Tweede Blad. hbb lp Vs 9 9 MP 111 jU 8 9 H 1 Van wat en wetgeving Medische Praatjes. Landbouw en Visscherij Gemengd Nieuws. Kunst en Kennis 111.WÉ iü nn ËP Êti ELCK WAT WILS. ZATERDAG 25 JUNI 1921 Het Congres voor geitenteelt. UIT BOEK EN BLAD. wé HÉ wM ÜH liSSi mm Wc DAMRUSRIEK. TREKJES CXCVI. Daar had ze enÈoic malen persoon lijk de treurige ervaring van opgedaan. kreeg de goede vrouw nooit de gele genheid haar zoon aan den lijve te LOODVERGIFTIGING. Wij waanden ons al geheel en al /an deze ziekte bevrijd tot voor korten tijd, toen zich gelukkig, voor zoover ,-nij bekend, geen ernstige gevallen van loodvergiftiging voordeden. Wij had den dit te danken aan verschillende huishoudelijke artikelen, in hoofdzaak lepels en vorken van zeer inferieure kwaliteit. Hce zou het ook anders in onzen tijd van surrogaten Dit geeft mij aanleiding u ditmaal sens het een en ander mede te deelen over bovenstaande aandoening. Krij gen wij n. 1. een vrij belangrijke hoe veelheid lood naar binnen, dan open baart zich dit in een min of meer hef tige ontsteking van ons maagdarmka naal. De patiënt gevoelt zich plotse ling zeer ziek en zoo mogelijk zullen wij zeer spoedig den maaginhoud uit- hevelen en den lijder een tegengift toedienen, waarvoor het magnesium sulfaat wel een der meest bekende is. Voorts zijn eiwit houdende stoffen, melk etc. zeer geliefkoosde middelen. Is men niet in staat,daar geen medicus bij de hand is of de instrumenten ont breken om de maag uit te hevelen, dan zal men zoo spoedig mogelijk een braak middel toedienen. Tevens zal men zorg dragen voor een goeden afgang. Is de vergiftiging niet al te ernstig, dan lukt het ons op die wijze nog wel het leven te redden. Gelukkig komen deze gevallen uiterst zelden meer voor. Vroeger was dit geenszins het geval en had het drinkwater, dat langs de looden dakgooten en afvoerbuizen den regenbak bereikt, heel wat vergifti gingen op zijn rekening te schrijven. Langeren tijd heeft men evenwel te kampen gehad met de z. g. n. chroni sche loodvergiftiging, zooals deze voor al in het drukkersbedrijf nogal eens voorkwam, terwijl ook de schilder bij het aanmaken van zijn verven vaak de dupe werd. Het lood oefent in al deze gevallen een verwoestende werking op de roode bloedlichaampjes uit, zoodat dergelijke personen er door gaans zeer bleek uitzien en sterk aan bloedarmoede lijden. Daarbij wordt de patiënt niet zelden geteisterd door heftige pijnen in den omtrek van den navel, welk lijden bekend staat on der den naam van „Loodkoliek". In wat ernstiger gevallen kan men- reeds aan den typischen vorm van den buik de loodvergiftiging constatee- ren, daar deze zeer eigenaardig is in getrokken, zoodat hij wel vergeleken is met den vorm van een „kano". Voorts vestig ik uw aandacht op de karakteristieke verlammingen van de onderarmspieren en niet zelden ook die der bovenarmen, zoodat de per soon in kwestie niet tot werken in staat is. Ook de beenspieren worden soms de dupe, hoewel dit in veel min der mate voorkomt dan bij de arm spieren. In enkele gevallen kunnen de her senen aangetast worden, waardoor de patiënt het bewustzijn in mindere of meerdere mate verliest, hetgeen natuurlijk altijd een zeer ongewenschte complicatie is en niet zelden het le ven in gevaar brengt. Ook kunnen ver schillende gewrichten in hun functie gestoord worden, ofschoon men wei nig veranderingen doorgaans aan deze gewrichten kan bespeuren en de in- tensitieve spiersamentrekkingen een groote rol hierbij spelen. De niet zel den tegelijkertijd optredende zenuw ontstekingen voegen het hunne er bij om he lijden nog in aanzienlijke mate te ve'ergeren. Ik wil niet nalaten u er ook op te wijzen hoe onze nieren door den invloed van het lood worden aangetast, een werking die op zich zelf zeer slecht voor deze gewichtige organen is, wat zich verraadt in de urine, die in zulke gevallen een belang rijke afwijking vertoont van de nor male Zoo u dus ziet, is de loodver giftiging geenszins ongevaarlijk en kan zij heel wat ellende en narigheid berokkenen. Gelukkig zijn wij in staat, wanneer de opgenomen hoeveelheid lood niet al te groot is geweest, de behulpzame hand te bieden en de ont zettende pijnen te lenigen. Toen men' nog niet het gevaar begrepen had, waaraan men zich in zulke bedrijven blootstelde, kwam de loodvergiftiging dan ook vrij veelvuldig voor, doch heden ten dage zien wij haar evenwel vrij uiterst zeldzaam optreden. Ik hoop dan ook dat deze bespre king er toe bijgedragen zal hebben, dat men bij het aanschaffen van arti kelen van huishoudelijken aard, waar bij de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat zij een belangrijke hoeveelheid lood bevatten, deze niet te koopen om zoodoende u en uw gezin niet aan ge vaar bloot te steller. MEDICUS. 's KONINGS MACHT. We welen uit de geschiedenis, dat in vroeger eeuwen de vorslen der meeste stalen over zeer groote maöht beschikten, d'a<t zij regeerden als despoten, die aan niemand, behalve aan God en hun ge- welen, verantwoording schuldig waren. En waar over het algemeen de omgeving waarin de vorsten opgroeiden, weinig gesdhiikt was om aan hoinne plichten je gens God te herinneren en bovendien hun ne weelderige levenswijze uiteraard ver slappend op hun geweten moest werken, behoeft het geen verwondering te baren, dat in vele staten het volk in volkomen rechteloosheid verkeerde en geiheel aan d'en willekeur zijner heerschers was over geleverd. Langzamerhand ontstaat hierin verbe tering. Het volk wordt zich van zijn recht en van zijn waardigheid bewust en onder den drang des vollks ontstaan ge bruiken en weiten, waardoor een toe stand van rechtszekerheid intreedt, die aan den burger, die de wetten van den Staat onderhoudt, ook de hulp van den Staat ter bescherming van zijn leven en van zijne goederen verzekert. Men zoude dit de burgerlijke vrijheid kunnen noemen. Toen de burgerlijke vrijheid eenmaal verworven was, openbaarde zich bij het volk, voornamelijk bij het intellectueele en beter gesitueerde gedeelte, de zucht om medezeggenschap te erlangen in het bestuur van 'sLands zaken. Werd aan dit verlangen tegemoet gdkomen door de in stelling van Parlementen, van Volksverte genwoordigingen, weldra was men hier mede niet tevreden, doch wemchte men ook o,p de staatkundige handelingen des Konings, voor zoover die zonder mede werking van het Parlement tot stand kwamen, invloed uit te oefenen. Een uit vloeisel hiervan is de ministriee-le ver- an twoo rdelijkiheid krachtens welke de verantwoordelijke minister zijne mede werking moet verleenen aan elke Regee- ringsdaad des Konings en voor die me dewerking jegens het Parlement aanspra kelijk is. Een kort overzicht van de politieke ontwikkeling van ons volk en van de daarmede gepaard gaande inkrimping van de Staatkundige maeht des Koings, moge hier op zijn plaats zijn Onder grondwet van 1814 was van een beperking der koninklijke mncih-t door de ministerieele verantwoordelijkheid geen sprake. Wel is waar was in de schets van Hogendorp, die den samenstellers van de grondwet van 1814 tot leiddraad diende, de kiem eener ministerieele ver antwoordelijkheid opgenomen, doch de desbetreffende bepaling van Van Hogen dorp werd in de grondwet van 1814 niet overgenomen. In 1815 bij de vereeni- ging met België drongen verschillende Belgen aan op invoering eener ministe rieele verantwoordelijkheid, dooh zonder succes. Bij de grondwetsherziening van 1840 was de Regeering natuurlijk onder den invloed van der despotischen Willem I. die elke doorvoering der meer democra tische ideën zooveel mogelijk trachtte te keeren aanvankelijk niet bereid om eenige bepaling ter zalke der ministerieele verantwoordelijkheid in de Grondwet op te nemm. De 2e Kamer dreigde echter de begrooting te verwerpen, indien de Regeering de ingediende ontwerpen tot wiiizging van de Grondwet niet met een- ontwerp op de ministerieele verantwoor- delijikjheid aanvulde. De Regeering gaf toen aan den op haar door de Kamer uitgeoefenden drang gevolg en vandaar dat in de grondwet van 1840 een begin van ministerieele verantwoordelijkheid werd opgenomen. Wij zeggen een begin, want inderdaad de ministerieele verant woordelijkheid, die ons de grondwets herziening van 1840 bracht, was nog zeer beperkt. Volgens de Grondwet van 1840 waren de ministers verantwoordelijk voor alle daden door hen als zoodanig verricht, waardoor de Grondwet of de weiten mochten [geschonden of niet opgevolgd zijn. Men ziet het, de concessie door de Regoering in 1840 aan de Kamer go- daan, was vrij gering. Ook zonder in strijd te komen met de Grondwet en de wetten konden Koning en Minister nog heel wat regeerinsidaden stellen, waarvan 'aan het Parlement geen ver antwoording verschuldigd was. Desniet temin voelde Willem I zich door invoe ring der beperkte ministrieele verant woordelijkheid persoonlijk getroffen. Hij meende niet in staat te zijn om onder de gewijzigde Grondwet zijne taak be hoorlijk te vervullen en deod afstand van den Troon. De voorstanders der onbeperkic minis terieele verantwoordelijkheid zaten echter niet stil en zooals wij in een onzer vorige artikelen reeds kortelings aan- stipton in 1848 word hun stroven met succes bekroond. Toen werd in de Grondwet de bepaling opgenomen. De Koning is onschendbaar, de Ministers zijn verantwoordelijk. Wat verstaat men onder do bepaling „De Koning is onschendbaar t" In het Engolsch Staatsrecht gold do regel „The kiny can do no wrong". (De Koning kan geen kwaad doen) en het was dit beginsel, dat men door even- vermelde bepaling ook in onze Grond wet wilde neerleggen. Door de woorden Do Koning is on schendbaar wil men zeggen, dat de Ko ning als zoodanig geen kwaad kan doen, dal de persoon van den Koning niet ge schonden mag worden, bij critiek op re- geering-sfhandelingen derhalve buiten be schouwing moeit blijven en dat de®e cri tiek alleen kan treffen den verantwoor delijken minister. Vandaar dat de minis terieele verantwoordelijkheid een onaf scheidbaar deel is der Koninklijke on schendbaarheid en het eene zonder bet andere niet bestaanbaar is. En ten einde te weten, welke minister voor de regeexingsdaden des Konings aan sprakelijk moet worden gesteld, is in art. 77 der Grondwet de eisch neerge legd, dat ale Koninklijke Besluiten en Beschikkingen door een der hoofden van de ministerieele departementen moet wor den mede onderteekend. Men houde er dur wel rekening mede, dat, als wij in een of meer onzer ver volgartikelen zullen spreken van de be voegdheden des Konings, wij daarmede bedoelen de constitutionecle bevoegdhe den des Konings, d.w.z. de bevoegdheden, die do Koning heeft, voor zoover een der ministers bereid is die door zijne verantwoordelijkheid te dekken. Maar, zal men allicht zeggen, als de Koning over zoo weinig persoonlijke macht beschikt, dan is hij niet veel meer dan een ornament aan ons staatkundig stelsel en nog wel een vrij duur orna ment, dat feitelijk overbodig is. Zij, die aldus spreken, doen onrecht zoowel aan den persoon des Konings als aan onze staatkundige instellingen. Wij zullen dit met een enkel woord trach ten aan te toonen. In eiken staat is noodig een persoon, die het hoogste gezag vertegenwoordigt zoowel voor het binnen- als voor het buitenland, in wiens naam wordt recht gesproken, aan wien de waardigheidsbe kleders trouw zweren bij het aanvaar den hunner functie. Zooals elk goed ge ordend huisgezin een hoofd moet hebben, die voor de belangen van dat gezin op komt, zoo eischt ook het gezin van den staat een hoofd. Is er geen Koning, die als hoofd van den staat optreedt, dan is er een President. En is dan een Koning of Koningin, die stamt uit een roemrucht geslacht, waarvan de naam sinds eeuwen met de geschiedenis des lands is verbonden, een Koningin, waar naar velen in den lande met eerbied en betrouwen opzien als de Bescherm ster hunner heiligste goederen, niet verre verkiezelijk boven een president die voor een bepaald aantal jaren wordt gekozen, en wiens verkiezing dikwijls het gevolg is van oen samenstel van factoren, waar bij politieke intriges en handigheid een niet onbeduidende plaats innemen Bo vendien is een populaire Koning of Ko ningin een krachtige steun ten goede in het belang der openbare orde de eerste vereischte voor het welzijn van den Staat. Er is echter nog moer. Alle maat regelen, die de Koning als zoodanig neemt, worden door den betrokken Mi- nistert gecontrasigneerd (medeondertee- kend) en neemt deze laatste derhalve voor zijne verantwoording, doch niemand weet, in hoeverre de persoonlijke meo- ning des Konings invloed heeft gehad op de genomen beslissing. Het is zeer goed mogelijk, dat de Minister bij be paalde maatregelen, die door hem in samenwerking met den Koning zijn ge nomen, het advies van den Koning heeft opgevolgd. Deze onderstelling ligt te meer voor de hand, waar de Koning door de continuïteit van zijn ambt ondervin ding opdoet, op staatsrechtelijk gebied, een ondervinding, waarover de telkens wisselende ministers uiteraard niet be schikken. Somtijds kan de persoonlijke invloed van den Koning zeer scherp naar voren komen en dat is, als zich voordoet het geval hetwelk zich ook thans aan den politieken horizont afspeelt dat n.l. een conflict ontstaat tusschen Eogeering en Volksvertegenwoordiging. Speciaal als bij dat conflict het geheele Kabinet is betrokken. Heeft eenmaal in een bepaald geval de Begeering het onaannemelijk uitgesproken en de Kamer zet haar wil toch door, dan ontstaat een conflict, waarin noodzakelijkerwijze óf de Regee- ring óf de Volksvertegenwoordiging moet wijken. De Koning heeft in zoo'n ge val het recht eene of beide Kamers der Staten-Generaal te ontbinden. Is de Ko ning van oordeel, dat de Volksvertegen woordiging geen weerspiegeling meer is van de gevoelens, die in de natie leven, zoodat 't zeer goed mogelijk is dat nieuwe verkiezingen een andere meerderheid in de Kamer zullen brengen, dan zal hij allicht tot ontbinding besluiten. In het tegengesteld geval, zal hij het Kabinet eervol ontslag verleenen. Al lijdt het geen twijfel of da Koning zal in dergelijke gevallen overleg plegen met de ministers en wellicht ook nog met andere raadslieden, het behoeft wel geen nader betoog, dat het persoonlijk inzicht dos Konings in dergelijke gevallen zeer veel gewicht in de schaal legt. Het Wereldcongres voor Geiten, dat te Roermond in Augustus e. k. zal gehouden worden is een bewijs, dat de belangstel ling in het houden van geiten in dezen tijd zeer hoog gestegen is. De groote waarde van de geit in economisch op zicht wordt dan ook algemeen erkend. Het houden van één of twee geiten door den kleinen man ten plattenlande is vrij algemeen. De heer A. A. Ter Haar zegt dan ook in zijn geschrift over de eoonon ische beteekenis der geitenhouderij, dat door de meerdere intelligentie der geit, door haar grootere levendigheid zij spoediger de vriendin van haar eigenaar wordt dan dit bij het melkschaap het geval is. Dat in Nederland heel wat melkgeiten gehouden worden, blijkt uit de telling in 1918 gehouden, die 311000 geiten aangaf, waarvan zeker op een aantal van 25Ö00 melkgeiten mag gerekend wor, den. Ten gevolge van het ontwaakte leven op het gebiéd der geitenfokkerij zal het zeker gelukken de gemiddelde melkop- brengst per geit tot 100 K.G. op te voe ren, dan zouden de 250000 melkgeiten 25 millioen K.G. ter waarde van (17y2 cent per K.G. gerekend) 4)4 millioen gulden leveren. Ik geloof niet, dat velen weten, dat onze geitenstapel zulk een groot deel van het nationaal vermogen uitmaakt, hetgeen des te belangrijker is, omdat juist de mindergegoeden be zitters daarvan zijn. In het rapport van Dr. C. Augst over „De invloed van bodem en klimaat op de geit" leest men, dat in Europa reeds sporen van de huisgeit in den Ijstijd (diluvium) gevonden zijn. Reeds in de schilderingen in de rotsnissen van Zuid- Trankrijk en in 't Noorden van 't Py- reneesche schiereiland doen ze zich aan ons reeds als twee door de buiging der horens gekenmerkte rassen onderschei den voor terwijl daarentegen zeker vast staande fossielen ontbreken. De kunste naars uit den ouderen steentijd onder scheiden 2 soorten, n.l. geiten met schroef vormige horens en met sabe;vormige horens. In den jongeren steentijd deed met de bewoners der paalwoningen een nieuw geitenras uit Azië zijn intrede, deN zoogenaamde Turfgeit, die kleiner en onooglijker was dan bovengenoemde rassen. Merkwaardig is het, hoe geringe verandering de geit uit den vroegsten steentijd tot heden ondergaan heeft. Ten hoogste is zij wat grooter geworden, maar het is bijna hetzelfde dier gebleven. Over het algemeen waren de geiten uit de periode der paalwoningen over 't geheel kleiner dan de tegenwoordige Zwitsersche geiten. We optmoeten tegenwoordig in hoofd-- zaak dezelfde rassen in Europa, die reeds heel lang geleden hier aanwezig waren. Ongetwijfeld is de geit een van de oudste huisdieren en heeft haar individualiteit steeds bewaard, gelijk ook o-. m. haar taai vasthouden aan den oorspronkelijken uit den tijd van haar léVen in wilden toe stand stammenden bronstijd bewijst. Wel zijn hare nu nog levende naaste wilde verwanten klimdieren, maar onze huisgeiten zijn dit toch niet meer. Zij gevoelen zich ook zonder gelegenheid tot klimmen heel wel. Juist de geringe eischen, die de geit stelt met betrekking tot de uiterlijke omstandigheden, ver pleging, beweging, stal enz. maken haar tot een zoo waardevol dier voor de ar beidersbevolking want onder omstan digheden, waaronder geen ander huis dier zou standhouden, blijft zij niet al leen in 't leven, maar bewaart hare haast onvernielbare gezondheid en zelfs nog een aanzienlijk prestatievermogen. Wan neer ook de geit niet geheel en al immuun is tegen tuberculose, zoo bezit zij toch een zeer groot weerstandsvermogen en weet de ziekte in haar lichaam bijna al tijd zóó te localiseeren, dat de algemeene gezondheidstoestand niet van beteeke nis daaronder lijdt. De kostbaarste eigen schap van de geit is echter ongetwijfeld haar ongeëvenaard aanpassingsvermogen. Terwijl paard, rund en schaap, tot ze kere hoogte zelfs het varken, in hun ge woonten altijd den invloed der plaats vertoonen, is zulks bij de geit weinig of in 't geheel niet het geval. Zij schijnt van de grondgesteldheid onafhankelijk te zijn, althans gelukt 't niet typisch verschil tusschen de geit op rijke marsch- weiden of arm diluviaalzand, de geit op kalkachtigen grond of bruten zand steen te vinden. Evenmin vertoonen de geiten van het bergachtige Balkanei land of Klein-Azië een verschil met die van de vlakte. Met uitzondering van kleine schommelingen die echter aan den invloed van het veranderde voedsel op de anatomie van het lichaam moeten toegeschreven worden, blijven de die ren zich steeds gelijk en alleen in lichaams massa, en misschien .in de prestatie komt de verschillende voeding tot uiting. De S a a n e n g e i t e n, die ook in Ne derland veel ingevoerd worden, leveren de beste voorwerpen van studie in ge noemd opzicht. Deze geiten leven in het hooggebergte, en zijn van daar naar alle mogelijke streken overgeplant geworden; hebben echter overal haar eigen karakter en type ten volle bewaard. Zoo is het te verklaren, dat men in tegenstelling met de rundveeteelt tevergeefs naar zelf standige gedifferentieerde plaatselijke rassen in de geitenteelt zoekt. Als de geit inderdaad zoo weinig van invloed van haar omgeving ondergaat, dan heeft zij weinig neiging lokale variëteiten te vor men en bestaat er voor de fokstations geer reden, om zich met het practisch waardeloos geknutsel bezig te houden, ten einde variëteiten te vormen. Verder wordt in een der rapporten gewezen op de scheikundige samenstelling van gei tenmelk, en gewezen op het sterk uiteen- loopen van het gehalte aan voedende bestanddeelen van geitenmelk. Bij koe melk worden de grootste schommelingen gewoonlijk opgeheven door menging van melk van meerdere dieren. De geiten houder krijgt veel meer met uitersten te maken, omdat hij maar één of twee dieren houdt en dus gewoonlijk niet mengen kan. Wat den reuk en den smaak betreft, deze hangen bij geitenmelk weer af van het ras, van den leeftijd en vooral van het voedselterwijl het winnen en behandelen der melk ook grooten in vloed daarop heeft. Kortom slechts van een gezonde geit met een normalen uier, die voldoende en doelmatig gevoed wordt, kan men gezonde en deugdelijke melk verwachten. Een Duitsch dokter zegt dat geitenmelk boven koemelk te verkiezen is voor zuigelingen. Dat het Congres voor Geitenteelt door vele belangstellenden bezocht zal worden, betwijfel ik niet, en dat de gevolgen zul len zijn dat de geitenfokkerij en het hou den van geiten in ons land meer en meer zullen toenemen, is de wensch, waarmee ik dit opstel sluit. T IS KRAS. De „Liimb. Koerier" vertelt; „Een dorpsstraat in 't middaguur op een Limburgsch dorp. Op de straat drie kippen, zoekende hun maal. Voor de groote boerenpoort drie kiezers en een hond in middagdut. 't Gesprek komt op de politiek; 't wordt geanimeerd. De hond schrikt wakker, spitst zijn ooren. „Nolensl! Die!! die moet er op de eerste plaats uit. Vroeger was die katholiek, gaat nu 's-Zondags nog niet meer naar de kerkl Is nog erger dan een socialist! De hond staat 0<p uit zijn luie houding, knipperoogt eens tegen de zon en zoekt een rustiger plekje. Het geval is historisch. En bewijst ten duidelijkste, hoe brood- noodig goede politieke voorlichting isl" MET „ST. BAPHAëL NAAE HOME De heer Willem Galesloot, redacteur van 't „Centrum," die de bedevaart Apr i Mei j.l. der R. K. apoor wegmannen naar Rome meemaakte, heeft onder bo- venstaanden titel oen bundol reisbrie^n in 't lioht gegeven over dezen merk- waardigen tocht. Niet alloeen den deel nemers ter bedevaart, maar allen die be Lang tellen in Roomsclie aangelegenheden, zij de lezing van deze brochure aanbe volen. Door het dagblad „Het Centr." werl ze in brochure-vorm uitgegeven. Probleem No. Ut. Auteur: Marios Eabre, Paris. Stand; Zwart 11 schijven op: 8, 9, 12, 13, 15, 16, 18, 19, 21, 23 en 26. Wit: 11 schijven op: 24, 25, 27, 28, 30, 32, 33,' 35, 37, 39 en 47. Probleem No. 118. Auteur: Marius Pabre, Paris. Stand: Zwart: 10 schijven op: 4, 5, 7, 8, 9, 13, 18, 19, 20 en 23. Wit: 10 schijven op 28, 29, 31, 33, 34, 40, 45, 47, 48 en 49. Voor beide partijen geldt: „Wit speelt en wint". VOOR BEGINNERS. Vraagstuk No. 4. van: P. J. v. Dartelen, Haarlem, „uit de praktijk" Wit wint een sohijf of maakt dam. „Combinatie". "Q" "C 'MM -v' W/ZW. Stand :Zwart 10 schijven op: 3, 6, 9, U, 12, 14, 15, 18, 19 en 24. Wit 11 schijven op: 21, 26, 28, 33, 34, 35, 38, 39, 43, 45 en 47. Damzet No. 5 van J. W. v. Dartelen, Haarlem „uit de praktijk" Verzoeke alle correspondentie, deze ru briek betreffende, te zenden aan den Damredacteur, P. J. v. Dartelen, Roos- veldstraat 70, Haarlem. Stand: Zwart 16 schijven op: 2, 3, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18,« 22 en 23. Wit 17 schijven op: 20, 24, 26, 27, 31, 135, 36, 38, 39, 40, 42, 43, 45,- 46, 47 ,48 en 49. „Wit speelt en maakt dam". Oplossingen worden gaarne binnen acht dagen ingewacht. P. J. VANDTRTELEN. 'n Verhaaltje, gemaakt van een afgeluisterde vertelling. Er waren eens twee jongens, die in de heele school bekend stonden als „reusachtig de pik op elkaar te hebben" 'n Kleinigheid was voldoende, om de haat te doen opvlammen en hen elkaar in 't haar te doen vliegen. De schoolkameraadjes, die onderlin ge vechtpartijtjes als een der „nood- zakelijkste"takicen van sport beschouw den, bedachten heel vaak van die klei nigheidjes, zoodat Jan en Piet (zoo zullen we ze maar noemen) al te dik wijls in de gelegenheid waren de hard heid van elkanders vuisten en aange zichten te beproeven. Het spreekt vanzelf, dat de ouders der twee vechtersbazen die gelief-' koosde lichaamsoefening hunner res pectievelijke zonen riet bijzonder op Prijs stelden. De moeder van jan, 'n groote, zwz- vrouw, had daarover met haar zoon meerdere malen een „onderhoud" ge had, hetwelk den jongen veelal meer pijn had veroorzaakt, dan een door Piet blauw geslagen oog of uitgesla gen tand. De. moeder van Piet was 'n zwak vrouwtje, die dagelijks uit werken ging, omdat haar man de grootste helft van z'n weekgeld voor zichzelf hield en van die behouden helft ongeveer driekwart bij den kastelein deponeer de. Die moeder had dus weinig tijd en nog minder capaciteiten, om het voor beeld der andere moeder te volgen. En haar man durfde ze niet in ken nis te stellen van de buitengewone vechtlust van hun zoop, want als hij niet nuchter was, kende hij zich zelf niet en zou er met het eerste het beste voorwerp in den blinde op los gesla gen hebben. En omdat er aan haar man alléén des morgens bij het opstaan eer.ige nuchterheid was te bespeuren c n hij zich dan meestal bijzonder ge haast naar z'n werk moest begeven, doen voelen, dat de door hem beoefen de straat-sport een zeer on-economische was. Piet was er dus tot nog toe steeds voordeelig afgekomen en Jan had, gezien de voortdurende, nauwkeurige inspectie zijner kleeren bij elke thuis komsten gevoeld de degelijkheid van een paar groote, eeltige vrouwen handen, al een voortreffelijke handig heid gekregen in 't voorkomen en ver bergen van de onvermijdelijke sporen eener echte jongens-vechtpartij. Maar eens, op 'n regenachtigen Za terdagmiddag, kwam het weer tot 'n hevig treffen tusschen de jeugdige vij anden, die op 'n gegeven oogenblik in 'n groote modderplas lagen te wente len, waarin de strijd neg eenigen tijd werd voortgezet. De handigheid van Jan, hierboven omschreven, schoot nu toch te kort en de moeder bewees opnieuw, dat haar armen nog niets van hun meer malen beproefde kracht hadden in geboet. De moeder van Piet stond huilend haar jongen die kletsnat was tot op z'n huid, te verschnonen. toen de va der met den gebruikelijken kwajen dronk thuiskwam. Voor Piet was het 'n geluk bij 'n ongeluk, dat de man een pantoffel van moeder, welk voorwerp toevallig op 'n stoel lag, het eerst bij de hand had. 't Had evengoed die stoel of 'n ijze ren pot kunnen zijn, dacht de jongen toen de regen van slagen op hem neer kletterde. sji Er kwam een lange wapenstilstand. Niet omdat de jongens genoeg had den van hun sport.... hun handen jeukten vaak „onhoudbaar".... maar als 't kookpunt gekomen was dachten beiden waarschijnlijk aan de laatste huiselijke slot-scènecn de „par tij" werd uitgesteld. Doch met de steeds welwillende me dewerking der kameraadjes kwam het tot 'n nieuwe botsing. 't Begon met 't gebruikelijke ru zietje. Toen kwam het sarrend, in 't bij zijn van veel kijklustigen, uit Jan's mond t „Ga naar je vaar, die zuiplap". „Dat lieg je," schreeuwde Piet, wit van woedeen z'n magere knuisten beefden. ,,'n Zuipert is 't" treiterde Jan opnieuw.... „Dat weet iedereen, elke avond komt ie dronken thuis". Met 'n groote sprong zat Piet in eens bovenop z'n tegenstander. En als voorbijgangers niet spoedig de vechtenden hadden gescheiden, zou den ze Jan misschien bewusteloos heb ben opgenomen. De moeder van Jan schrok zóó van z'n gezicht, dat ze aan 'n ongeluk in plaats van 'n vechtpartij dacht en toen hij eerlijk had opgebiecht, vond ze, dat Piet hem beter had ge straft, dan ze 't zelf had kunnen doen. Piet kwam thuis met 'n bleek ge zicht, waarvan de mond nog zenuw achtig trilde, en 'n doormidden ge scheurde kiel. Schok-snikkend vertelde hij J^n moeder wat er gebeurd was. En toen ze samen stonden te hui len kwam plotseling de vader binncn- wankelen. „Wat nou, aap.... heb je wéér gevochten hikte do man.... en hij greep reeds 'n zwaar voorwerp. Maar de moeder sprak „Stil even, vader.... hij.... hij heb 't voor je opgenomen." „Voor me opge.. „Jatoe, Piet, vertel 't zelf maar. En Piet deed het. Toen kwam er een lange, lange stil te, waarin drie gedachten een droeve melodie zongen En 's-avonds zei de vader zijn vrouw en kind „wel te rusten". Dat was in geen jaren gebeurd. Den dag daarop kwam de man di rect van z'n werk thuis. Hij bracht voor Piet 'n stuk chocola de mee. Voor z'n vrouw 'n nieuw schort. En 't werd zóó, dat de moeder slechts één werkhuis „aanhield", om-', dat ze daaraan zoo gehecht was. Jan en Piet werden de beste vrien den. En als ze in 't leyen zijn gebleven, zullen ze dat nog wel zijn. (Nadruk verboden). G. N

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1921 | | pagina 5