerkers-nederzetting zou vinden, had mij de voerman voldoende uitgeduid en zoo bevond ik my spoedig ter plaatse, had voor mijn paard gezorgd, een net en eenvoudig gemeube;d kamer- tj© bekome-u en werd door dc dochter dea huizes in bet Dwitscli geroepen om ta komen soupeer© iWordt vervmga.) LEVENSKUNST IN DE ARBEIDERSGE ZINNEN, Wij haalden onlangs een arlike! aan van den Bossclien medewerker van de „Maasb." waarin over sommige misstanden in de arbeiderswe- rcld, nuttige waarheden werden verkondigd, die o.i. iu wijder kring verdienden bekend ge maakt te worden. De schrijver had het in dit artikel ook over de vrijgestelden in de vakorganisatie, waarin „waarheden" vielen te onderkennen. Die waarheden hebben eenige tegenspraak ontmoet bij den secretaris van den R. K. Bond van Overheidspersoneel, die o.a. aan den Bossehen schrijver de vraag stelde: „Kent gij het leven der bezoldigde bestuurders van nabij?" Op deze vraag wordt in de „Maasb." het vol gende antwoord gegeven: „Lieve hemel! Of ik het ken! Of ik hen vaak, in mijn hart en ook wei openbaar, beklaagd heb! Wie geeft ons een roman uit het leven van een vrijgestelde? Welk een contrast: aan den eenen kant de energie van een man, die zich uit een minder-ontwikkeide omgeving heeft opgewerkt naar een breeder plan en die in het verschiet nog veel mooiere doelein den ontdekt, een man die zich gedroomd heeft dat hij de maatschappij in betere banen zou kunnen leiden, en aan den anderen kant de menigte, die opdringt en domme vra gen doet en altoos weer over nietigheden den voet verstuikt en van den vrijgestelde meer dan wonderen verwacht. Aan den cenen kant de wezenlijke wil om rustig te denken over de maatschappelijke verschijnselen aivo rens tot woorden en daden over te gaan, aan den anderen kant de onophoudelijke eisch om te praten cn te schrijven, met het vernie tigende argument „daar betalen wij ze toch voor." De heer van Seggelen, secretaris van den R.K. Bond van Overheidspersoneel had beweerd, onder erkenning, dat de vrijgestelden echte „strijdmannen" geworden zijn: „Zc behoeven geen actie te maken, daar zorgt onze lieve samenleving met haar na-oor!ogsche toestanden zelf wel voor." De schrijver in het Katholiek Dagblad yan Rotterdam treedt daarop in de volgende be schouwingen: „Er kan tusschen ons beiden cenig verschil van gevoelen bestaan over de psychologie van den vrijgestelde, maar in de erkenning van dit feit zijn wij het eens. Wellicht zal de geachte hondssecretaris bij nadere overweging wel wil len erkennen, dat de tegenwoordige vrijgestel den, hoe ook bezien, niet de meest-geschikte personen zijn, om de huishoudkunde aan de arbeidersgezinnen te ieeren. Komen zij binnen in een arbeiderswoning, dan zullen zij over stelpt worden met de verhalen van man en vrouw over dc loonen en over het vak; komt daar een beschaafd meisje binnen, enkel en alleen, om eens een maal te bereiden, om de meubels tc schikken, om te wijzen op moge lijke bezuinigingen in kleinigheden, dan zal daar een nieuwe geest zijn intrede doen, een geest, waaraan veie gezinnen zoo dringend behoefte hebben, Is het niet bekend, dat de woningbezoekslers in de groote steden een sterken invloed ten goede uitoefenen op het huiselijk leven van arbeiders? De heer Van Seggelen verhaalt van een moe der, die zes dagen na de geboorte van haar zevende kind alweer werkte in haar huishou den. O! dat is een pijnlijk gevalt En zulke pijnlijke gevallen zullen de tegenwoordige vrij gestelden noch door redevoeringen, noch door loonaclies kunnen voorkomen. Er zijn vcreemgingen, Katholieke vereenigingen, die hulp Lieden aan de moeders van pasgeboren kinderen, geheel en ai zonder dat zulke hulp verleening het karakter van armenhulp draagt. Maar wat houdt de arbeidersvereenigingen te gen, om in de grootere bevolkingscentra haar innerlijke kracht te versterken door do aan stelling van eenige kraamverpleegsters? Ook de veel-gesmade burgerij, de zooge naamde kleine middenstand, weet wat dc moeilijkheden des jevens beteekenen kunnen voor een groot gezin. En toch weet die, dik wijls met uiterst-beperkte middelen, zich nog staande te houden in den chaos, waarin wij leven, vooai omdat de vrouwen de mannen binden aan hun gezin, omdat dc woning ge reinigd is wanneet' de vader der kinderen thuiskomt van den arbeid, omdat het wezen lijk-sobere manl niet inderhaast, maar met zorg en smakelijk is toebereid. De huishoud scholen voor de arbeidersdochters werken reeds in deze richting het komt er slechts op aan, ook in het gezin der vrouw te on derhouden wat zij als meieje geleerd heeft." Op de levenskunst komt het voor de arbei- dersmenigte thans aan. Laat er evenwicht ko men tusschen de ioonenstijging en het loonsge- bruik, dan zai het geluk der maatschappij ia Christelijken zin ongetwijfeld toenemen. „Aan ons, zoo besluit dc schrijver uit Den Bosch zijn artikel, aan ons die geiooven in de onverwoestbare cultuur-macht der Kerk, de schoone taak om ieder op eigen terrein daartoe mede te werken. De rijken door ver mijding van alle tergende weelde en verkwis ting; de ontwikkelden door breede mede deelzaamheid cn onvermoeide pogingen tot heffing van het verstandelijk peil des volks; de middenstanders door eerlijkheid en vermij ding van al wat op woeker gelijkt; de arbei ders zelf door matigheid, eenvoud en arbeid zaamheid, die de besten der andere standen geleidelijk omhoog hebben gebracht." Het is een publiek geheim, dat de commu nistische hoofdlieden hier in 't land, hun beve len uit Rusland ontvangen en als gehoorzame, zoete jongens.... uitvoeren. Dat zijn dan dezelfde menschen, die op mee tings en vergaderingen het over de hooiden der menigte heen uitgalmen, dat de arbeiders, de proletariërs, slaven zijn der bourgeoisie. Jawel, slavent Is er wel smadelijker, eerloozer slavernij denkbaar dan die waaronder Wijnkoop c.s. gebukt gaan? Moskou spreekt, neen kikt maar even, en de Ncderlandsche bolsjewisten gehoorzamen als automaten. Nu weer liad de Communistische Partij uit Moskou bevel ontvangen, om de „heuglijke" ge beurtenis der Russische revolutie op waardige wijze te herdenken. Wijnkoop en de andere grootheden der C. P. gehoorzaamden, maar, zooals de aanhef van een verslag der „herden king" in „De Tribune" zegt, de arbeiders van Amsterdam hebben weer geen gelegenheid laten voorbij gaan om te toonen, dat zij het meest achterlijkste deel van het West-Europeesche pro letariaat vormen"; dat wil in goed Holiandsch zeggen: de arbeiders zijn eenvoudig thuis geble ven en laten Wijnkoop c.s. met hun „herden king" naar dc maan loopen. En niet alleen de gewone leden laten hunne Partij in den steek; de propagandisten, zoo deelt de verslaggever in het revoiutionnair papier mede, hebben „het bestuur met alle strooibil jetten laten zitten". „Als je op een dag ais heden." heeft Louis de Visser onder meer tot de ledige stoelen ge zegd, „nu het 3 jaren geleden is, dat het Rus sische proletariaat den sprong deed uit de ka pitalistische hel naar de communistische gerech tigheid, moet spreken ia de hoofdstad van het land, voor een slecht bezochte vergadering als deze, dan wordt 't je eng te moede, en dan voel je pas wat een ontzaglijke matheid en lafheid zich van het Nederlandsche proletariaat heeft meester gemaakt" Omdat de Hollandsche arbeiders niet in exta se vallen voor de „communistische gerechtig heid", in wier naam in Rusland niet alleen de keizerlijke familie, maar ook de sociaal-demo craten worden vermoord, worden onze werklie den achterlijke lafaards gescholden door de krankzinnige opruiers, die het regime der bloe dige verdrukking o zoo graag in Holland zouden toepassen. De mislukte herdenking bewijst eens te meer, dat deze lawaaierige „partyleiders", die willen spreken in naam van het Hollandsche proletariaat, niemand dan zich zelf vertegen woordigen. Zelfs onder de communistische arbeiders zijn er, die wijzer beginnen te worden. Schaepman en Kuyper zijn het, die den geest van recht, ontlerming en Offervaardigheid voor „den kleinen man" over hun onmiddellijke vol gelingen en door hen over tallooze anderen hebben vaardig gemaakL Deze volkslievende richting gekweekt te hebben is hun groote glorie." Maar wat te denken van het parool: door h/rf volk?" vraagt Prof. P. Geurts in de „Tijd" Immers: „De politieke en sociale machten, in dienst

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1920 | | pagina 5