Tweede Blad.
hbb
lp
Vs
9
9
MP
111 jU
8
9
H 1
Van wat en wetgeving
Medische Praatjes.
Landbouw en Visscherij
Gemengd Nieuws.
Kunst en Kennis
111.WÉ
iü
nn
ËP
Êti
ELCK WAT WILS.
ZATERDAG 25 JUNI 1921
Het Congres voor geitenteelt.
UIT BOEK EN BLAD.
wé
HÉ
wM
ÜH
liSSi
mm
Wc
DAMRUSRIEK.
TREKJES CXCVI.
Daar had ze enÈoic malen persoon
lijk de treurige ervaring van opgedaan.
kreeg de goede vrouw nooit de gele
genheid haar zoon aan den lijve te
LOODVERGIFTIGING.
Wij waanden ons al geheel en al
/an deze ziekte bevrijd tot voor korten
tijd, toen zich gelukkig, voor zoover
,-nij bekend, geen ernstige gevallen van
loodvergiftiging voordeden. Wij had
den dit te danken aan verschillende
huishoudelijke artikelen, in hoofdzaak
lepels en vorken van zeer inferieure
kwaliteit. Hce zou het ook anders in
onzen tijd van surrogaten
Dit geeft mij aanleiding u ditmaal
sens het een en ander mede te deelen
over bovenstaande aandoening. Krij
gen wij n. 1. een vrij belangrijke hoe
veelheid lood naar binnen, dan open
baart zich dit in een min of meer hef
tige ontsteking van ons maagdarmka
naal. De patiënt gevoelt zich plotse
ling zeer ziek en zoo mogelijk zullen
wij zeer spoedig den maaginhoud uit-
hevelen en den lijder een tegengift
toedienen, waarvoor het magnesium
sulfaat wel een der meest bekende is.
Voorts zijn eiwit houdende stoffen,
melk etc. zeer geliefkoosde middelen.
Is men niet in staat,daar geen medicus
bij de hand is of de instrumenten ont
breken om de maag uit te hevelen, dan
zal men zoo spoedig mogelijk een braak
middel toedienen. Tevens zal men zorg
dragen voor een goeden afgang. Is
de vergiftiging niet al te ernstig, dan
lukt het ons op die wijze nog wel het
leven te redden. Gelukkig komen deze
gevallen uiterst zelden meer voor.
Vroeger was dit geenszins het geval
en had het drinkwater, dat langs de
looden dakgooten en afvoerbuizen den
regenbak bereikt, heel wat vergifti
gingen op zijn rekening te schrijven.
Langeren tijd heeft men evenwel te
kampen gehad met de z. g. n. chroni
sche loodvergiftiging, zooals deze voor
al in het drukkersbedrijf nogal eens
voorkwam, terwijl ook de schilder bij
het aanmaken van zijn verven vaak de
dupe werd. Het lood oefent in al deze
gevallen een verwoestende werking
op de roode bloedlichaampjes uit,
zoodat dergelijke personen er door
gaans zeer bleek uitzien en sterk aan
bloedarmoede lijden. Daarbij wordt de
patiënt niet zelden geteisterd door
heftige pijnen in den omtrek van den
navel, welk lijden bekend staat on
der den naam van „Loodkoliek".
In wat ernstiger gevallen kan men-
reeds aan den typischen vorm van den
buik de loodvergiftiging constatee-
ren, daar deze zeer eigenaardig is in
getrokken, zoodat hij wel vergeleken
is met den vorm van een „kano".
Voorts vestig ik uw aandacht op de
karakteristieke verlammingen van de
onderarmspieren en niet zelden ook
die der bovenarmen, zoodat de per
soon in kwestie niet tot werken in
staat is. Ook de beenspieren worden
soms de dupe, hoewel dit in veel min
der mate voorkomt dan bij de arm
spieren.
In enkele gevallen kunnen de her
senen aangetast worden, waardoor
de patiënt het bewustzijn in mindere
of meerdere mate verliest, hetgeen
natuurlijk altijd een zeer ongewenschte
complicatie is en niet zelden het le
ven in gevaar brengt. Ook kunnen ver
schillende gewrichten in hun functie
gestoord worden, ofschoon men wei
nig veranderingen doorgaans aan deze
gewrichten kan bespeuren en de in-
tensitieve spiersamentrekkingen een
groote rol hierbij spelen. De niet zel
den tegelijkertijd optredende zenuw
ontstekingen voegen het hunne er bij
om he lijden nog in aanzienlijke mate
te ve'ergeren. Ik wil niet nalaten u
er ook op te wijzen hoe onze nieren
door den invloed van het lood worden
aangetast, een werking die op zich
zelf zeer slecht voor deze gewichtige
organen is, wat zich verraadt in de
urine, die in zulke gevallen een belang
rijke afwijking vertoont van de nor
male Zoo u dus ziet, is de loodver
giftiging geenszins ongevaarlijk en
kan zij heel wat ellende en narigheid
berokkenen. Gelukkig zijn wij in staat,
wanneer de opgenomen hoeveelheid
lood niet al te groot is geweest, de
behulpzame hand te bieden en de ont
zettende pijnen te lenigen. Toen men'
nog niet het gevaar begrepen had,
waaraan men zich in zulke bedrijven
blootstelde, kwam de loodvergiftiging
dan ook vrij veelvuldig voor, doch
heden ten dage zien wij haar evenwel
vrij uiterst zeldzaam optreden.
Ik hoop dan ook dat deze bespre
king er toe bijgedragen zal hebben,
dat men bij het aanschaffen van arti
kelen van huishoudelijken aard, waar
bij de mogelijkheid niet is uitgesloten,
dat zij een belangrijke hoeveelheid
lood bevatten, deze niet te koopen om
zoodoende u en uw gezin niet aan ge
vaar bloot te steller. MEDICUS.
's KONINGS MACHT.
We welen uit de geschiedenis, dat in
vroeger eeuwen de vorslen der meeste
stalen over zeer groote maöht beschikten,
d'a<t zij regeerden als despoten, die aan
niemand, behalve aan God en hun ge-
welen, verantwoording schuldig waren.
En waar over het algemeen de omgeving
waarin de vorsten opgroeiden, weinig
gesdhiikt was om aan hoinne plichten je
gens God te herinneren en bovendien hun
ne weelderige levenswijze uiteraard ver
slappend op hun geweten moest werken,
behoeft het geen verwondering te baren,
dat in vele staten het volk in volkomen
rechteloosheid verkeerde en geiheel aan
d'en willekeur zijner heerschers was over
geleverd.
Langzamerhand ontstaat hierin verbe
tering. Het volk wordt zich van zijn
recht en van zijn waardigheid bewust en
onder den drang des vollks ontstaan ge
bruiken en weiten, waardoor een toe
stand van rechtszekerheid intreedt, die
aan den burger, die de wetten van den
Staat onderhoudt, ook de hulp van den
Staat ter bescherming van zijn leven en
van zijne goederen verzekert.
Men zoude dit de burgerlijke vrijheid
kunnen noemen.
Toen de burgerlijke vrijheid eenmaal
verworven was, openbaarde zich bij het
volk, voornamelijk bij het intellectueele
en beter gesitueerde gedeelte, de zucht
om medezeggenschap te erlangen in het
bestuur van 'sLands zaken. Werd aan dit
verlangen tegemoet gdkomen door de in
stelling van Parlementen, van Volksverte
genwoordigingen, weldra was men hier
mede niet tevreden, doch wemchte men
ook o,p de staatkundige handelingen des
Konings, voor zoover die zonder mede
werking van het Parlement tot stand
kwamen, invloed uit te oefenen. Een uit
vloeisel hiervan is de ministriee-le ver-
an twoo rdelijkiheid krachtens welke de
verantwoordelijke minister zijne mede
werking moet verleenen aan elke Regee-
ringsdaad des Konings en voor die me
dewerking jegens het Parlement aanspra
kelijk is.
Een kort overzicht van de politieke
ontwikkeling van ons volk en van de
daarmede gepaard gaande inkrimping
van de Staatkundige maeht des Koings,
moge hier op zijn plaats zijn
Onder grondwet van 1814 was van een
beperking der koninklijke mncih-t door de
ministerieele verantwoordelijkheid geen
sprake. Wel is waar was in de schets
van Hogendorp, die den samenstellers
van de grondwet van 1814 tot leiddraad
diende, de kiem eener ministerieele ver
antwoordelijkheid opgenomen, doch de
desbetreffende bepaling van Van Hogen
dorp werd in de grondwet van 1814 niet
overgenomen. In 1815 bij de vereeni-
ging met België drongen verschillende
Belgen aan op invoering eener ministe
rieele verantwoordelijkheid, dooh zonder
succes.
Bij de grondwetsherziening van 1840
was de Regeering natuurlijk onder den
invloed van der despotischen Willem I.
die elke doorvoering der meer democra
tische ideën zooveel mogelijk trachtte te
keeren aanvankelijk niet bereid om
eenige bepaling ter zalke der ministerieele
verantwoordelijkheid in de Grondwet op
te nemm. De 2e Kamer dreigde echter
de begrooting te verwerpen, indien de
Regeering de ingediende ontwerpen tot
wiiizging van de Grondwet niet met een-
ontwerp op de ministerieele verantwoor-
delijikjheid aanvulde. De Regeering gaf
toen aan den op haar door de Kamer
uitgeoefenden drang gevolg en vandaar
dat in de grondwet van 1840 een begin
van ministerieele verantwoordelijkheid
werd opgenomen. Wij zeggen een begin,
want inderdaad de ministerieele verant
woordelijkheid, die ons de grondwets
herziening van 1840 bracht, was nog zeer
beperkt.
Volgens de Grondwet van 1840 waren
de ministers verantwoordelijk voor alle
daden door hen als zoodanig verricht,
waardoor de Grondwet of de weiten
mochten [geschonden of niet opgevolgd
zijn. Men ziet het, de concessie door
de Regoering in 1840 aan de Kamer go-
daan, was vrij gering. Ook zonder in
strijd te komen met de Grondwet en
de wetten konden Koning en Minister
nog heel wat regeerinsidaden stellen,
waarvan 'aan het Parlement geen ver
antwoording verschuldigd was. Desniet
temin voelde Willem I zich door invoe
ring der beperkte ministrieele verant
woordelijkheid persoonlijk getroffen. Hij
meende niet in staat te zijn om onder
de gewijzigde Grondwet zijne taak be
hoorlijk te vervullen en deod afstand
van den Troon.
De voorstanders der onbeperkic minis
terieele verantwoordelijkheid zaten echter
niet stil en zooals wij in een onzer
vorige artikelen reeds kortelings aan-
stipton in 1848 word hun stroven
met succes bekroond. Toen werd in de
Grondwet de bepaling opgenomen. De
Koning is onschendbaar, de Ministers
zijn verantwoordelijk.
Wat verstaat men onder do bepaling
„De Koning is onschendbaar t"
In het Engolsch Staatsrecht gold do
regel „The kiny can do no wrong". (De
Koning kan geen kwaad doen) en het
was dit beginsel, dat men door even-
vermelde bepaling ook in onze Grond
wet wilde neerleggen.
Door de woorden Do Koning is on
schendbaar wil men zeggen, dat de Ko
ning als zoodanig geen kwaad kan doen,
dal de persoon van den Koning niet ge
schonden mag worden, bij critiek op re-
geering-sfhandelingen derhalve buiten be
schouwing moeit blijven en dat de®e cri
tiek alleen kan treffen den verantwoor
delijken minister. Vandaar dat de minis
terieele verantwoordelijkheid een onaf
scheidbaar deel is der Koninklijke on
schendbaarheid en het eene zonder bet
andere niet bestaanbaar is.
En ten einde te weten, welke minister
voor de regeexingsdaden des Konings aan
sprakelijk moet worden gesteld, is in
art. 77 der Grondwet de eisch neerge
legd, dat ale Koninklijke Besluiten en
Beschikkingen door een der hoofden van
de ministerieele departementen moet wor
den mede onderteekend.
Men houde er dur wel rekening mede,
dat, als wij in een of meer onzer ver
volgartikelen zullen spreken van de be
voegdheden des Konings, wij daarmede
bedoelen de constitutionecle bevoegdhe
den des Konings, d.w.z. de bevoegdheden,
die do Koning heeft, voor zoover een
der ministers bereid is die door zijne
verantwoordelijkheid te dekken.
Maar, zal men allicht zeggen, als de
Koning over zoo weinig persoonlijke
macht beschikt, dan is hij niet veel meer
dan een ornament aan ons staatkundig
stelsel en nog wel een vrij duur orna
ment, dat feitelijk overbodig is.
Zij, die aldus spreken, doen onrecht
zoowel aan den persoon des Konings als
aan onze staatkundige instellingen. Wij
zullen dit met een enkel woord trach
ten aan te toonen.
In eiken staat is noodig een persoon,
die het hoogste gezag vertegenwoordigt
zoowel voor het binnen- als voor het
buitenland, in wiens naam wordt recht
gesproken, aan wien de waardigheidsbe
kleders trouw zweren bij het aanvaar
den hunner functie. Zooals elk goed ge
ordend huisgezin een hoofd moet hebben,
die voor de belangen van dat gezin op
komt, zoo eischt ook het gezin van den
staat een hoofd. Is er geen Koning,
die als hoofd van den staat optreedt,
dan is er een President. En is dan een
Koning of Koningin, die stamt uit een
roemrucht geslacht, waarvan de naam
sinds eeuwen met de geschiedenis des
lands is verbonden, een Koningin, waar
naar velen in den lande met eerbied
en betrouwen opzien als de Bescherm
ster hunner heiligste goederen, niet verre
verkiezelijk boven een president die voor
een bepaald aantal jaren wordt gekozen,
en wiens verkiezing dikwijls het gevolg
is van oen samenstel van factoren, waar
bij politieke intriges en handigheid een
niet onbeduidende plaats innemen Bo
vendien is een populaire Koning of Ko
ningin een krachtige steun ten goede
in het belang der openbare orde de
eerste vereischte voor het welzijn van
den Staat.
Er is echter nog moer. Alle maat
regelen, die de Koning als zoodanig
neemt, worden door den betrokken Mi-
nistert gecontrasigneerd (medeondertee-
kend) en neemt deze laatste derhalve
voor zijne verantwoording, doch niemand
weet, in hoeverre de persoonlijke meo-
ning des Konings invloed heeft gehad
op de genomen beslissing. Het is zeer
goed mogelijk, dat de Minister bij be
paalde maatregelen, die door hem in
samenwerking met den Koning zijn ge
nomen, het advies van den Koning heeft
opgevolgd. Deze onderstelling ligt te
meer voor de hand, waar de Koning door
de continuïteit van zijn ambt ondervin
ding opdoet, op staatsrechtelijk gebied,
een ondervinding, waarover de telkens
wisselende ministers uiteraard niet be
schikken.
Somtijds kan de persoonlijke invloed
van den Koning zeer scherp naar voren
komen en dat is, als zich voordoet het
geval hetwelk zich ook thans aan den
politieken horizont afspeelt dat n.l.
een conflict ontstaat tusschen Eogeering
en Volksvertegenwoordiging. Speciaal als
bij dat conflict het geheele Kabinet is
betrokken. Heeft eenmaal in een bepaald
geval de Begeering het onaannemelijk
uitgesproken en de Kamer zet haar wil
toch door, dan ontstaat een conflict,
waarin noodzakelijkerwijze óf de Regee-
ring óf de Volksvertegenwoordiging moet
wijken. De Koning heeft in zoo'n ge
val het recht eene of beide Kamers der
Staten-Generaal te ontbinden. Is de Ko
ning van oordeel, dat de Volksvertegen
woordiging geen weerspiegeling meer is
van de gevoelens, die in de natie leven,
zoodat 't zeer goed mogelijk is dat nieuwe
verkiezingen een andere meerderheid in
de Kamer zullen brengen, dan zal hij
allicht tot ontbinding besluiten. In het
tegengesteld geval, zal hij het Kabinet
eervol ontslag verleenen.
Al lijdt het geen twijfel of da Koning
zal in dergelijke gevallen overleg plegen
met de ministers en wellicht ook nog
met andere raadslieden, het behoeft wel
geen nader betoog, dat het persoonlijk
inzicht dos Konings in dergelijke gevallen
zeer veel gewicht in de schaal legt.
Het Wereldcongres voor Geiten, dat te
Roermond in Augustus e. k. zal gehouden
worden is een bewijs, dat de belangstel
ling in het houden van geiten in dezen
tijd zeer hoog gestegen is. De groote
waarde van de geit in economisch op
zicht wordt dan ook algemeen erkend.
Het houden van één of twee geiten door
den kleinen man ten plattenlande is vrij
algemeen.
De heer A. A. Ter Haar zegt dan ook
in zijn geschrift over de eoonon ische
beteekenis der geitenhouderij, dat door
de meerdere intelligentie der geit, door
haar grootere levendigheid zij spoediger
de vriendin van haar eigenaar wordt dan
dit bij het melkschaap het geval is.
Dat in Nederland heel wat melkgeiten
gehouden worden, blijkt uit de telling
in 1918 gehouden, die 311000 geiten
aangaf, waarvan zeker op een aantal
van 25Ö00 melkgeiten mag gerekend wor,
den.
Ten gevolge van het ontwaakte leven
op het gebiéd der geitenfokkerij zal het
zeker gelukken de gemiddelde melkop-
brengst per geit tot 100 K.G. op te voe
ren, dan zouden de 250000 melkgeiten
25 millioen K.G. ter waarde van (17y2
cent per K.G. gerekend) 4)4 millioen
gulden leveren. Ik geloof niet, dat velen
weten, dat onze geitenstapel zulk een
groot deel van het nationaal vermogen
uitmaakt, hetgeen des te belangrijker
is, omdat juist de mindergegoeden be
zitters daarvan zijn.
In het rapport van Dr. C. Augst over
„De invloed van bodem en klimaat op
de geit" leest men, dat in Europa reeds
sporen van de huisgeit in den Ijstijd
(diluvium) gevonden zijn. Reeds in de
schilderingen in de rotsnissen van Zuid-
Trankrijk en in 't Noorden van 't Py-
reneesche schiereiland doen ze zich aan
ons reeds als twee door de buiging der
horens gekenmerkte rassen onderschei
den voor terwijl daarentegen zeker vast
staande fossielen ontbreken. De kunste
naars uit den ouderen steentijd onder
scheiden 2 soorten, n.l. geiten met schroef
vormige horens en met sabe;vormige
horens. In den jongeren steentijd deed
met de bewoners der paalwoningen een
nieuw geitenras uit Azië zijn intrede,
deN zoogenaamde Turfgeit, die kleiner
en onooglijker was dan bovengenoemde
rassen. Merkwaardig is het, hoe geringe
verandering de geit uit den vroegsten
steentijd tot heden ondergaan heeft.
Ten hoogste is zij wat grooter geworden,
maar het is bijna hetzelfde dier gebleven.
Over het algemeen waren de geiten uit
de periode der paalwoningen over 't
geheel kleiner dan de tegenwoordige
Zwitsersche geiten.
We optmoeten tegenwoordig in hoofd--
zaak dezelfde rassen in Europa, die reeds
heel lang geleden hier aanwezig waren.
Ongetwijfeld is de geit een van de oudste
huisdieren en heeft haar individualiteit
steeds bewaard, gelijk ook o-. m. haar taai
vasthouden aan den oorspronkelijken
uit den tijd van haar léVen in wilden toe
stand stammenden bronstijd bewijst.
Wel zijn hare nu nog levende naaste
wilde verwanten klimdieren, maar onze
huisgeiten zijn dit toch niet meer. Zij
gevoelen zich ook zonder gelegenheid
tot klimmen heel wel. Juist de geringe
eischen, die de geit stelt met betrekking
tot de uiterlijke omstandigheden, ver
pleging, beweging, stal enz. maken haar
tot een zoo waardevol dier voor de ar
beidersbevolking want onder omstan
digheden, waaronder geen ander huis
dier zou standhouden, blijft zij niet al
leen in 't leven, maar bewaart hare haast
onvernielbare gezondheid en zelfs nog
een aanzienlijk prestatievermogen. Wan
neer ook de geit niet geheel en al immuun
is tegen tuberculose, zoo bezit zij toch
een zeer groot weerstandsvermogen en
weet de ziekte in haar lichaam bijna al
tijd zóó te localiseeren, dat de algemeene
gezondheidstoestand niet van beteeke
nis daaronder lijdt. De kostbaarste eigen
schap van de geit is echter ongetwijfeld
haar ongeëvenaard aanpassingsvermogen.
Terwijl paard, rund en schaap, tot ze
kere hoogte zelfs het varken, in hun ge
woonten altijd den invloed der plaats
vertoonen, is zulks bij de geit weinig of
in 't geheel niet het geval. Zij schijnt
van de grondgesteldheid onafhankelijk
te zijn, althans gelukt 't niet typisch
verschil tusschen de geit op rijke marsch-
weiden of arm diluviaalzand, de geit
op kalkachtigen grond of bruten zand
steen te vinden. Evenmin vertoonen
de geiten van het bergachtige Balkanei
land of Klein-Azië een verschil met die
van de vlakte. Met uitzondering van
kleine schommelingen die echter aan
den invloed van het veranderde voedsel
op de anatomie van het lichaam moeten
toegeschreven worden, blijven de die
ren zich steeds gelijk en alleen in lichaams
massa, en misschien .in de prestatie komt
de verschillende voeding tot uiting.
De S a a n e n g e i t e n, die ook in Ne
derland veel ingevoerd worden, leveren
de beste voorwerpen van studie in ge
noemd opzicht. Deze geiten leven in het
hooggebergte, en zijn van daar naar alle
mogelijke streken overgeplant geworden;
hebben echter overal haar eigen karakter
en type ten volle bewaard. Zoo is het te
verklaren, dat men in tegenstelling met
de rundveeteelt tevergeefs naar zelf
standige gedifferentieerde plaatselijke
rassen in de geitenteelt zoekt. Als de geit
inderdaad zoo weinig van invloed van
haar omgeving ondergaat, dan heeft zij
weinig neiging lokale variëteiten te vor
men en bestaat er voor de fokstations
geer reden, om zich met het practisch
waardeloos geknutsel bezig te houden,
ten einde variëteiten te vormen. Verder
wordt in een der rapporten gewezen op
de scheikundige samenstelling van gei
tenmelk, en gewezen op het sterk uiteen-
loopen van het gehalte aan voedende
bestanddeelen van geitenmelk. Bij koe
melk worden de grootste schommelingen
gewoonlijk opgeheven door menging van
melk van meerdere dieren. De geiten
houder krijgt veel meer met uitersten
te maken, omdat hij maar één of twee
dieren houdt en dus gewoonlijk niet
mengen kan. Wat den reuk en den smaak
betreft, deze hangen bij geitenmelk weer
af van het ras, van den leeftijd en vooral
van het voedselterwijl het winnen en
behandelen der melk ook grooten in
vloed daarop heeft. Kortom slechts van
een gezonde geit met een normalen uier,
die voldoende en doelmatig gevoed wordt,
kan men gezonde en deugdelijke melk
verwachten. Een Duitsch dokter zegt dat
geitenmelk boven koemelk te verkiezen
is voor zuigelingen.
Dat het Congres voor Geitenteelt door
vele belangstellenden bezocht zal worden,
betwijfel ik niet, en dat de gevolgen zul
len zijn dat de geitenfokkerij en het hou
den van geiten in ons land meer en meer
zullen toenemen, is de wensch, waarmee
ik dit opstel sluit.
T IS KRAS.
De „Liimb. Koerier" vertelt;
„Een dorpsstraat in 't middaguur op een
Limburgsch dorp.
Op de straat drie kippen, zoekende hun
maal.
Voor de groote boerenpoort drie kiezers
en een hond in middagdut.
't Gesprek komt op de politiek; 't wordt
geanimeerd.
De hond schrikt wakker, spitst zijn
ooren.
„Nolensl! Die!! die moet er op de eerste
plaats uit. Vroeger was die katholiek, gaat
nu 's-Zondags nog niet meer naar de kerkl
Is nog erger dan een socialist!
De hond staat 0<p uit zijn luie houding,
knipperoogt eens tegen de zon en zoekt
een rustiger plekje.
Het geval is historisch.
En bewijst ten duidelijkste, hoe brood-
noodig goede politieke voorlichting isl"
MET „ST. BAPHAëL NAAE HOME
De heer Willem Galesloot, redacteur
van 't „Centrum," die de bedevaart Apr i
Mei j.l. der R. K. apoor wegmannen
naar Rome meemaakte, heeft onder bo-
venstaanden titel oen bundol reisbrie^n
in 't lioht gegeven over dezen merk-
waardigen tocht. Niet alloeen den deel
nemers ter bedevaart, maar allen die be
Lang tellen in Roomsclie aangelegenheden,
zij de lezing van deze brochure aanbe
volen.
Door het dagblad „Het Centr." werl
ze in brochure-vorm uitgegeven.
Probleem No. Ut.
Auteur: Marios Eabre, Paris.
Stand; Zwart 11 schijven op: 8, 9,
12, 13, 15, 16, 18, 19, 21, 23 en 26.
Wit: 11 schijven op: 24, 25, 27, 28,
30, 32, 33,' 35, 37, 39 en 47.
Probleem No. 118.
Auteur: Marius Pabre, Paris.
Stand: Zwart: 10 schijven op: 4, 5,
7, 8, 9, 13, 18, 19, 20 en 23.
Wit: 10 schijven op 28, 29, 31, 33,
34, 40, 45, 47, 48 en 49.
Voor beide partijen geldt: „Wit speelt
en wint".
VOOR BEGINNERS.
Vraagstuk No. 4.
van: P. J. v. Dartelen, Haarlem,
„uit de praktijk"
Wit wint een sohijf of maakt dam.
„Combinatie".
"Q"
"C
'MM
-v'
W/ZW.
Stand :Zwart 10 schijven op: 3, 6, 9,
U, 12, 14, 15, 18, 19 en 24.
Wit 11 schijven op: 21, 26, 28, 33,
34, 35, 38, 39, 43, 45 en 47.
Damzet No. 5
van J. W. v. Dartelen, Haarlem
„uit de praktijk"
Verzoeke alle correspondentie, deze ru
briek betreffende, te zenden aan den
Damredacteur, P. J. v. Dartelen, Roos-
veldstraat 70, Haarlem.
Stand: Zwart 16 schijven op: 2, 3, 6, 7,
8, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18,«
22 en 23.
Wit 17 schijven op: 20, 24, 26, 27,
31, 135, 36, 38, 39, 40, 42, 43, 45,-
46, 47 ,48 en 49.
„Wit speelt en maakt dam".
Oplossingen worden gaarne binnen acht
dagen ingewacht.
P. J. VANDTRTELEN.
'n Verhaaltje, gemaakt van
een afgeluisterde vertelling.
Er waren eens twee jongens, die
in de heele school bekend stonden als
„reusachtig de pik op elkaar te hebben"
'n Kleinigheid was voldoende, om
de haat te doen opvlammen en hen
elkaar in 't haar te doen vliegen.
De schoolkameraadjes, die onderlin
ge vechtpartijtjes als een der „nood-
zakelijkste"takicen van sport beschouw
den, bedachten heel vaak van die klei
nigheidjes, zoodat Jan en Piet (zoo
zullen we ze maar noemen) al te dik
wijls in de gelegenheid waren de hard
heid van elkanders vuisten en aange
zichten te beproeven.
Het spreekt vanzelf, dat de ouders
der twee vechtersbazen die gelief-'
koosde lichaamsoefening hunner res
pectievelijke zonen riet bijzonder op
Prijs stelden.
De moeder van jan, 'n groote, zwz-
vrouw, had daarover met haar zoon
meerdere malen een „onderhoud" ge
had, hetwelk den jongen veelal meer
pijn had veroorzaakt, dan een door
Piet blauw geslagen oog of uitgesla
gen tand.
De. moeder van Piet was 'n zwak
vrouwtje, die dagelijks uit werken ging,
omdat haar man de grootste helft
van z'n weekgeld voor zichzelf hield
en van die behouden helft ongeveer
driekwart bij den kastelein deponeer
de.
Die moeder had dus weinig tijd en
nog minder capaciteiten, om het voor
beeld der andere moeder te volgen.
En haar man durfde ze niet in ken
nis te stellen van de buitengewone
vechtlust van hun zoop, want als hij
niet nuchter was, kende hij zich zelf
niet en zou er met het eerste het beste
voorwerp in den blinde op los gesla
gen hebben.
En omdat er aan haar man alléén
des morgens bij het opstaan eer.ige
nuchterheid was te bespeuren c n
hij zich dan meestal bijzonder ge
haast naar z'n werk moest begeven,
doen voelen, dat de door hem beoefen
de straat-sport een zeer on-economische
was.
Piet was er dus tot nog toe steeds
voordeelig afgekomen en Jan had,
gezien de voortdurende, nauwkeurige
inspectie zijner kleeren bij elke thuis
komsten gevoeld de degelijkheid
van een paar groote, eeltige vrouwen
handen, al een voortreffelijke handig
heid gekregen in 't voorkomen en ver
bergen van de onvermijdelijke sporen
eener echte jongens-vechtpartij.
Maar eens, op 'n regenachtigen Za
terdagmiddag, kwam het weer tot 'n
hevig treffen tusschen de jeugdige vij
anden, die op 'n gegeven oogenblik
in 'n groote modderplas lagen te wente
len, waarin de strijd neg eenigen tijd
werd voortgezet.
De handigheid van Jan, hierboven
omschreven, schoot nu toch te kort
en de moeder bewees opnieuw, dat
haar armen nog niets van hun meer
malen beproefde kracht hadden in
geboet.
De moeder van Piet stond huilend
haar jongen die kletsnat was tot op
z'n huid, te verschnonen. toen de va
der met den gebruikelijken kwajen
dronk thuiskwam.
Voor Piet was het 'n geluk bij 'n
ongeluk, dat de man een pantoffel
van moeder, welk voorwerp toevallig
op 'n stoel lag, het eerst bij de hand
had.
't Had evengoed die stoel of 'n ijze
ren pot kunnen zijn, dacht de jongen
toen de regen van slagen op hem neer
kletterde.
sji
Er kwam een lange wapenstilstand.
Niet omdat de jongens genoeg had
den van hun sport.... hun handen
jeukten vaak „onhoudbaar".... maar
als 't kookpunt gekomen was dachten
beiden waarschijnlijk aan de laatste
huiselijke slot-scènecn de „par
tij" werd uitgesteld.
Doch met de steeds welwillende me
dewerking der kameraadjes kwam het
tot 'n nieuwe botsing.
't Begon met 't gebruikelijke ru
zietje.
Toen kwam het sarrend, in 't bij
zijn van veel kijklustigen, uit Jan's
mond t
„Ga naar je vaar, die zuiplap".
„Dat lieg je," schreeuwde Piet, wit
van woedeen z'n magere knuisten
beefden.
,,'n Zuipert is 't" treiterde Jan
opnieuw.... „Dat weet iedereen, elke
avond komt ie dronken thuis".
Met 'n groote sprong zat Piet in
eens bovenop z'n tegenstander.
En als voorbijgangers niet spoedig
de vechtenden hadden gescheiden, zou
den ze Jan misschien bewusteloos heb
ben opgenomen.
De moeder van Jan schrok zóó van
z'n gezicht, dat ze aan 'n ongeluk in
plaats van 'n vechtpartij dacht
en toen hij eerlijk had opgebiecht,
vond ze, dat Piet hem beter had ge
straft, dan ze 't zelf had kunnen doen.
Piet kwam thuis met 'n bleek ge
zicht, waarvan de mond nog zenuw
achtig trilde, en 'n doormidden ge
scheurde kiel.
Schok-snikkend vertelde hij J^n
moeder wat er gebeurd was.
En toen ze samen stonden te hui
len kwam plotseling de vader binncn-
wankelen.
„Wat nou, aap.... heb je wéér
gevochten hikte do man.... en
hij greep reeds 'n zwaar voorwerp.
Maar de moeder sprak
„Stil even, vader.... hij.... hij
heb 't voor je opgenomen."
„Voor me opge..
„Jatoe, Piet, vertel 't zelf
maar.
En Piet deed het.
Toen kwam er een lange, lange stil
te, waarin drie gedachten een droeve
melodie zongen
En 's-avonds zei de vader zijn vrouw
en kind „wel te rusten".
Dat was in geen jaren gebeurd.
Den dag daarop kwam de man di
rect van z'n werk thuis.
Hij bracht voor Piet 'n stuk chocola
de mee. Voor z'n vrouw 'n nieuw
schort.
En 't werd zóó, dat de moeder
slechts één werkhuis „aanhield", om-',
dat ze daaraan zoo gehecht was.
Jan en Piet werden de beste vrien
den.
En als ze in 't leyen zijn gebleven,
zullen ze dat nog wel zijn.
(Nadruk verboden).
G. N